01-06-2015

HIER IN PARIJS

 

Een wondermooi, sfeerbepalend, informatief en uitnodigend kijk- en leesalbum heb ik voor u dat mij terugwierp in de tijd toen ik voor het eerst de lichtstad of de stad van de liefde mocht aanschouwen. Mijn verloofde en ik verwijlden langs de Seine in een tentje op de camping Bois de Boulogne en wij keken onze ogen uit. Het gaat om het plaatwerk Hier in Parijs van Joëlle Jolivet en Ramona Bådescu en van uitgeverij De Harmonie. Voor de volledigheid: Jolivet zorgde voor de linoleumsneden en Bådescu voor de teksten. Ik zeg het maar meteen: het album Hier in Parijs is een lust voor het oog en een streling van het gemoed want de uit linoleum uitgesneden afbeeldingen zijn prachtig en de aan de metropool gewijde woorden zijn dat ook. Ik zal u van het laatste zo een specimen geven. Maar eerst dit. De wikkel om dit in sfeer gedrenkte boek zet meteen de toon want wij zien flanerende burgers en toeristen bij een boekenstalletje en op een terrasje aan het water van de Seine met daar bovenuit de elegant Eiffeltoren die bij haar geboorte in 1889 ‘belachelijk’ en ‘monsterlijk’ gevonden werd.

In ons album Hier in Parijs staat een pop-up van de Grote Dame, de Eiffeltoren. Als wij bij de linoleumsnede 13 met de loopbrug van Débilly aangeland zijn komt er uit het boek een plaatje tevoorschijn met de top van de tronende toren die met zijn hoogte van 317 meter het meest bezochte monument ter wereld is. Uiteraard liepen mijn toekomstige eega en ik over de twee platforms en vermeiden wij ons in het unieke uitzicht over Parijs met al zijn iconen. Zo zagen wij of wisten wij onder ons vanaf het bouwsel op vier poten de iconen:

Ile de la Cité, Centre Pompidou, Notre Dame, Het Panthéon, Jardin des Plantes, Louvre Pyramide, Arc de Triomphe, Tuilerieën, La Défense, Champs-Élysées, Pont des Arts, Pont Neuf, Tour Montparnasse, Eiffeltoren, Canal Saint-Martin, Père-Lachaise, Opéra, Avenue d’Ivy. Ik noem deze locaties omdat ze in alle superioriteit en heerlijkheid door Jolivet en Bådescu verbeeld en verwoord zijn. Met als superbe summum het uitvouwbare uitzicht vanaf het Louvre, dat een hommage is aan het vroegere verblijf van de Franse koningen tot aan de Boog van La Défense, de versie van de Arc de Triomphe uit de twintigste eeuw. Er zijn van die boeken die ik ieder van u toewens. Hier in Parijs met de in de kleur geel gehulde cover is er zo een. Met dank aan Barbara van Kooten die voor een mooie vertaling zorgde en aan Elsbeth Louis van De Harmonie die ons het album toezond. Naar mijn stellige overtuiging is dit plaatwerk een loflied op het leven dat zich op bijzondere wijze zich afspeelt in de hoofdstad van Frankrijk. Waar volgens de kaart op de binnenkant ook nog te zien zijn architetonische wonderen als Les Invalides, La Bastille en Sacré-Coeur. Nu het beloofde citaat.

Ramona Bådescu opent haar hommage aan Parijs in woorden met: ‘Er is een plek, groen-grijs, aan het water, waar de schuiten langsglijden en fietsen voorbijschieten waar de kersenbomen bloeien tussen de rode wasbeertjes en de reuzenapen, en het is ook een plek waar je, jawel, op een en dezelfde dag, hiërogliefen en de Mona Lisa kunt bewonderen, en de klinkerstraatjes, de sierlijke Eiffeltoren, en waar je kunt rondhangen in de stampvolle cafés, de grote warenhuizen, op de marktjes, waar je ook door een stukje Azië of Afrika kunt lopen, een liedje herkennen, een filmscène zien…En kijk! Overal mensen, mensen en nog eens mensen… en allemaal verschillend. Ze banen zich een weg door de mierenhoop van de stad, hopla! de metro in, naar het café, op een bankje, met verdwaasde blik of roze wangen, jaja, het leven biedt zulke eindeloze mogelijkheden, hier, in Parijs!’

Ik prijs mij gelukkig dat ik een luisterrijke lading aan boeken in de voorbije decennia bij u mocht introduceren. Woorden schieten mij nu eigenlijk te kort om de luister van dit Hier in Parijs te schetsen. Gaat u maar kijken! 


 

HONGER

 

Van pr-dame Machteld de Vos kreeg ik voorbije zaterdag een pil van een boek toegestuurd dat er echt toedoet. Sinds het moment dat ik het vuistdikke werk opsloeg ben ik erin verdiept. Omdat ik u niet in het ongewisse wil laten geef ik u nu de tekst van de site, een persreactie, de titels van de hoofdstukken en de ouverture. Later volgt er van mij meer!  Het gaat om het 656 bladzijden tellende Honger van de verhalende journalist Martin Caparrós en van uitgeverij Wereldbibliotheek. Met het aan Samuel Beckett ontleende motto: ‘Try again, fail again, fail better’.

De uitgever: ‘Aan de hand van verbijsterende verhalen, getuigenissen en documentatie laat de Argentijnse journalist Martín Caparrós de actuele toestand zien van een wereld waarin maar liefst een miljard mensen honger lijden en ieder jaar negen miljoen mensen van de honger sterven. Honger is de grootste crisis van onze tijd, want de wereldwijde honger heeft grote invloed op talloze andere mondiale problemen, zoals de verwoesting van onze leefomgeving, overbevolking, de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, of terrorisme. En dit is nog maar een van de vele feiten die de auteur ons voorlegt in zijn onderzoek naar de oorzaken en de gevolgen van de wereldwijde honger – al benadrukt hij voortdurend ook dat het van de vele crises is in onze tijd de eenvoudigste is om op te lossen. Honger is een kritisch overzicht van de geschiedenis van de honger; daarnaast is het een indringend verslag van Caparrós’ reizen naar verschillende gebieden in de wereld waar dit probleem het scherpst in beeld komt, van de armste naar zelfs een van de rijkste: Niger, India, Bangladesh, Argentinië, Madagaskar, Zuid-Soedan en de VS. En hij legt de strategieën bloot van de partijen die speculeren met voedsel en daarmee de dood van zo veel anderen veroorzaken.

Marjan Slob in de pers met o.a. ‘Ook Caparrós wordt af en toe door wanhoop bevangen. Toch blijft hij het fenomeen van de honger koppig voor ons uittekenen. Daarbij maakt hij gebruik van rapporten van de Verenigde Naties en de Wereldbank en legt hij dwarsverbanden tussen tal van studies over honger. Maar zijn echte bijdrage is dat hij met hongerigen gaat praten. Hij geeft stem aan bewoners van sloppenwijken in India en Bangladesh, kleine boeren in Niger, Zuid-Soedan en Madagaskar, daklozen die in de rij staan voor de gaarkeukens van Chicago. Hij spreekt arme Argentijnen die elkaar verdringen op vuilnishopen, zoekend naar eten dat over de datum was. De resulterende verhalen zijn gedetailleerd en persoonlijk - en tegelijk heel eentonig. Want honger kan weliswaar verschillende gedaanten aannemen, van uitgemergeld tot obees, maar lijkt altijd te leiden tot een zekere blikvernauwing, waarin voor reflectie en opstandigheid nauwelijks plaats is. Alle energie wordt besteed aan de zoektocht naar het volgende maaltje. Het meest opmerkelijk aan dit ruim zeshonderd pagina's tellende boek is de stijl: die is bewogen en bezwerend.’

De titels van de chapiters: Het begin – Niger: structuren van de honger – De oorsprong der soorten – India en de traditie – De hand van de mens – Bangladesh en zijn gebruiken – Nog meer soep – De Verenigde Staten en het kapitaal – Ongelijkheid – Argentinië en het vuil – Welbegrepen liefdadigheid – Zuid-Soedan, het nieuwste land – Een metafoor – Madagaskar, de nieuwe koloniën – Tot besluit.  Deze titels vinden hun weerklank in het bericht van de uitgever Wereldbibliotheek hierboven. 

Het begin van Het begin: ‘1 Er waren drie vrouwen: een grootmoeder, een moeder en een tante. Ik zat al een tijdje naar hen te kijken, hoe ze zich om dat ziekenhuisbed bewogen terwijl ze traag hun plastic borden, hun drie lepels, de geblakerde pan, de groene emmer bij elkaar zochten en dat aan de grootmoeder gaven. En ik bleef kijken toen de moeder en de tante zijn dekentje, twee of drie hemdjes en wat doeken in een plunjezak stopten die ze dichtknoopten zodat de tante hem op haar hoofd kon dragen. Maar ik brak toen ik zag dat de tante zich over het bed boog, het jongetje optilde, omhooghield en bevreemd aankeek, alsof ze verbaasd was, het niet geloofde, hoe ze hem op de rug van de moeder legde, zoals de kinderen in Afrika op de rug van de moeders liggen, met gespreide armpjes en beentjes, de borst van het kind tegen de rug van de moeder, het gezicht naar een kant gekeerd, en zijn moeder bond hem vast met een doek, zoals de kinderen in Afrika worden vastgebonden aan hun moeders lichaam. Het jongetje bleef op zijn plaats, klaar om naar huis te gaan, net als altijd, dood. Het was niet warmer dan gewoonlijk. Ik geloof dat dit boek hier begon. In een dorp hier vlakbij, in het hart van Niger, een paar jaar geleden, toen ik met Aisha op een rieten mat voor de deur van haar hut zat, zwetend in de middagzon, droge aarde, schaduw van een dunne boom, kreten van rennende kinderen. Daar vertelde ze me over de gierstbol, dat ze die haar leven lang al dagelijks at en ik vroeg haar of ze echt alle dagen van haar leven die gierstbol at en toen kwam de cultuurschok. ‘Nou ja, alle dagen dat ik het kan eten,’ zei ze. Beschaamd sloeg ze haar ogen neer. Ik geneerde me voor mijn vraag. We spraken verder over haar voedsel en het gebrek eraan en ik, idioot, werd voor de eerste keer geconfronteerd met de meest verregaande vorm van honger. Na een paar uur vol verbazing vroeg ik haar – voor de eerste keer, die vraag heb ik daarna nog vaak gesteld – dat als ze zou kunnen vragen wat ze wilde, wat dan ook, aan een tovenaar die het haar zou kunnen geven, wat ze dan zou vragen. Aisha wachtte even, als iemand die daar nog nooit over had nagedacht. Aisha was dertig of vijfendertig jaar, ze had een haviksneus en droevige ogen, haar paarse doek verborg de rest. ‘Ik wil een koe die veel melk geeft. Als ik dan een beetje melk verkoop, kan ik de spullen kopen om beignets te maken die ik op de markt kan verkopen en daarmee kan ik me min of meer redden.’ ‘Maar wat ik bedoel, is dat de tovenaar je alles kan geven wat je hem maar vraagt.’ ‘Echt alles?’ ‘Ja, wat je hem maar vraagt.’ ‘Twee koeien?’ Ze zei het op een fluistertoon en verklaarde: ‘Met twee zal ik zeker nooit meer honger hebben.’ Het was zo weinig, dacht ik eerst. En toch was het zo veel.

2 We kennen de honger, we zijn gewend aan de honger: twee, drie keer per dag hebben we honger. Niets komt vaker en aanhoudender voor, niets is meer aanwezig in ons leven dan honger, en tegelijkertijd is er voor de meerderheid van ons niets dat verder van ons vandaan staat dan echte honger. We kennen de honger, we zijn gewend aan de honger: twee, drie keer per dag hebben we honger. Maar tussen deze herhalende dagelijkse honger, die we herhaaldelijk dagelijks stillen, en de wanhopige honger van hen die dit niet kunnen, ligt een wereld van verschil. Honger is altijd al de reden geweest voor sociale veranderingen, technische vooruitgang, revoluties, contrarevoluties. Niets heeft de geschiedenis van de  mens meer beïnvloed. Geen enkele ziekte, geen enkele oorlog heeft meer mensen gedood. Nog steeds is geen enkele plaag zo dodelijk en tegelijkertijd zo vermijdbaar als de honger. Dat wist ik niet. In mijn vroegste beelden is de honger een jongetje met een opgezwollen buik en dunne beentjes op een onbekende plaats die toen Biafra heette; toen, aan het eind van de jaren zestig, hoorde ik voor het eerst de wreedste versie van het woord honger: hongersnood. Biafra was een vluchtig land: op de dag van mijn tiende verjaardag verklaarde het zich onafhankelijk van Nigeria; voor ik dertien werd, was het al weer verdwenen. In die oorlog stierven een miljoen mensen van de honger. Honger, op de beelden van die zwart-wittelevisies, dat waren kinderen met zoemende vliegen om hen heen en vertrokken gezichtjes in hun doodsstrijd.’

Uiteraard gaan wij later hier het spoor door het koren van Caparrós volgen!

BOTERNACHT

 

Ik bemin in fictie vervatte verhalen die gedrenkt zijn in non-fictie. Vooral dan houd ik van verzonnen verhalen wanneer die gedropt zijn in locaties waaraan ik goede herinneringen koester. Zo’n boek reikte postbode Ruud mij een paar dagen terug aan en nu al wil ik van het bestaan ervan bij u gewag maken. Het gaat om het 224 bladzijden tellende Boternacht van Nico Keuning en van uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘Vertelling over een liefde in Nederlands-Duits grensgebied”. In de jaren vijftig van de vorige eeuw onthaalden oom Paul en tante Sjaan ons vanuit Hoenderloo op een trip met touringcar naar Elten in Nederland. Een vijftal jaren daarna bromde ik met mijn verloofde Jans vanuit Brummen naar Emmerich aan de Rijn en onderweg koersten wij naar Elten dat nu in Duitsland lag. Met de zoons Muel, Time en Briam fietste ik afzonderlijk langs de grens tussen ons land en dat van de Duitsers, van noord naar zuid, dus van Delfzijl tot Eijsden. Dus ook door Elten. Een van de vaste items bij onze visites aan Elten was immer het verhalen over de zogenaamde grenscorrecties die zich in de late jaren veertig voordeed in het oosten van Gelderland. Ik vertelde aan de voet van de Sint-Martinuskerk aan mijn reisgenoten o.a. Het dorp is aan drie kanten omgeven door Nederland. Op 23 april 1949 is het ter compensatie voor de Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog aan Nederland toegewezen. Dit heeft geduurd tot 1 augustus 1963, toen het weer Duits werd. Als trekkertje wipte ik altijd de Boternacht uit. Van de overgang van Nederland naar Duitsland hebben veel exporteurs geprofiteerd. Op 31 juli 1963 plaatsten zij veel vrachtwagens met te exporteren goederen (voornamelijk boter) in het Nederlandse Elten. De volgende dag stonden de vrachtwagens mét de goederen, zonder een meter te hoeven rijden en (het belangrijkste) zonder een cent aan invoerrechten te hoeven betalen, in Duitsland. De vermoedelijke winst bedroeg 50 tot 60 miljoen gulden. Deze gebeurtenis heet de ‘Eltener Butternacht’.                                                                                                                                              

U begrijpt dat ik aangenaam verrast was toen Boternacht zich voordeed. Zoals titel en ondertitel aangeven gaat het boek over een episode uit de historie gehuld in een romantisch decor. Ik wil met u de komende keren hier een tocht maken door dit literair getinte boek dat leest als een trein en het gepasseerde nabije verleden oprakelt. Nu geef ik de geloofsbrief van Nico Keuning zoals hij die onlangs schreef voor het blad Trouw. Vervolgens citeer ik deels uit het chapiter ‘Operation Superklau’. 

Keuning: ‘Pas nadat hij was overleden, begreep ik wat mijn vader precies had gedaan in zijn jaren als douanebeambte. In 1946, in de slagschaduw van de oorlog, was hij uit Noord-Holland naar de Achterhoek getrokken. In ’s-Heerenberg kon hij als ‘hulpkommies’ aan de slag. Ik vond documenten over zijn vaste aanstelling waar de hoofdinspecteur, ene Nikkels, stempels en zijn handtekening onder had gezet, en papieren van opleidingen die mijn vader had gevolgd. En zelfs een schriftelijke berisping, ‘bestraffing van een ambtenaar’, haast een doodvonnis, omdat hij zich eens had verslapen. De documenten bevestigden het beeld dat van mijn vader had: een man van feiten, cijfers en wetten, rationeel en consciëntieus. De onveranderlijke aard van zijn werkzaamheden moet hem houvast hebben geboden. Als letterkundig biograaf ben ik gewend een oeuvre tot mijn beschikking te hebben, een literaire context. Nu had ik alleen flarden van het leven van een gewone jongen, vlak na de oorlog, op de grens van Nederland en Duitsland. Ik aarzelde: was het voldoende voor een boek? Ik reisde een paar keer naar ’s-Heerenberg en het nabij gelegen Elten, en bezocht het grenskantoor in Lobith waar mijn vader zich in 1946 had gemeld. Ik dronk een glas in café Wanders, fietste langs de wegen die mijn vader had gefietst en nam een kijkje in mijn geboortehuis in Elten. Voldoende materiaal voor een boek, stelde ik vast. Het kleine leven van mijn vader, afgezet tegen de periode van de wederopbouw en de internationale politieke context van de Koude Oorlog, werd de basis voor een liefdesverhaal waarin ik Jaap Bommer van Wogmeer naar ’s-Heerenberg laat vertrekken, hem laat trouwen met zijn geliefde Anne, hem vader laat worden en hem in Elten in de armen laat vallen van de Duitse Helga. Ik ben geboren in Elten, in 1952. Drie jaar voor mijn geboorte was het dorpje na een grenscorrectie bij Nederland gekomen en elf jaar erna zou het opnieuw bij Duitsland worden ingelijfd. In de weken voorafgaand aan de nacht van 31 juli op 1 augustus 1963 reden vrachtwagens met goederen – vooral koffie, thee en boter – Elten binnen. Stallen, danszalen en kelders werden volgestouwd met ‘smokkelwaar’. De volgende dag, toen de grens was verplaatst, lagen alle producten in Duitsland zonder dat er invoerrechten over betaald waren.

Na wat bekend werd als de Boternacht stond mijn geboortehuis in Duitsland. Ineens was ik half-Duitser. Sindsdien ben ik gegrepen door grenzen. Mijn generatie beschouwde ze als een confrontatie, als bureaucratische onzin. Als student met lang haar werd ik altijd aangehouden. Een controle ervoer ik als een spannend en vaak ook arbitrair machtsspel. Steeds was ik me ervan bewust dat mijn vader als kommies een bijdrage had geleverd aan het handhaven van de grens, dat hij illegale grensoverschrijders had tegengehouden en koffie-, thee- en botersmokkelaars in de gaten had gehouden. Maar na de Boternacht zag ik ook de willekeur van zijn werkzaamheden. Nu de grenzen open zijn, krijgen de inspanningen van mijn vader met terugwerkende kracht iets zinloos. Het vervagen van de grenzen ging bovendien ten koste van de romantiek die kleeft aan controles. Soms zou ik best nog eens aangehouden willen worden, net als die ene keer, toen ik in een impulsieve bui met mijn vriendin naar Elten reed. Het was mijn verjaardag en ik wilde haar mijn geboortegrond tonen. Paspoorten hadden we niet bij ons. Ik wees de jonge kommies op mijn geboortedatum en –plaats in mijn rijbewijs, maar hij was onverbiddelijk.’

Hoofdstuk 4 uit Boternacht: ‘De sfeer in Elten en omgeving is vanaf begin 1949 gespannen. Wat gaat er gebeuren als die Holländer straks komen? Een kleine honderd inwoners die tijdens de oorlog heulden met de nationaalsocialisten wachtten de komst van de Nederlanders niet af. Uit angst voor wraakzuchtige afrekeningen laadden zij hun huisraad op karren of in vrachtwagens en vluchtten dieper Duitsland in. Maar liefst zeshonderd Eltenaren bleken in het bezit van een Nederlands paspoort. Zij waren al Nederlander. ‘Papieren Hollanders’ wel te verstaan, die zich zo goed aan de Duitse taal en cultuur hadden aangepast dat sommigen alleen van Eltenaren verschilden door het heimelijk bezit van twee paspoorten, het bewijs van een dubbelleven en tevens een sterk staaltje geografisch opportunisme. Om zes uur ’s morgens op de ochtend van 23 april 1949 stapten mannen van de ‘Afbakeningscommissie’ van Rijkswaterstaat op laarzen de grens over om op de plek tussen Elten en Emmerich aan de hand van een tekening oranje landmeterstokken met de hoofdletter n in de grond te plaatsen. De rood-witte vlaggetjes feestelijk in top. Toen het Sperrgebiet was afgebakend verzamelde zich aan de grens van Babberich een klein leger van militaire politie, Britse soldaten, douanebeambten en mannen van de marechaussee. De pantserwagens bleven achter toen om twaalf uur onder aanvoering van dr. A. Blaauboer, landdrost van Elten, een kleine colonne Duitsland binnenmarcheerde, gevolgd door jeeps van de marechaussee, vrachtwagens en een bus met journalisten. Daarachter reden honderden douaneambtenaren op de fiets Elten binnen.

Een nagenoeg gemoedelijke overname, die de Eltenaren zwijgzaam en gelaten ondergingen op een dronken man na die krijgshaftig het Duitse volkslied aanhief en door enkele omstanders een huis werd binnengetrokken. Enig militair vertoon was gepast en gewenst, want omgekeerd waagden de Nederlanders zich op hun beurt tussen de Duitsers. Daarom ‘standen sogar einige Panzerwagen vom Typ Otter bereit, um im Ernstfall einzugreifen’. Wie moest nu bang zijn voor wie? Er hoefde niet te worden ingegrepen. De Duitsers ondergingen de overname onzeker, verbaasd en met een zekere ergernis, omdat Elten met zoveel machtsvertoon werd ‘besetzt’. Toch ook keken de Eltenaren toe met een bepaalde nieuwsgierigheid, in gelaten afwachting van wat er ging gebeuren. Een kwartier na de inname was het marktplein van Elten veranderd in een roerige massa van honderden mensen waar auto’s zich traag doorheen wurmden. Mannen, vrouwen, jongens en meisjes die zwijgzaam en afwachtend toekeken. Daar waren ze dan eindelijk.’

VADERSKIND

 

Hoe de weeën en de naweeën van de oorlog blijven voortwoekeren tot vragen blijven leiden, zelfs tot het tweede geslacht, illustreert een authentiek relaas dat in literaire taal vervat is. Het gaat om het 256 bladzijden tellende Vaderskind van Ad Fransen en van uitgeverij De Bezige Bij. Met op de slotpagina de zin; ‘Noot van de auteur: dit boek is een roman, gebaseerd op de geschiedenis van bestaande personen’. Met mij denkt u nu meteen aan De stamhouder van Alexander Münninghof waarin ook een foute vader met zijn familie het thema is. De komende weken wil ik met u een verkenningstocht door Vaderskind maken en als bagage voor die weg wil ik u voor onderweg geven: de tekst van de omslag, een fragment uit het interview dat Arjan Visser in april met Ad Fransen had en het eerste stuk uit deel 1 ‘Funker’. Het omslagbeeld toont de schrijver op de arm van zijn vader in 1955 en geeft de elf chapiters een lading: ondanks of wellicht beter: dankzij het oorlogsverleden in de jaren 40-45 is Ad een kind van Adolf.

De tekst op de cover ‘Een kind dat op de verjaardag van Hitler wordt geboren en ook nog eens Adolf wordt genoemd, is haast gedwongen te speuren naar het oorlogsverleden van zijn vader. Ad Fransen weigert al heel jong de verhalen te geloven die de ronde doen over zijn vader, die SS’er was. Pas nu zijn vader er niet meer is, licht hij stukje bij beetje het doopceel van zijn familie. Hij schetst een nerveus huishouden dat wordt geplaagd door de naweeën van de Tweede Wereldoorlog. Telkens als de zoon dichter bij de waarheid komt, knaagt het dilemma of hij zelf geen verraad pleegt, of hij het oorlogsverleden van zijn vader wel moet onthullen. In Vaderskind geeft Ad Fransen met eerlijk en nietsontziend proza deze vader een stem en verlost hij zichzelf van een geheim.’ Boven deze tekst staat: ‘Gedurende zijn hele leven heeft Ad Fransen angstvallig geprobeerd zijn werkelijke naam verborgen te houden.’

Een frase uit Vissers stuk met de titel ‘En ik heet dus eigenlijk Adolf’ in het dagblad Trouw.
‘Na de eerste onthulling wilde ik meer weten, maar mijn vader zweeg. Hij trok zich terug. Laat mij nou maar met rust. Het was ook een zekere stoerheid: hij moest het in zijn eentje oplossen. Zwijgen, je best doen en ervoor zorgen dat niemand iets op je aan te merken heeft. Buitenkant. De binnenkant bleef verborgen. Toen hij in 2009 ziek werd moest ik van zijn huisarts horen dat mijn vader al drie, vier jaar kanker had. ‘Maar hoe lang heeft hij dan nog te leven? Als het nog een week is, mag u blij zijn’. Een paar dagen later was hij dood. Mijn moeder wist natuurlijk dat mijn vader ‘er één van Fransen was’, dat foute gezin uit Nijmegen. Ze was hem tegengekomen op de kermis. De man met wie ze had willen trouwen zou arts worden in Australië, maar ze durfde niet met hem mee te gaan. Mijn vader kon, vanwege die slechte naam, geen meisje vinden, denk ik. Ze konden elkaar troosten. De ouders van mijn moeder waren tegen het huwelijk, tijdens het bruiloftsdiner wilde er niemand naast mijn vader zitten… Als ik daar aan denk, voel ik wéér medelijden met die man. Ik weet het wel, hij heeft het aan zichzelf te danken, maar toch: volgens mij heeft hij in de oorlog veel minder gevochten dan in die jaren erna. De verhouding met zijn schoonouders werd er alleen maar slechter op. Toen hun schoonzoon tegen wil en dank, die vreselijke ex-SS’er, zijn eerste zoon ook nog eens Adolf noemde, was de brouille compleet. Ze weigerden om naar mij te komen kijken, in de wieg.’

De ouverture van Vaderskind: ‘In zekere zin zou hij het zijn verdere leven altijd blijven, maar in het laatste jaar van de oorlog, die oorlog die in zijn barbaarsheid nog steeds niet door een volgende oorlog is overtroffen, was mijn vader marconist, radiotelegrafist inTsjechië, of zoals hij dat zelf zei die allereerste keer dat hij bereid was mondjesmaat iets te vertellen, te telegraferen leek het wel, over zijn oorlogsverleden: ‘Ik was ‘Funker’ in een verdomde uithoek van Bohemen.’ ‘Funker’, zeg ‘foenker’, zoals je in het Duits ’n bunker een ‘boenker’ noemt. Het kwam er wat aarzelend uit, hij stotterde zelfs een beetje, maar eenmaal op stoom sprak hij erover alsof dat ‘Foenker’-zijn een hele eer was geweest, alsof het om een uitgestorven ambacht ging, waarvan hij nog steeds de fijnste kneepjes kende. Trots heeft hij ’t me zitten te vertellen. Zonder gêne. Zoveel schaamte herinner ik me niet van hem als het om de oorlog ging. Schaamte, dat liet hij liever aan mij over later, of laat ik fair blijven: toen het me eenmaal goed begon te dagen, trok ik dat zwarte verleden van hem gretig naar me toe, dacht ik soms echt dat ik medeplichtig was, dat ik op moest draaien voor zijn daden. Ingebeeld fout was ik soms. Dat kwam allemaal later, maar wat deed het mij tóen, die eerste keer dat mijn vader me in vertrouwen nam over zijn oorlogstijd? Hoe oud zal ik zijn geweest? Twaalf, dertien hooguit en doorgaans behoor ik niet tot al die lui die zo kunnen opsnijden over hun geheugen, over hoe scherp ze zich de vroegste gebeurtenissen en eerste ervaringen nog voor de geest kunnen halen. Eerlijk gezegd wantrouw ik ze. Maar dit valt haast niet te vergeten, het kostte me in ieder geval geen moeite om het verhaaltje van de ‘Funker’ voor altijd bij me te houden; voor die oude marconist bleek ik de ideale ontvanger. Waarom kon het anders zo blijven hangen, klauwde het zich vast, doordrenkte het mijn hele wezen? Om eindeloos terug te keren. Om me af en toe stil te leggen, tot op de dag van vandaag, net of er soms een anker wordt uitgegooid in m’n kop. Dat moest maar eens afgelopen zijn, die waanzin heeft lang genoeg geduurd. Jongen, je gaat toch niet de vuile was buiten hangen? Jazeker vader, wat dacht je dan. Wat kan mij het nog schelen. ‘Funker’, ik vond het meteen een mooi woord, spannend, het sprankelde, sprak direct tot de verbeelding. Alleen de klank al – foenker –, de vonkjes die ervan af springen, alsof je in een betoverend kampvuur zit te staren, dat ineens oplaait… een spetterende vonkenregen tegen een donkere lucht… je kunt je ogen er maar niet van afhouden. Flarden, snippers uit mijn jeugd, brokstukken van mijn dertiende levensjaar: ik diep ze op uit mijn geheugen, ergens zwermen ze nog rond in mijn hoofd, in de buurt waar ook nog een paar gloeiende vonkjes van dat woord  ‘Funker’ nadansen.’

U zult het met mij eens zijn: Vaderskind is een verrijking van onze literatuur!

 

BUURMAN & BUURMAN

 

Welk een dolle pret hebben onze kleinkinderen Fien en Daaf al niet gehad met de belevenissen van de twee kompanen die niet alleen naast elkaar wonen maar ook nog met elkaar klussen. Voor de televisie in onze achterkamer zaten de twee kids en genoten voluit van de niet zo handige maar o zo slimme kornuiten. Nu ga ik Fien en Daaf verblijden met het boekje Lekkage en met een boxje Miniboekjes waarin vijf leuke, leerzame delen van de Buurman belevenissen zich ophouden. Memphis Belle uit Amsterdam is de uitgever. Elk uitgave heeft een eigen historie, dus ook Buurman en Buurman hebben een verleden. Ik rakel hun eertijds op. Buurman en Buurman (oorspronkelijk Pat a Mat) is een Tsjecho-Slowaakse  poppenanimatie serie van Lubomír Beneš over over twee onhandige maar vindingrijke klussers. Tussen 1976 en 2011 zijn er 86 afleveringen gemaakt. De Nederlandse versie verscheen vanaf 2006 op dvd. Eerst werd de serie door de NCRV zonder begeleidende stemmen op de buis gebracht onder de titel ‘De twee stuntels’. Later werd ‘Pat & Mat’ als Buurman en Buurman door de VPROuitgezonden in diverse kinderprogramma's, waaronder ‘Bij Nieuwegein rechtsaf’ en ‘Villa Achterwerk’. De stemmen in deze Nederlandstalige versie worden verzorgd door Kees Prins en Siem van Leeuwen. In elke aflevering klussen beide buurmannen, maar dit gaat vaak op een grappige manier volkomen de mist in. Wanneer ze bijvoorbeeld een klein gat in het dak willen repareren, wordt dit gat steeds groter. Gelukkig weten ze op het eind meestal een oplossing voor hun probleem te vinden, waarna ze enthousiast ‘A je to!’ (Tsjechisch voor ‘En dat is het!’ ) roepen. In de Nederlandse vertaling bleef deze kreet gehandhaafd, ook wel eens als: ‘Zoals de Tsjechen zeggen: A je to!’ Soms denken ze dat iets lukt, maar lukt het toch niet. Soms is op het einde van een aflevering, waaronder ‘Behangen’ en ‘De sleutel’, het probleem nog steeds niet opgelost. In de Nederlandse versie praten de twee buurmannen, dit is in andere landen niet het geval. 

De personages. 
In het Nederlands zijn de mannen naamloos. In andere talen heet de buurman met de gele trui Pat, en die met de rode trui Mat. Deze namen staan op hun deuren in de aflevering ‘De deur’. Ze hebben allebei een kaal hoofd, met daarop een muts. In aflevering 1 zien ze er anders uit: Ze hebben geen muts maar wel wenkbrauwen. In alle andere afleveringen hebben ze een muts en geen wenkbrauwen. Verloren afleveringen Begin 2009 doken er 13 verloren gewaande afleveringen op uit de archieven van de Tsjechische poppenanimatie serie. Deze afleveringen zijn inmiddels op dvd verschenen. Sinds februari 2011 worden er weer regelmatig afleveringen uitgezonden door de VPRO. Deze worden 's morgens uitgezonden in het kinderblok van Zapp:  Zappelin. Nieuwe afleveringen  In 2009 en 2011 zijn er in Tsjechië acht nieuwe afleveringen van Buurman en Buurman geproduceerd. Deze zijn in het voorjaar van 2013 ingesproken door Kees Prins en Siem van Leeuwen, en de eerste uitzending van deze afleveringen was op 9 juni 2013bij de VPRO Eerbetoon. In 2004 maakten Tom Idland en Knut Arne Lindelander de aflevering ‘Data’ bedoeld als eerbetoon aan de twee goede buren (‘To gode naboer’). De aflevering bleek de winnende inzending voor The Gathering. Film.

In 2013 werd bekendgemaakt dat er een film gemaakt zal worden over Buurman en Buurman. De Nederlandse filmproducent Lemming Film zal de film, die in 2015 uit moet komen, gaan maken. Met deze bagage in het gemoed geniet ik nog meer van het boekje Lekkage dat op de achterkant van de harde cover vermeldt ‘Buurman heeft lekkage. Het dak lekt. Samen met zijn buurman lost hij het probleem simpel op. Druk op de knopjes en luister naar de geluiden. A je to!’ De knopjes betreffen bel, auto, druppel,  glijpartij, beitel en hamer. Buurman en Buurman gaan om de lekkage het dak op en na wat avonturen besluiten zij ronde paaltjes in de dakgoot te zetten opdat Buurman niet meer kan vallen. Onze Fien en Daaf zullen interactief zijn!
De vijf boekjes in de box dragen de titels van ‘Getallen’, ‘Figuren’. ‘Kleuren’, ‘Gereedschap’ en ‘Tegenstellingen’. Om bij ‘Kleuren’ te blijven: de trui van Buurman is rood, De trui van Buurman is geel, De ton is blauw, De afvalbak is groen en De lamp is roze. Hieronymous van Alphen riep in de 18de eeuw al uit ‘Mijn spelen is leren, mijn leren is spelen’. Wij mogen uitgeverij Memphis Belle dankbaar zijn voor haar heerlijke werkjes die via Buurman en Buurman ook op de lachspieren werken. Een volgende keer hoop ik wat ansichtkaarten bij u te introduceren want Buurman en Buurman hebben veel op hun kerfstok!