02-05-2016

ROTTERDAM ONBEWOLKT

 

Een weergaloos fotoalbum waarmee ik zeer in de wolken ben, heb ik voor u, omdat dat het allereerst het hier en nu van mijn stad van geboorte laat zien, maar mij ook overweldigt met nostalgische gevoelens. Het gaat om de 144 grote bladzijden tellende hardcover Rotterdam onbewolkt van fotograaf Peter Elenbaas en uitgeverij Bas Lubberhuizen. Op het moment dat dit neerschrijf, staan duizenden fans van Feyenoord op de Coolsingel blij te zijn met het in de wacht slepen van de voetbalbeker in de Rotterdamse Kuip. Op blz. 60 zien wij het stadhuis vanuit de lucht, wat een  spectaculaire sensatie is. Mijn jonge jaren bracht ik door op de oostelijke buitenschil van de Maasstad, in de wijk Kralingseveer. Rotterdam was voor mij vaak the place to be want er moest in die stede gepeeld worden, gevoetbald, geschaatst, gezeild, gewinkeld, op familiebezoek gegaan, gestudeerd, gewerkt, gekerkt, uitgegaan, kwitanties gelopen, museum bekeken, bibliotheek bezocht, Ik kan nog wel even doorgaan met het noemen van locaties die ik met of zonder ouders bezocht heb, maar mijn optie is u te zeggen dat de in 1270 ontstane stad mij gevormd heeft. Vandaar dat Rotterdam onbewolkt mij zo verrassen goeddoet, want het etaleert mijn thuishaven van boven. Liep ik, fietste, bromde met de Kaptein Mobylette, reed met de Renault Dauphin door de stad dan beleefde ik de outfit ervan van opzij. Dit album laat mijn heem van toen vanuit de lucht zien! Zo meteen de platen op de voorkant, achterkant en eerste binnenpagina met Gebouw De Rotterdam aan de Wilhelminapier bij de Erasmusbrug, de Oudehaven met het Witte Huis en de kubuswoningen over de Blaak.

Vorige week mocht ik het met u hebben over het memorabele kijk -en leesalbum Rotterdam frontstad van Gerard Groeneveld en uitgeverij Vantilt met de alleszeggende ondertitel ’10-14 mei 1940’. Het rampzalige bombardement, het inferno dat de nazi’s van Adolf Hitler aanrichtten op de binnenstad van Rotterdam wordt in een nieuw licht geplaatst. Ons Rotterdam onbewolkt laat zien hoe de op een na grootste stad van ons land uit de as herrezen is. In ‘hemelse’ kleuren wordt de stad aan de Maas in het zonnetje gezet. Rotterdam onbewolkt is een lust voor het oog en een streling van het gemoed dat zich bij uitstek leent cadeau gedaan te worden. Nu wij in de komende meidagen de Duitse terreur gaan herdenken en de bevrijding daaruit gaan vieren is het een geste van jewelste dit kleurrijke album met de inleiding ‘Rotterdam stad van diversiteit en modernisme’ van museumdirecteur Paul van de Laar niet alleen aan uzelf als geschenk te geven maar ook uw naaste, uw buur, uw collega, uw amice.

Ik wil met uw goedvinden een verkennende tocht maken door dit onbewolkte Rotterdam dat zich zo kostelijk te kijk zet. Ik blader door het album en verwoord dan aan u welke stekken in mijn herinnering blijven, omdat ik er in het eertijds verkeerde of in heden vertoefde. Maar eerst reik ik u de tekst van de omslag aan, opdat u gesetteld bent!

De uitgever: ‘Na de succesvolle fotoboekenreeks Amsterdam onbewolkt, publiceert Peter Elenbaas nu Rotterdam onbewolkt, met indrukwekkende luchtfoto's van de tweede grootste stad van Nederland. Verrassend is dat juist de vele hoogbouw in de stad echt tot zijn recht komt in dit fotoboek, want het vogelvluchtperspectief maakt architectonische details zichtbaar die vanaf de grond nauwelijks opvallen. De foto's van Elenbaas tonen een stad van contrasten, waarin de Sint Laurenskerk, het enige middeleeuwse gebouw dat de stad nog heeft, zijn oude vertrouwde plaats inneemt naast de nu al beroemde Markthal uit 2014. We zien de Nieuwe Maas met de iconische Erasmusbrug en de kubuswoningen van Piet Blom boven de Blaak, maar Rotterdam onbewolkt is natuurlijk niet compleet zonder de wijken Charlois, Spangen en Katendrecht.’

Mijn persoonlijke sightseeing door Rotterdam onbewolkt.
- Het monumentale ventilatiegebouw van de Maastunnel, waar doorheen ik decennia terug met neef Pieter rende.
- Molen de Zandweg aan de Kromme Zandweg in Charlois, waar ik ooit met Capelle voetbalde tegen Zwart Wit.
- De Dordtselaan in Zuid waar ik ooit bij garage Spoormaker mijn Peugeot in onderhoud had.
- Het rangeerterrein Waalhaven als belangrijke schakel van de Betuweroute, waarmee ik als wethouder van Papendrecht veel van doen had.
- Nieuwbouw Zuidwijk waar naar heen mijn vriendinnetje voor kort Truus van Holst met ouders van Kralingseveer verhuisde.
- Het vernieuwde Theater Zuidplein waaruit ik in onze Cultuurmix mocht rapporteren.
- Het hart van de wijk Oud-IJsselmonde dat sinds 1941 bij Rotterdam behoort en waar wij naar de vrouwelijke tandarts gingen.
- Voetbalstadion De Kuip, twintig minuten voor de aanvang van het duel Feyenoord-Ajax, waar ik met broer Jan en vader eens op 5 mei een
   festival vierde.
- Het voormalige Zuiderziekenhuis aan de Groene Hilledijk, waar ooit de moeder van mijn vrouw verpleegd werd.
- De SS Rotterdam in de Maashaven, waar vanaf ik u meerdere verslag deed van happenings.
- De Wilhelminapier op de Kop van Zuid met helemaal vooraan Hotel New York, waar wij Ruud Montijn als voorzitter van de CRP uitaten.
- De Markthal, waar ik voor u de opening mocht beleven door Koningin Maxima.
- De Sint-Laurenskerk, die ik voor diensten met mijn eega vaak bezocht.
- De Euromast die ik vlak na de Floriade van 1960 bezocht en daar naar het ‘kraaiennest’ tuurde.
- De Avenue Concordia in Kralingen waar ik bij de heer Bakker extra les kreeg voor het Praktijk Diploma Boekhouden.
- De Kralingse Plas waarop ik ooit met schoolvriend Henk van Schaardenburgh zeilde en waaraan tante Jans diende.
- Het Toepad in de Esch met de lommerrijke Joodse begraafplaats en waar wij onze pijl en boog vonden.
- De prinsenmolen aan de Rotte en de Bergsche Voorplas, waar ik met neef Leen schaatste.
- De ingang van Diergaarde Blijdorp aan de Van Aerssenlaan, waar vlakbij onze zoon Time een paar jaar zijn domicilie had,
- De voormalige gevangenis aan de Noordsingel, waar ik ooit een naaste mocht bezoeken.
- Het Station Rotterdam Centraal, waar ik elke zondagavond in mijn militaire diensttijd vaarwel zei tegen mijn verloofde Jans.
- Het Groot Handelsgebouw aan het Stationsplein waar wij als lui van de H.B.S. rovertje speelden.
- De Beukelsdijk, waaraan het gebouw van onze H.B.S. stond.
- De Henegouwerlaan, waaraan ik in Maison Jordy danslessen volgde.
- De Voorhaven in Delfshaven, waar onze zoon Time met zijn Bonnie het huwelijk vierde.

Beste mensen, ik kan nog wel even doorgaan, maar u zult verstaan hebben dat Rotterdam onbewolkt voor mij een feest van herkenning is. En wellicht voor u ook! Zeker weten!
 

DANSEN MET DE VIJAND


 

Een levensverhaal heb ik in deze meidagen voor u, dat aangeeft dat de realiteit niet verzonnen kan worden, omdat de werkelijkheid de fantasie te boven gaat. Het gaat om het 340 bladzijden tellende, met authentieke foto's geïllustreerde Dansen met de vijand van Paul Glaser en van uitgeverij De Bezige Bij met de ondertitel ‘Het oorlogsgeheim van tante Roosje’. In het colofon staat dat een eerdere uitgave van dit boek in 2010 is verschenen en dat het omslagbeeld hoofdpersonage Roosje Glaser op 26 jarige leeftijd toont in 1941. Zo’n zes jaar geleden mocht ik bij u Tante Roosje. Het oorlogsgeheim van mijn familie introduceren. Ik heb toen mogen begrijpen dat ook u het door neef Paul Glaser  uit het leven opgediepte relaas van zijn tante Roosje naar waarde wist te schatten. Omdat het niet aangaat dat ik mijn eigen woorden van toen herhaal, reik ik u integraal de tekst van het eerste chapiter aan, waarin Paul het heden verwoordt en die om en om in de volgende hoofdstukken van verteller afwisselt met Roosje.

De zeg maar heruitgave van Tante Roosje is zeer gewenst, daar tot en met 22 mei in diverse theaters de muziektheatervoorstelling Dansen met de vijand loopt en die gebaseerd is op het gelijknamige boek. Ook wordt er tot en met 8 januari in het voormalige kamp Vught het turbulente leven van Roosje Glaser belicht, die in 1943 meer dan een halfjaar in het concentratiekamp gevangen was. Voordat ik u het verbale talent van Glaser ga illustreren, geef ik u de tekst van de omslag. En de mening van anderen zoals vooraf in het boek weergegeven.
De uitgever: ‘Tijdens een bezoek aan Auschwitz ziet Paul Glaser in een vitrine een koffer uit Nederland staan, met daarop zijn achternaam geschreven. Het is het begin van een zoektocht naar een lang verborgen familiegeheim: de verzwegen lotgevallen van zijn tante Roosje. Roosje Glaser is een jonge Joodse vrouw uit Den Bosch die als danslerares werkt. Ze is zeer succesvol en danst in Amsterdam, Londen, Parijs en Berlijn. Wanneer de nationaalsocialisten aan de macht komen, begint voor Roosje een levensgevaarlijk avontuur. Haar eigen man blijkt een collaborateur en verraadt haar aan de nazi’s. Ze komt terecht in verschillende concentratiekampen, maar Roosje overleeft zelfs Auschwitz.’

De anderen:
‘Tegenover de botte verschrikking van Auschwitz zet Roosje haar onuitblusbare levenslust en onnavolgbare charme in. En ze wint. Een kolossaal verhaal, een levensles voor ons allen.’ – Alexan der Münninghoff.
‘Ik heb het boek in één ruk uitgelezen. Ik was zeer onder de indruk en heb het gevoel dat ik Roosje echt heb leren kennen. Een leuke, levenslustige, maar ook heel sterke vrouw.’ – Gerdi Verbeet
‘Roosje danste in Birkenau, ze kreeg er een brood voor. En wij begrijpen haar. Wat een geweldig boek.’ – Ad van Liempt
‘Verrassende levens die bij toeval en compleet onverwacht op ons pad gebracht worden, zijn altijd weer een extra aanleiding om ervan overtuigd te zijn dat het leven iets bijzonders en verwonderlijks is. Dansen met de vijand licht een tipje op van zo’n verrassend leven. Meer dan de moeite waard.’ – Neelie Kroes
‘Een aangrijpend boek. Je leest het in één adem uit. Hadden mijn opa, oma en achternichtje ook maar zo mogen dansen.’ – Michael van Praag
 ‘Roosje maakte alles mee, ook het ondenkbare. Ze was een verre van alledaagse vrouw, die een interessant leven heeft gehad en van dat leven heeft genoten, voor zover mogelijk.’ – Jan Terlouw

Paul Glaser - De koffer: ‘Vanuit mijn raam op de derde verdieping zie ik het donkere plein, schaars verlicht door enkele straatlantaarns. De kinderkopjes glimmen in de druilerige regen en de lantaarns spiegelen zich als gebroken gele vlekken. Het is stil en rustig. Oude, statige hoge huizen omsluiten het plein en achter een enkel raam zie ik nog licht branden. Op dit tijdstip slapen de meeste mensen. Mijn oog valt op een groot, lomp gebouw te midden van die huizen. In zijn strengheid heeft het iets van een gesticht. Opmerkelijk, zo’n lomp gebouw aan dit mooie plein in het centrum van Krakau. Morgen is de laatste dag van de conferentie. We zijn als ziekenhuisdirecteuren uit meerdere Europese landen bijeengekomen, wisselen ervaringen uit en bespreken hoe actuele vraagstukken in de gezondheidszorg het best kunnen worden aangepakt. De plenaire voordrachten en workshops zijn interessant. Ik ontmoet veel collega’s uit andere Europese landen. Naast contacten binnen de workshops heb ik vandaag boeiende gesprekken gevoerd met twee collega’s, een uit Bordeaux en een uit München. Het was een nuttig bestede dag, bedenk ik, uitkijkend over het glimmende plein. Mijn vrouw is deze keer meegereisd. De studenten van de hogeschool waar ze werkt hebben vakantie en we zijn nooit eerder in Krakau geweest. Na afloop van de conferentie blijven we met enkele andere directeuren nog drie dagen langer, zo hebben we afgesproken. Ik verheug me daarop. De eerste dag maken we een stadswandeling in Krakau, lopen door oude straten, over intieme pleintjes, bekijken rijk aangeklede kerken en een middeleeuws slot. De dag daarna bezoeken  we oude zoutmijnen in de buurt. Daar werd twee eeuwen lang zout gewonnen en ondergronds is dan ook een indrukwekkend gangenstelsel ontstaan met grote zalen, uitgehouwen in de zoutlagen. De laatste dag is een bezoek gepland aan het nabijgelegen grootste concentratiekamp van de Tweede Wereldoorlog, Ausch witz, met het aangrenzende Birkenau.

Naarmate de laatste dag van ons bezoek nadert, vraag ik me steeds meer af wat ik eigenlijk te zoeken heb in dat kamp. De avond voordat de bus ons de volgende dag erheen zal brengen, zeg ik tegen mijn vrouw dat ik geen zin heb in dat uitstapje. Ik heb nooit eerder een concentratiekamp bezocht en ben er ook niet nieuwsgierig naar. De documentaires die ik als middelbare scholier heb gezien, waren voor mij genoeg. Mensen crepeerden er en details over hoe ze precies crepeerden voegen voor mij niets toe aan de kern van die zwarte geschiedenis. Maar is dat wel de werkelijke reden? Is het niet een drogreden die iets verbergt wat dieper ligt? Intuïtief staat een bezoek aan een concentratiekamp me tegen. Waarom? Ik voel weerzin, ik wil niet mee, ik moet ervan wegblijven, dit is een geschiedenis om weg te stoppen, om te vergeten. Tegen mijn collega’s zeg ik dat ik er al genoeg van heb gezien. De volgende ochtend bij het ontbijt proberen enkele collega’s mij over te halen om toch mee te gaan. We zijn nu toch in de buurt, houden ze me voor, hoe kan ik er nu geen belangstelling voor hebben? Omdat we steeds met elkaar zijn opgetrokken, laat ik me overhalen. Die ochtend stap ik met een gemengd gevoel de bus in. Na een uur rijden komen we aan bij een uitgestrekte vlakte. Het kamp lijkt oneindig groot. Zover het oog reikt zie ik houten barakken. Onze gids is een jonge vent met kort blond haar die ons met een enorme glimlach welkom heet. Nadat hij zich heeft voorgesteld roept hij opgewekt ‘Follow me’, en gezamenlijk lopen we door de poort met daarboven de tekst arbeit macht frei. Hier zijn onnoemelijk veel mensen vermoord, meest Joden, vertelt onze gids. Mannen, vrouwen, kinderen en zelfs baby’s. Ik voel me een ramptoerist. Wat doe ik hier? En waarom ben ik vanmorgen niet standvastiger geweest en in de stad gebleven? De gids, nog steeds enthousiast, loodst ons langs een aantal stenen gebouwen en stopt bij een muur waar dagelijks mensen werden geëxecuteerd. Vervolgens komen we aan bij een gebouw waar dr. Clauberg destijds zijn medische experimenten uitvoerde. Het werd ook gebruikt om gevangenen te huisvesten en onze gids leidt ons door enkele sober verlichte zalen met achter glas in beslag genomen goederen. 

Een vitrine bevat een enorme hoeveelheid brillen. Een andere ligt vol met afgeknipte haren, sommige nog met vlechten erin. Mijn vrouw en ik lopen als eersten naar de volgende zaal, waar een groot aantal koffers is tentoongesteld. De gevangenen moesten hun koffer labelen. Dan kon die niet zoekraken, zo werd hun voorgehouden. Op iedere koffer staat de naam van de eigenaar en het land van herkomst. Mijn blik valt op een grote bruine koffer die helemaal vooraan staat. Ik schrik en verstijf; op de voorkant van de koffer staat geschreven dat die uit Nederland komt, en met grote letters de naam ‘Glaser’. Mijn vrouw ziet het ook en pakt mijn hand. Het is mijn naam, een naam die in Nederland weinig voorkomt. Ik beweeg me niet, zeg niets en kijk alleen nog maar naar die koffer. Zo staan we daar dan, met voor ons, aangelicht door etalagelampen, een bizar landschap van koffers. Tientallen dringen zich aan ons op, grote, kleine, bruine, zwarte, mooie, smerige, en die met mijn naam staat vooraan. In de spiegeling van de vitrineruit zie ik ons staan in het schemerig zwart-wit van de sobere zaal, met vóór ons die helverlichte bruine koffer. Een koffer met mijn naam op weg naar nergens. We zijn alleen, kijken en zeggen niets, minutenlang. Stemmen worden luider. Het zijn de mensen van onze groep die uit de zaal met brillen in onze richting komen gelopen. Ook zij zullen de koffer zien, daar is geen ontkomen aan. Ik verbreek de stilte en zeg tegen mijn vrouw: ‘Hier heb ik absoluut geen zin in, kom, we gaan.’ We lopen snel de zaal uit, richting uitgang. De frisse lucht doet me goed. Na een tijdje komt de groep met de gids ook naar buiten. ‘Heb je dat gezien, die bruine koffer met je naam erop?’ Die vraag had ik gevreesd, en ik had stilletjes gehoopt dat niemand die naam had gelezen. Ik voel me opgelaten en verward, en nog voor ik antwoord kan geven vraagt een ander: ‘Heeft familie van jou hier tijdens de oorlog gezeten?’ Schoorvoetend antwoord ik: ‘Mijn naam op die koffer viel mij ook op. Ik weet niet van wie die geweest is.’ Meer vragen volgen, maar die ontwijk ik. Tot mijn opluchting neemt de gids weer het woord en leidt ons verder. Maar wat hij zegt hoor ik niet meer, mijn gedachten zijn bij de koffer. Eindelijk komen we terug bij de bus. Het uitstapje is afgelopen. Bij het avondeten praat iedereen honderduit. Normaal zou ik daar volop aan meedoen, maar die avond ben ik stil en ga vroeg naar mijn kamer. Het beeld van de koffer laat me niet los. ’s Nachts in bed lig ik te piekeren. Waarom gaf ik mijn vrienden ontwijkende antwoorden, waarom draaide ik eromheen terwijl ik toch heel goed weet wat het antwoord is? Met het beeld van de koffer op mijn netvlies neem ik een besluit en val in slaap. De volgende ochtend weet ik het zeker: ik onthul mijn zoektocht naar ons familiegeheim.’

ZO ZAG DE WAARHEID ER OP DONDERDAG UIT

 

Een boek boordevol brandende reportages en herinneringen heb ik voor u, dat een politieke chaos in ons buurland op heterdaad betrapt en in een later perspectief zet. Het gaat om de 256 bladzijden tellende, van een katern met authentieke beelden voorziene hardcover Zo zag de waarheid er op donderdag uit van Victor Klemperer en van Atlas Contact met de ondertitel ‘Dagboek van een revolutie 1919’. Op de wikkel zien wij een arbeider met de handen omhoog, omgeven door vier trotse Duitse soldaten met wapens in de vuist. De oorspronkelijke titel gaat als ‘Man möchte immer weinen und lachen in einem’ die treffender het in historie gedropte werk typeert dan die in de Nederlandse editie. Op onze leestocht door dit boek dat er echt toedoet, zullen wij het waarom traceren van dit verschil. Nu geef ik u en mij als bagage voor die verkenning de tekst van de uitgever mee op de omslag, een korte levensschets van Victor Klemperer en het Voorwoord van de in Engeland wonende Australische historicus Christopher Clark. Onze reis door het verleden van een eeuw terug zal enerverend worden!

De uitgever: ‘Direct nadat Duitsland de Eerste Wereldoorlog verloren had en keizer Willem II naar Nederland was gevlucht, ontstond er in het land een machtsvacuüm. Daarin voerden maatschappelijke en politieke krachten een gewelddadige strijd om de heerschappij, van communisten, sociaaldemocraten, monarchisten, militaristische groeperingen tot antidemocraten. Het leek wel een burgeroorlog – naar schatting drieduizend mensen kwamen erbij om het leven. Vooral in Berlijn en München ging het er hard aan toe – en in deze laatste stad zat Victor Klemperer, die zich toen al als levenstaak had gesteld ‘te observeren, vast te leggen en te bestuderen’. Zijn ooggetuigenverslagen zijn van een ongekende kracht. Zo zag de waarheid er op donderdag uit is zijn verslag van de Duitse revolutie – aangevuld met twintig jaar later geschreven overpeinzingen, waarin hij (met de kennis over de Weimarrepubliek en het naziregime) de ontwikkelingen van die paar turbulente maanden in een breder perspectief heeft geplaatst. Dit is geschiedschrijving in het oog van de orkaan, op de huid van de tijd.

Een notitie: ‘Victor Klemperer (1881-1960), die als Joodse burger in Duitsland de Tweede Wereldoorlog overleefde, is postuum beroemd geworden met zijn dagboeken uit die oorlog, Tot het bittere eind. Dagboek 1933-1945, Hij was een hartstochtelijk chroniqueur van zijn tijd: in Curriculum VitaeTot het bittere eind en Tussen de wal en het schip beschrijft hij de periode van 1881 tot 1959. In het Nederlands verscheen ook zijn zeer persoonlijke LTI. De taal van het Derde Rijk’. In deze dagen van mei is dit boek uit de eerste hand een must!
Clark: ‘De golf van politieke rellen en revoluties die Duitsland aan het eind van de Eerste Wereldoorlog overspoelde, is een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de twintigste eeuw. Een samenleving die was getekend door oorlog en nederlaag schudde opnieuw op haar grondvesten. Het ontstaan van enerzijds een communistisch linkse beweging naar het voorbeeld van de Sovjet-Unie en anderzijds zwaarbewapende contrarevolutionaire en rechtsradicale verenigingen zorgde voor een heftige politieke polarisering. De retorische escalatie ging weldra over in geweld. Vrijkorpstroepen en spartakisten leverden bittere gevechten. Nergens was de verbreding van het traditionele politieke spectrum dramatischer zichtbaar dan in München.

Op 7 november 1918 werd de Beierse koning als eerste Duitse vorst ten val gebracht. Het leger liep over naar de revolutionairen, de koning sloeg op de vlucht. Na de moord op minister-president Kurt Eisner (USPD) op 21 februari 1919 spitste de machtsstrijd tussen linkse en gematigde socialisten zich toe. De regering van de nieuwe minister-president Johannes Hoffmann (SPD) werd op 7 april ten val gebracht en vervangen door een radenrepubliek van pacifistische en anarchistische intellectuelen. Maar na amper een week grepen de communisten onder leiding van Eugen Leviné de macht. Het kabinet Hoffmann, intussen in ballingschap gegaan, verzocht de regering in Berlijn om hulp. Midden april trokken troepen van het rijksleger en vrijkorpseenheden op tegen de Beierse revolutionairen. Wat volgde was de gewelddadige onderdrukking van de radenrepubliek, waarbij naar schatting tweeduizend – ook vermeende – aanhangers werden vermoord, standrechtelijk geëxecuteerd of tot gevangenisstraffen veroordeeld. Victor Klemperer leidt ons met empathie, fijnzinnigheid en een scherpe blik door die bewogen chaotische dagen in München. In dit boek zijn reportages die hij in die tijd schreef voor de krant ‘Leipziger Neueste Nachrichten’, waar slechts een deel van is gepubliceerd, samengebracht met passages over dezelfde tijd uit een later herinneringswerk, dat hij in 1942 moest afbreken. Dankzij zijn gepubliceerde dagboekaantekeningen uit de tijd van het Derde Rijk, gepubliceerd in 1995 door Aufbau Verlag, is Klemperer een van de meest gelezen ooggetuigen van de twintigste eeuw. Het scherpe oordeel, de blik voor pregnante details en de literaire kwaliteit van die epische tijdskroniek zijn ook terug te vinden in de aantekeningen van de jonge romanist in München, die zich zorgen maakt over zijn academische toekomst.

Ziehier hoe Klemperer het binnentrekken van de troepen beschrijft bij het neerslaan van de radenrepubliek in de Beierse hoofdstad, begin mei 1919: […] Vandaag tot laat in de middag, op het moment dat ik deze regels schrijf, woedt er letterlijk een bulderende veldslag. Een heel luchteskader kruist boven München, gericht vurend, zelf beschoten, lichtkogels afwerpend; nu eens veraf, dan weer vlakbij, maar onafgebroken dreunen er mortieren en granaten zo dat de ervan huizen trillen, een stortregen uit machinegeweren volgt op de inslagen, infanterievuur knettert ertussendoor. En onderwijl marcheren, rijden en galopperen er steeds weer nieuwe troepen met mortieren, geschut, foeragewagens en veldkeukens door de Ludwigstraße, soms met muziek, en bij de Siegestor stopt een ehbo-team, en in alle straten verdelen flinke patrouilles en afdelingen verschillende wapens onder elkaar, en op alle hoeken, waar dekking is en toch uitzicht, verdringt het publiek zich, soms met een toneelkijker in de hand.

Levendig gaat de aandacht van de vliegtuigen in de lucht naar de troepen beneden; de blik dwaalt over de vele wapens, mensen en voertuigen, en blijft bij de drommen toeschouwers rusten, die het geheel als een spektakel door toneelkijkers aanschouwen. Klemperer slaagt erin om de theatrale politieke gebeurtenissen, het aspect van de enscenering, pakkend over te brengen. Hij ziet daarin zelfs een wezenlijk kenmerk van de revolutie in München. ‘Bij andere revoluties, in andere tijden en op andere plaatsen,’ schrijft hij begin februari 1919, ‘komen de leiders ervan van de straat, uit fabrieken, uit redactie- en advocatenkantoren. In München zijn ze vaak afkomstig uit de bohème.’ In die omstandigheden lijkt de politiek geen beroep, maar een podium waarop dromen (en nachtmerries) opgevoerd worden. ‘Ik ben een fantast, een dromer, een dichter!’ roept minister-president Kurt Eisner een grote menigte in hotel Trefler toe. Klemperer stelt tot zijn verbazing vast dat Eisner, die hij als ‘een tenger, klein, gebrekkig, gebogen mannetje’ ziet, met die woorden bij het publiek in München laaiend enthousiasme oogst, en hij concludeert daaruit dat het de inwoners van München niet in de eerste plaats gaat om politiek, maar om amusement. Uniek in dit boek is de overlapping van twee tijdsniveaus: de actuele berichten uit München worden aangevuld met retrospectieve passages uit Klemperers herinneringen. De gebeurtenissen in München worden daarmee in een biografische en historische context geplaatst. Dat heeft een aanzienlijke verdieping van de overdenkingen tot gevolg: wat de jeugdige tijdgenoot in de lente van 1919 soms lachwekkend vindt, ziet de vervolgde Jood in het nationaalsocialistische Dresden eerder in een tragisch licht. In de terugblik ziet Klemperer de groeiende kracht van het opkomende antisemitisme in het naoorlogse Duitsland. ‘Ik wil niet overdrijven: er waren in die tijd in München heel wat docenten en studenten die niets moesten hebben van de opkomende vijandschap jegens de Joden, en persoonlijk heb ik de hele tijd dat ik in München heb gezeten nooit onder antisemitisme te lijden gehad, maar ik voelde me er wel terneergeslagen en geïsoleerd door.’ Dit boek biedt onontbeerlijke lectuur.’

 

GIDS VOOR JOODS ERFGOED

 

Een geweldig, gevoelig, subliem, schrijnend vademecum heb ik voor u, dat het leven en het leed onze Joodse landgenoten door de tijd heen  overkomen en berokkend, op een toegankelijke en tintelende wijze in kaart brengt. Het gaat om het 496 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde Gids van joods erfgoed in Nederland van Jan Stoutenbeek en Paul Vigeveno en van uitgeverij Bas Lubberhuizen in samenwerking met het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Ik haast mij te zeggen: dit boek is ook een in historie gedrenkt eerbetoon aan de Joden die ons land honderden jaren een gezicht gaven en toch door de nazi’s ervan beschuldigd werden dat ze het gewaagd hadden als Jood geboren te worden. In hun Voorwoord geven Stoutenbeek en Vigeveno hun doopceel af. Ik citeer daaruit. De ‘Gids van joods erfgoed in Nederland geeft een overzicht van de vele plekken waar joden hebben geleefd en de gebouwen die ze er lieten verrijzen. Door deze soms eeuwenlange geschiedenis per plaats en streek te beschrijven, en in een landelijk kader te plaatsen,is een aaneensluitend verhaal ontstaan. Naast een historisch overzicht voor heel Nederland zijn er inleidingen per landsdeel en voor de specifieke streken en plaatsen, zodat er naast een algemeen beeld ook aandacht is voor de specifieke kenmerken van de beschreven gebieden.’De achterzijde van de paperback zegt het zo: ‘Per streek en plaats beschrijven de auteurs de vele gebouwen, monumenten, plekken en objecten die te maken hebben met de joodse cultuur, religie en geschiedenis. Dit varieert van een kleine dorpssjoel en een vergeten begraafplaats tot het Spinozahuis in Voorburg en de resten van het imperium van textielbaron Menko in Enschede.

Met aandacht voor regionale verschillen en details, op basis van veel en gedegen onderzoek, worden de geschiedenis en de huidige joodse gemeenschappen uitvoerig beschreven. Het boek is rijk geïllustreerd met historische afbeeldingen, foto's en stadsplattegronden. Een onmisbaar naslagwerk en een uitvoerige gids.’ Ik zeg het zelf aldus: ons bevolkingsdeel van Joodse origine heeft ook binnen onze landsgrenzen hun brevet van vermogen afgegeven en hun sporen getrokken. Om een specimen daarvan te noemen: de Stille Tocht vertrekt woensdag 4 mei om 18.30 uur vanaf het Joods monument op aan Het Bosch in Papendrecht.  Eind januari 2005 werd op die stek ter ere van het Joodse feest Toe Bisjwat, de verjaardag van de bomen, door Abel en Ruth de Jong een moerbeiboom geplant. Dit ter nagedachtenis aan twee Papendrechtse Joodse families die tijdens de Holocaust omkwamen.

Ik wil met uw goedvinden een tocht maken door deze gids die eigenlijk veel meer is dan dat. Gids van joods erfgoed in Nederland neemt u inderdaad via woord en beeld mee langs zaken die wij waarderen, waarmee wij ons identificeren, die wij willen bewaren voor toekomstige generaties. Maar het lijvige boek is vooral een op het lijf geschreven geschiedenis van de Joden in Nederland, die het wel en wee van de Joden heel gedocumenteerd, heel getrouw en heel diepgaand beschrijft en verbeeldt. Opdat wij hun de eer geven die aan hen toekomt. Een week geleden had ik het met u over het album Rotterdam onbewolkt van Peter Elenbaas en eveneens van Bas Lubberhuizen. Ik trok u het plaatwerk in door die locaties te noemen die ik als geboren Rotterdammer af en toe of vaak frequenteerde. Hetzelfde wil ik nu doen bij onze gids der Joden. Ik wandel er doorheen en verwijl even bij die items die ik ooit in levende lijve bezocht, waarmee ik om zo te zeggen oog in oog stond. Dat doe ik heel kort met een uitzondering voor de Dijksynagoge in Sliedrecht waarvan ik de heropening een decennium terug voor u mocht verslaan.

- Bij de eerste illustratie is het voor mij al raak: de bewaard gebleven toegangspoort van de sjoel in Elburg. Toen mijn echtgenote Jans en ik een fietstocht maakten op de noordelijke flank van de Veluwe belandden wij voor de ingang van een hofje met boven de boven de ingang de Hebreeuwse tekst: ‘Wij wandelen in gezelschap ten huize Gods’.
- Op onze gezinsvakanties bij de familie Tip in het Drentse Veenoord bezochten wij vaak een bosschage te midden van uitgestrekte akkers de Joodse begraafplaats van Sleen, een van mooiste van die provincie.
- Als lid van de hervormde Jongelingsvereniging in Capelle a/d IJssel bezochten wij met de hele groep de synagoge van de Joodse gemeente op het A.B.N. Davidsplein in Rotterdam Blijdorp en lazen boven de ingang in het Hebreeuws ‘Zoekt de Eeuwige en gij zult leven’,
- Met mijn leerlingen havo/atheneum vertoefde ik meerdere malen in het Joods Historisch Museum dat ooit een synagogencomplex was en wij lieten ons voorlichten over het huis dat een levend museum wil zijn dat de Joodse religie, geschiedenis en cultuur weergeeft.
- Ook met de jongens en meisjes van mijn scholengemeenschap betraden wij enkele malen het Anne Frank Huis op Prinsengracht 262. Wij maakten in stilzwijgen halt en front in de ruimtes waar het Joodse meisje Anne zich met haar familie probeerde schuil te houden voor de nazi’s en waar zij haar dagboek schreef. Op de literatuurlijst van de leerlingen stond op mijn suggestie vaak Het Achterhuis.
- Met mijn scholieren trad ik vaak in Amsterdam in de voetsporen van Marga Minco, de Joodse auteur die o.a. Het bittere kruid, het leed de Joden aangedaan schreef. Met als motto ‘Er rijdt door mijn hoofd een trein vol Joden ik leg het verleden als een wissel om’ van Marga’s echtgenoot Bert Voeten.
- Als kind trok ik vaak met mijn kameraden vanuit Kralingseveer naar de jongste en veruit grootste begraafplaats van Rotterdam aan het Toepad. Door de struiken, waar wij de attributen voor onze pijl en boog sneden, tuurden wij naar de honderden graven.
- Ooit woonde ik een dienst bij van de Vrije Evangelische Gemeente aan het sfeervolle grachtje Turfmarkt in Gouda. Ik vernam dat het kerkgebouw in vroeger jaren een synagoge was en dat de Hebreeuwse tekst erop na de Holocaust bij de verkoop verwijderd moest worden, De bittere waarheid was toen,  kort na de oorlog, nog te pijnlijk om te aanschouwen.
- Onze huisantiquair Jan Neef in Lekkerkerk woonde bij leven aan de Voorstraat in Lekkerkerk en vertelde eens over de huissjoel van de kleine Joodse gemeente in zijn dorp. Het huis waar de kille haar diensten hield is nu een woonhuis dat uiterlijk niets meer herinnert aan het vroegere gebruik. Ik weet nog dat Neef mij begin jaren tachtig vertelde dat er alsnog een gedenkplaat was aangebracht.
- Met mijn eega bezocht ik een tijd terug het Zilvermuseun aan de Haven in Schoonhoven. In 1836 kreeg de Joodse gemeente officieel toestemming het voormalige koopmanshuis voor een synagoge in gebruik te nemen. Nu nog zijn er sporen van de voormalige synagoge te traceren, zoals de vrouwengalerij.
- Als hommage aan onze gids en als revival van mijn verslag aan u van de nieuwe inwijding van de dijksynagoge aan Rivierdijk 35 in Sliedrecht geef ik integraal het door Stoutenbeek en Vigeveno gezegde op blz. 294. Een decennium terug berichtte ik u dus uit het godshuis in mijn regio en om niet in herhaling te vervallen en om u een indruk te geven van de toegankelijkheid van het vademecum citeer ik. ‘Het sjoeltje dat de Joden van Sliedrecht in 1845 bouwden aan de landelijke zijde van de Merwededijk is een opmerkelijke combinatie van Joods gebedshuis en oer-Hollands dijkgebouwtje, de enige dijksynagoge ter wereld. De plek was zodanig dat ook de Joden uit Hardinxveld en Giessendam de sjoel konden bezoeken zonder in conflict te raken met de halacha, die voorschrijft dat men op sabbat niet meer dan tweeduizend el buiten de gemeentegrens mag komen. Het onderhuis tegen de dijk was de woning van de chazan en een mikwe. De sjoel zat in de boven de dijk uitstekende verdieping. Hij is tot 1920 in gebruik gebleven. Toen moesten de diensten worden gestaakt omdat er onvoldoende religieus volwassen mannen waren om minjan te maken. Na jaren leegstand werd de sjoel in 1948 verkocht. Het werd een groentepakhuis en later een loodgieterwerkplaats, en het moest in 1998 wijken voor dijkverzwaring.

Nadat de sjoel was gekocht door de Stichting Dijksynagoge Sliedrecht werd besloten deze af te breken en negentig meter verderop tegen de dijk te herbouwen. In oktober 2003 werd de dijksynagoge opnieuw ingewijd. Het interieur van het sfeervolle en intieme sjoeltje komt deels uit de voormalige synagoge van Zaltbommel, met name de bima en de banken, die in de oorspronkelijk ossenrode kleur zijn geschilderd. De heilige ark is vervolgens in dezelfde stijl toegevoegd. In het onderhuis is ook het mikwe teruggebracht met plavuizen uit de afgebroken synagoge van Gorinchem. Boven de ingang staat in het Hebreeuws: ‘In het huis des Heeren zullen we opgaan in feestgedruis’, uit Psalm 55, met het Joodse jaartal 5605 (1845). Sinds de inwijding zijn er zo nu en dan weer diensten in de orthodoxe ritus. Behalve gebedshuis is de dijksynagoge ook cultureel centrum, met lezingen en muziekuitvoeringen. Tevens is het een herinneringscentrum, dat elke tweede zaterdag van de maand van 14-16 uur kan worden bezocht, en voor groepen op afspraak.’

U weet wat er nu komt: een volgende keer wandel ik weer door Gids van joods erfgoed. Een rijk boek is ons toebedeeld!
 

DE TWEE WERELDOORLOGEN IN WOORDEN VERVAT



Het onheil, het onrecht, het onbehagen van de Eerste Wereldoorlog, Tweede Wereldoorlog en van de voorbode en nasleep van die rampspoeden dreinde door de werken, die ik recent bij u mocht introduceren. Nu de dagen van herdenking van de oorlogsjaren 40-45 aanstaande zijn, geef ik u de tekst van de omslag van zes boeken door, opdat u het thema te vatten krijgt. Het is waardevol dat wij van tijd tot tijd werken tot ons nemen, die ons bepalen bij het leed dat met opzet anderen aangedaan wordt. Over een paar weken wisselen wij onze leeservaringen over de zes boeken hier met elkaar uit. Als reminder noem ik eerst de twintig titels uit de recente edities van onze rubriek.

Gids voor joods erfgoed – Jan Stoutenbeek en Paul Vigeveno – Bas Lubberhuizen
Dansen met de vijand – Paul Glaser – De Bezige Bij
Zo zag de waarheid er op donderdag uit – Victor Klemperer – Atlas Contact
Het laatste vaarwel – Robert Haasnoot – De Geus
Verraad – Roel van Duijn – Aspekt
Josepha Mendels – Sylvia Heimans – Cossee
Rotterdam frontstad – Gerard Groeneveld – Vantilt
De Rijn – Ben van der Velden – Atheneum-Polak & Van Gennep
De kleermaakster van Dachau – Mary Chamberlain – A.W. Bruna
De vader van een moordenaar - Alfred Andersch – Cossee
Karl en Anna – Leonhard Frank – Van Gennep
Bloemen van het kwaad – Paul Damen – Koppernik
Ochtendkoorts – Péter Gárdos – Ambo Anthos
Plotseling, liefde – Aharon Appelfeld – Ambo Anthos
De Barones – Janny de Heer – In de Knipscheer
Hun beloofde land – Ian Buruma – Atlas Contact
De oorlog heeft geen vrouwengezicht –  Svetlana Alexijevitsj – De Bezige Bij
Verloren taal – Bronja Prazdny – Nieuw Amsterdam
Zoni – Zoni Weisz – Luitingh Sijthoff
En je kwam niet terug – Marceline Loridan-Ivens – De Bezige Bij

De zes:
1) Menthol – Frank Krake – Achtbaan - 312 blz.
Amsterdam, 1925. Joseph Sylvester, bijgenaamd Menthol, komt na een jarenlange zwerftocht aan in de hoofdstad van Nederland. Gevlucht voor de uitzichtloze situatie in zijn geboorteland Saint Lucia en voor de rassenhaat en het geweld van de Ku Klux Klan in Amerika. Een vlucht naar de vrijheid. Hij verdient zijn brood op markten met zijn Babajaba tandpasta, dat hij aanprijst als ‘het natuur geheim van het zwarte ras’. Daarmee trekt hij het hele land door. Complete steden en dorpen lopen uit. Menthol leert Nederland tandenpoetsen. Roosje Borchert is een vrijgevochten dame van stand en staat als mannequin bekend als het mooiste meisje van de stad. Als zij Joseph tegenkomt is het liefde op het eerste gezicht. Hij zwart, zij blank. Een schier onmogelijke combinatie in de jaren twintig van de vorige eeuw. Maar het paar trotseert alles en iedereen en trouwt. Zij gaan wonen in een provinciestad waar nog nooit eerder iemand een zwarte man heeft gezien. Twaalf jaar later breekt de oorlog uit. Opnieuw dreigt Joseph’s vrijheid te worden aangetast. Het echtpaar besluit te scheiden, uit pure liefde voor elkaar. En dat is maar goed ook….

2) De oorlog van anderen – Conny Kristel – De Bezige Bij – 368 blz.
De Eerste Wereldoorlog is in Nederland lange tijd beschouwd als irrelevant voor onze moderne geschiedenis; het was een oorlog van anderen. Nederland had immers militair niet deelgenomen aan de oorlog. Historica Conny Kristel laat zien dat Nederlanders destijds langs allerlei wegen de verschrikkingen van de oorlog wel degelijk hebben kunnen meebeleven – via kranten en tijdschriften, maar ook door theater en film. De nieuwe wapens, op land, ter zee en in de lucht, boezemden ontzag en angst in en noopten tot nadenken over de rol van het neutrale Nederland. Was het land een wereldvreemd eiland in Europa? Waren de reacties in Nederland anders dan die van de bevolking van Duitsland en Groot-Brittannië? Of raakten Nederlanders ook in de ban van de oorlogscultuur die Europa in haar greep hield?
De oorlog van anderen laat zien hoe Nederlanders – terwijl Britten en Duitsers in de loopgraven vochten voor hun land en hun leven – de oorlog begrepen en hoe zij houvast zochten in een snel veranderende wereld.

3)  Oorlogsbrieven – Nieske Vergunst en Lisanne Mathijssen – Atlas Contact – 286 blz.
Hebben jullie nog brandstof? Hebben jullie nog aardappelen? Hoe is het in Voorschoten, allen nog thuis? Wat erg hè, van dat huis naast tante Janna? Uit de brieven van haar grootouders die Nieske Vergunst vond, blijkt: in het dagelijks leven in Nederland merk je niet veel van een geallieerde landing. Wel merk je dat gas en elektriciteit worden afgesloten en dat het voedsel opraakt. Dus wanneer het gezin Spaanderman in 1944 en 1945 brieven krijgt uit Den Haag, Friesland of Amsterdam, gaat het niet over politiek, maar over kou, honger, wanhoop. Oorlogsbrieven schetst een indringend portret van een Nederlandse familie tijdens de Hongerwinter op basis van ruim honderd brieven. Vergunst en Mathijssen kozen en verrijkten ze met historische context en anekdotes. Ze laten zien hoe gewone mensen leefden en overleefden in een uitzonderlijke episode in de Nederlandse geschiedenis.

4) Op voet van oorlog – Willeke Stadtman – Atlas Contact – 304 blz.
Tegen middernacht staan er bij Willeke Stadtman twee agenten op de stoep. Haar jongste broer is dood, zelfmoord. Nog geen maand later volgt het ongeluk van haar oudste broer. Een dode en een zwaargewonde. Ze kan zich niet langer onttrekken aan haar verleden. Ze moet op zoek naar het waarom. Op voet van oorlog gaat over een vader, die getekend door een ongelukkige jeugd in de oorlog een verkeerde keuze maakt, en een moeder, die zich nestelt in de slachtofferrol. Over goed en fout, over schuld en verantwoordelijkheid, over daders en slachtoffers, en over kinderen die een schakel zijn in een tragedie die zich voortsleept over generaties heen, en niet kunnen worden wie ze werkelijk zijn.




5) Delftse student in oorlogstijd – Peyronne Solis-Valeton – Aspekt – 318 blz.
Wat doe je als 22-jarige wanneer de bezetter de universiteit steeds meer in zijn greep krijgt, het verenigingsleven verbiedt, Joodse professoren oppakt en de studenten in maart 1943 een loyaliteitsverklaring laat tekenen op straffe van verplichte tewerkstelling in Duitsland? Met deze problemen wordt Josué Valeton geconfronteerd, student Elektrotechniek aan de TH in Delft die gewoon wil studeren, muziek maken en actief zijn in zijn studentenvereniging. Hij worstelt met het dilemma en tekent uiteindelijk niet, uit solidariteit met zijn medestudenten. Wat volgt is een periode van dwangarbeid bij de Borsig-fabriek in Berlijn-Tegel en een leven in diverse kampen met andere Nederlandse studenten, terwijl Berlijn steeds heviger gebombardeerd wordt. Ondanks de moeilijke omstandigheden ervaart hij ongelofelijk veel kameraadschap. Uiteindelijk weet hij te ontsnappen en terug te keren naar Nederland waar hij onderduikt tot het eind van de oorlog. Dit boek is gebaseerd op de brieven die hij over dit alles aan zijn ouders schrijft en op zijn dagboeken, in de periode van 1938 tot 1945.

6) Je wist het toch – Josepha Mendels – Cossee – 224 blz.
De oorlog is alomtegenwoordig, onderduiken is tijdens de bezetting in Nederland anno 1943 levensgevaarlijk. Frans Winter en Henriëtte Bas moeten vluchten. Ze leren elkaar kennen in Londen. Afgesneden van hun vaderland, volkomen geïsoleerd, storten ze zich vol overgave in dit nieuwe leven. Maar ze weten vanaf het begin al dat hun liefde eindig moet zijn, omdat Frans na de oorlog terug zal keren naar zijn gezin in Holland. Is er wel een nieuw leven mogelijk, wanneer je voortdurend weet dat je geliefden thuis leven in oorlog? Het liefdespaar besluit van het vacuüm waarin ze zich nu begeven te genieten. Als hun liefde tijdelijk is, als ze elkaar later nooit meer zullen zien, is er geen enkele reden om geheimen voor elkaar te hebben, of op je tenen te lopen. Passend bij dit tijdelijke bestaan geven ze elkaar nieuwe namen en gaan voortaan als Raderdier en Kabouter door het leven. Zij stoort zich niet aan zijn affaires, hij leeft op door haar aanstekelijke eigenzinnigheid. Ze vinden een unieke vorm van samenleven: het is juist de eindigheid die hun verbond speciaal maakt.
Josepha Mendels laat ons de bittere noodzaak van liefde in de moeilijkste tijden zien, en hoe een prille verliefdheid de redding kan betekenen van twee haast verloren zielen, afgesneden van hun vaderland en familie. Met scherpe observaties en prachtige bewoordingen combineert ze de harde realiteit van de oorlogsjaren in Nederland met de vrolijke Campertiaanse liefdesgeschiedenis in Londen, ver van de gruwelijkheden - die desalniettemin toch in hun verhalen sluipen. Vluchten is onmogelijk. Zelfs als je ver weg bent.