07-05-2018

Tiergartenstrasse

Niet alleen in de eerste meidagen laat mij het oorlogsgebeuren 40—45niet los, maar eigenlijk heel  het jaar door ben ik in de ban van het wee van de Tweede Wereldoorlog. Om maar dicht bij huis te blijven: de laatste week van april mocht ik het met u hebben over De laatste getuige van  Frank Krake en over Trouw van Peter Bootsma. Vooral dit laatste boek was mij op het lijf geschreven, omdat het verhaalde over de drukkers in  1944 van het illegale blad Trouw, onder wie de baas van mijn vader, Hendricus Wegeling. De man werd verzocht in het geheim de verzetskrant te vervaardigen, maar moest dit met een executie in Kamp Vught bekopen. Denkend aan de oorlog van toen zie ik nog hoe Wegeling op het plein voor de drukkerij door Duitse soldaten een overvalwagen werd in geslagen. Als boek voor deze dagen van de maand mei 2018 leg ik voor u op de leestafel de 412 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde hardcover Tiergartenstrasse van de Amerikaanse auteur Erik Larson en van kkuitgeverij Karakter met de ondertitel ‘Berlijn, 1933. Een Amerikaanse ambassadeursdochter wordt spin voor de Russische geheime dienst’. Ik neem aan dat ook u dit werk uit het non-fictieve genre tot u wilt nemen en daartoe geef ik u de tekst van de uitgever op de omslag en de eerste twee stukken. Met u bemin ik boeken die uit de realiteit gegrepen en goed geschreven zijn. Tiergartenstrasse is zo’n boek.

Karakter [PK1] : ‘Berlijn 1933. William E. Dodd wordt de eerste Amerikaanse ambassadeur in het Duitsland van Adolf Hitler, in het jaar dat een keerpunt in de moderne geschiedenis zou blijken. Dodd, een kalme professor uit Chicago, neemt zijn vrouw, zijn zoon en zijn flamboyante dochter Marthe mee. In eerste instantie is Marthe erg onder de indruk van de pracht en praal, de feesten en de knappe politici en officieren van het Derde Rijk. Hun grenzeloze enthousiasme voor dit 'nieuwe Duitsland' is aanstekelijk en ze heeft ene affaire na de andere, onder meer met het eerste hoofd van de later zo gevreesde Gestapo, Rudolf Diels. Maar als bewijs van de Jodenvervolging zich begint op te stapelen en ooggetuigen schokkende verklaringen afleggen, begint William Dodd berichten naar de VS te sturen waarin hij zijn zorgen uit. Het State Department reageert echter grotendeels met onverschilligheid.
Gedurende 1933 wordt de situatie steeds grimmiger en komt het leven van de ambassadeursfamilie in een storm terecht, vol intrige, romantiek en uiteindelijk afgrijzen als Hitler zijn ware gezicht laat zien met een uitbarsting van schokkend geweld tijdens de Kristallnacht. Doordrenkt van de gespannen sfeer van deze periode en vol indrukwekkende portretten van de bizarre Göring en de charmante maar zeer sinistere Goebbels geeft Tiergarten Strasse een ooggetuigenverslag van de gebeurtenissen zoals die elkaar in hoog tempo opvolgen.’

Erik Larson : ‘Das Vorspiel - Juist toen er een zeer donkere tijd aan het aanbreken was, kwamen een Amerikaanse vader en zijn dochter vanuit hun comfortabele huis in Chicago plotseling midden in het Berlijn van Hitler terecht. Daar bleven ze vier en een half jaar wonen, maar dit verhaal gaat over hun eerste Berlijnse jaar, omdat dat samenviel met de periode waarin Hitler zich van rijkskanselier tot absolute
alleenheerser ontwikkelde, een periode waarin alles in wankel evenwicht verkeerde en er niets zeker was. Dat eerste jaar was een soort voorspel waarin alle elementen van het grote drama van oorlog en moord dat weldra zou beginnen, al aanwezig waren. Ik heb me altijd afgevraagd hoe het voor een buitenstaander geweest zou zijn om persoonlijk getuige te zijn van de zich allengs verdiepende duisternis van het regime van Hitler. Hoe zag de stad eruit, wat hoorde, zag en rook je er zoal, en hoe interpreteerden diplomaten en andere bezoekers de gebeurtenissen die zich om hen heen afspeelden? Achteraf kun je vaststellen dat in die onzekere fase de loop der geschiedenis zo gemakkelijk verlegd had kunnen worden. Waarom heeft niemand dat gedaan? Waarom duurde het zo lang voordat het echte gevaar van Hitler en zijn bewind werd ingezien? Zoals de meeste mensen heb ook ik mijn eerste indruk van dat tijdperk ontleend aan boeken en foto’s, waardoor ik dacht dat de wereld van toen geen kleuren had, alleen schakeringen van grijs en zwart. De twee hoofdpersonen van dit verhaal kregen echter te maken met de concrete realiteit, terwijl ze ook met de routinematige verplichtingen van het dagelijks leven bezig waren. Elke morgen liepen ze door een stad waar immense rood-wit-zwarte spandoeken hingen; ze zaten in cafés waar ook de schrale, in het zwart gestoken leden van Hitlers SS kwamen, en af en toe vingen ze een glimp op van Hitler zelf, een klein mannetje in een grote open Mercedes. Maar ze liepen elke dag ook langs huizen met een balkon dat royaal
versierd was met rode geraniums; ze winkelden in de enorme warenhuizen van Berlijn, organiseerden thee-uurtjes en snoven de lentegeuren op
van de Tiergarten, hét park van Berlijn. Ze maakten in hun sociale leven Goebbels en Göring mee, ze aten en dansten met hen en maakten
grappen met hen – tot er aan het eind van hun eerste jaar iets gebeurde wat een van de belangrijkste voorvallen bleek te zijn die de ware aard van Hitler openbaarden en het  fundament legde voor het daaropvolgend decennium. Voor vader en dochter was daarna alles anders.

Dit boek behoort tot de categorie non-fictie. Zoals altijd is alles wat tussen aanhalingstekens staat, afkomstig uit een brief, dagboek, autobiografische publicatie of een ander historisch document. Ik heb op deze bladzijden geen poging gedaan om de zoveelste omvattende geschiedenis van het tijdperk te schrijven. Mijn doel was intiemer: die voorbije wereld ontsluiten aan de hand van de ervaringen en observaties van mijn twee hoofdfiguren, vader en dochter, die na hun aankomst in Berlijn begonnen aan een reis die ontdekkingen, veranderingen en, uiteindelijk, een intense teleurstelling bracht. Dit verhaal kent geen helden, althans niet à la Schindler’s List, maar er zijn wel flitsen van heldendom, en er zijn mensen die onverwacht handelen op een manier die hen siert. Steeds is er de nuance, zij het dat deze soms verwarring zaait. Dat is het probleem met non-fictie. De lezer moet al datgene wat – nú – voor ons de ware feiten zijn, terzijde schuiven en proberen mijn twee argeloze hoofdpersonen te vergezellen op hun weg door de wereld zoals zij die ervoeren. Twee gecompliceerde mensen die een gecompliceerde tijd beleefden, voordat de monsters hun ware aard verrieden.
1933 - De man achter het gordijn - Het was normaal dat Amerikaanse emigranten zich vervoegden bij het Amerikaanse consulaat in Berlijn, maar niet dat ze er dan zo erg aan toe waren als de man die zich op donderdag 29 juni 1933 meldde. Het was Joseph Schachno, 31 jaar, een arts uit New York die tot kort daarvoor een praktijk in een buitenwijk van Berlijn had uitgeoefend. Nu stond hij naakt in een van de met gordijnen afgeschermde onderzoekskamers op de begane grond van het consulaat, waar op normale dagen een arts van volksgezondheid mensen onderzocht die een visum hadden aangevraagd om naar de Verenigde Staten te kunnen emigreren. De huid was grotendeels van zijn lichaam verdwenen.

Twee functionarissen van het consulaat kwamen de kamer in. De ene was George Messersmith, sinds 1930 de Amerikaanse consul-generaal in Duitsland (geen familie van Wilhelm of ‘Willy’ Messerschmitt, de Duitse vliegtuigbouwer). Als hoogste man van de Amerikaanse buitenlandse dienst in Berlijn hield Messersmith toezicht op de tien Amerikaanse consulaten in steden in heel Duitsland. Naast hem stond zijn viceconsul, Raymond Geist. Doorgaans was Geist koel en onverstoorbaar, een ideale ondergeschikte, maar Messersmith zag dat Geist er nu bleek en diep geschokt uitzag. De twee mannen waren ontsteld over de toestand van Schachno. ‘Van de nek tot aan de voeten was hij een massa rauw vlees,’ stelde Messersmith vast. ‘Hij was op alle mogelijke manieren met zwepen geslagen tot het vlees letterlijk rauw en bloederig was. Ik wierp er één blik op en ging toen zo snel als ik kon naar een van de wasbakken waarin de (arts van volksgezondheid) zijn handen waste.’ De afranseling had, zo hoorde Messersmith, negen dagen daarvoor plaatsgevonden, en toch waren de wonden nog vers. ‘Vanaf de schouderbladen tot de knieën waren er na negen dagen nog striemen die aantoonden dat hij aan de voor- en achterzijde was geslagen. Zijn billen waren praktisch rauw en op grote delen ervan lag nog steeds geen huid. Het vlees was hier en daar bijna een brij geworden.’ Als het nu negen dagen later was, hoe hadden de wonden er dan wel niet meteen na de afranseling uitgezien, zo vroeg Messersmith zich af. 
Het volgende bleek: Op de avond van 21 juni kreeg Schachno bezoek van een groepje geüniformeerde mannen vanwege een anonieme beschuldiging dat hij een potentiële vijand van de staat was. De mannen doorzochten het huis en hoewel ze niets konden vinden, namen ze hem mee naar hun hoofdkwartier. Schachno kreeg bevel zich uit te kleden en werd onmiddellijk hevig en langdurig geslagen door twee mannen met een zweep. Daarna werd hij vrijgelaten. Hij slaagde erin zijn huis te bereiken en daarop vluchtten hij en zijn vrouw naar de  binnenstad van Berlijn, naar de woning van zijn schoonmoeder. Hij lag een week in bed. Zodra hij zich ertoe in staat voelde, ging hij naar het consulaat. Messersmith liet hem naar een ziekenhuis brengen en gaf hem die dag een nieuw Amerikaans paspoort. Korte tijd later vluchtten
Schachno en zijn vrouw naar Zweden, en daarna naar Amerika.

Het was sinds Hitlers benoeming tot rijkskanselier in januari al eerder gebeurd dat Amerikaanse staatsburgers werden geslagen en gearresteerd, maar nog nooit zo erg als nu – al hadden duizenden Duitsers een even erge behandeling ondergaan, en vaak nog veel erger. Voor Messersmith was het ’t zoveelste bewijs van de ware werkelijkheid van het leven onder Hitler. Hij besefte dat al dit geweld meer was dan een voorbijgaande opwelling van bruutheid. Er had zich in Duitsland een fundamentele verandering voltrokken. Híj begreep dit, maar hij was ervan overtuigd dat dat voor maar weinig anderen in Amerika gold. Hij ergerde zich er in toenemende mate aan hoe moeilijk het was de wereld te overtuigen van de ware omvang van de bedreiging die Hitler vormde. Het was voor hem zonneklaar dat Hitler in stilte en op agressieve wijze Duitsland aan het voorbereiden was op een veroveringsoorlog. ‘Ik zou willen dat het echt mogelijk was onze mensen in Amerika het te doen inzien,’ schreef hij in een rapport aan het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, ‘want ik vind dat ze het moeten begrijpen, hoe onverholen deze krijgshaftige stemming zich over Duitsland verspreidt. Als deze regering nog een jaar aan de macht blijft en deze koers onverminderd blijft volgen, zal ze er goeddeels in slagen in de komende jaren, van Duitsland een gevaar voor de wereldvrede te maken.’ Hij voegde eraan toe: ‘Enkele uitzonderingen daargelaten, hebben de mannen uit wie deze regering bestaat, een geestesgesteldheid die voor jou en mij onbegrijpelijk is. Sommigen van hen zijn psychopathische gevallen en zouden onder normale omstandigheden ergens behandeld worden.’ Maar Duitsland had nog steeds geen Amerikaanse residerend ambassadeur.

De vorige ambassadeur, Frederic M. Sackett, was in maart vertrokken, na de inauguratie van Franklin D. Roosevelt als nieuwe president van Amerika. Bijna vier maanden lang was er geen ambassadeur geweest, en de komst van de nieuwe werd pas over drie weken verwacht. Messersmith kende de man niet uit eigen ervaring, hij had alleen het een en ander gehoord van zijn vele contactpersonen bij het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij wist wel dat de nieuwe ambassadeur in een heksenketel van bruutheid, verdorvenheid en fanatisme zou belanden en dat hij een karaktervast man moest zijn die de belangen en de macht van Amerika uitdroeg, want macht was het enige wat Hitler en zijn mannen begrepen. Toch werd verteld dat de nieuwe man een pretentieloze figuur was die zich had voorgenomen in Berlijn een bescheiden leven te leiden als gebaar naar zijn mede-Amerikanen die door de Depressie aan lager wal waren geraakt. Het was ongelooflijk, maar de nieuwe ambassadeur liet zelfs zijn eigen auto, een gedeukte oude Chevrolet, naar Berlijn verschepen om zijn soberheid te benadrukken. En dat in een stad waar Hitlers mannen rondreden in reusachtige zwarte reisauto’s ter grootte van een stadsbus.’

Tiergartenstrasse

Vrouw of vos

Ik wil u van een roman doen proeven door een passage eruit onverkort aan u door te geven. Opdat u met Judith Herzberg in de ban komt van ‘Het mooiste, absurdste en inleefbaarste liefdesverhaal dat ik ken. ’Opdat u met Brecht Russchen van het DWDD Boekenpanel in de greep komt van ‘Dit is een parabel, metaforisch en een kritiek op de samenleving. Dat lijkt me ook buitengewoon actueel.’ Ik heb het over de  144 bladzijden tellende, magnifiek door houtsnedes gesierde hardcover Vrouw of vos van de Britse auteur David Garnett en van uitgeverij Cossee. Ik spring in het boek op pagina 10 en finish op die van 16. Vooraf geef ik de tekst van Cossee op de wikkel. U zult met mij zeggen: wat is het toch verheugend een goed boek te lezen.

Cossee: ‘De pasgetrouwde Richard en Silvia Tebrick maken een wandeling rond hun landgoed. Hij wil de jacht zien. Zijn vrouw heeft niet zoveel
met jagen, maar volgt haar geliefde echtgenoot. Wanneer de jachthonden voorbij zijn en Richard omkijkt naar zijn vrouw, ziet hij haar niet
meer: waar Silvia stond, staat nu een kleine, felrode vos die hem geschrokken aankijkt. Wat kan Richard anders doen dan zijn vrouw mee naar huis dragen, verstopt in zijn mantel zodat niemand haar gruwelijke transformatie ziet? Hij stuurt het personeel weg, en schiet zijn honden achter in de tuin dood. Want deze vos is zijn vrouw, en hij zal haar beschermen tegen elk gevaar. Hij kleedt haar in haar favoriete jurken, voert haar
thee en biscuits en verzint een techniek waardoor ze hun kaartspelletjes kunnen blijven spelen. Hij houdt van haar, hoe ze er ook uitziet. En toch begint hij te twijfelen. Hoeveel van zijn vrouw is er eigenlijk nog over, nu ze iets te gretig achter de eenden aan begint te rennen, nu haar tafelmanieren zienderogen achteruitgaan en ze niet langer naast hem, maar aan het voeteneinde of zelfs onder het bed slaapt? Hoe kan hij zijn liefde nog uiten, nu zij zelfs tunnels in de tuin graaft om aan hem te ontsnappen? Wat houdt zijn gezworen eed van echtelijke trouw nog in, wanneer zij hem trots haar nestje vossenjongen toont? David Garnett verblufte de wereld in 1922 met dit fabelachtige debuut, waarin humor en tragiek op meesterlijke wijze verenigd zijn. Zoals de wonderlijke metamorfose van Silvia Tebrick, werd Garnett na publicatie van Vrouw of vos van de ene op de andere dag een sensatie, en hij zou zich voortaan in het middelpunt van de Londense literaire leven bevinden.’                   

David Garnett: ‘Op een van de eerste dagen van 1880, vroeg in de middag, gingen man en vrouw wandelen door het bosje op de kleine heuvel boven Rylands. In deze dagen gedroegen ze zich nog als geliefden en waren ze altijd samen. Tijdens hun wandeling hoorden ze in de verte de honden en later de jachthoorn. Meneer Tebrick had haar op tweede kerstdag overgehaald om mee te gaan jagen, maar het had hem grote moeite gekost en ze had het niet naar haar zin gehad (al hield ze wel van paardrijden). Toen hij de jacht hoorde, versnelde meneer Tebrick zijn pas om de bosrand te bereiken, waar ze de honden, als die hun kant op kwamen, goed zouden kunnen zien. Zijn vrouw liep langzamer en hij moest haar bijna voortslepen, haar hand in de zijne. Voordat ze de rand van het bosje bereikten trok ze haar hand plotseling met fors geweld terug en  chreeuwde, waarop hij directs omkeek. Waar een moment eerder zijn vrouw had gestaan stond nu een kleine, felrode vos. Het dier keek hem smekend aan, zette een stap of twee in zijn richting en hij zag direct dat het zijn vrouw was die hem door de ogen van het dier aankeek. Je mag er gerust van uitgaan dat hij van streek was; zijn vrouw was dat vast ook door haar nieuwe gedaante, dus staarden ze elkaar een halfuur lang alleen maar aan, hij verbijsterd, zij met vragende ogen, haast alsof ze sprak: ‘Wat ben ik nu geworden? Heb medelijden met me, mijn man, heb medelijden, want ik ben je vrouw.’ En zo, terwijl hij haar aankeek en zelfs in deze toestand herkende – en hoewel hij zichzelf bleef afvragen: Is zij het echt? Droom ik niet? – en zij smeekte en zelfs begon te kwispelen en hem leek te zeggen dat zij het écht was, zo kwamen ze eindelijk samen, en hij nam haar in zijn armen. Ze kroop heel dicht tegen hem aan, nestelde zich onder zijn jas en begon zijn gezicht te likken, maar
bleef hem onafgebroken in de ogen kijken. De man bleef al die tijd wikken en wegen en naar haar kijken, maar hij begreep niet wat er was gebeurd; hij troostte zich met de hoop dat dit niets dan een tijdelijke verandering was, dat ze straks weer zou veranderen in de vrouw die één van lichaam met hem was. Omdat hij meer een geliefde dan een echtgenoot was, was een van de gedachten die in hem opkwamen dat het zíjn fout was, want hij zou altijd zichzelf de schuld geven als haar iets vreselijks overkwam. Zo bleven ze een tijdje staan, tot er uiteindelijk tranen opwelden in de ogen van de arme vos en ze (vrijwel geluidloos) begon te huilen, en daarbij trilde ze alsof ze koorts had. Hierop kon ook hij zijn tranen niet bedwingen, hij ging op de grond zitten en huilde lange tijd, maar kuste haar tussen zijn snikken door alsof ze een vrouw was, en het
maakte hem in zijn verdriet niets uit dat hij een vos op haar snuit zoende.

Zo bleven ze zitten tot het begon te schemeren en hij zich hernam; nu was het een kwestie van haar op de een of andere manier verbergen en haar dan thuisbrengen. Hij wachtte tot het donker was, zodat hij haar zo onopvallend mogelijk naar huis kon dragen, en  verborg haar in zijn jas, nee, in zijn onstuimigheid scheurde hij zelfs zijn vest en zijn hemd open, zodat ze dichter tegen zijn hart aan zou liggen. Want wanneer we getroffen worden door groot verdriet handelen we niet als mannen of vrouwen maar als kinderen, die bij elke narigheid troost vinden tegen de moederborst of – als zij er niet is – in elkaars armen. In het donker nam hij haar mee naar binnen, maar ondanks zijn vele voorzorgsmaatregelen hadden de honden haar geroken, waarna ze onmogelijk te kalmeren waren. Eenmaal binnen bedacht hij hoe hij haar uit het zicht van het personeel kon houden. Hij droeg haar in zijn armen naar de slaapkamer en liep terug naar beneden. Meneer Tebrick had drie inwonende hulpen: de kokkin, het dienstmeisje en een oude vrouw die zijn echtgenote had verzorgd als kind. Naast deze vrouwen was er nog een stalknecht of tuinman (hoe je hem ook wil noemen); hij was alleenstaand en woonde dus ergens anders, hij huurde een kamer bij een arbeidersgezin zo’n kilometer verderop. Beneden snelde meneer Tebrick op de dienstmeid toe. ‘Janet,’ zei hij, ‘mevrouw Tebrick en ik hebben slecht nieuws ontvangen; zij is per direct naar Londen ontboden en is vanmiddag al vertrokken. Ik blijf hier vannacht nog om orde op zaken te stellen. Het huis gaat op slot, ik zal jou en mevrouw Brant een maandloon betalen en moet jullie verzoeken morgenochtend om zeven uur het pand te verlaten. We vertrekken waarschijnlijk naar het vasteland en ik weet niet wanneer we zullen terugkeren. Zeg het de anderen, alsjeblieft, en breng me nu mijn thee in de studeerkamer.’ Janet zei niets, want ze was een verlegen meisje, in het bijzonder tegenover mannen, maar toen ze de keuken binnenliep hoorde meneer Tebrick het plotse rumoer van stemmen, met vele uitroepen van de kokkin. Toen ze terugkwam met zijn thee zei meneer Tebrick: ‘Ik heb je boven niet meer nodig. Je kunt je koffer inpakken, en zeg James morgenochtend om zeven uur klaar te staan met het rijtuig om je naar het station te brengen. Ik heb het nu druk, maar ik zie je nog wel voordat je vertrekt.’

Toen ze weg was nam meneer Tebrick het dienblad mee naar boven. Eerst dacht hij dat de slaapkamer leeg was, dat zijn vos was vertrokken, want hij zag nergens ook maar een spoor van haar. Maar na een tijdje zag hij iets bewegen in een hoek van de kamer, en kijk! Daar kwam ze tevoorschijn, haar ochtendjas achter zich aan slepend – op de een of andere manier had ze zich daarin weten te wurmen. Het moet een komisch gezicht zijn geweest, maar die arme meneer Tebrick was op dat moment te zeer uit zijn doen om zich te vermaken met dergelijke lachwekkende scènes. Hij riep alleen maar zachtjes: ‘Silvia – Silvia? Wat ben je daar aan het doen?’ En op hetzelfde moment besefte hij al wat ze deed en gaf zichzelf opnieuw de schuld – dat hij er niet op was gekomen dat zijn vrouw niet ongekleed wilde zijn, ongeacht haar uiterlijke
gedaante! Nu was het zijn eerste prioriteit om haar van passende kleding te voorzien, en hij bracht haar een selectie jurken uit haar garderobe waaruit ze kon kiezen. Het was echter te verwachten dat die nu te groot voor haar waren, maar uiteindelijk vond hij een kleine mantel die ze nu en dan graag ’s ochtends had gedragen. Hij was van zijde, met een bloempatroon, afgezet met kant en met mouwen die kort genoeg waren om haar nu te passen. Terwijl hij de linten vastmaakte bedankte zijn arme vrouw hem met een tedere blik, waarin ook enige nederigheid en verwarring lag. Hij tilde haar tussen wat kussens in een leunstoel en ze dronken samen thee, waarbij zij heel voorzichtig van een schoteltje dronk en brood met boter uit zijn handen at. Dit alles toonde aan dat zijn vrouw onveranderd was, of dat dacht hij tenminste; nog steeds was er niets wilds aan haar doen en laten, en ze was zo welgemanierd en fijngevoelig – vooral in haar verlangen kleren te dragen – dat hij terdege gerustgesteld was en hij zich begon voor te stellen hoe ze alsnog gelukkig zouden zijn samen, als ze maar voor altijd alleen konden wonen en de wereld konden buitensluiten.’

Vrouw of vos

Het alfabet van ontoereikende taal

In deze eerste dagen van de maand mei komen de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog via eigen herinneringen, beelden en woorden van anderen nog meer op ons af. Sinds ik werken bij u mag introduceren vervullen boeken aangaande de zaken van 40-45 en hun naweeën een
belangrijke rol.  Zo had het met u eerder De 23 van TrouwDe laatste getuige en Tiergartenstrasse. In Survivor Café van Elizabeth Rosner en uitgeverij Scriptum met de ondertitel ‘Een reis door een verleden dat niet vergeten mag worden’ las ik in het eerste chapiter Het alfabet van de ontoereikende taal de gruwelijke context van het hele gebeuren. De titel suggereert dat in feite het leed door de nazi’s aangedaan niet in woorden te vatten is. Voor de tekst van de omslag verwijs ik naar de lijst van boeken voor de maand mei en ik wil met u  later over Survivor Café hier met u van gedachten wisselen.

Het alfabet van ontoereikende taal gaat als: ‘A is van Auschwitz, waar meer dan een miljoen mensen werden vergast en vervolgens tot as werden verbrand. Het woord dat eigenlijk symbool staat voor alles wat volgt. A is van Arbeit macht frei, de woorden op de hekken van Auschwitz, Werk maakt je vrij. Maar eigenlijk is de zin onvertaalbaar, zoals zoveel andere dingen. A is van de Armeense genocide, woorden die in Turkije niet hardop mogen worden uitgesproken. A is van Atoombom. A is van Ander.
B is van Buchenwald, waar mijn vader en mijn oom gevangen werden gehouden maar niet zijn gestorven. B is van Bergen-Belsen, waar Anne  Frank wel de dood vond. B is van Bełzec, waar een half miljoen mensen zijn vermoord. B is van Babi Jar, het ravijn en het grootst bekende  massagraf. B is van Bezweken. B is van Birkenau, het ‘zusje’ van Auschwitz. B is van Buren, degenen die Joden verborgen en degenen die Joden of andere buren verrieden omdat die Joden verborgen.
C is van Concentratiekamp. C is van Crematorium. C is van Collaboratie. C is van Communisme. C is van Churchill. C is van Cambodja.
D is van Dictator. D is van Dachau. D is van Dodenkamp. D is van Doodshoofdinsigne. D is van Deutschland. D is van Derde Rijk. D is van deportatie. Zoals de deportaties vanuit het getto van Warschau en het getto van Łódź en het getto van Vilnius, waar mijn moeder en haar ouders gedwongen moesten wonen voordat ze naar een schuilplaats op het Poolse platteland ontsnapten.
E is van Eichmann. E is van Einzatsgruppen, mobiele doodseskaders. E is van Etnische zuivering. E is van eufemisme. E is van Endlösung.
F is van Führer.
G is van Gestapo. G is van Gaskamer. G is van Goering. G is van Getto. G is van Genocide. G is van Gevangene. G is van Geheimen.
H is van Holocaust. H is van Hitler. H is van Himmler. H is van Höss. H is van Homoseksueel. H is van Hutu. H is van Hiroshima. H is van Herinnering. H is van Herhuisvesting.
I is van Identiteitskaart. I is van Immigrant. I is van Ideologie. I is van Ik weet niet hoe ik verder moet maar ik kan niet stoppen omdat de woorden blijven komen.
J is van Jood. J is van Jude. J is van Jehova’s getuigen. J is van Jedem das Seine, de tekst op het hek van Buchenwald, Ieder krijgt wat hij verdient. J is van Jiddisch, de taal die bijna verloren is gegaan. J is van Jij, degene die dit alfabet leest en al degenen die nog geboren moeten worden.
K is van Kinderen. Anderhalf miljoen vermoorde kinderen. Ook de ondergedoken kinderen, en de kinderen die overleefden. K is van kristallnacht. K is van Konzentrationslager. K is van Kernbom.
L is van Lager. L is van Lynchen. M is van Mengele. M is van Mauthausen. M is van Majdanek. M is van Moord, Massamoord, Moederland.
N is van Neutronenbom. N is van Nagasaki. N is van Neurenberg. De plek van de processen. De plek van een bijna onmogelijke zoektocht naar rechtvaardigheid. N is van Nazi.
O is van Oven. O is van Ontkenning. O is van Onverzettelijkheid. O is van Oproer. O is van Ondergrondse. O is van Ongewenst. O is van Overwonnen. O is van Oorlog, Oorlog en nog eens Oorlog.
P is van Pogrom. P is van Parade. P is van Paneriai, het bos bij Vilnius waar 100.000 Joden werden geëxecuteerd. P is van Polen, ooit het thuis van meer dan twee miljoen Joden.
Q is van Quarantaine.
R is van Reich. R is van Roma, om wier talloze doden nooit fatsoenlijk is gerouwd. R is van Rwanda. R is van Rode Khmer. R is van Roemenië, de geboorteplaats van mijn vaders vader en het staatsburgerschap dat mijn vader het leven redde. R is van Roosevelt.
S is van SS, van Schutzstaffel. S is van Shoah. S is van Sachsenhausen en van Sobibor. S is van Stalin en van Synagoge en van Slagveld. S is van Soła, de rivier vol as die langs Auschwitz loopt. S is van Sonderkommando, de speciale groep gevangenen die in de gaskamers en de crematoria moest werken. S is van Selektion. S is van Stolpersteine en van Stilte. S is van Slachtoffer.
T is van Treblinka. T is van Theresienstadt. T is van Tatoeage. T is van Tweelingen, die Mengele uitkoos voor speciale experimenten. T is van Terreur, Trauma. T is van Tutsi.
U is van Über alles. U is van U-boot. U is van Untermensch.
V is van Vernietiging. V is van Vaderland. V is van Vergeten, wel en niet het tegenovergestelde van Onthouden. V is van Vluchteling. V is van Vragen waarop geen antwoord bestaat. V is van Vichy. V is van Victorie. V is van Vietnam, de naam van een land. V is van Veteraan.
W is van Warschau. W is van Wehrmacht. W is van Wreedheden.
X is van X. Van alles dat niet in woorden kan worden uitgedrukt, elke naam van de doden die vergeten zijn. X is van Xenofobie, de angst voor de vreemdeling, de Ander.
Y is van Y-Gerät, radiobundels die Duitse bommenwerpers naar geallieerde doelen geleidden.
Z is van Zeep. Z is van Zyklon B, het gas dat werd gebruikt om miljoenen mannen, vrouwen en kinderen te vermoorden in Auschwitz.’

Het alfabet van ontoereikende taal

Oorlog in de collegebanken

Postman Ruud reikte mij zojuist het boek aan en nu al wil ik bij u het bestaan ervan aankondigen. Dit vanwege de eerste dagen van de maand mei waarin de kommer en kwel van de Tweede Wereldoorlog opnieuw belicht worden. Ik heb het over de 364 bladzijden tellende, adequaat geïllustreerde paperback Oorlog in de collegebanken van historicus Jeroen Kemperman en uitgeverij Boom met de ondertitel ‘Studenten in verzet 1940-1945’. Om u het oorlogsboek nu al te doen proeven geef ik u het eerste gedeelte van het chapiter ‘Een gezin in moeilijke tijden: de eerste maanden van de bezetting’, wat ik vooraf laat gaan door de tekst van de uitgever op de site. Na de meidagen wisselen wij hier onze  leeservaringen met elkaar uit.

Boom: ‘De Soldaat van Oranje was niet de enige verzetsstudent. Hoe gingen hij en zijn medestrijders te werk? Oorlog in de collegebankenbrengt het verzet van studenten en universiteiten in kaart. In de oorlog waren universiteiten voor de bezetter een ideale plaats om vorm te geven  aan de nazificatie van Nederland. Voor zowel studenten en docenten als de Duitse autoriteiten stond er veel op het spel. Waar studenten als Erik Hazelhoff Roelfzema in het verzet terechtkwamen, tekenden anderen zonder morren de loyaliteitsverklaring. Het universitaire leven veranderde hoe dan ook drastisch. Sommige universiteiten, zoals die van Leiden, werden al vrij vroeg door de bezetter gesloten. Andere draaiden een groot deel van de oorlog door. Dit boek beschrijft de drijfveren en de organisatie van het studentenverzet in Nederland. Het universitaire verzet wordt hier voor het eerst in zijn samenhang bekeken.

Kemperman: ‘Zodra het stof van de Duitse inval was neergedwarreld was het de vraag hoe de universitaire gemeenschap zich tot de nieuwe
situatie diende te verhouden. De boodschap van de universiteitsbesturen aan de studenten was wat dat betreft helder. ‘Het is voor de toekomst van onze universiteit van het grootste belang,’ zo richtte de Groningse rector magnificus P.J. van Rhijn zich op 17 mei 1940 in het weekblad Der Clercke Cronike tot de studenten van zijn universiteit, ‘dat u rustig en standvastig aan uw werk blijft. […] Laat U niet afhouden van Uw  dagelijkschen plicht door de onzekere toekomst of door de vele geruchten die in omloop zijn. Wij gevoelen ons in deze ure der beproeving sterker dan te voren verbonden en blijven gezamenlijk op een betere toekomst hopen.’ Eén dag later riep zijn Delftse ambtsgenoot C.J. van Nieuwenburg de technische studenten op om zich ten aanzien van de bezetter correct te gedragen en zelfs om hen ‘de meest volstrekte loyaliteit’ te tonen.

Het schokeffect van de Duitse inval en snelle capitulatie mochten het universitaire leven dan uiterlijk vrijwel onaangetast hebben gelaten, geestelijk dreunden deze gebeurtenissen nog flink na. Dit uitte zich bij velen eerder in de vorm van teleurstelling in het oude
vooroorlogse bestel dan in een heftige afkeer van de bezetting. Zo zag niet iedereen het vertrek van de regering naar Engeland als een
noodzakelijke manoeuvre en werd het de koningin en het kabinet door zeer velen kwalijk genomen dat ze het land in de steek hadden gelaten.
In juni 1940 zou ook onder de studenten een duidelijke stemming tégen Wilhelmina hebben geheerst, zelfs binnen de als Oranjegezind
bekendstaande corpora. Aan de universiteiten en hogescholen heerste dan ook een onbestemd gevoel van afkeer van ‘het oude’ en een
ongerichte drang naar ‘het nieuwe’.

Dit gevoel ging echter niet zover dat het de apolitieke inslag van de instellingen van hoger onderwijs aan het wankelen bracht. Sterker nog, de bezetting leek die houding in eerste instantie eerder te versterken dan te verzwakken. De afkeer van ‘het oude’ en de behoefte aan ‘het nieuwe’ leidden dan ook bepaald niet tot partijpolitieke initiatieven, laat staan tot revolutionaire acties, maar werden gekanaliseerd in het tamelijk onschuldige idee dat de bestaande verdeeldheid zoveel mogelijk moest worden opgeheven en vervangen door eenheid. Het ideaal van de academische gemeenschap werd hierdoor opnieuw actueel. Deze gemeenschap zou vorm moeten krijgen door middel van intensievere persoonlijke contacten, zowel tussen de studenten van verschillende verenigingen als tussen studenten en docenten. Achterliggend motief voor de heropleving van dit ideaal was ongetwijfeld de behoefte de interne gelederen gesloten te houden en zo een veilige academische stolp te kunnen creëren waarbinnen de academische arbeid voortgang kon vinden te midden van een turbulente en gepolitiseerde wereld. Een eerste concrete aanzet hiertoe werd gegeven door middel van een meerdaagse bijeenkomst in Ter Apel. 

De geest van Ter Apel - Op 25 juli 1940 melde het ‘Nieuwsblad van het Noorden’ dat er door de Groningse universiteit in ‘het mooie Ter Apel’, een dorp in het zuidoosten van de provincie Groningen, een academische zomercursus was georganiseerd ‘om het persoonlijk contact tusschen
hoogleeraren en studenten te bevorderen.’ Bij het bericht waren enkele idyllische foto’s geplaatst van ontspannen ogende professoren en studenten in de tuinen, op de muren, voor de ramen en rond de oude waterput van het plaatselijke vijftiende-eeuwse klooster. De bijbehorende onderschriften straalden eveneens onschuld uit: ‘Zit er een echo in den ouden kloosterput?’ Het plan voor de samenkomst in Ter Apel was aanvankelijk voortgekomen uit de bezorgdheid van het universiteitsbestuur en de hoogleraren voor de mentale toestand van de studenten. Zonder geestelijke begeleiding van hun docenten zouden zij in de zomervakantie wellicht verward en moedeloos raken. Ook vanuit de kringen der studenten werd de ‘behoefte aan samenzijn’ gevoeld. Een bijeenkomst in de stad Groningen werd daarvoor echter minder geschikt geacht, omdat, zoals het studentenblad ‘Der Clercke Cronike’ uitlegde, ‘de verstrooiing, die de stad biedt, als minder bevorderlijk werd gevoeld, en bovendien een naar buiten optreden der universiteit niet algemeen opportuun werd geacht.’ Dus toog men naar het klooster van Ter Apel. ‘Het was meer dan een vacantiecursus, of een kamp, of conferentie,’ vond ‘Der Clercke Cronike’, ‘het was iets geheel nieuws: de bevolking van een academie in beweging.’ In zijn welkomstwoord na aankomst in Ter Apel repte de scheikundige J.H. Backer van de behoefte aan eenheid, waarbij hij de vergelijking trok met ‘een gezin in moeilijke tijden’. Het programma van de zomercursus bestond ’s morgens uit lezingen – onder meer over ‘Ons lied en ons volkskarakter’, burgerlijk recht en cultuur, rechtsorde en volksgemeenschap, fysieke en psychische volkskracht, recente
wijzigingen in de economische structuur, en de verbreiding van de Nederlandse stam –, ’s middags uit sport en spel, en ’s avonds uit praten, zingen en muziek maken. De deelnemers was vooraf op het hart gedrukt dat politiek buiten de voordrachten en discussies moest blijven. Tijdens de korte afscheidsspeeches werd de ‘gemeenschapszin die de gehele week de deelnemers bezield had’ benadrukt.

De zomercursus, waar honderdzeventig studenten en vierentwintig (oud-)hoogleraren aan hadden deelgenomen, werd alom als een groot succes gezien. De geschiedschrijver van de Groningse universiteit Van Berkel omschreef de ‘geest van Ter Apel’ als volgt: ‘Zo had men zich nog nooit gevoeld, één als Nederlanders, één als studenten van de Groningse universiteit. Wat voor de oorlog een onbereikbaar ideaal had geleken, leek nu, onder de gewijzigde omstandigheden van de Duitse bezetting, opeens binnen handbereik: academische gemeenschap.’ Dat echter niet iedereen zich in deze gemeenschap kon vinden, of in ieder geval niet in de manier waarop daar in Ter Apel invulling aan werd gegeven, bleek uit de afzijdigheid van de gereformeerde studentenvereniging Vera bij de voorbereiding van deze bijeenkomst. De reden voor die houding was dat de organisatoren van Ter Apel de Nederlandse cultuur en niet het geloof als belangrijkste bindmiddel zagen. Aan andere instellingen van hoger onderwijs werden die zomer soortgelijke samenbindende initiatieven ontplooid. In augustus organiseerden Tilburgse studenten een grootschalig driedaags samenzijn op het buitenverblijf van de jezuïeten te Groesbeek, ter bevordering van persoonlijke ontmoetingen tussen thuiswonende en uitwonende studenten. In Nijmegen kwam de Algemene Studenten Sportorganisatie voor zowel Corpsleden als niet-Corpsleden tot stand. Het doel van deze organisatie was om het contact tussen de studenten onderling en tussen hoogleraren en studenten te versterken. Het idee was dat door het gezamenlijk sporten niet alleen de lichamelijke maar ook de geestelijke weerbaarheid zou toenemen, en dat ‘de hokjes en scheidslijnen in en buiten het Corps’ geleidelijk zouden verdwijnen. Zelfs vanuit nationaalsocialistische kring werd in die periode aan het eenheidsstreven vormgegeven door middel van een studiekamp.
De in 1938 opgerichte Citadel-groep organiseerde van 19 tot 31 augustus in Den Haag een samenzijn waarbij sprekers en studenten van zowel de nsb, het Nationaal Front en de Nederlandsche Unie bij elkaar konden komen om van gedachten te wisselen over de zo gewenste ‘vernieuwing’ die het gehele volk zou moeten omvatten. Op initiatief van drie hoogleraren, onder wie Backer, werd op 24 september 1940 in de Engelse zaal van het Groningse Academiegebouw een eerste vervolgbijeenkomst gehouden ‘ter bestendiging en uitbreiding van de gedurende de zomercursus Ter Apel 1940 tot stand gekomen Academische Gemeenschap.’ Ruim honderddertig ‘Ter Apelaars’ waren daarbij aanwezig, bijna net zoveel vrouwelijke als mannelijke deelnemers. ‘Ter Apel valt niet uiteen, de geest van Ter Apel leeft in ons,’ concludeerde het studentenblad ‘Der Clercke Cronike’ na afloop. Dat ongeveer halverwege het programma gezamenlijk ‘eenige Nederlandsche liederen onder beproefde leiding’ waren gezongen, vond de secretaris van het college van curatoren, J.L.H. Cluysenaer, echter minder geslaagd. Hij maande de organisatoren tot grotere voorzichtigheid en vroeg hun bij een volgend samenzijn wat ‘minder sprekende’ liederen ten gehore te brengen. Ook al stond Cluysenaer zelf niet onwelwillend tegenover de bijeenkomsten, hij wilde voorkomen dat andere hoogleraren, die de Ter Apel-bijeenkomsten wantrouwden, deze als anti-Duitse demonstraties zouden zien. Op 22 oktober vond niettemin een tweede reünie plaats, met een grotere opkomst dan in september. Er werd wederom gezongen, ditmaal onschuldige liederen van de zeventiende- eeuwse dichter Jan Janszoon Starter. Naar aanleiding van deze tweede reünie merkte ‘Der Clercke Cronike’ opnieuw op dat de in Ter Apel gelegde band ‘niet meer te breken’ was.’

 

Oorlog in de collegebanken

Negen boeken voor de maand mei en lang daarna

Op het moment van schrijven aan u staat de zon hoog aan een azuurblauwe hemel. Hoe heerlijk moet het buiten zijn om lekker lui te zitten lezen. Ik ga dat zo doen. Met als bagage een negental boeken die het in eigen tuin of waar ook het heel goed zullen doen. De man van de post reikte mij de negen deze week aan en ik doe u nu al gewag van het bestaan ervan, omdat de thema’s mij gerieven. Ik geef u titel, auteur, ondertitel of genre en uitgever. Het thema staat op de omslag en de tekst ervan citeer ik onverkort. Gaarne verneem ik van u welke thema’s u aangesproken hebben en hoe die door de schrijvers vervat zijn.

1) Het geheime dagboek van Arnold Douwes, Jodenredder – Johannes Houwink ten Cate & Bob More - Boom
Arnold Douwes redde het leven van honderden Joden. Bijzonder was dat hij aantekeningen maakte, die hij na de oorlog omwerkte in een 'dagboek'. Daarmee is dit het enige bekende dagboek van een Jodenredder. In 1985 kreeg het Drentse dorp Nieuwlande als eerste gemeenschap ter wereld de Yad Vashem-onderscheiding van de staat Israël. Ruim 250 inwoners hadden tijdens de bezettingstijd Joden verborgen. De grote organisator was domineeszoon Arnold Douwes, die door de legendarische verzetsman Johannes Post gerekruteerd was voor het verzet. Hij slaagde erin honderden Joden onder te brengen, tot hij in 1944 werd opgepakt door de Gestapo. In 1943-1944 maakte Douwes nauwkeurige notities over zijn verzetswerk, die hij verstopte in jampotten en begroef in de tuin. Douwes overleefde de oorlog en werkte zijn aantekeningen kort na de bevrijding uit tot een verhaal in dagboekvorm, dat merkwaardig genoeg niet eerder werd uitgegeven. Van geen andere Europese Jodenredder is een dagboek bekend: reden dat het NIOD de historische betekenis ervan op één lijn stelt met de dagboeken van Anne Frank en Etty Hillesum.

2) Fietsen voor je leven – Rens Cappon – En morgen gaan we weer verder – Elmar
Rens Cappon, universitair docent accounting aan Nyenrode, belandt na een verloren liefde in een zware depressie en besluit naar zijn geliefde Alpen te fietsen, hetzij om uit deze voor hem onhoudbare situatie te geraken hetzij een einde aan zijn leven te maken. Een zware tocht wacht. Hij leeft voornamelijk op drank, wiet en antidepressiva en is voortdurend onderhevig aan heftig verdriet. Onderweg probeert hij zijn gevoelens toe te lichten, vaak aan de hand van colleges over een keur van onderwerpen, zoals eerlijkheid, rechtvaardigheid, gedragsregels, hoe een mens in het leven zou moeten staan. Respect naar anderen, maar ook over de verdeling van bezit, armoede en rijkdom, de hedonistische samenleving. Dat kan deze docent haarfijn uitleggen, maar zelf knapt hij er niet echt van op. In de Alpen aangekomen doet hij onmogelijke beklimmingen en afdalingen met zijn fiets en bagage, zo nodig met behulp van touwen en klimtuig, en zijn fysieke status groeit met de dag. Ook besluit hij vaker beter te eten, meer dan alleen maar wat vitaminereepjes, pillen en drank. Hij kan onderweg zijn sores goed delen met anderen en merkt dat hij niet de enige is die twijfelt over zijn bestaansgronden. Een vriend, met wie hij ten einde raad belt voordat hij de hand aan zichzelf wil slaan, weet hem te overtuigen dat hij door moet met zijn leven. Slapend in de armen van een vrouw, keert hij met de trein uit Rome terug naar Nederland. Depressiviteit blijft echter een niet te onderschatten tegenstander, die weigert zijn rugzak te verlaten. Toch blijft zijn motto nu overeind: Morgen zien we weer verder.

3) Hoe word ik een Supervetverbrander – Maaike de Vries – Slanker, fitter en strakker binnen een maand – Lucht
In ‘Hoe word ik een Supervetverbrander’ lees je hoe je voor altijd  (nog) slanker, fitter en strakker wordt. Binnen een maand. Niet met het zoveelste dieet, maar door je lijf te leren haar lichaamseigen vetten aan te spreken. Maaike de Vries vertelt je hoe je via een metabole truc makkelijk een Supervetverbrander wordt. Met veel praktische tips om je leefstijl te veranderen. Probeer het maar. Je zult jezelf dankbaar zijn, voor de rest van je leven. Maaike de Vries is gepromoveerd gezondheidswetenschapper. Ze is actief in de gezondheidszorg als wetenschappelijk directeur, adviseur en toezichthouder.

4) De jacht op El Chapo – Andrew Hogan en Douglas Century – True crime – Harper Collins
Het exclusieve verhaal van de undercoveragent die 's werelds meest gezochte drugsbaron oppakte Joaquín Guzmán Loera, beter bekend als El
Chapo, maakte in de jaren tachtig carrière binnen het Sinaloa-kartel en groeide uit tot een van de rijkste, wreedste en machtigste drugsbaronnen van Mexico. Twee keer werd hij gearresteerd en twee keer lukte het hem te ontsnappen. Hij leek onaantastbaar, tot de Amerikaanse Drug Enforcement Agency zijn pijlen op hem richtte. Omdat het Sinaloa-kartel enorme partijen drugs de vs in smokkelde en daar verkocht, besloot de dea in het kartel te infiltreren. Undercoveragent Andrew Hogan, die de leiding over de operatie had, volgde zeven jaar lang met ijzeren volharding alle sporen die naar El Chapo leidden. Uiteindelijk met succes: de kartelleider werd opgepakt en in 2017 uitgeleverd aan de vs. De jacht op El Chapo is het exclusieve en schokkende verhaal over de ondergang van een van de grootste misdadigers ter wereld.

5) Mensen van licht en steen – Frans Willem Verbaas – Roman – Mozaïek
Een kleine stad in het zuiden van het land heeft zwaar geleden onder de wreedheden van de Duitse bezetter. Tot de overlevenden behoren vier
vrienden, die ogenschijnlijk weinig met elkaar gemeen hebben. Levien is een overtuigde socialist. De roomse Nard komt uit een ondernemers-familie en wordt vastgoedhandelaar. De koppige protestant Gijs verovert de mooiste vrouw van de stad en met haar de sigarenzaak van haar ouders. En de vrijgezelle Evert verdient zijn brood als geschiedenisleraar. Gedurende een halve eeuw ontmoeten de vrienden elkaar wekelijks op een bankje in de stad. Hun afzonderlijke verhalen vertellen samen het grote verhaal van een stad die na de oorlog met vereende krachten wordt opgebouwd en uitgroeit tot toeristische trekpleister. Ondertussen verdampen de socialistische idealen, komt roken in een kwaad daglicht te staan, dreigt de geschiedenisleraar onder zijn persoonlijke geschiedenis te bezwijken, raakt de huizenmarkt oververhit en hebben de kerken het moeilijk. En met hun kinderen hebben de vrienden het ook niet makkelijk. De vraag is tegen hoeveel veranderingen hun vriendschap bestand is.

6) De hoofdstad – Robert Menasse – Roman – De Arbeiderspers
Miezerige bureaucratie en grote gevoelens: een grote Europese roman. Brussel vormt het knooppunt van allerlei draden – en een varken loopt
door de straten. EU-beambte Fenia Xenopoulou staat voor een lastige opgave. Ze moet het imago van de Europese Commissie opvijzelen via een
groot jubileumevenement. Maar hoe? Haar collega Martin Susman ontwikkelt een idee dat een spook uit het verleden wakker maakt. Ondertussen staat commissaris Brunfaut eveneens voor een moeilijke opgave. Hij moet om politieke redenen een moordzaak laten rusten. En
Alois Erhart, professor staathuishoudkunde, moet in een denktank voor de toekomst van Europa woorden uitspreken die zijn laatste zouden
kunnen zijn. En wat doet Brussel? Het zoekt een naam – voor het varken dat door de straten rent. De hoofdstad is Menasses langverwachte,
grote roman over de Europese Unie. Hij verbleef jarenlang in Brussel om ter plaatse onderzoek te doen. Het boek was reeds bij verschijning
een groot succes en werd bekroond met de Deutscher Buchpreis.

7) Allah in Europa – Jan Leyers – Het reisverslag van een ongelovige – Das Mag
Tien jaar na De weg naar Mekka verkent Jan Leyers de islam in Europa. Groeit er zoiets als een Europese versie van de islam? Is dat ook wat moslims zelf willen? En valt het alom heersende wantrouwen jegens de islam te overwinnen? Op zoek naar antwoorden trekt Jan Leyers van Sarajevo naar Brussel. Hij gaat met Bosnische moefti’s op bedevaart, maakt een moslimkamp in de Hongaarse poesta mee, wordt wegwijs gemaakt in een Parijse banlieue en gaat in Londen met de voorzitter van een shariaraad op pad. Jan Leyers luistert naar traditionele gelovigen en nieuwe bekeerlingen, naar liberalen en fundamentalisten, naar de stem van de kenner en de stem van de straat. Met de oren van een seculiere westerling die op zijn zeventiende rotsvast geloofde dat de toekomst van Europa er een zou zijn zonder religie en vandaag verbaasd aanziet hoe het opperwezen terrein herovert. ‘Allah in Europa’ is het relaas van een tocht door een wereld die zich niet in cijfers of statistieken laat vatten. Een meeslepend avontuur dat ontroert en ontreddert, onthutst en hoop inboezemt. Jan Leyers is tv-maker, muzikant en filosoof. Eerder
verschenen van hem De schaduw van het kruisDe weg naar Mekka en De weg naar het avondland. In 2012 presenteerde hij het
VPRO-programma ‘Zomergasten’. De reisserie Allah in Europa werd in het najaar van 2017 op Canvas en VPRO uitgezonden.

8) Burn-out dagboek – Maaike Hartjes – Persoonlijk relaas – Nijgh & Van Ditmar
Na een grote, frustrerende opdracht kan illustrator Maaike Hartjes opeens helemaal niks meer. Alleen al de gedachte aan werk is haar te veel. Als een maand rust weinig verbetering brengt, probeert ze zichzelf te motiveren door een dagboek bij te gaan houden, maar wel op haar eigen manier: met tekeningen en collages. In Burn-out dagboek geeft Maaike Hartjes de lezer een kijkje in dat dagboek. We lezen mee
over haar paniekaanvallen, vermoeidheid en depressieve gevoelens, maar ook over haar zoektocht naar oplossingen. Want waarom kan ze geen
‘nee’ tegen werk zeggen? Waarom is het nooit genoeg? En waarom krijgen andere mensen geen burn-out en zij wel? Maaike praat met vrienden en collega’s over hoe zij met stress omgaan, en analyseert eerlijk haar eigen gedachten en gevoelens. Over dit alles vertelt ze met humor, fantasie en relativeringsvermogen in kleurrijke tekeningen. ‘Burn-out’ is geen zelfhulpboek maar een aansprekend en leerzaam persoonlijk verslag van een zware periode, waar Maaike zich met optimisme, steun van haar omgeving en zelfreflectie een weg doorheen baant. De unieke, grafische weergave is niet alleen een lust voor het oog, maar geeft lucht aan een zwaar onderwerp, en maakt dat inzichtelijk en navoelbaar.

9) Survivor Café – Elizebeth Rosner – Een reis door een verleden dat niet vergeten mag worden – Scriptum
Een moedig non-fictieboek dat zich verdiept in de manier waarop overlevenden, getuigen en naoorlogse generaties over traumatische
ervaringen praten en er vorm aan geven. Nu de directe getuigen van veel van de aangrijpendste gebeurtenissen van de twintigste eeuw – de
Holocaust, Hiroshima, de Killing Fields – ons beginnen te ontvallen, werpt Survivor Caféurgente vragen op: Hoe laten we deze verhalen
voortleven? Hoe zorgen we er collectief voor dat de verschrikkingen van het verleden niet worden vergeten? Elizabeth Rosner heeft haar
boek ingedeeld rond de drie reizen die ze met haar vader naar concentratiekamp Buchenwald maakte – in 1983, 1995 en 2015. Elke reis is een ervaring waarbij persoonlijk verleden oog in oog komt te staan met herdenking en herinnering. Ze onderzoekt de echo’s van vergelijkbare erfenissen bij nazaten van Afrikaans-Amerikaanse slaven, bij nakomelingen van overlevenden van Cambodjaanse Killing Fields en bij (klein)kinderen van overlevenden van de bombardementen op Hiroshima en Nagasaki. Daarnaast reflecteert ze op de effecten van 11 september op de bevolking in haar geheel. Rosner staat stil bij hedendaags hersenonderzoek, brengt de pogingen in beeld om de intergenerationele overerving van trauma’s te begrijpen en onderzoekt de complexiteit van onze herinnering in de nasleep van gruwelijke gebeurtenissen. Survivor Café wordt een lens voor verschillende constructen van het geheugen – van musea en herdenkingsmonumenten tot landelijke verzoeningsprojecten en kleinschalige interculturele ontmoetingen. Survivor Café schetst een helder beeld van de enorme omvang van de erfenis die wij mensen in de eenentwintigste eeuw met ons meedragen – niet alleen de verhalen van de directe nabestaanden van de Holocaust, maar ook onze collectieve verantwoordelijkheid om te leren van tragische gebeurtenissen, en om de voortdurend veranderende gesprekken tussen verleden en heden levend te houden.