05-09-2016

BERLIJN

 

Een collectie korte berichten uit het Berlijn van de jaren tachtig heb ik voor u, waarvan ik het betreur dat ik ze nu pas tot mij neem. Anders gezegd; ik had de oorspronkelijke bundels Uit BerlijnMachthebbers en Krijgsgewoel uit dat decennium in mijn valies moeten hebben, toen wij als gezin in het jaar 1990, dus vlak na de Wende, de gewraakte locatie bezochten. Het gaat om de 286 bladzijden tellende door Trudie Favié samengestelde paperback Berlijn van Armando en Atlas Contact. Met ons vijven trokken wij in het jaar na de val van de Muur door Tsjecho-Slowakije en Duitsland en speurden wij naar de sporen die de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog hadden getrokken. Lidice, Theresienstadt, Dresden, Buchenwald, Berlijn zijn namen van plaatsen waar Hitler en zijn trawanten huisgehouden hebben en de littekens ervan zochten wij op. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat als ik de bundels Armando toen tot mij genomen had, onze gang door Berlijn nog indringender geweest was. Armando heeft het talent de vlekken en stekken waar het kwaad zich heer en meester toonde te bezoeken en voor een wijle tot leven te brengen. Armando traceert locaties waar de oorlog zich manifesteerde en praat met ooggetuigen, daders en slachtoffers. De plekken staan vervolgens in het geheugen. Ik geef een eigen voorbeeld. Als ik het Elandplein in mijn plaats van geboorte betreed, zoeken mij ogen altijd de drukkerij op waaruit in 1944 vaders baas Wegeling’ een overvalwagen met bestemming Vught door Duitse soldaten in geslagen werd. Armando achterhaalt in Berlijn de plekken die nog nadreunen of natrillen van het geweld uit de jaren dertig en veertig, en hij doet daarvan verslag. Hij houdt wel de Muur in de gaten. Vandaar de foto op de omslag: Kerstochtend 1962, een vrouw praat over dat betonnen gordijn. Ik zal u uit de verzamelbundel een voorbeeld geven door integraal zijn eerste stuk ‘Plekken’ aan te reiken. Maar eerst geef ik de tekst van de omslag. Overigens raad ik u aan vooraf  het nawoord ‘De Berlijnse essays van Armando: verhalen over het Berlijn van vóór de val van de Muur’ van Trudie Favié tot u te nemen.

De uitgever op de omslag: ‘Armando's successen als beeldend kunstenaar en schrijver begonnen in Berlijn, waar hij zich in 1979 vestigde, in de tijd dat de Muur onaantastbaar leek. Hij heeft verslag gedaan van zijn zoektochten naar plekken van herinnering, en van zijn ontmoetingen met inwoners die de oorlog hebben meegemaakt en de deling van de stad in Oost en West aan den lijve ondervinden. Wie nu Berlijn bezoekt ziet een hippe, moderne stad die het verleden van zich lijkt te hebben afgeschud. Maar de geschiedenis laat zich niet wegdenken. Armando's gesprekspartners uit de jaren tachtig getuigen ervan, het lijkt wel haast onbewust. Ze huichelen en praten eromheen, maar als hij doorvraagt vallen ze door de mand. Dan komen hun herinneringen aan de oorlog boven, aan de glorietijd van het naziregiem, aan de naoorlogse ontnuchtering. Armando luistert en noteert, schijnbaar zonder te oordelen. Die onmiskenbare stijl, lichtvoetig, effectief en vaak humoristisch, tekent Armando's schrijverschap. Berlijn is een absoluut hoogtepunt in zijn oeuvre.’

Armando: ‘Als ik m’n huis verlaat en ik sla linksaf, dan kom ik eerst langs een kleine boekwinkel. Als men daar naar een boek vraagt, raken de vier of vijf (daar ben ik nog steeds niet achter) bejaarde dames geheel buiten zinnen. Ze lopen elkaar roepend en vragend voor de voeten, woelen in kasten en laden, zoeken zich, alle vier of vijf, een ongeluk. Nee, niet gevonden. Wat nu. ‘Zoudt u het betreffende boek voor me kunnen bestellen.’ Opnieuw. ‘O ja, waar is het opschrijfboek, waar is het boek nu toch, weet jij waar het boek is, ik heb geen pen.’Hoe moet dat aflopen. Een paar meter verder staat een hoekhuis, dat tot voor kort in de steigers stond. Gewoon, een huis. Kan gebeuren. Maar als je zo het een en ander leest en noteert, blijkt dat gewone huis wel toevallig het huis te zijn waar de Rote Kapelle in de oorlog een zender had. Van hen die niet weten wat de Rote Kapelle was, neem ik bij deze hartelijk afscheid. Zo’n huis is ‘een plek’. Maandenlang loop je langs zo’n huis, best een aardig huis, hoor, en dan ineens is het een plek. Jammer. Prachtig. Ergens anders in Berlijn. Een grote hoop zand. Nou, wat is er met die grote hoop zand. O niets, maar op deze plek stond toevallig het statige gebouw van de Gestapo, dat wou ik alleen maar even zeggen. Nu loopt ‘de Muur’ er vlak langs. En meteen achter de Muur, ‘drüben’ dus, staat met gesloten ogen een nazibouwsel, een restant van het Reichsluftfahrtministerium. In dat Gestapogebouw gingen mensen in en uit, functionarissen en anderszins, waarschijnlijk gewone mensen. Berlijn is een onbekommerde stad die van geen wijken weet. Kijk, hier, waar afval ligt en onkruid groeit, daar stond het fraaie gebouw van het Volksgerichtshof, waar nazirechter Roland Freisler de beklaagden afbekte en gretig ter dood veroordeelde. Hij kreeg aan het eind van de oorlog tijdens een bombardement een balk op z’n hersens, dood. Gerechtigheid. Speurneuzen hebben uitgevonden dat hij vóór ’33 ijverig communist was, ik weet niet meer waar. Kassel geloof ik. Ik heb m’n enge archief niet bij de hand. En in dit hotel zijn Dimitrov en z’n kornuiten gearresteerd, vanwege de Rijksdagbrand (27/28 feb, ’33). Het Rijksdagproces vond plaats in Leipzig, thans DDR. De rechtszaal is te bezichtigen, alles is gereconstrueerd. Daar zaten de rechters, daar zat de held Dimitrov, daar stond de dikke Göring te schelden, daar zat die en die. Aan Marinus wordt nauwelijks aandacht besteed. Hij was geen partijcommunist, dus een warhoofd, niet belangrijk.

Terug naar Berlijn, Een stad vol blinde muren. Ik kan niet half vertellen hoe mooi die blinde muren zijn. Hier, die begroeide tramrails, die onder de Muur doorgaan, kwamen tien meter verder uit op de Potsdamer Platz, eens Europa’s ‘verkehrsreichter’ plein. Als je over de Muur heen kijkt, zie je drüben de Postdamer Platz van nu: een leeg veldje. Versperringen en konijnen. In de bobbel daar links in dat veldje, nou, daar was Hitlers bunker. Daar stond ook de Rijkskanselarij. Is nu een bobbel met gras. Een stad vol valstrikken. Men waant zich. Deze zwijgzame weg. Aan de ene kant loopt in de laagte een spoorbaantje, aan de andere kant staan naast wat volkstuintjes een paar oude bakstenen gebouwen met pseudobarokke gevel. Was heel vroeger een kazerne. Er zit nu een bouwfirma in. De kelders van dit gebouw waren de voorlopers van de Duitse concentratiekampen. Na de Rijksdagbrand werden daar de politieke tegenstanders door de SA in elkaar geslagen. In de kelders. Je kunt, als je wilt, door de ramen naar binnen kijken, Je kunt er ook langs lopen, van niets weten, doen alsof er niets aan de hand is. Alsof het zomaar een gebouw is, geen plek. Er is in deze straten, de Friedrichstrasse en de Wilhelmstrasse. Ja, deze straten, wat daar niet allemaal gebeurd is. ‘Vroeger zeer gezellige straten, o meneer, dat was daar zo gezellig.’ Nu is het er zo ongezellig dat het mooi is. De Muur staat haaks op beide straten en snijdt ze hevig doormidden. Er ontbreken nogal wat tanden aan deze straten en de rest is ook niet veel zaaks. Enkele jaren geleden kreeg ik een merkwaardig boek in handen: ‘Berlin im Todeskampf 1945 (Französische Freiwillige der Waffeb-SS als letzte Verteidiger der Reichskanzelei). De schrijver is een Fransman, Jean Mabire. Hij heeft grote bewondering voor de heren vrijwilligers. Een ‘fout’ boek dus, dat men niet behoort te lezen. Wie leest er nou zulke boeken. Ik dus. Ik wil het een en ander weten over de oorverdovende medemens. Want wat blijkt? Dat Berlijn, hoofdstad van het Derde Rijk, tot de laatste minuut fanatiek verdedigd is door (vooral) een handjevol Franse vrijwilligers, driehonderd man. Er mochten ook Noren, Denen en Nederlanders meedoen, maar het waren voornamelijk Fransen. Deze meestal zeer jonge vrijwilligers moesten tot hun verbijstering vaststellen dat menige Duitse officier, met bijbehorend soldatenvolk, in kelder en bunker apathisch lag te wachten op de onvermijdelijke vijand. Ze wilden graag nog levend naar huis. De Fransen niet, die vochten om elk huis, om elke kamer. Juist daar in de Friedrichstrasse en Wilhelmstrasse. Franse vrijwilligers die een eed hadden gezworen: ‘in Treue und Tapferkeit bis zum Tod.’ Een gril van de geschiedenis en weinig Berlijners hebben daar weet van. De schrijver heeft gelukkig een paar overlevenden gesproken, hij vertelt het in z’n boek hoe het met ze gaat.

Dertig man hadden die laatste weken overleefd en zijn nu bijna veertig jaar ouder. Een van hen mist een oog, is benedictijnenmonnik geworden. Hij zegt veel te bidden voor z’n kameraden. En op dit plein was 10 mei ’33 de grote boekverbranding. In dit huis werkte Carl von Ossietzky, daar, in die stille straat, woonde Stauffenberg, en in dit geheimzinnige landhuis, dat met die zuilen, daar werd de Wannseekonferenz gehouden, een villa met heerlijk uitzicht op de Wannsee. En zo ken ik nog vele, vele machteloze plekken en wat dan nog. Waarom zou ik ze allemaal opsommen. Voor ik het weet ben ik een onbetaalbare, maar jammerlijke gids. Het is vreemd toeven in een stad vol mensen en muren met kogelgaten.’
 

JAN SIEBELINK EN DE GESCHIEDENIS ACHTER ‘KNIELEN OP EEN BED VIOLEN’

 

Het in de realiteit verzonken verleden van een roman, waarvan sinds 2005 meer dan 700.000 exemplaren over de toonbank gingen, heb ik voor u. Anders gezegd: een brok literatuur dat anno 2007 het thema van een drieluik in de plaatselijke Morgensterkerk was, leg ik voor u neer. Nog anders: een verzonnen verhaal waarvan de proloog mij meteen als een soort van Natureingang mij het verdere verloop introk, daar gaat het om. U weet het nu, het gaat om Knielen op een bed violen van Jan Siebelink. Ik weet nog uur en dag dat ik het begin van deze onverbiddelijke bestseller tot mij nam: het was klokslag 11.00 uur van de tweede augustusdag in 2005 dat ik het vuistdikke boek in de hand nam en dat zo hield tot ik de epiloog gelezen had. Ik besefte voor de zoveelste keer in mijn bestaan van een goedwillende lezer hoe heerlijk het lezen van een boek is. Voor mij dan vooral wanneer de roman toegankelijk en goed geschreven is en ingebed is in de non-fictie, in de gepasseerde werkelijkheid. Laat dat laatste item nu het thema zijn van het boek van deze week: de 222 bladzijden tellende, gul authentiek geïllustreerde Jan Siebelink en de geschiedenis achter ‘Knielen op een bed violen’ van hoogleraar religiegeschiedenis Fred van Lieborg en van de door ons zo beminde Uitgeverij Aspekt uit Soesterberg. Ik stel voor dat u en ik de 22 chapiters van dit historische relaas ieder voor zich tot ons nemen en over een paar weken met elkaar van gedachten erover wisselen. Als opwarmer geef ik u nu de tekst van de omslag, de proloog en de twee stukken die bijna tien jaar geleden op de site www.papendrecht.net van Hans Huisman en in de Klaroen van Marleen Louter een plaats vonden. Om u in het plaatje te brengen: in het voorjaar van 2007 waren er in de Morgensterkerk drie bijeenkomsten, waarbij predikant Piet van Die, auteur Jan Siebelink en ondergetekende successievelijk de theologische, de persoonlijke en de literaire aspecten van Knielen op een bed violen de revue lieten passeren.
De omslag: ‘Het is maar een roman, die nu ook is verfilmd. Toch is Knielen op een bed violen meer dan een aangrijpend verhaal over de ontsporing van een Veluwse liefde. Bloemenkweker Hans Sievez, boekverkoper Jozef Mieras en oefenaar Huib Steffen verbeelden, aldus schrijver Jan Siebelink, het zwartste calvinisme dat Nederland eigen is. Margje, Ruben en Thomas weerspiegelen de mengeling van verzet en verwondering die deze geloofswereld oproept. De plot is ontleend aan een religieuze traditie, een regionale cultuur en een bijzondere familiegeschiedenis.

Een historicus die als geen ander thuis is in deze materie onthult in dit boek de werkelijke achtergrond van de veelbesproken roman en film. Jan Siebelink over deze studie: Fred, je hebt een heel mooi boek geschreven. Je hebt me geraakt, omdat je in alle helderheid toch een redelijk duister netwerk rond mijn grootvader en mijn vader uit de afgrond van de tijd naar boven hebt weten te halen. Het is een vreselijk cliché, maar jouw boek leest als een spannende roman, laag na laag wordt afgepeld en worden onbekende namen mensen van vlees en bloed. Tegelijk worden we ingevoerd in die toch vaak bizarre, in ieder geval wonderlijke wereld van piëtisme en paauweanisme.
De entree van Knielen op een bed violen: ‘Wie vanuit het oosten komt, van bij de Duitse grens, ziet ten slotte, over het onafzienbare veen, een grijze streep aan de horizon, en wie voor de eerste keer die weg aflegt en de rivier wil oversteken, denkt dat hij voetveer en Veluwezoom al nadert. Maar de onwetende reiziger is nog kilometers van de rivier verwijderd en onderscheidt in het platte veen, verspreid opdoemend, wonderlijke opstuikingen in het landschap. Diluviale hoogten, ontstaan in de eerste ijstijd, zoals de meester van de christelijk-nationale Koning Davidschool elk jaar aan zijn leerlingen uitlegt: oorspronkelijk een massief waarin later door erosie valleien ontstonden. Arbeiders uit de Veendersteeg die in de steenfabrieken aan de rivier werken, en hun kinderen die naar de lagere school in Lathum gaan, beklimmen dagelijks langs smalle uitgesleten paden – eeuwenoude tracés aansluitend op doorwaadbare plaatsen in de rivier – de heuvels aan de ene zijde en dalen af aan de andere. Ze hebben het niet in de gaten: ze dalen elke keer een beetje meer dan ze geklommen hebben. Ook dat verschijnsel kan de meester, die ook hoofd is van de tweemansschool, verklaren. Dichter naar de rivier is het land door zachtere ondergrond sterker ingeklonken. Zo brengt de aarde je vanzelf, maar heel geleidelijk, de diepte in. Het dijkdorp wekt werkelijk de indruk in een kom te liggen, wat versterkt wordt door de hoge bandijk. De inwoners kijken vanuit hun huizen tegen de dijk aan. Ze moeten door de eeuwen heen het gevoel gekregen hebben dat die barrière niet te nemen viel. Lathum is arm, de mensen zijn kleine pachtboeren of arbeiders op de steenfabriek en zij ondernemen zelden een poging om aan de overzijde van de rivier hun heil te zoeken. Die golvende meestal blauwe streep vlak boven de dijk is de Veluwezoom: het beloofde land, het land Kanaäns. Daar komen ze slechts om een bruidsjurk of trouwpak te kopen. Het voetveer is vooral bestemd voor de reiziger die van ver komt. Zijn einddoel zal de elegante provinciehoofdstad zijn of een van de rijke dorpen onder haar rook. Het veen is een lagunenlandschap met riet, watergoten en drijvende eilanden. Van daaruit zie je bij een bepaalde lichtval het dorp met de blauwe klokkentoren daterend uit de twaalfde eeuw eerst als in een luchtspiegeling verschijnen. Na het veen begint een smalle strook vast land met oude verwilderde weiden, overgroeide paden en karrensporen die niet de indruk wekken ergens heen te lopen. Aan de voet van de kerk ligt tegenover de kleine begraafplaats de lagere school.’

Hans Huisman: ‘Op weg naar een bijeenkomst waar Jan Siebelink, de auteur van het zo spraakmakende boek Knielen op een bed violen zelf aanwezig zal zijn om vragen van zijn lezers te beantwoorden, was het donderdag als eerste de beurt aan Piet Kaptein, voormalig leraar Nederlands aan de Lage Waard, om het boek van Siebelink literair uit te leggen.
Over 14 dagen is dat ds. Piet van Die die een poging zal doen om het religieuze aspect van het boek te benoemen en, ten slotte, zal Jan Siebelink zelf naar Papendrecht komen om te trachten alle, tijdens de voorgaande twee bijeenkomsten opgeroepen, vragen te beantwoorden. De eerste bijeenkomst kende al direct een grote belangstelling, meer dan 100 aanwezigen, en een zeer betrokken, veelal belezen, publiek. Piet Kaptein kon dat goed aan want het was merkbaar dat hij, zoals dat in vakkringen heet ‘boven de stof” stond en staat en dat hij uitstekend in staat is om eenvoudige lezers te begeleiden bij het (technisch) beoordelen van literatuur. Hij deed dat met een verve die velen jaloers maakten. Het boek van Jan Siebelink is natuurlijk geen simpele streek- of doktersroman die je even uitleest en daarna in de open haard gooit. Het is een boek waar je over moet/wilt praten, vooral als je kerkelijke ‘roots’ hebt. De spanningen die zich bij Siebelink voordoen kunnen alleen een beetje begrepen worden wanneer je in je eigen omgeving/milieu mensen kent die nu, of in het verleden, te maken hebben gehad met zeer, zeer conservatieve ideeën over het geloof. Die komen juist in de bible belt nog al veel voor en dat wil dus zeggen dat in hetzelfde gebied het boek van Jan Siebelink extra goed gelezen zal worden. Hoewel? Misschien zijn er ook veel lezers die juist geen enkele voorstelling hebben van wat conservatieve sekten drijft en die door het lezen van het boek van Siebelink juist meer willen begrijpen. Kaptein toonde aan de hand van een schematisch opgezette ontleding van het boek uitstekend aan dat Siebelink’s boek volledig voldoet aan de criteria voor literatuur en leerde en passant de leden van de vele leesclubs die tegenwoordig zo ‘in’ zijn hoe je zo’n boek moet ontleden om er daarna optimaal van te kunnen genieten

Marleen Louter: ‘Tijdens de laatste avond van het drieluik over het boek Knielen op een Bed Violen gaf schrijver Jan Siebelink antwoord op de vragen die tijdens de eerste twee avonden naar voren waren gekomen. Mede door het massaal opgekomen publiek en de openhartigheid van Siebelink werd het een bijzondere avond in de Morgensterkerk. In Knielen vertelt Siebelink het verhaal van zijn vader Hans Sievez, die zich bekeerd tot de streng religieuze groepering van de Paauweanen. Op pijnlijke wijze beschrijft de auteur hoe het gezin van Sievez wordt beïnvloed door de bezoeken van de ‘broeders’ en de urenlange preeklezingen op zondagmiddag. Siebelink: ‘Dit boek gaat over het drama van mijn vader, een zachtaardige man met liefde voor zijn gezin, over de ‘broeders’ die zijn tuin én zijn geest binnendringen.’ Knielen op een Bed Violen verscheen in 2005 en werd meteen een groot succes. Het boek beleefde talloze herdrukken en werd bekroond met de AKO-literatuurprijs. Inmiddels wordt de roman vertaald in het Deens en Duits en zijn de filmrechten verkocht aan filmmaker Paul Verhoeven. Siebelink: ‘Ik denk dat dit het juiste boek op het juiste moment was. Toen ik met schrijven begon, was het de tendens schamper te doen over religie. Nu, een decennium later, heeft er een omslag plaatsgevonden waardoor dit verhaal wél kan.’ Ook in Papendrecht heeft de roman van Siebelink veel losgemaakt. De eerste twee avonden werden goed bezocht en op deze afsluitende avond zijn zelfs ruim 250 mensen afgekomen. Mede-organisator Piet Kaptein is dan ook erg tevreden: ‘Het is prachtig om te zien hoeveel reacties dit boek heeft opgeroepen. Literatuur doet écht iets met mensen.’ Siebelink is gedurende het vraaggesprek opvallend openhartig. Over het schrijven van Knielen op een Bed Violen vertelt hij: ‘Ik moet toegeven dat dit boek mij gegeven is. Tijdens het schrijven merkte ik dat het verhaal al bestond, dat ik het alleen maar op papier hoefde te zetten. Het heeft als het ware zichzelf geschreven. Misschien is dat genade.’

In de pauze staan er lange rijen voor de signeertafel van Siebelink, en bij de kraam van boekhandel de Meent loopt de verkoop van zijn boeken storm. Na de pauze vertelt Siebelink over zijn twijfels over de populariteit van zijn werk. ‘Misschien zijn mijn ouders het er wel helemaal niet mee eens dat hun verhaal nu door iedereen gelezen wordt. Het baart me soms zorgen dat ik daar nu geld aan verdien terwijl er vroeger grote financiële zorgen waren. Maar als ik die twijfels voorleg aan vrienden zeggen die altijd: ‘Dit boek is met zoveel liefde geschreven, dat weten zij ook.’’ Op de afsluitende vraag van dominee Van Die wat voor boek er nú nog moet komen antwoordt de 69-jarige auteur: ‘Voor mij staat vast dat ik van dit verhaal verder afblijf. Een lezeres zei het laatst zo mooi: ‘Met dit boek hebben ál je boeken hun bestemming gevonden’. En zo voel ik het ook.’

 

SPION VAN ORANJE

 

Ik zeg het naar eer en geweten: ik las dit boek voorbije weekend in één ruk uit. Omdat ik de auteur kende, het thema mij intrigeerde, de actualiteit groot was en de stijl zo toegankelijk en tintelend was. Het gaat om de 246 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde paperback Spion van Oranje van Bram de Graaf en van Ambo/Anthos met de ondertitel ‘Het oorlogsverhaal van Engelandvaarder Bram Grisnigt’. De motto’s voorin typeren het non-fictieve werk, want ‘Voor mijn grote liefde Ann, mijn soulmate. En de generatie achttienjarige van nu…’ en ‘Voor Lucas, mijn achttienjarige zoon’. In het Voorwoord van Bram de Graaf, dat ik straks integraal aan u doorgeef, worden deze motto’s verklaard. Eerst wil de vier redenen van mijn tocht door Spion van Oranje toelichten. De auteur was mij bekend door zijn oorlogsrelaas Het verraad van Benschop dat vooral berust op nauwgezet archiefonderzoek en ooggetuigenverklaringen. Het thema boeide mij meteen omdat het perspectief ligt bij een geheim agent uit de Tweede Wereldoorlog die zoveel jaar na dato zijn verhaal vertelt. De actualiteit is zo groot omdat anno nu nog maar weinig verzetsmensen in leven zijn om hun eigen ervaringen op te dissen. Heel treffend in deze is dat mijn dagblad van vandaag een artikel bevat onder de titel ‘ Ook jonkies van het verzet staken de strijd’. Met de entree ‘Dit weekend was de allerlaatste Dag van het Verzet. De verzetsstrijders worden te oud om nog bij elkaar te komen. Nog één keer gingen ze samen op de foto. ‘Nu is het aan u om onze verhalen levend te houden.’ Mijn citaat illustreert de verhaaltrant van De Graaf. U weet dat ik al decennia in de ban ben van de ins en outs van de Tweede Wereldoorlog. Een verklaring hiervoor is dat mijn vader zaliger in de oorlogsjaren zijn baas op de drukkerij weigerde het illegale blad Trouw te zetten. Wegeling werd augustus 1944 vanwege verraad in Kralingseveer door Duitse soldaten ingerekend en moest dit een paar weken later in kamp Vught voor een vuurpeloton met de dood bekopen. Mijn vader durfde de verzetsdaad niet aan o.a. omdat moeder van broer Ben in verwachting was. De vraag achtervolgt mij al lang: wie deed er destijds goed: baas Wegeling of vader Kaptein? Ik blijf lezen over de rampspoed van de jaren 40-45  om ook antwoord op die vraag te krijgen. Zo mocht ik met u de voorbije drie maanden het hebben over 1924 van Peter Ross Range, Sterven in de lente van Ralf Rothmann, De dood in Rome van Wolfgang Koeppen, Berlijn van Armando, Dagboek van de duivel van Robert K. Wittman en David Kinney, De misdaad en het zwijgen van Anna Bikont, Een zaterdagmiddag van Bert Wagendorp en Duitse daders van Frits Boterman. Hoe indringend en zuiver die boeken ook waren, ik achterhaalde niet de morele gelijk van baas of vader. Wellicht zet Bram de Graaf mij op een spoor. Nam Wegeling het onrecht gewoon niet en tekende hij protest aan, ging Kaptein voor zijn eerste taak, het beschermen van het gezin, of lag de zaak genuanceerder? Wat gebeurde er in het bezette vaderland en wie keken de vijand in de ogen of wie blikten een andere kant op? Ik stel voor dat wij in de komende weken Spion van Oranje hier met elkaar doornemen en daarna de vraag weer opnieuw te stellen. Als intro geef ik nu de tekst van de site en het Voorwoord.

De site: ‘Bram de Graaf, journalist, historicus en auteur van het veelgeprezen Voetbalvrouwen en Het verraad van Bensschop tekende met Spion van Oranje het ongelooflijke oorlogsverhaal van Engelandvaarder Bram Grisnigt (1923) op. Grisnigt fiets als 18-jarige Nederlandse scholier richting Frankrijk, de vrijheid tegemoet. Negentien maanden later wordt hij in Engeland opgeleid tot geheim agent en ontmoet hij de liefde van zijn leven. Hij keert terug naar Nederland als verbindingsman tussen Londen en het verzet, maar in februari 1944 wordt hij gepakt en door de Duitsers van kamp naar kamp gesleept. Hij ontsnapt en overleeft een torpedering, de Gestapo, concentratiekampen en een dodenmars. Spion van Oranje gaat over vrijheid, vechten, vriendschap en de kracht van ware liefde. Speciaal voor de jongeren van nu, opdat ook zij niet vergeten.’

Het Voorwoord: ‘Het is 4 mei 2016. Twee hoogbejaarde mannen leggen om drie uur in het Van Stolkpark in Den Haag een krans bij het monument Englandspiel. Hoewel ze zelf niet betrokken waren bij dit drama, behoren ze tot de laatste drie nog in leven zijnde Nederlandse geheim agenten uit de Tweede Wereldoorlog: Jaap Hinderink en Bram Grisnigt. Afwezig is Louk Mulholland, hij woont in Canada. Hinderink was, net als Mulholland, in dienst van BBO (Bureau Bijzondere Opdrachten), Grisnigt zat bij BI (Bureau Inlichtingen). De zieke Hinderink (1923) zit in een rolstoel, maar Grisnigt oogt ondanks zijn drieënnegentig jaar nog erg fit. Het advies van zijn specialist om het vanwege zijn broze hart rustig aan te doen, heeft hij vandaag naast zich neergelegd. ‘Ik heb de oorlog zo intens beleefd dat herdenken een deel van mijn leven is geworden, thuis doe ik dat overdag en ’s nachts,’ zegt Grisnigt na afloop. ‘Het verlies van mijn vrienden ebt nooit weg, het heeft een diepe kras op mijn ziel gemaakt. Hier bij het monument worden de omgekomen slachtoffers collectief herdacht en dat geeft mij een goed gevoel. En daarnaast ontmoet ik hier de laatste overlevende makkers uit de oorlog en de zonen van overleden Engelandvaarders.’ Over de laatste Engelandvaarders maakte ik begin 2015 met fotograaf Gerard Wessel voor Volkskrant Magazine een portrettenserie. En zo kwam ik in contact met Bram – ‘meneer’ voor mij – Grisnigt. Hij ontving ons in zijn woonplaats Hoogerheide, waar hij na een mooie loopbaan bij Shell sinds zijn pensioen in 1974 woont. In de woonkamer zat ook zijn vrouw Ann, die hij in 1943 in Engeland leerde kennen. In januari 2014 kreeg ze een herseninfarct, waardoor zij aan de rechterzijde verlamd raakte en intensieve zorg nodig heeft. Hoewel de artsen aandrongen haar in een verzorgings - tehuis te laten opnemen, weigerde meneer Grisnigt dat. Zij had hem er na de oorlog doorheen gesleept en nu wilde hij haar, zo lang dat gezien zijn hoge leeftijd mogelijk was, zelf verzorgen, vertelde hij. We hadden meteen een klik, wellicht omdat ik eveneens Bram heet. Hij nam uitgebreid de tijd voor mij, ook al had hij het verhaal over zijn tocht naar Engeland al tientallen malen verteld in zijn leven. Over hoe hij als achttienjarige op de fiets stapte richting Indië om Nederland te helpen bevrijden van de Duitsers, zonder zich een voorstelling te kunnen maken van wat hem te wachten stond. Achttien jaar… Toen ik thuis het interview uitwerkte, realiseerde ik me dat mijn zoon Lucas in april 2016 dezelfde leeftijd zou bereiken. Zou hij ook op de fiets springen als zijn land bezet was? Het verhaal dat meneer Grisnigt de afgelopen jaren in de verschillende media vertelde, hield altijd op bij zijn arrestatie door de Gestapo in februari 1944, en meestal al eerder, op het moment dat hij in Engeland aankwam in december 1942. Hij kreeg daarna een opleiding als geheim agent, werd verliefd en in september 1943 boven Nederland gedropt waar hij vijf maanden later werd opgepakt. Over wat er daarna gebeurde, wilde hij nooit praten. Evenmin sprak hij over zijn gevoelens. Toen ik er tijdens ons interview naar vroeg, keek hij naar Ann en zei: ‘Only you know my story, my love. Only you.’ Dat intrigeerde me. Thuis dacht ik lang na over deze bijzondere ontmoeting. Ik vroeg me ook af wat mijn zoon eigenlijk wist over die oorlog, een periode in onze geschiedenis die voor mijzelf enorm tot de verbeelding spreekt. Mijn interesse vertaalde ik in mijn in 2015 verschenen boek Het verraad van Benschop, over een dramatische gebeurtenis in de geboortestreek van mijn moeder in februari 1945, waarbij doden vielen. Pas tijdens de research kwam ik erachter dat mijn eigen familie nauw betrokken was geweest bij het verzet daar. Ze hadden enorme risico’s genomen, maar hadden dat als iets vanzelfsprekends beschouwd. Na 1945 was er zelden of nooit over gesproken. Mijn zoon nam het ter kennisgeving aan, maar las het boek niet. Zou hij wel een boek lezen over een leeftijdsgenoot die bij een oorlog betrokken raakte? En als het gaat over zaken die hem aanspreken zoals spionage en avontuur, zoals het verhaal van meneer Grisnigt? Maar wat zou meneer Grisnigt daar zelf van vinden? Tenslotte had vrijwel elke Engelandvaarder die meende dat hij iets te melden had, zoals ‘Soldaat van Oranje’ Hazelhoff Roelfzema, zijn verhaal al lang aan het papier toevertrouwd. Er zou vast een reden zijn waarom meneer Grisnigt dat niet had gedaan. Ik stuurde hem een exemplaar van Het verraad van Benschop toe, mailde hem dat ik binnenkort in de buurt was en vroeg of ik langs mocht komen. En zo zaten we in november 2015 weer tegenover elkaar en legde ik het idee voor een boek over zijn oorlogsjaren en de insteek daarvan aan hem voor. Tot mijn verrassing stemde hij toe, want het idee en de manier waarop Het verraad van Benschop was geschreven spraken hem aan. Het mocht echter onder geen beding een geromantiseerd boek worden zoals Soldaat van Oranje. Hij wilde geen borstklopperij en niet neergezet worden als een held. ‘De échte helden lagen in mei 1945 allemaal op het kerkhof,’ zei meneer Grisnigt. Hij wilde vertellen hoe het echt was geweest en de lezers, onder wie naar hij hoopte ook de jongeren van nu, bewust maken van deze zwarte periode in onze geschiedenis.

Want veel van zijn vrienden – de échte helden – hadden hun leven voor onze vrijheid gegeven. Dat mocht niet voor niets zijn geweest. En we moesten snel beginnen. Hij was tenslotte geen tachtig meer. We noemden het ‘ons project’. Tussen half december 2015 en half april 2016 bracht ik met tussenpozen telkens een aantal dagen bij hem thuis door. Hij regelde dat er verpleging was voor Ann en nam de tijd. Hij had alle geduld om nog maar eens uit te leggen hoe het zat als ik het nog steeds niet begreep en gaf aan als het genoeg was geweest voor die dag.
Elke middag een kopje warme soep bij de lunch en elke middag om drie uur een kopje thee met een plak cake. We praatten niet alleen over zijn leven, ook over het mijne; mijn verleden, mijn toekomst en mijn gezin. Hij had er zelf graag een gehad, vertelde hij, maar helaas was het hun niet gegund. ‘Wees daar zuinig op,’ drukte hij me op het hart. Het was prettig en fijn werken zo. Ook voor hem, merkte ik; het gaf hem een doel en vormde een uitdaging. Als ik allang in mijn hotel zat, was hij nog zijn archief aan het uitpluizen naar dat ene stukje informatie dat ontbrak.
Maar hij was ook blij toen ik na de laatste keer, nadat we alle tekst inhoudelijk hadden doorgenomen, de deur achter me dichttrok. Want het was erg vermoeiend voor hem geweest, zeker in combinatie met de zorg voor Ann. Hij moest op zoveel dingen tegelijk letten. Het moge duidelijk zijn dat ik zonder meneer Grisnigt en al zijn goede zorgen en die van de zes verpleegsters van Ann, van wie ik speciaal Anneke Bustraan, Kelly van Gaans en Miranda Elsackers wil noemen, dit boek niet had kunnen schrijven. En Ann zelf niet te vergeten, die ondanks haar toestand goed doorhad dat ik het weggestopte verleden van haar man weer oprakelde, terwijl ze hem nu niet meer kon beschermen. Waarvoor mijn dank. Het was een voorrecht om zijn oorlogsverhaal te mogen optekenen. Nu maar hopen dat mijn zoon het leest en er iets van opsteekt en meeneemt in zijn leven. Maar dat zal toch wel als het mede aan hem is opgedragen?’

 

MAU EN GETTY


 

Een in prachtig proza gedrenkt relaas over Joodse mensen op de vlucht heb ik voor u, dat niet alleen van twee van hen het wel en wee bevat maar hen ook in de context zet van de grote  geschiedenis. Het gaat om de 398 bladzijden tellende, rijk authentiek geïllustreerde Mau en Gerty van journalist en historicus Erik Schumacher en van uitgeverij Querido met de ondertitel ‘Een Joodse liefdesgeschiedenis tussen volksverhuizingen en wereldoorlogen’. Op de omslag prijkt de blije foto van het echtpaar Mau en Gerty Hanemann in de jaren dertig. U weet van mij dat ik steevast boeken aan u voorleg die het thema van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog in woorden proberen te vangen. De stroom van werken over de die rampspoed houdt na zeventig jaar nog immer aan en het bijzondere is dat die oorlogsboeken vaak uit een ander perspectief geschreven zijn. Zo in Mau en Gerty dat indringend het levensverhaal van twee geliefden vertelt maar ook de geschiedenis van de Europese Joden van 1870 tot 1950 weergeeft. Mau en Gerty zijn door het woekerende antisemitisme en door de gloeiende haat van Hitler en zijn trawanten op drift geraakt en dat wordt gesymboliseerd door de titels van de hoofdstukken. Memel, Wenen, Londen, Amsterdam, Westerbork, Bergen-Belsen, Parijs, Enkhuizen, Tel Aviv heten ze. Dat Erik Schumacher de klasse kent niet over één nacht ijs te gaan bij zijn achterhalen van de lotgevallen van zijn beide hoofdpersonages blijkt achterin zijn Mau en Gerty via zijn dankwoord, zijn bronnen, het notenapparaat en de literatuuropgave. Ik houd van boeken die tot het genre van de non-fictie behoren. Op voorwaarde dan dat het thema mij aanspreekt en in boeiende, toegankelijke, heldere en tintelende woorden en zinnen doorgegeven wordt. Schumacher voldoet ten volle aan dit axioma. Ik zal u van zijn proza doen proeven. Maar eerst geef ik u de tekst op de omslag. Ik neem aan dat u de smaak van Mau en Gerty te pakken hebt, zodat wij later hier onze leeservaringen hier met elkaar kunnen uitwisselen! 

De tekst van de uitgever: ‘Nadat ze door de nazi’s uit Wenen is verdreven, reist de jonge schrijfster Gerty Kelemen naar de Verenigde Staten. Maar als ze onderweg de charismatische oliehandelaar Mau Hanemann ontmoet, besluit ze onverstandig te zijn: ze trekt in Amsterdam bij hem in. In Nederland zijn Mau en Gerty buitenstaanders. Ze behoren tot een miljoenenstroom van Joodse migranten uit het oosten, die sinds 1870 gaande was. Door hun dubbele stigma zijn de Joodse vreemdelingen nergens welkom. De levens van Mau en Gerty trekken een spoor door Europa, langs Hongarije en Litouwen, van Londen tot Parijs en via Westerbork naar Bergen-Belsen. In de kampen houdt één wens Mau en Gerty gaande: om op een dag hun dochtertje terug te zien, dat ze in de onderduik hebben weggegeven.’ Vervolgens geef ik u de entree van Mau en Gerty en het begin  van het chapiter ‘Amsterdam’. Het eerste citaat weerspiegelt het inlevend vermogen van de auteur en het tweede ook zijn sublieme weergave van het verleden.

Het begin: ‘Gerty Kelemen zette zich aan een brief die ze de afgelopen maanden al talloze keren in gedachten had geschreven, maar nooit op papier had durven zetten. Het was 30 maart 1939. Gerty woonde nu drie maanden in Londen, waar ze was beland na een rampzalig verlopen majand als dienstmeisje in Exeter. Weken had ze overspannen in een Londens pension doorgebracht, geplaagd door wanhopige smeekbedes van haar voormalige verloofde. Meer drama kon ze eigenlijk niet bij hebben. Maar deze brief kon ze niet langer uitstellen. Ze had haar hartsvriendin Ruth Koretz, die sinds kort op Cuba woonde, al te vaak geschreven zonder het belangrijkste in haar leven te noemen.
‘Ruthchen,’ schreef ze, ‘ik zou je graag vertellen wat er met me aan de hand is, zonder dat jij daar bittere gedachten bij hoeft te hebben. Het is vreselijk dat die dingen niet zonder elkaar kunnen. Toch moet ik het je maar zeggen.’ Een half jaar eerder hadden Gerty en haar verloofde op weg van Wenen naar Exeter enige tijd doorgebracht in Amsterdam. Ze waren opgevangen door Mau Hanemann, Ruths oude geliefde, die sinds enige jaren in Nederland woonde. Hoewel Mau en Gerty amper een moment alleen met elkaar doorbrachten, waren ze in stilte van elkaar gecharmeerd geraakt. Bij het afscheid had Mau niets laten merken, Maar eenmaal in Exeter, waar ze als inwonend dienstmeisje lange dagen maakte, werd Gerty in haar eenzaamheid verrast door brieven uit Amsterdam. Mau kreeg haar niet meer uit zijn hoofd. ‘Ik heb je altijd aangeraden om met hem te trouwen,’ schreef Gerty haar vriendin verontschuldigend. Maar Ruth had dat advies niet opgevolgd, Ze had zelfs gezegd dat ze Mau soms niet kon verdragen. Natuurlijk zou het Ruth pijn doen om hem met haar beste vriendin te zien, dat wist Gerty ook wel. Maar hoe vaak hadden de vriendinnen elkaar niet een grote, meeslepende liefde gewenst? Gerty luisterde naar haar hart, Ze verbrak haar verloving. ‘Geloof me, Ruth,’ schreef ze, ‘ik kon niet anders.’ In momenten van twijfel moet Gerty zich afgevraagd hebben wat ze zich in vredesnaam op de hals had gehaald. Al haar plannen lagen overhoop om een man die ze eigenlijk amper kende.  Wat wist ze van hem? Dat hij niet makkelijk was, dat in ieder geval. Ze schreef aan Ruth dat ze maar al te goed begreep dat het ‘zonder twijfel een heuse opgave voor een vrouw’ was om een relatie met Mau Hanemann te hebben. Hij was niet iemand die ‘begrijpt hoe je vreugde in het leven vindt.’ Hij vroeg om ‘een groot vermogen tot inleving en aanpassing’, Toch had Mau haar, in de korte tijd die ze samen hadden doorgebracht, verliefder gekregen dan ze ooit was geweest, Hij bezat een combinatie van eigenschappen die Gerty altijd voor ogen had gehad bij haar ideale man, maar nog bij niemand had aangetroffen. Hij was een ‘persoonlijkheid’, schreef ze, ‘scherpzinnig en eigenaardig en echt interessant’. Het verrassendste was dat die droomman uit een wereld kwam die zo totaal anders was dan de hare.’

Het begin van ‘Amsterdam’: Sommige dingen veranderen nooit. Bezoekers van Amsterdam worden door hun nieuwsgierigheid uiteindelijk allemaal in dezelfde richting gedreven. 'De straat loopt langs de oude grachten,' schreef Gerty in december 1939 in een brief aan Leo en Gretl Perutz. 'De meisjes zitten achter rood verlichte ramen in kleine kamers met witte bedjes. Je kunt er het huiselijk leven bijna ruiken en meestal zitten ze zelfs jumpertjes te breien.' De rosse buurt in het oude centrum van de stad vervulde Gerty met gulzige verwondering, zoals ze zich in haar nieuwe leven over zoveel verbaasde. Gerty kon haar geluk eigenlijk niet geloven. Kort geleden was ze opgejaagd wild in Wenen, haar geboortestad die zich tegen haar had gekeerd. Al haar toekomstdromen had ze daar op stel en sprong moeten achterlaten, om zich neer te leggen bij de beroerde kaarten die het lot haar had toebedeeld: de keuze tussen slopend werk als dienstmeisje en een huwelijk met Fritz Lang, dat wel op een catastrofe moest uitlopen. Toen, als een deus ex machina, was daar Mau Hanemann. En nu zat ze opeens in Amsterdam, de hoofdstad van het kleine Nederland, die slaperige uithoek van West-Europa. Het was niet het buitenland waar Gerty als meisje van had gedroomd - de exotische vreemdelingen in haar verhalen kwamen uit Italië, Frankrijk, Zweden of Engeland, niet uit het land van molens en klompen - maar ze vond in Amsterdam 'meer dan ik me ooit gewenst heb', schreef ze Ruth. In de brieven uit de eerste maanden van haar getrouwde leven hield ze niet op te glunderen hoezeer ze het had getroffen met Mau. Ze vond hem wijs, redelijk en gevoelig. 'Hij heeft het beste en fijnste hart dat ik tot nog toe gevonden heb, en ik geloof dat het me zal lukken om zijn wolken te verjagen, als ze eens opstijgen.' In haar korte verhalen had ze het huwelijk beschreven als een gevangenis. Nu was ze zelf getrouwd. Maar dit huwelijk was anders - geen vlucht in de veilige regelmaat, maar een avontuur, een sprong in het diepe, waarvoor Gerty juist zekerheden had opgegeven. Het was de keuze van een vrouw die, ondanks al haar desillusies in het leven en in de liefde, een stille hoop was blijven koesteren. Ze wilde blijven geloven dat er een man kon komen die haar niet zou teleurstellen, dat het grote geluk waar ze altijd van had gedroomd toch zou blijken te bestaan. Dat geloof was door Mau nieuw leven ingeblazen en had haar de moed gegeven om voor hem te kiezen. Tegelijkertijd wantrouwde ze haar geluk en bestudeerde ze het met vrolijke bevreemding. Kon er na alle tegenslag opeens toch zoiets bestaan als Gerty Hanemann, tevreden huisvrouw?

Na de formele voltrekking in Londen trouwden Mau en Gerty op 22 oktober opnieuw in Amsterdam, nu voor Maus vrienden en in de synagoge, zoals hij dat graag wilde. Aanvankelijk was er het plan geweest om op bezoek te gaan in Tel Aviv en daar te trouwen - zogenaamd voor het eerst, want Maus vader mocht niet weten dat ze al getrouwd samenwoonden zonder dat God daar Zijn zegen aan had gegeven. Die reis bleek praktisch niet haalbaar. Gerty zal opgelucht ademgehaald hebben, want ze zag op tegen de ontmoeting met al die zussen en al helemaal met haar schoonvader, die tegen Mau had gezegd: 'Het maakt me niet uit hoe de vrouw met wie je trouwt eruitziet, zolang ze maar vroom is.' Gerty zou een stuk betere papieren hebben gehad als die prioriteiten precies omgekeerd waren geweest.’

TIEN TITELS VOOR DE NAZOMER


Op het moment van dit schrijven staat de zon hoog in de hemel in een blauwe lucht. Wat de nazomer moet heten kent een mooie en gerieflijke entree. Zeg maar: een blijde binnenkomst. Om die periode – weer of geen weer – nog meer glans te geven reik ik u een tiental titels aan. Uit het fictieve en non-fictieve genre. Dus passeren de revue; roman, thriller, meditatie, historische illustratie en memoires. Als de herfst gearriveerd is over een drietal weken wisselen wij met elkaar hier onze leeservaringen uit. Nu als opwarmer titel, schrijver, genre, uitgever en tekst van de omslag om het thema te vatten.
 
1) Mintijter – Esther Maria Magnis – roman – Van Wijnen
"Ik geloof dat wij God missen. Ik zou het geloof in God nooit iemand willen aanpraten of mij boven atheïsten willen verheffen. Ik weet dat er goede gronden zijn om niet te geloven. Maar vaak denk ik dat de meeste mensen er gewoon verdriet van hebben dat hij er niet is." Esther Maria Magnis weet: in God geloven is moeilijk. Omdat hij toelaat dat mensen lijden. Omdat hij onzichtbaar is. En zwijgt. Maar ze weet ook dat er in het leven niets groters bestaat. Esther Maria Magnis (1980) studeerde religiewetenschappen en geschiedenis. Ze woont en werkt in Berlijn.
 
2) Taferelen uit de geschiedenis – Anton Verhey – Aspekt
 Anton Verhey is Nederlands beroemdste levende schilder op het gebied van de vaderlandse geschiedenis. Reeds op jonge leeftijd was hij geïnspireerd door het werk van J. H. Isings , de bekende tekenaar van schoolplaten. Eerder bracht Aspekt zijn boek Van Babylon tot Bagdad, over de infanterist door de eeuwen heen. In dit schitterende overzichtswerk laat Verhey in een breed pallet zijn kunnen zien, van de Romeinen tot Radboud, van Napoleon tot de Slag om Arnhem.
 
3) Als de dood spreekt – Kathy Reichs – thriller – Xander
 Forensisch expert Temperance 'Bones' Brennan werkt met tegenzin samen met amateurdetective Hazel 'Lucky' Strike. Strike is gestuit op een geluidsfragment, waarop de stem van de drie jaar eerder ontvoerde tiener Cora Teague te horen is. De botten van Cora zouden volgens Strike al in het laboratorium van Bones moeten liggen. Maar klopt die conclusie wel? Op zoek naar antwoorden in de mysterieuze zaak komt Bones terecht in wereld vol duistere geheimen en gevaarlijke overtuigingen. En al snel wordt haar duidelijk dat het niet bij één dode zal blijven... Kan Bones de waarheid boven tafel krijgen voor het te laat is?
 
4) Vrouwen van as – Mia Couto – roman – Querido
 Mozambique, eind negentiende eeuw. De bevolking wordt bedreigd door de legers van Zoeloekeizer Gungunhana en hoopt op steun van de Portugese kolonisator. Germano de Melo, een om politieke redenen verbannen Portugese sergeant, neemt zijn intrek in een vervallen kazerne in een afgelegen dorp. Daar trekt het vijftienjarige meisje Imani zijn aandacht. In een land verscheurd door oorlog kan een vrouw echter beter onopgemerkt blijven, alsof ze bestaat uit schaduw en as.
 
5) Een onmogelijke liefde – Christine Angot – roman – Polis
 Châteauroux, aan het einde van de jaren vijftig. Pierre en Rachel beleven een korte maar intense affaire. Rachel, die bij de sociale zekerheid werkt, is gefascineerd door de erudiete Pierre, die uit een gegoede familie komt. Hij weigert met haar te trouwen, maar ze krijgen wel een kind. De moederliefde wordt voor Rachel en de kleine Christine de basis van een gelukkig leven. Pierre ziet zijn dochter sporadisch. Jaren later ontdekt Rachel dat hij Christine verkrachtte, wat een grote schok voor haar is. Schuldgevoelens komen geleidelijk aan tussen moeder en dochter te staan. Christine Angot legt een van de meest complexe relaties bloot, die tussen onvoorwaardelijke moederliefde en wrok. Zonder enig compromis beschrijft ze een sociale en amoureuze oorlog, en schetst ze het leven van een vrouw die wordt verscheurd door haar zonde: de passie voor een man die uiteindelijk alles zal vernietigen wat zij heeft opgebouwd.
 
6) Sprintkoninginnen – Kees Kooman – Van Fanny tot Dafne – De Kring
 In de zomer van het olympische jaar 1932 liep een vrouw de 100 meter voor het eerst binnen de 12 seconden: 'mejuffrouw' Tollien Schuurman uit Friesland. Veel meer bekendheid verwierf Fanny Blankers-Koen, 'de vliegende huismoeder' die in 1948 met vier gouden medailles terugkeerde van de Spelen van Londen. Na 'de wonderestafette van 1968' en Nelli Cooman is er vele decennia later een nieuw Nederlands sprintfenomeen opgestaan: Dafne Schippers. Hoe kan het dat Nederlandse vrouwen zó groot zijn op de sprint? Kees Kooman spurt door de geschiedenis. Met tussenstops in de sprintwalhalla's Jamaica en de Verenigde Staten, en via de pünktliche perfectie van Oost-Europese systemen, komt hij uit bij de Nederlandse sprintkoninginnen, die met een combinatie van expertise, snelle benen en boerenverstand het onmogelijke mogelijk maken. Kooman sprak vele legendarische sprintsters, onderzoekt het geheim van hun kracht en trakteert de lezer op veel prachtige anekdotes. Sprintkoninginnen biedt een verrassende kijk op de 'moeder aller sporten'.
 
7) Zomermeisjes – Jobien Berkouwer – thriller – A. W. Bruna
 De jonge Amsterdamse rechercheur Lot van Dijk moet tot haar grote teleurstelling aan de slag bij het korps Twente – ver weg van waar het volgens haar allemaal gebeurt. Ze wordt gek van verveling, totdat tijdens een slepende nachtdienst ineens het lijk van een tienermeisje wordt gevonden in een afgelegen hutje in het bos. Voor Lot is het al snel duidelijk dat het meisje onderdeel is van de fantasie van een gevaarlijke seriemoordenaar. Ze weet zeker dat er meer slachtoffers zullen volgen en staat te trappelen om aan haar eerste echte zaak als profiler te beginnen. Door de mannelijke collega’s binnen het korps, die haar specialisme met grote scepsis bekijken, wordt ze echter behoorlijk tegengewerkt. Dan wordt er een tweede slachtoffer gevonden. En moeten haar collega’s wel naar haar luisteren. Zomermeisjes is een zenuwslopende psychologische thriller over het werk van een jonge profiler die de psyche van een seriemoordenaar tot de kern probeert te ontrafelen. Hoe dieper ze graaft, hoe dichterbij ze komt. En hoe groter het gevaar wordt.
 
8) Al ’t schepsel moet hem prijzen – Henk van den Brink/ Matthew Henry/ R. Hoogerwerf –Holleman – Dieren uit de Bijbel – De Ramshoorn
 Dieren zijn om ons heen en trekken voortdurend onze aandacht, ook van kinderen. Elk schepsel is geschapen tot roem van haar Schepper. Uit hun leefwijze zijn veel rijke, geestelijke lessen te halen die de Heere ons in de Bijbel aanwijst. Henk van den Brink maakte van verschillende dieren uit de Bijbel prachtige schilderijen. Bij deze platen zijn in deze bundel toegevoegd: - Toelichting vanuit de Bijbel. - Een of twee meditaties van Matthew Henry. In totaal telt deze bundel 53 meditaties. - Gespreksvragen die betrekking hebben op de meditaties. - Gedichten van R. Hoogerwerf-Holleman Deze meditatiebundel is bedoeld om een jaarlang te gebruiken. Elke week kan een dier aan de orde komen. Behalve voor persoonlijk gebruik, is dit prachtige geschenkboek ook heel geschikt als Bijbelstudieboek in het gezin en op de verenigingen.
 
9) Thuis gelooft niemand mij – Maarten Hidskes – Zuid-Celebes 1946-1947 – Atlas Contact
 In juni 1946 meldt Piet Hidskes zich als vrijwilliger bij het Depot Speciale Troepen, het elitekorps van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (knil) onder commando van kapitein Westerling, die carte blanche krijgt om de opstand in Indonesië neer te slaan en zuiveringsacties uit te voeren. Na zes maanden training wordt Hidskes ingezet op Zuid-Celebes in wat later ‘de Zuid-Celebes-affaire’ zal heten. Wat hier precies is voorgevallen vertelt Hidskes aan niemand, wie zou hem geloven? Als hij in 1992 overlijdt, neemt hij het verhaal mee in zijn graf. Waarom zweeg Hidskes vijftig jaar over zijn ervaringen op Zuid-Celebes? In hoeverre was zijn bijdrage aan de acties van Westerling vrijwillig? Zoon Maarten besluit de rol van zijn vader op Celebes tot op de bodem uit te zoeken. Hij wint het vertrouwen van enkele oud-commando’s uit de groep van zijn vader, onderwerpt diens brieven uit Indië aan een nauwkeurige analyse en bestudeert inlichtingenrapporten over de terreur op Celebes. Op aangrijpende wijze weet Maarten het oorlogsverleden van zijn vader te reconstrueren en merkt hoe confronterend dat ook voor hemzelf is.
 
10) Hoogverraad – Joshua Hood – thriller – Karakter
Hoogverraad is een keiharde militaire thriller, geschreven door een voormalig lid van de 82nd Airborne Division. Gebaseerd op de werkelijkheid. Eerste deel in de serie Search & Destroy Mason Kane was een loyale soldaat en trots om lid te zijn van de clandestiene elite-eenheid Anvil Program: een groep black-ops-commando's die vanuit de schaduw opereren. Geen missie is te moeilijk of te gevaarlijk voor deze doorgewinterde strijders. Er is geen plek op de wereld waar ze niet met chirurgische precisie en zonder een spoor na te laten, dood en verderf kunnen zaaien onder terroristen. Maar de dag dat Kanes commandant een onschuldige Afghaanse familie liet vermoorden - als onderdeel van een verknipt plan om de bemoeienis van de VS in het Midden-Oosten te verlengen - keerde hij hun de rug toe. Door dit misdadige bevel te weigeren wordt Kane het doelwit van zijn voormalige team en heeft hij geen enkele andere keuze dan te vluchten. Plotseling moet hij zich zien te redden tegen de best getrainde soldaten ter wereld. Vertrouwend op zijn unieke survival skills en de hulp van geheim agente Renee Hart, moet Kane zijn belangrijkste missie tot nu toe volbrengen: de samenzwering aan het licht brengen.