03-10-2016

SNOECKS 2017

 

Als fervent lezer en gedreven kijker roep ik het u toe: de nieuwe Snoecks is gearriveerd, de 93ste editie inmiddels. Op een van de schappen van onze boekenkast staan talloze jaargangen Snoecks ruggelings tegen elkaar mooi en aantrekkelijk te zijn. Naar vorm en naar inhoud! Het  in kleuren gedempt exemplaar heb ik inmiddels talloze malen in  handen genomen om oog en gemoed te behagen. Ik heb het over de kunstagenda Snoecks 2017 die 560 bladzijden telt en van meet tot finish gevuld is met oogstrelende platen en gemoedvolle teksten. Voor Nederland is de door ons zo geliefde uitgeverij Scriptum Books uit Schiedam de distributeur. Al jaar en dag stuurt de immer attente en alerte Thea van Duijvenbooden mij de Snoecks en om haar in de bloemen te zetten geef ik u haar persbericht door:

‘Het jaarboek Snoecks 2017 biedt opnieuw de beste en coolste fotografie en meer. Verbluffende beelden uit de moerassen van de Everglades en verbazende invalshoeken bij safarifoto’s die in Afrika werden gemaakt met drones en op robots gemonteerde camera’s. Maar ook fotoseries vol humor en ontroering en twee hilarische korte verhalen. Wie van architectuur houdt ziet in Snoecks 2017 de mooiste gebouwen van Kengo Kuma, de architect die voor de volgende editie van de Olympische Spelen het nieuwe Japanse nationaal stadion bouwt in Tokyo. Hoofdredacteur Geert Stadeus en uitgever Paul Snoeck doen Thea’s persbericht dunnetjes over met een Intro. Ik citeer hen:

‘Aan opvallende camerastandpunten geen gebrek in deze Snoecks, waarin Kim en Tonya Illman op safari gaan met robots en drones, en Studio Cui Cui de loop van de Rijn volgt van op de waterlijn. Evgenia Arbugaeva ging op stap met Siberiërs die in de toendra op zoek gaan naar slagtanden van mammoeten. Carlos Spottorno trok naar Xinjiang, een Chinese regio in volle beweging. En Søren Ronholt ging op zoek naar de ziel van Scandinavië, en vond ze in de landschappen en de bewoners. Ontdek de tot de verbeelding sprekende gebouwen van Kengo Kuma, de man die voor de volgende Olympische Spelen het nieuwe stadion van Tokyo mag bouwen, en de wervelende schilderijen van Mu Pan. Clo’e Floirat maakt kritische en vooral geestige cartoons over de kunstwereld, en ook in de kortverhalen van Helen Simpson en Thomas Pierce schuilt veel humor. Jong talent en gevestigde waarden staan in Snoecks weer zij aan zij, en o ja: de boekenrubriek is helemaal vernieuwd – die mag deze editie openen op pagina 6.’ 

Stadeus en Snoeck finishen met ‘Snoecks is verkrijgbaar met twee verschillende covers. Er is maar één Snoecks 2017 maar je kunt kiezen tussen een exemplaar met een foto van fotograaf Richard Egli en de speciale editie met een foto uit de albinoreeks van Patricia Willocq.’ Onze Thea stuurde de editie met de plaat van Egli: een bloedmooie jonge vrouw die zich met roos in het haar en roos in de hand zich bloot geeft. De dame onthult hoe ontwapenend zij kan zijn!
Ik wil met uw goedvinden een volgende keer de afdelingen ‘Wereld’, ‘Verhaal’, ‘Architectuur’, ‘Beeldende kunst’, ‘Humor‘, Fotografie’, ‘Natuur’ en ‘Dode letter’ met u doorlopen. De secties worden steeds verlucht door schone vrouwen, sterke kerels, brute beesten, tijdloze dames, poserende mannen, stille dieren, spelende kids, sprintende meisjes.  Om in de sfeer van onze Cultuurmix te blijven verwijl ik met u in het eerste chapiter ‘Snoeks boeken’ Op eigen wijze introduceert Snoecks de eversellers van het voorbije jaar.

Zeventien literaire werken licht ik voor u uit. Met het verzoek aan u te traceren of u met het gezegde door de redacteuren van Snoecks of door dat van mij kunt leven. Want in de twaalf maanden achter ons mocht ik met u over deze zeventien boeken hebben. Ik zet het zeventiental op een rij met titel, auteur, genre en uitgever ook met de optie dat u in de komende leesavonturen in herfst en winter uw eventuele schade kunt inhalen. Als u mijn recensies nog eens tot u wilt nemen is daar het archief op de u bekende site. Het gaat om:

Vrouw – Karl Ove Knausgård – roman – De Geus
Een klein leven – Hanya Yanagihara – roman – Nieuw Amsterdam
Maan en zon – Stefan Brijs – roman – Atlas Contact
De geniale vriendin – Elena Ferrante – roman – Wereldbibliotheek
De nieuwe achternaam – Elena Ferrante –roman –  Wereldbibliotheek
Ga heen, zet een wachter – Harper Lee – roman – De Bezige Bij
Weg van de liefde – Alain de Botton – roman – Atlas Contact
De zevende functie van taal – Laurent Binet – roman – Meulenhoff
Sergeant Bertrand – Aleksandr Skorobogatov – roman – Cossee
Verborgen – Karin Slaughter – thriller – Harper Collins
Wil – Jeroen Olyslaegers – roman – De Bezige Bij
SPQR – Mary Beard – non-fictie – Athenaeum
Magdalena – Maarten ‘t Hart – roman – De Arbeiderpers
Ochtendkoorts – Péter Gárdos – roman – Ambo Anthos
Zwarte vlaggen – Joby Warrick – non-fictie – Uitgeverij Q
Jacht – Elvis Peeters – roman – Podium
Mannen zonder vrouw – Haruki Murakami – roman – Atlas Contact

SELMA

 

Een nieuw hoogtepunt leid ik nu in van een auteur van reisverhalen die zich vooral aangetrokken voelt tot mensen die zich onder barre omstandigheden staande weten te houden. Ik roep een saluut toe aan de 288 bladzijden tellende, met authentieke foto’s gelardeerde hardcover Selma van Carolijn Visser en Uitgeverij Augustus met de ondertitel ‘Aan Hitler ontsnapt, gevangene van Mao’. Op de omslag staan de vier hoofdpersonages, Selma, Chang, Greta en Dop, die met elkaar het gezin Tsao vormden. U weet van mij dat ik met verve bemin die literaire werken die hun bron van bestaan gevonden hebben in de ons omringende werkelijkheid. Ik heb al jaar en dag hier laten blijken dat ik non-fictie zeer waardeer. Verzonnen werken mogen naar vorm en inhoud verdienstelijk zijn, naar het leven geschreven werken geef ik de hoogste prijs, omdat die mij de maatschappij beter doen leren verstaan.
Carolijn Visser (1956) bouwt al jaar en dag, reizende en trekkende over de aardbol, een pracht van een bouwwerk in dit genre op. Eigenlijk behoeft Carolijn Visser geen nadere introductie bij u, want hoe enthousiast reageerde u niet op haar boeken die ik hier met u besprak. Ik noem alleen haar bekroonde Argentijnse avonden uit 2012 met de ondertitel ‘Van de Zwart Janstraat naar de pampa’ en u bent weer helemaal in het plaatje. Ik kan derhalve voorlopig volstaan met haar geloofsbrief zoals ik die 17 september las in ‘Letter & Geest’ van Trouw en met het citeren van de tekst op de omslag. Over een paar weken wisselen wij hier onze leeservaringen over de nieuwe Visser uit!

De uitgever: ‘Selma Vos was de enige Nederlander die in China woonde ten tijde van Laat Honderd Bloemen Bloeien, de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie. Zij en haar gezin werden slachtoffers van de grootse idealen van de maoïstische heilstaat. De joodse Selma Vos groeide op in IJmuiden en wist tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de nazi's te ontkomen. Tijdens haar studie in Cambridge ontmoette ze Chang Tsao, de man van haar leven. Na de geboorte van hun kinderen Greta en Dop bouwden ze een bestaan op in het China van Mao.

Chang was vooraanstaand lid van de Partij en leidde het Psychologisch Instituut, toch bleven Selma en haar kinderen buitenstaanders.
Tijdens de Culturele Revolutie werd Chang uit zijn functie gezet en door zijn collega's aangevallen. Selma, lerares aan de Tweede-talenschool, werd uiteindelijk samen met hem gearresteerd. De Culturele Revolutie betekende de ondergang van het hele gezin.
Meesterlijk roept Carolijn Visser de sfeer op van het schrale, revolutionaire Peking. Ze schildert de grote parades ter ere van de Volksrepubliek, de ideologische blindheid van westerse fellowtravellers, de grote hongersnood en uitzinnige Rode Gardisten die alles wat westers en oud was vernielden. ‘Selma’ behoort tot de hoogtepunten in haar oeuvre.’

Carolijn Visser: ‘China was nog een heel gesloten land, toen ik er in 1981 voor de eerste keer was. Niets was er te koop en als er eens ergens iets was, stonden er lange rijen. Er was geen betrouwbare informatie, je werd in de gaten gehouden. Vanuit Hongkong ging ik het land binnen, vandaar gingen veel Chinezen hun familie opzoeken en namen van alles mee. Kleren, een rijstkoker, ik zag zelfs twee oude vrouwtjes die een aanrechtblad droegen, aan een bamboe stok. Die eerste reis naar China maakte een verpletterende indruk op me. Daardoor kon ik het verhaal over Selma dat ik beschrijf in mijn boek, enigszins plaatsen. De Nederlandse Selma had in de jaren vijftig in Cambridge de Chinees Chang ontmoet, ze trouwden en vertrokken naar Peking. Haar Joodse moeder was door de nazi’s vermoord, zelf had zij ondergedoken de oorlog overleefd. Zij en haar man kregen twee kinderen, Greta en Dop. Chang was overtuigd communist en lid van de Partij. De eerste jaren ging alles goed, ze waren zelf ook idealistisch en vol van de partij. Maar Selma kreeg denk ik al snel haar twijfels, toen ze zag wat er mis was, de honger, mensen die gevangen werden genomen, en hoe dat verhuld werd.

Ze schreef al die jaren brieven aan haar vader in Nederland. Door de censuur moest ze oppassen; de meeste brieven waren luchtig, en gingen over de kinderen en het dagelijks leven. Maar soms kon ze een brief meegeven aan een vriendin die naar Europa ging, dan werd die daar gepost en kon ze openhartiger zijn. Die brieven zijn een heel bijzondere bron; Selma krijgt daardoor een stem zoals ze anders nooit had kunnen krijgen. En door die hele tragische geschiedenis heen is dat vaak ook een erg opgewekte, opgeruimde stem. In de tijd van de Culturele Revolutie (1966-1976) werden zij ineens verdacht. Selma was buitenlandse, ze hadden in Engeland gestudeerd, hadden westerse spullen. Ze werden ontslagen en opgesloten, Selma overleed in gevangenschap, haar man daarna. Hun kinderen, Greta en Dop, moesten naar het binnenland om ‘heropgevoed’ te worden. Dat waren zware, eenzame jaren. Ze konden later naar Nederland komen. Via hun ooms, de halfbroers van Selma. Ze hebben vlekkeloos Nederlands geleerd, opleidingen gedaan, werk gevonden; ze zijn helemaal geïntegreerd. Ik ontmoette hen voor het eerst in 2008 bij een lezing die ik gaf. Toen ik hen beter leerde kennen en zei dat ik het verhaal over hun ouders wilde schrijven, hebben ze daar lang over nagedacht. Ze vonden het een mooi idee. Een eerbetoon aan hun ouders. Maar ze moesten daarvoor veel pijnlijke herinneringen ophalen, en dat was niet altijd makkelijk. Ze stonden me altijd even bereidwillig te woord; ik heb uren en uren met ze gesproken. Met Dop ben ik in China geweest; ik heb via hem met allerlei mensen kunnen praten. We zijn toen ook in Midden-Tsao geweest, het dorp waar zijn vader vandaan kwam en waar hij jaren heeft doorgebracht. Daar woonden familieleden van hem, heel bijzonder was dat. We werden ontvangen bij zijn oudste nog levende nicht. Die was 80 en bedlegerig, maar om haar bed werd een heel feestmaal aangericht. Bij een ander familielid zag ik een foto uit 1960 van de familie aan de muur hangen. De precieze omstandigheden rond de dood van hun ouders zijn nooit helemaal opgehelderd, van hun moeder weten ze nog minder dan van hun vader. Voor Greta en Dop is dat natuurlijk moeilijk. Eer bewijzen aan je ouders is in de confuciaanse traditie van groot belang. Met dit boek heb ik daar misschien een kleine bijdrage aan kunnen leveren.’

WIL

 

Ik haast mij het u te zeggen; ik nam de eerste pagina’s van een roman tot mij en ik was meteen in vervoering. De taal waarin het verhaal verpakt is greep mij bij de strot. De story zelf pakte mij bij de lurven. Het gaat om de 336 bladzijden tellende paperback Wil van Jeroen Olyslaegers en van De Bezige Bij. Robuuste gaan de vertelpersonages met elkaar om en ruw  zijn hun gesprekken en gedachten. De auteur met Vlaamse roots deed mij denken aan diens landgenoten Hugo Raes, Louis Paul Boon, Hugo Claus en Chris De Stoop. Ik was op Wil attent gemaakt door o.a. de jaarlijkse bestsellerrubriek Boeken in Snoecks’ 2017. Ik citeer ‘Na jarenlang vooral theaterstukken te hebben geschreven publiceerde Jeroen Olyslaegers nog eens een roman. Wil is het laatste deel van de ‘W’-trilogie, waarin eerder Wij (2009) en Winst (2012) verschenen. Wil is een rauwe en ambitieuze oorlogsroman, gesitueerd in Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog, met op de achtergrond de Jodenvervolging.’ Toen ik de titels, koppen en entrees in NRC Handelsblad, Trouw en De Volkskrant gelezen had, was helemaal om, want u weet dat ik van literatuur houd die ingebed is in de non-fictie van het bestaan. Zo resp. ‘Gij deugt, verstaat ge? – Misantropie en mededogen: dat is wat de hoofdpersoon Wilfried Wils oproept in Jeroen Olyslaegers virtuoze roman over Antwerpen in de Tweede Wereldoorlog – Met Wil heeft Jeroen Olyslaegers (1967) een belangrijk boek geschreven, waarin het verleden continu resoneert met het heden, in een stijl op het ‘scherp van een scheermes’.

En: ‘De Vlaamse auteur Jeroen Olyslaegers heeft iets waardevols toegevoegd aan de berg oorlogsliteratuur – Sterke roman laat de lezer zelf oordelen of agent Wils in oorlogstijd een held was of een lafaard – De rauwe mannentaal, die met zijn klauwen, kloten en klappen doet denken aan die van Louis Paul Boon’. En: ‘Dichter dekt zich in – Olyslaegers schetst Antwerpse collaboratie via leven en lijden van lafhartige ‘tweezak’ – Ambitieuze maar ook overladen roman, belicht schetsmatig nog steeds urgente kwesties.’ Dat ‘tweezak’ van Olyslaegers slaat op Wilfried Wils; hij waait met alle winden mee, en dat betekent in de oorlog 40-45 dat hij geen oog wil hebben voor het onrecht de Joden door de nazi’s aangedaan. Hij kijkt niet alleen weg als de Duitsers Joodse landgenoten oppakken, hij doet er zelf aan mee. Als hulpagent om zo de Duitse arbeidsdienst te ontlopen. Hij moet o.a. met zijn maat Lode mensen opsporen die zich aan dezelfde plicht willen onttrekken. Maar al gauw gaat het om Joodse burgers. Wilfried collaboreert met de trawanten van Hitler maar probeert ook daden van verzet te verrichten. Hij is een tweezak en staat aldus model voor velen in de bezette landen. Ik wil u een citaat aanreiken waaruit zijn houding blijkt. Het gaat om een passage uit het eerste stuk ‘Een plotse sneeuwval’. Maar eerst geef ik de tekst van de uitgever op de omslag. Zullen u en ik de volgende keer hier traceren of de recensenten uit de vier epistels het gelijk aan hun zijde hebben?

De uitgever: ‘Het is oorlog. Antwerpen wordt bezet door geweld en wantrouwen. Wilfried Wils acht zichzelf een dichter in wording, maar moet zich tegelijk zien te redden als hulpagent. De mooie Yvette wordt verliefd op hem, haar broer Lode is een waaghals die zijn nek uitsteekt voor joden. Wilfrieds artistieke mentor, Nijdig Baardje, wil juist alle joden vernietigen. Onbehaaglijk laverend tussen twee werelden probeert Wilfried te overleven, terwijl de jacht op de joden onverminderd verdergaat. Jaren later vertelt hij zijn verhaal aan een van zijn nakomelingen. Wil is een brutale, ambitieuze en veelzijdige roman waarin niemand de dans ontspringt. Olyslaegers betwist de breed aangenomen grenzen tussen goed en kwaad en laat het boek ingenieus resoneren met de eenentwintigste eeuw. Hij bewees zijn meesterschap al eerder, maar Wil zal iedereen volstrekt verrassen.’

Jeroen Olyslaegers: ‘Krap op het moment dat we die paar treden willen op gaan van het bureel, stappen twee Feldgendarmen naar buiten. Ze kijken ons aan en een van hen brult ‘Sofort mitkommen!’ Sommige clichés zijn gewoon waar. Al die Duitsers in uniform spraken zo. Dus wij mee, want we wisten toen al dat het niet anders kon. Normaal gezien moesten we ons melden om onze orders te ontvangen, maar wanneer zo’n Feldflurk brult, dan volgt ge. We lopen de Pelikaanstraat in en gaan zuidwaarts. Lode en ik lopen achter die twee geüniformeerde supermannen in volstrekte stilte, als twee gestrafte kinderen. De Duitsers zijn hier nog maar nauwelijks een maand of zeven en heel het spel lijkt al jaren van hen. De stad is voor die mannen gaan liggen met haar benen wijd open. Alles wordt geregeld. Voetgangers die van de Middenstatie naar de Meir lopen moeten op het rechtervoetpad, mensen die de omgekeerde richting op willen dienen het linkervoetpad te nemen, en o wee als men per ongeluk tegen de stroom in gaat. Mocht iemand dat tijdens de jaren voor de oorlog voorspeld hebben, iedereen had plat gelegen, een bulderlach weghikkend in schuimend bier. Maar na één piep van dat herrenvolk doet nu iedereen wat er bevolen wordt. Meer nog: ze zijn nog blij ook. Eindelijk orde. We steken de straat over en gaan onder de spoorwegbaan naar de Kievitswijk. Twee straten verder houden we halt bij een huis met een afgebladderde gevel. Een van die Feldgendarmen schudt de poedersneeuw van zich af en klopt krachtig op de deur. De ander kijkt intussen naar ons met een blik van ‘nu gaat ge wat meemaken’, maar er gebeurt niets. Het huis lijkt juist stiller te worden door dat geklop. De vuist hamert nogmaals op die deur. Nu horen we enig rumoer. Iemand komt jammerend in een taal die ik niet versta de trap af. De deur gaat krakend open. Door de spleet zien een onheilspellend gezicht met grote ogen. Hij krijgt meteen de voordeur tegen zijn kop, die door de twee ruw verder wordt opengeduwd. ‘Chaim Lizke?’ brult een van hen. We horen wat gemompel. De twee Duitsers stappen meteen binnen en een van hen gebaart ons buiten te wachten en sluit de deur. ‘Weer een werkweigeraar, zeker?’ fluister ik. Lode zegt niets. Hij stampvoet om de kou te verdrijven. Malchance voor hem dat hij zich de stevige bottines niet kan veroorloven die ik aan mijn voeten heb. Dat moet ge weten: de uniformering was in die tijd ‘nen annekensnest’, zoals ze dat hier in de stad zeggen. Degene die geld had voor genoeg textielbonnen zag er beter uit dan de andere. Ook dat maakte de Duitsers zot. Een paar jaar later moesten we allemaal nieuwe uniformen kopen die zij hadden ontworpen. Maar die maatregel maakte het nog erger. Op dat moment hadden alleen nog maar een paar adjuncten de mogelijkheid om er een aan te schaffen. Iedereen probeerde iets aan te hebben dat er vooral van ver goed uitzag, hopende niet naar zijn kloten te krijgen van de ene of de andere. Intussen is er kabaal in dat huis. Er wordt geroepen en gehuild. We horen wat kinderen krijsen.

Een kast valt om. Iemand dondert van de trap. Nog meer gekrijs. Maar de gebrulde bevelen in het Duits komen er bovenuit. De deur zwaait weer open en daar staan ze: het gezin Lizke. Vijf half aangeklede kinderen van tussen de vier en twaalf, een wenende vrouw met een doek schots en scheef over haar coiffure gedrapeerd en de huisvader die zijn blik naar de grond heeft gericht terwijl er bloed uit zijn opzwellend oor sijpelt. Een keur der Israëlieten, zou Nijdig Baardje spottend zeggen, Hem zult ge later wel tegenkomen in dit verhaal, Ik ga het u zeggen zoals het is: geen idee wat die mensen in hun kookpot draaiden, maar de gevolgen daarvan maakten geen al te beste indruk. Ze walmden.’ … De maan komt tevoorschijn en doet het ijs op de straten glinsteren als zilverwerk. En dan gebeurt het. Een van de kinderen, een ventje van een jaar of twaalf, maakt zich los van zijn vaderhand en schiet vooruit. Hij snelt ons voorbij, ik weet niet waarom. We horen de vader brullen. De Feldgendarm die samen met ons vooraan loopt doet een paar tellen niets. Hij is even verbaasd als wij over dat ventje dat met zijn magere beentjes over het ijs snelt als een pasgeboren veulen dat nog maar pas op zijn poten staat. Het duurt geen vijf seconden of hij gaat onderuit. Nog voor hij overeind kan krabbelen haalt de Feldgendarm hem in en die geeft dat kereltje een trap tegen zijn gat… niet te geloven. We zien hem letterlijk als een slee over het ijs gaan tot hij met zijn kop tegen een lantaarnpaal knalt en daar blijft liggen. De Duitsers lachen zich rot. En op zich is het ook een komisch zicht, ware het niet dat die moeder een kreet slaakt alsof iemand met een gekarteld mes in haar buik draait. Ze zakt ineen. Haar man vouwt wenend zijn handen en heft ze in de lucht, alsof de Almachtige met een brandend zwaard op zijn verzoek de orde zou kunnen herstellen of minstens door dat gebaar uit zijn sluimerstand zou worden gehaald en mag aanschouwen wat hier geschiedt.’

Het sterke van Wil is dat de slachtoffers in hun angsten getekend worden! 

 

REMBRANDT

 

Ik kreeg gisteren van pr-dame Rosanne Hartmann een album aangereikt dat zijn weerga niet kent. Een hommage aan de belangrijkste Hollandse meester van de 17de eeuw. Een galerij van een barok kunstenaar die het spel met licht en donker opmerkelijk beheerste. Een ode aan de schilder die scherpe contrasten gebruikte om ons de voorstelling binnen te voeren. Het gaat om het 336 grote bladzijden tellende, van meet tot finish kleurrijk geïllustreerde Rembrandt van Ernst van de Wetering en van Amsterdam University Press met de ondertitel ‘The Painter Thinking’. De subtitel suggereert het al: dit prachtige kijk- en leeswerk is in het Engels geschreven door de kunsthistoricus Van de Wetering (1938), die zich vooral doet kennen als een van de bekendste Nederlandse Rembrandtkenners. Het tot mij nemen van teksten in de Engelse taal gaat mij na zoveel jaren na mijn studietijd niet zo goed af en derhalve heb ik tijd nodig om ‘Rembrandt’ naar behoren bij u te introduceren. For the time being geef ik u de tekst van uitgeverij AUP op de omslag en die van David Rijser uit NRC Handelsblad van voorbije 16 september. Het klinkt als een cliché maar ik meen het voluit; Rembrandt vraagt een in het oog lopende plek op uw leestafel. De illustraties (248 in totaal!) zijn een lust voor het oog en een streling van het gemoed. Zo die van Rembrandt van Rijn als ‘Tobias en Anna’, ‘De afneming van het kruis’, ‘De Nachtwacht’, ‘Jong meisje aan het venster’, ‘Titus’, ‘Bathseba’, ‘Zelfportret als de apostel Paulus’, ‘Het Joodse bruidje’, ‘De engel inspireert de evangelist Mattheus’, ‘Jacob zegent de zonen van Jozef’ en ‘De opstanding van Jezus’. Rembrandt hoort in deze outfit bij u en mij thuis!

De uitgever: ‘Throughout his life, Rembrandt van Rijn (1606-1669) was considered an exceptional artist by contemporary art lovers. In this highly original book, Ernst van de Wetering investigates why Rembrandt, from a very early age, was praised by high-placed connoisseurs like Constantijn Huygens. It turns out that Rembrandt, from his first endeavours in painting on, had embarked on a journey past all the 'foundations of the art of painting' which were considered essential in the seventeenth century. In his systematic exploration of these foundations, Rembrandt achieved mastery in all of them, thus becoming the 'pittore famoso' that count Cosimo the Medici visited at the end of his life. Rembrandt never stopped searching for ever better solutions to the pictorial problems he saw himself confronted with; this sometimes led to radical decisions and alterations in his way of working, which cannot simply be explained by attributing them to a 'change in style' or a 'natural development'. In a quest as rigorous and novel as Rembrandt's, Van de Wetering shows us how Rembrandt dealt with the foundations of his art and used them to try and become the best painter the world had ever seen. His book sheds new light both on Rembrandt's exceptional accomplishments and on the practice of painting in the Dutch Golden Age at large.’

David Rijser: ‘U pikt mijn aap niet? Jammer dan! - Moet alles op de schilderijen van Rembrandt nu iconografisch geduid worden of niet? Een magnifiek boek toont dat alle beslissingen die de schilder nam te maken hadden met zijn ambacht. Arnold Houbraken vertelt in zijn Rembrandt-biografie uit 1721 dat Rembrandt ooit bezig was met een familieportret toen een aap die hij als huisdier hield overleed. Fluks voegde hij een portret van het dier bij de beeltenis van de brave burgers. Die waren ‘not amused ‘ en wezen het stuk in deze vorm af.
Maar Rembrandt weigerde zijn aap weg te schilderen, en hield het werk liever zelf. Die eigenzinnigheid bezorgde Rembrandt later, in de Romantiek van de negentiende eeuw, de reputatie van de ultieme kunstenaar die alles over had voor zijn kunst, een kunst bovendien die de waarheid liet zien, naar het leven getekend. Maar Houbraken, die lang vóór de Romantiek schreef, had juist reserves ten aanzien van de Rembrandt uit de anekdote – in het kielzog van het classicisme: de meester was zo eigenwijs geweest dat hij alleen zijn eigen grillen volgde, en gaf bovendien niets om decorum, de ‘welstand’ die eiste dat de kunsten passende en geïdealiseerde vormen tot onderwerp namen. Niet alleen Rembrandts ‘afschuwelijke’ aap gaf geen pas, de eigenwijze schilder zelf evenmin. Apen waren, in de classicistische kunsttheorie, een embleem voor ‘slaafse’ en dus domme imitatie. De corresponderende ‘goede’ imitatie bestond juist niet uit ‘na-apen’, maar ging van de premisse uit dat de kunsten de natuur weliswaar moesten imiteren, maar onder geen beding de ‘lelijke’ kanten ervan. Alleen door een ‘geleerde’ selectie kon de kunstenaar werken creëren die de lering en vermaak boden die sinds Horatius in de Oudheid de hoofddoelen van elke vorm van artistieke representatie waren. Vanuit dat perspectief is Rembrandts aap een allegorie voor de schilder die de classicistische kunsttheorie niet goed had begrepen, en daardoor de mist in ging, hoe bijzonder hij ook geweest was. Want ook Houbraken vond dat Rembrandt een unieke meester was, niet vanwege zijn ‘goede smaak’, maar vanwege zijn ongehoord vermogen een ruimtelijke illusie op een plat vlak te creëren. Het is maar de vraag of het schilderij waar Houbraken het over heeft überhaupt heeft bestaan. De decennialange speurtochten van het Rembrandt Research Project (RRP), geïnitieerd om Rembrandts oeuvre te bepalen, hebben het niet aan het licht gebracht. Vanaf 1993 werd dat RRP geleid door kunsthistoricus Ernst van de Wetering (1938), die zijn indrukwekkende carrière als internationaal topexpert, na beëindiging van het project, nu afsluit met een bewonderenswaardig helder en toegankelijk geschreven, maar polemisch boek, ‘Rembrandt. The Painter Thinking’. Het is een pendant van het succesvolle ‘Rembrandt. The Painter at Work’ (1997) dat was gewijd aan de materialiteit van Rembrandts werk.

Hoewel Houbrakens anekdote een van de weinige is die Van de Weterings erudiete revue van contemporaine Rembrandt-kritiek niet passerent, suggereert zijn nieuwe boek wel degelijk waar zo’n verhaal vandaan kon komen. In het virtuoze middendeel reconstrueert Van de Wetering de kunsttheorie die Rembrandt gehad moet hebben, maar waarvan, op een zinnetje uit een brief na, geen schriftelijke weerslag bestaat. Hij doet dit op grond van een vergelijking tussen traktaten over de schilderkunst die we nog wél kunnen lezen: dat van Karel van Mander (1548-1606), die kort vóór Rembrandts geboorte schreef en dat door Rembrandt aandachtig gelezen is, en dat van Rembrandts leerling Samuel van Hoogstraten (1627-1678), die na Rembrandts dood een traktaat schreef waarin verwerkt was wat hij van zijn meester geleerd had. Uit de verschillen tussen de twee teksten construeert Van de Wetering ‘Rembrandt’. Eén van de ‘gronden’ waaruit deze hypothetische kunsttheorie bestaat betreft de functie van dieren, die Rembrandt voortdurend blijkt te gebruiken om ‘sprong’ te creëren, zoals dat in de zeventiende eeuw werd genoemd: de levendige interactie tussen diverse ruimtelijke niveaus en groepen op het schilderij. Op die manier zou Rembrandts aap dus heel goed van pas komen. Ook als Houbrakens anekdote verzonnen is, blijkt die bij lezing van Van de Weterings boek te berusten op een reële observatie: namelijk de opmerkelijke aanwezigheid van dieren in Rembrandts schilderijen die geen iconografische, maar wel een grafische en/of psychologische functie hebben.

De vraag die zich dan opdringt is precies de vraag waar kunsthistorici, die zich met de Nederlandse zeventiende eeuw bezig hebben gehouden, al decennia in twee kampen verdeelt: moet je zo’n hond, of aap, of ezel nu iconografisch duiden of niet? Valt, zoals in een 19de-eeuwse roman, in zo’n schilderij geen mus van het dak zonder dat het een betekenis heeft?

Iconologen die meenden van wel zijn op dit punt bestreden door vele critici die de nadruk legden op het feit dat zeventiende-eeuwse schilderkunst een ‘beschrijvende’ functie had, een poging deed de werkelijkheid in kaart te brengen. Van de Wetering plaatst zich elegant tussen de twee kampen in: alle beslissingen die Rembrandt nam in zijn schilderijen hadden te maken met zijn ambacht. De inhoud van dit ambacht in de praktische zin is het ware onderwerp van ‘The Painter Thinking’. De denker hier is niet Rembrandt de filosoof, of Rembrandt de interpreet van de bijbel, maar de man die nadenkt over zijn vak. Hier speelt de achtergrond mee van Van de Wetering, die pas kunsthistoricus werd na een opleiding op de Academie in Den Haag als schilder en tekenaar, een belangrijke rol: meer dan andere, meer theoretisch georiënteerde critici benadrukt hij bij zijn beoordeling van Rembrandt diens oplossingen voor de problemen die iemand ondervindt die een afbeelding van iets wil maken. Hoe nauw die benadering aansluit bij criteria uit Rembrandts eigen tijd, blijkt uit de frequentie waarmee zijn werk door tijdgenoten wordt geprezen omdat het ‘net echt’ lijkt – zoals die aap net wat té echt was. 

Sinds de ontwikkeling van de fotografie nemen we de vaardigheid om een driedimensionale illusie op het platte vlak te creëren voor lief (een apparaat kan dat immers ook), en vooral, vonden we lof voor die vaardigheid naïef – het ‘net echt’ dat eigenlijk alle schrijvers over kunst van de Oudheid tot de uitvinding van de fotografie gemeen hebben. De polemiek in dit boek beoogt de lezer Rembrandts streven te laten beoordelen naar de maatstaven van zijn tijd, niet die van moderne critici, en dat is: de weergave van een driedimensionale illusie op een plat vlak. Voor Van de Weterings Rembrandt geldt : The medium is the message. Iedereen die in schilderkunst is geïnteresseerd zou dit magistrale boek moeten lezen, omdat het vanuit een fenomenale kennis en ervaring op eenvoudige en doorzichtige manier laat zien hoe Rembrandt werkte en waar hij rekening mee moest houden. Tegelijkertijd biedt het door de superieur geselecteerde illustraties, een staalkaart van Rembrandts oeuvre.’
 

VIJF GEUZEN


Uitgeverij De Geus verrast u en mij al jaar en dag met publicaties die er echt toe doen. Zij komt immer met boeken die ons van meet af aan uitnodigen tot verder lezen. De eerste zin is doorgaans meteen raak. Ik zal u dat aantonen met een kwintet nieuwelingen. De eis die ik wel stel dat naast de vorm de inhoud, beter: het thema mij dient aan te spreken. Dat laatste geldt ook voor u. De eerste zin moet ons het boek aantrekken en het thema dient te werken. Ik geef u nu de tekst van de uitgever op de omslag en de beginzin. Zullen wij afspreken dat wij elkaar over een paar weken hier met elkaar over het vijftal onze leeservaringen uitwisselen? De herfst krijgt door De Geus nog meer kleur!

1) De club van onwaarschijnlijke verhalen – Gary Barker en Michael Kaufman – thriller – 286 blz.
In het vijfentwintigste jaar van de oorlog tegen Afghanistan lijden de Amerikaanse troepen hun grootste nederlaag: bijna tweehonderd soldaten worden gedood in een massale aanval. Er gaan geruchten dat slechts één soldaat het bloedbad heeft overleefd: de onvindbare kapitein Jackson. Journalist John Fox gaat naar hem op zoek, en wanneer hij Jackson eindelijk weet op te sporen, vertelt die hem een verbluffend verhaal over geweld, liefde, wraak en een wel heel ongewone strijder.
De kamer van de kapitein is aan het eind van de gang, het is er donker, afgezien van een streepje licht uit de badkamer.



 

 



2) De Plectrumfabriek – Vincent van Wammerdam –roman – 188 blz.
Voor een beter betaalde baan in een theater annex bioscoop verhuist de vader met zijn gezin naar een winderig havenstadje. Voor Wessel, de jongste zoon, verandert er meer dan alleen het decor; het nieuwe huis boven het theater blijkt een wonderlijke maar rusteloze plek. Wessel laveert tussen zijn moeder, voor wie het dagelijks leven vaak te veel is, zijn vader, wiens artistieke ambities groter zijn dan zijn werk toelaat, en zijn broers, die zich van niets en niemand iets aantrekken. Hij maakt nieuwe vrienden en al zwervend in en rond het theater stoken ze elkaar op met hun verzinsels. Stan, een gitaarheld in wording, neemt daarbij een bijzondere plaats in.
Ze zijn de verhuiswagen achternagereisd met de Mercedes, een zwartglanzend vooroorlogsmodel met uitklapbare richtingaanwijzers en een rug die gevormd is naar het reservewiel.





3) De stalkster – Mirjam Rotenstreich – roman – 278 blz.
Orpheus mocht zijn gestorven vrouw Eurydice uit de onderwereld wegvoeren, terug naar het leven, op voorwaarde dat hij tijdens die tocht niet over zijn schouder naar haar zou omkijken. Hij kon de verleiding niet weerstaan – en verloor haar voor eeuwig. Dat is de mythe. Maar is het in onze werkelijkheid bij hoge uitzondering ook mogelijk om een gestorven geliefde uit de dood terug te halen? Elsemijn is, op het krankzinnige af, ontroostbaar na de moord op haar grote liefde Binck. Dat hij orgaandonor blijkt, en zijn nog warme lichaam wordt ‘leeggeroofd’, brengt Elsemijn op een wanhopig idee. Zij heeft namelijk in haar rouw maar één doel: een laatste keer de hartenklop van Binck voelen. De realisering van haar plan is ingewikkeld en grenst aan het onmogelijke – maar haar verlangen is te overweldigend om de hartverscheurende poging niet te wagen.
Als Elsemijn geweten had dat Binck haar weer zou laten wachten, had ze het douchen uitgesteld tot na het invetten van de steengrill.



4) Er gebeurde dit, er gebeurde dat – Kristien Hemmerechts – autobiografische verhalen – 346 blz.
In het najaar van 2015 krijgt Kristien Hemmerechts de diagnose borstkanker. Ze wordt een van de vele kankerpatiënten, maar probeert in de mate van het mogelijke geen patiënt te zijn. Ze blijft lesgeven, gaat op de fiets naar het ziekenhuis en blijft schrijven. Ook over de kanker. Of beter ‘bk’, zoals ze het zelf noemt. In Er gebeurde dit, er gebeurde dat zijn haar beste autobiografische verhalen gebundeld, van de verhalen over haar familie uit Als een kinderhemd tot het hartverscheurende verhaal ‘Sprookje’ over het verlies van haar beide zoontjes en ‘Pasen in het asiel’ over haar psychisch zieke zus. Ook nieuw werk is opgenomen, zoals een verhaal over haar eerste kleinkind én de bk-notities, het openhartige verslag van haar ziekte en behandeling. Er gebeurde dit, er gebeurde dat is de neerslag van een leven in al zijn facetten: vreugde, ziekte, verbondenheid, liefde, zingeving, dood en verlies.
Om zes uur afspraak bij de radioloog voor een mammografie, eerder kon niet. ‘Alles zit vol, mevrouw, zeiden ze op 5 oktober toen ik belde.

5) Het ware verhaal van haar en mij – Delphine de Vigan – autobiografische roman – 380 blz.
Delphine heeft een autobiografische roman geschreven die is uitgegroeid tot een internationale bestseller. Haar beide kinderen zijn inmiddels het huis uit en ze krijgt geen woord meer op papier. Dan ontmoet ze op een feestje een zekere L., met wie ze al snel bevriend raakt. L. werkt als ghostwriter voor beroemdheden en wil Delphine maar al te graag helpen haar writer’s block te overwinnen. L. is geobsedeerd door Delphine, maar ze weeft haar manipulatieve web zo slim dat Delphine al snel volledig gevangenzit in deze destructieve vriendschap. Of is het toch L. die de gevangene is?
Een paar maanden nadat mijn laatste boek was verschenen, ben ik gestopt met schrijven. Bijna drie jaar lang heb ik geen letter meer op papier gezet.

 

WAAROM ZIJN ER ZOVEEL BLOTE MENSEN IN DE KUNST?

 

 

Een toegankelijke, informatieve, intrigerende gids met een intrigerende en tintelende titel heb ik voor uw kids en u. De hardcover geeft een antwoord op vragen van jong en oud en tegelijk reikt het boek een rondleiding aan door de kunst van het verre toen tot het nabije nu. De antwoorden worden onderstreept door talrijke afbeeldingen uit vooral de schilderkunst. Ik heb het over het 96 grote bladzijden tellende, van meet tot finish geïllustreerde Waarom zijn er zoveel blote mensen in de kunst; van Susie Hodge en uitgeverij Lemniscaat met de ondertitel ‘& andere levensbelangrijke vragen over kunst’. Op de omslag poseren enkele schilderijen die een lust voor het oog en een streling van het gemoed zijn. Het boek zelf vertelt hoe de makers ervan tot die beelden gekomen zijn. Lemniscaat doet alvast op de cover het geheim van het boek uit de doeken: ‘Waarom is er zoveel fruit? Waarom is alles plat? Waarom is kunst zo duur? Waarom is alles wazig? Waarom houden mensen zich met kunst bezig? Dit boek stelt onverbloemde vragen over beeldende kunst. Ga mee op zoek naar de antwoorden over het hoe en waarom van rotsschilderingen tot het kubisme en van de renaissance tot moderne kunst.’

In mijn jaren van studie en onderricht verpoosde ik voor schilderijen van Rembrandt van Rijn, Edward Munch, Pablo Picasso, Piet Mondriaan, Georges Seurat, Sandro Botticelli, Edouard Manet, Edward Hoppes, Roy Lichtenstein, Vincent van Gogh, Johannes Vermeer, Paul Gauguin, Zij en vele andere collega’s uit alle tijden figureren in dit album om hun kunsten te laten zien. Susie Hodge komt nu tot welgeteld 22 vragen die aan hen gesteld kunnen worden om achter hun optie te komen. Ik geef ze alle aan u door.

Waarom zijn er zoveel vragen?
Zijn stokpoppetjes kunst?
Zijn er ook lelijke beelden?
Schilderijen zijn toch altijd ingelijst – of niet soms
Waarom is alles plat?
Waarom zijn er zoveel blote mensen in de kunst?
Wat is het verhaal?
Wie zijn al die mensen?
Waarom is er zoveel fruit?
Waarom schildert iemand een uitzicht?
Waarom is alles wazig?
Zie jij stippen voor je ogen?
Is dit wel af?
Wat stelt het eigenlijk voor?
Hangt het ondersteboven?
Dat is gewoon raar!
Doen kunstenaars elkaar na?
Dat kan mijn kleine zusje ook!
Waarom is kunst zo duur?
Is dit goed of slecht?
Moet je slim zijn om naar kunst te kijken?
Waarom moet ik stil zijn in een museum?

Om u in de stemming te brengen van de originaliteit, het vernuft, het perspectief en de verrassing van de door Susie Hodge bedachte vragen en gegeven antwoorden, reik ik u haar tekst aan op de in de titel gestelde uidaging. Ik citeer om de illustratie ‘De geboorte van Venus’ uit 1486 van Sandro Botticicelli op de bladzijden 24 en 25. ‘Waarom zijn er zoveel blote mensen in de kunst / Op schilderijen beelden en foto’s zijn echt overal blote mensen te zien. Het begon allemaal met de oude Grieken, die vonden dat een naakt lichaam prachtig was. En bestudeerd zou moeten worden. Ook nu nog tekenen kunstenaars blote mensen om te leren hoe een lichaam is gevormd. Dat heet modeltekenen. Venus, de Romeinse godin van de liefde en de schoonheid, staat in haar blootje op een schelp. In de mythologie wordt Venus als volwassene geboren en reist ze over zee op een schelp. Botticelli schilderde haar jaren nadat dit verhaal ontstond. In de kunst staat naaktheid vaak voor nieuw leven. In de tijd van Botticelli bedekten alle vrouwen zich, maar je mocht Venus best bloot schilderen, want ze was geen echte vrouw maar een godin.’ Twee vragen begeleiden deze explicatie met ‘Kijk Ziet Venus er perfect uit?’ en ‘Zijn er ook lelijke beelden? Zie pagina 12’ Op die bladzijden vertelt Hodge dat de oude Grieken immer een ideaalbeeld voor ogen hadden. Een mens was in hun kunst dan ook nooit oud, lelijk of dik!

Van kinds af aan geef ik de voorkeur aan figuratieve kunst: landschappen, portretten of stillevens die herkenbare onderwerpen afbeelden. Na het lezen, bekijken en verwerken van het kunstverhaal van Hodge moet ik zeggen dat zij mij de schoonheid van abstracte kunst aan de hand heeft gedaan, Door haar toedoen heb ik nu meer oog en gevoel voor de werken van Malevitsj, Kusama, Miró, Braque, Hirst, Matisse en Warhol! Susie wordt van harte bedankt!