Aan onze jongste kleindochter Fien in Vleuten ga ik een kostbaar kleinood cadeau geven waarvan zij wis en zeker vijf jaar en lang daarna volop plezier zal beleven. Het gaat om de dikke hardcover Een vraag per dag van uitgeverij Deltas. Bij het opslaan van dit compendium werd ik meteen herinnerd aan de dagagenda voor zestig maanden die ik decennia terug bijhield. Ik haalde hem voor de dag en werd teruggeworpen in de tijd van mijn gezin, studie, werk, visites, vakantie, uitgaansleven etc. Om bij één specimen te verwijlen. In de jaren zeventig zeilden wij op de dagen van 21 mei met de familie Opmeer in Zeeland, ontvingen wij met Pinksteren de Dick en Hennie Swart, diende ik te surveilleren bij het schriftelijk examen atheneum, moest ik de kopij inleveren voor kerkblad De Schakel en keek ik naar de Europacupwedstrijd van F.C. Twente. Ik haast mij te zeggen dat de vijf persoonlijke invullingen u niets doen. Mij wel, want ik rakel beelden op die bij mij bijkans in het vergeetboek geraakt zijn.
De grote waarde van het boek Een vraag per dag is nu dat het niet uitnodigt de gepasseerde feiten van een dag te noteren – hoewel dat wel kan! – maar de gestelde vragen op de kop van een dag te beantwoorden. Vijf jaar achtereen dezelfde vraag. Het bijster boeiende is dat er aldus een autobiografisch levensverhaal is ontstaan dat de gang der gedachten verwoordt over vijf jaargangen. Om de opzet u nog beter aan te reiken citeer ik de uitgeverij Deltas via de tekst op de omslag.
‘Dit is niet zomaar een dagboek, maar een soort tijdcapsule voor de volgende vijf jaar van je leven. Elke dag stelt het boek je één vraag. Sommige zijn heel eenvoudig en concreet, andere geven je wat meer stof tot nadenken. Onder elke vraag is de schrijfruimte verdeeld in vijf vakken, voor elk jaar één. Begin bij vandaag en noteer 365 (of 366) dagen lang je antwoord op de vraag van de dag. Na een jaar kom je vanzelf weer bij de eerste vraag en noteer je je antwoord in het schrijfvak eronder. Als je dit vijf jaar doet krijg je een heel bijzonder dagboek waarin je kunt lezen hoe je smaken, meningen en ideeën evolueren en hoe je leven door de jaren heen is veranderd.’
Hoe goed de gestelde vragen in Een vraag per dag zijn, illustreer ik met de eerste tien vragen van de lopende maand februari.
‘Wat lees je op dit moment?
‘Met wie leef je samen?’
‘Waar ben je nu?
‘Het weer buiten is…’
‘Heb je een favoriete band of muzikant?’
‘Zoek je tevredenheid of opwinding?’
‘Noem drie dingen die je dolgraag wilt kopen’
‘Op een schaal van 1 tot 10, hoe verliefd ben je?’
‘Hoe laat ging je slapen/’
‘Plannen voor Valentijnsdag?’
De overige 355 (356) vragen luiden elk voor zich weer anders.
Het duurzame Een vraag per dag is een must voor het geheugen van later!
Het naar mijn idee zo deskundige en innemende boekenpanel van DWDD hield voorbije januari zijn maandelijkse sessie. Een van de vier genomineerde werken kwam uit het fonds van een door ons zo geliefde en geprezen uitgeverij. Mijn interesse als goedwillende lezer was uiteraard meteen gewekt. Het ging om de 288 bladzijden tellende roman De zwarte brug van Erik Vlaminck en Wereldbibliotheek. Toen ik gisteren de entree tot mij nam, verzeilde ik van stonde aan in de ban ervan. Dat kwam omdat ik teruggeworpen werd in de tijd, toen ten tijde van de watersnoodramp mijn broer Jan en ik door onze vader in het holst van de nacht gewekt werden. Zijn woorden ‘jongens kom eruit het is bar en boos op de dijk’ werden omvat door het luiden van de klokken van de Laankerk. Wij drieën togen naar de IJsseldijk in Kralingseveer om met anderen en onder begeleiding zakken zand te leggen tegen het vervaarlijk opkomende water. Ik hoor nog de storm bulderen en voel nog de kletterende regen. Mijn vader zaliger heeft het wee van die nacht in zijn memoires verwoord. Heel sober heeft hij het over de sleepboot die aan de Groenendijk in Capelle a/d IJssel in een gat werd gezet, hoe de Stormpolder in Krimpen a/d IJssel overstroomd werd en bewoners verdronken, hoe in Ouderkerk a/d IJssel een gat in de dijk geslagen werd. De voor een buitenstaander wat korte relaas spreekt voor mij boekdelen, want het is geschreven door het hoofd van ons gezin.
Het verhaal van Vlaminck zal ieder van u aanspreken. Ik laat hem bij u opklinken. U zult dan gewaar worden hoe ritmisch van taal Erik Vlaminck schrijft, hoe hij het verleden van de jaren vijftig en zestig oprakelt, hoe hij zijn personage Leo Leaerts zich staan wil houden in het grote gezin, hoe het dorp Lillo opgeofferd werd aan de uitbreiding van de haven van Antwerpen, hoe heerlijk lezen van literatuur kan zijn. Laten wij met elkaar afspreken dat wij over enkele weken hier in onze rubriek weer staan om De zwarte brug! Voor de entree geef ik echter de tekst op de omslag.
De uitgever: ‘Een man is niet in staat zich aan te passen aan een veranderende wereld. Hij verliest zich in hunkeringen naar de geborgenheid van zijn jeugd. Tot hij er niet meer tegen kan. Leo Lenaerts sterft in de zomer van 2015 op nog geen 200 meter van de plek waar ooit zijn ouderlijk huis stond. Het idyllische dorp Lillo waar hij opgroeide werd opgeslokt door de grote stad en letterlijk van de kaart geveegd. Een gedwongen leven in anonieme stedelijkheid heeft Leo getekend en ontworteld. Zijn stem werd niet gehoord, zijn verzet was nutteloos, zijn onmacht werd rancune en ten slotte redeloze woede. Met alle gevolgen van dien. In dit boek vechten wanhoop, onbehouwen vriendschap, sarcastische humor en verdrongen weemoed voortdurend om voorrang. De zwarte brug is de schets van het leven van een onopvallend maar potentieel gevaarlijk man.’
Erik Vlaminck:’Een wassende stroom februari 1953- ‘De wind fluit. De wind huilt. Hoewel alle ramen en deuren gesloten zijn, doet hij de gordijnen bewegen. Soms voelt Leo zelfs een zucht over zijn wangen en zijn voorhoofd strijken. Het is moeilijk om de slaap te vatten. Wanneer dat uiteindelijk toch lukt sluipen de ratel van de regen op het vensterglas en het klepperen van de dakplaten die op de koterij achter de achterkeuken liggen zijn angstige dromen binnen. Hij is al verschillende keren met een schok wakker geworden. De slaapkamer is van winterkou doordrongen, toch kleven de lakens klam aan zijn benen. Hij heeft in stilte al meer dan twintig Weesgegroeten gebeden om het stormweer te doen keren maar de Moeder Gods lijkt niet thuis te zijn. Zijn broer Bernard met wie hij het bed deelt heeft hem, hoewel Leo er zeker van is dat hij geen kik gegeven heeft, onverwacht een por in de zij gegeven en daarbij gesist: ‘Wilt ge uw mond wel eens houden, kleine. Ik wil slapen.’ Swa, die in het andere bed ligt, draait en keert onophoudelijk. Beneden is er geloop. Af en toe hoort Leo het snerpen van de scharnieren van de keukendeur. Allicht is vader opgestaan. Of een van de grote broers. Om de wacht te houden. Om maatregelen te nemen wanneer het nodig is. Het is brullen wat de wind nu doet. Ergens klettert een zinken emmer over de plavuizen. Bij de buren jankt de hond alsof hij met de ketting geslagen wordt. Ondanks alle gerommel en geraas moet Leo toch weer ingedommeld zijn. Hij schrikt wakker door het beangstigende geluid van krakend en splinterend hout. Wellicht is het een van de populieren van achter de patattenhof die het begeeft onder de beukende stormwind. Verbijsterd ontdekt hij dat hij moederziel alleen in de slaapkamer ligt. De plek van Bernard is verlaten. De lakens en de dekens van het bed van Swa liggen weggesmeten op de vloer. En het licht brandt. De kale gloeilamp slingert, amper waarneembaar, dreigend heen en weer. Op dat moment komt Elza, zijn grote zuster, de kamer binnen. Ze heeft laarzen aan haar voeten en ze draagt haar lichtblauwe regenjas, haar ‘impermeabel’. ‘Is het al morgen?’ vraagt Leo. ‘Nee, jongen, het is nog maar halfvijf.’ ‘Wat is er gebeurd? Waarom hebt gij uw kleren al aan?’ ‘Onze va denkt dat de dijken het begeven hebben. Alles staat onder water. Daarnet kwam het beneden in de keuken tot aan mijn enkels. Onze Jan is gaan kijken hoe het verderop in de straat gesteld is.’ ‘Als het de zondvloed maar niet is… Als heel Lillo maar niet van de aardbodem verdwijnt…’ ‘Zotteke, toch…’ Elza streelt met warme vingers de klamme haren van zijn voorhoofd weg. Dan valt het licht uit. ‘Dat moest er nondedju nog bij komen.’ Vader is op de overloop in de weer. ‘Ge gaat dat zien, mijn konijnen gaan verzuipen nog voor ze geslacht kunnen worden. Alle moeite voor niks!’ De stem van Bernard slaat over. In de duisternis blijft Elza over Leo’s voorhoofd strelen. Vanuit de keuken roept moeder: ‘Elza, waar zijt gij?’ ‘Bij onze Leo.’ ‘Laat die kleine maar slapen en kom de etenswaren uit de kasten halen voor het te laat is.’ ‘Ja, moe, ik kom.’ Gedempt door het huilen van de wind weerklinkt nu de dreun van de noodklok en heel in de verte het klaaglijke loeien van vee. Tegen de middag staat het water in de keuken 86 centimeter hoog. Met de vouwmeter gemeten. Broer Jos, die in een rolstoel zit en die altijd in de voorkamer verblijft, hebben ze, nog voor het helemaal licht geworden was, met vereende krachten naar de opkamer overgebracht. Het bed van Elza staat nu in de slaapkamer van vader en moeder en alle stoelen staan in de kamer van Elza. Daar eten ze nu. En daar wachten ze. Tot het water zakt. Tot de wind luwt. Tot het tijd zal zijn om weer te gaan slapen.
De veldwachter passeert. Hij zit in de jol van de havenmeester. Hij heeft een plastic zak over zijn kepie getrokken. Aan de roeispanen zit een vent die ze niet kennen. Ook op het voorplechtje zit een onbekende. Een magere mens in een beige gabardine met een doorweekt schrijfblok op zijn schoot en een potlood in zijn rode bibberende hand. De veldwachter wil het gezinshoofd spreken. En dus heeft vader zijn kop uit het raam gestoken. ‘Goeiemiddag, Louis, we komen bestatigen of iedereen hier nog in leven is.’ ‘Ge moogt gerust zijn, Sjarel. Alleen de konijnen van onze Bernard zijn verzopen.’ ‘Er zijn door hogerhand speciale voorzieningen voor gebrekkigen genomen. Als ge wilt kan ik het regelen dat er nog voor het donker wordt een ploeg soldaten komt om uw invalide zoon op te halen. Ze kunnen hem met een sloep naar de Blauwhoef brengen en vandaar kan hij per ambulance naar het gasthuis van Kapellen gevoerd worden.’ ‘Merci, Sjarel, maar onze Jos zit droog en wel op de kelderkamer. En, surtout, hij zou geen soldaten verdragen.’ ‘Binnen een half uur moogt ge ook nog een boot met drinkbaar water en brood verwachten. Denkt ge dat ge nog ander eten van doen hebt?’ ‘Voorlopig niet. We hebben nog een hesp aan de haak hangen. En omdat er twee zonen in de conservenfabriek werken, hebben we genoeg erwten en bonen om het tot Pasen vol te houden als het moet.’ ‘Zijn er nog andere dingen die ge nodig hebt?’ Vader steekt zijn kop naar binnen en kijkt naar moeder. Die zegt: ‘Onze Leo…’ En vader dan weer tegen de veldwachter: ‘Onze Leo zal vanavond niet op het pensionaat geraken.’ ‘Ik denk niet dat we daar het leger voor kunnen inzetten. Uw kleine zal zijn lessen een paar dagen thuis moeten leren.’ Achter vaders rug zegt moeder: ‘Vraag hoe het in de rest van het dorp gesteld is.’ Vader moet de vraag niet herhalen, de veldwachter antwoordt meteen: ‘Hier in Oud-Lillo is er alleen waterschade maar in Lillo-Fort zijn er doden gevallen. Ik zal het u maar vlakaf zeggen, er zijn daar officieel twee vrouwmensen omgekomen. Gewoon verrast door de wassende stroom en hun kelder in gesleurd en daar de kop niet boven water kunnen houden omdat die kelder binnen de kortste keren tot tegen de balken volgelopen was.’ ‘Ge zult het maar moeten meemaken, ik mag er niet aan denken,’ jammert moeder, ‘en kennen we die vrouwen?’ ‘Anna, mens, ge moogt het mij niet kwalijk nemen dat het mij verboden is om nu al namen te noemen want het parket moet nog komen om de papieren in orde te maken.
Wat ik u wel kan zeggen is dat Eduard Corrynen ook omgekomen is. Zijn naam mag ik wel vrijgeven omdat hij een natuurlijke dood gestorven is. Zijn hart heeft het begeven toen hij zijn koebeesten met hun poten omhoog voorbij zijn keukenraam zag drijven.’ ‘Wat een miserie! En die mens was nog maar pas hertrouwd. Met Til Lambrechts, och arme. Ik heb nog met haar in de klas gezeten.’ Moeder heeft nu haar hoofd door het raam gestoken en vader is op moeders stoel gaan zitten. ‘Ik zal u nog meer zeggen, Anna, maar ge moogt het om geen waarom verder vertellen. De burgemeester heeft een telegram ontvangen waarin gemeld wordt dat de minister van Binnenlandse Zaken en de gouverneur gaan langskomen om de toestand met eigen ogen te aanschouwen. Er is zelfs sprake van dat onze nieuwe koning er ook gaat bij zijn. Dan moogt ge er wel zeker van zijn dat het serieus is.’
Gelukkig krijg ik als grage lezer met de regelmaat van een goedlopende klok een boek in handen dat mij meteen in de ban heeft. En dat allereerst omdat de taal waarin het verhaal gegoten is van grote, zeg maar literaire klasse is. Zo’n werk reikte Ruud van de post mij begin van de week aan. Het gaat om de 398 bladzijden tellende roman Bloed aan de paal van Santiago Roncagliolo en van Meridiaan Uitgevers. Ik citeer de eerst drie bladzijden en u zult mijn vervoering verstaan. Maar eerst de tekst van de uitgever op de omlag waarop ook een versleten lederen knetter.
De uitgever: ‘Lima, 1978. Een man met een verdacht rugzakje wordt achtervolgd door de straten van een volksbuurt in de hoofdstad en vermoord op klaarlichte dag. Niemand heeft iets gezien of gehoord. De moordenaar heeft het perfecte moment gekozen: de stad is volkomen verlaten, iedereen zit aan de tv gekluisterd en net op dat moment maakt Peru een weergaloos doelpunt tijdens het WK in Argentinië. Een absorberend en razend spannend verhaal waarin politiek, voetbal, de strijd om te overleven en de dood in een vibrerend ritme samenkomen. Tijdens zijn onderzoek - in gang gezet door een schijnbaar onbenullige vergissing met een ambtelijk documentje - ontdekt hoofdpersoon Félix Chacaltana hoever mensen gaan om hun eigen hachje te redden en hoe elastisch hun moraal is. Aan het einde van de reis is Chacaltana's leven voorgoed veranderd. 'Met vakmanschap en een bijzonder scherpe blik geschreven.' - The Times Literary Supplement. 'Krachtige taal en een briljante, levendige stijl.' - The New York Times. 'Roncagliolo voert de spanning op vanaf het eerste dramatische moment en beschrijft de verborgen kanten van zijn personages als een bekwaam psycholoog. Elke bladzijde, zo strak als een polsslag geschreven, weet hij de lezer mee te nemen en te overtuigen.'
De entree van Bloed aan de paal: ‘Hij had de route tientallen keren verkend. Het steegje, de etensstalletjes, de frituurlucht, de rumoerige mensenmassa. In Barrios Altos, een labyrint van verpauperde huizen, smalle, bijna overdekte straatjes en regelrechte krotten, zou hij zich onopgemerkt kunnen bewegen. Zelfs zijn gevaarlijke vracht zou in de massa onzichtbaar zijn. Weggestopt in het rode rugzakje dat hij op zijn borst droeg, was er geen enkele reden waarom het af te leveren pakket de aandacht zou moeten trekken te midden van het getoeter van de auto’s, het geschreeuw van de straatverkopers en de grauwe drukte van een doodgewone zaterdag rond het middaguur. Maar deze zaterdag was alles anders. Deze keer hingen de straten vol met Peruaanse vlaggen. Uit de ramen, aan de deuren, op de stille straathoeken, overal hingen ze, als rood-witte lijkwaden in een uitgestorven stad. Hij sloeg een hoek om, beklom een stenen trap en kwam op de binnenplaats van een oude, vervallen haciënda terecht, die hij overstak naar de andere uitgang. Om hem heen heerste een onheilspellende stilte. Hij had het gevoel dat hij werd gevolgd, maar op de binnenplaats klonken alleen zijn eigen voetstappen. Ongetwijfeld zou hij verderop de buurtbewoners aantreffen. Nog een paar bochten om, als zijn geheugen hem niet in de steek liet, en hij zou bij het waterpunt aankomen. De enige kraan in dit deel van de buurt. Daar zou het wemelen van de families die emmers en kannen met water vulden om hun kleren te wassen, of hun kinderen. Luid pratende moeders en kriskras door elkaar rennende jongens en meisjes. Hij had dat straatrumoer nodig. De kakofonie van het leven op straat was de perfecte dekmantel voor zijn missie: een snelle en veilige aflevering. Een discreet en professioneel uitgevoerde overdracht, zonder woorden, zonder poespas. Twee mannen ontmoeten elkaar in de menigte, ze groeten elkaar, een pakket verwisselt van eigenaar en ze nemen weer afscheid. Langer dan vijf seconden hoefde het niet te duren. Hij had dat traject al vaak afgelegd, en dat zou hij nu ook weer doen. Nog een paar hoeken. Bij de schoenmaker naar links. De straat tegenover de tabakswinkel in. Het pakket afgeven en verdwijnen. Letterlijk. Bij de dikke broodverkoopster naar rechts. Hij moest er nu bijna zijn. Barrios Altos was in elk geval een goede plek voor de overhandiging.
Het leek onmogelijk dat iemand hem in die vreselijke wirwar van nauwe straatjes en op elkaar gestapelde huisjes zou kunnen volgen. Ook hijzelf had moeite om de weg te vinden, ook al had hij nog zo geoefend. Zonder leven tussen die dicht op elkaar staande muren leek Barrios Altos een andere buurt, in een andere stad. Alleen de hemel boven hem, die de kleur van de buik van een ezel had, herinnerde hem eraan dat hij zich nog steeds in zijn eigen Lima bevond. Hier was het toch ergens? Of was het die kant daar op? Er was iets aan de hand. Iets abnormaals. Waarom was er niemand op straat? Hij drukte zijn vracht zachtjes tegen zijn borst en snoof de lucht op. Zelfs de lucht rook anders dan op andere dagen. Maar het ergst was de stilte. Vanuit de huizen bereikten hem gedempte geluiden. Flessen die tegen elkaar stootten. Gelach. Flarden van gesprekken. Soms schoot er plotseling een jongetje in een grijs schooluniform langs hem heen zonder ook maar enige acht op hem te slaan. Voor de deuren stonden lege kratten bier. Maar buiten klonk geen enkel geluid, alsof hij door een immense graftombe in de buitenlucht liep. Waar was verdomme die kraan? Waar was hij verkeerd gelopen? Aan straatnamen deden ze hier niet. Het rugzakje bewoog tussen 11 zijn armen. Hij drukte het stevig, maar voorzichtig tegen zich aan. Ineens hoorde hij een bekend geluid. Een dof getetter. Achter alle gesloten deuren was het te horen. Eerst waren het wat vormeloze klaroenstoten. Trompetgeluiden in de verte. Die uitgroeiden tot een drammerige, geëxalteerde melodie. De Internationale misschien, of een andere communistische hymne. Hij wist het niet en het interesseerde hem ook niet. Het enige wat hij wilde was zich zo snel mogelijk weer uit de voeten maken. De kraan of een uitgang vinden en wegwezen, met of zonder rode rugzak. Hij bleef staan op een kruising en spitste zijn oren. Nu herkende hij enkele woorden van het lied, evenals het plechtstatige en trotse ritme. Het was het volkslied. En het waren niet de bewoners van de huizen die het zongen. Het kwam uit televisies. Voetbal, dacht hij. Dat was ik vergeten. Na het volkslied kondigde een commentator aan wat er stond te gebeuren. Het was de eerste stem die hij duidelijk verstond, en hij haalde opgelucht adem. ‘Deze keer doen we echt mee, Peru! Met Chumpitaz in de verdediging, de Linksbenige Poëet Cueto op het middenveld en de Baby Cubillas in de voorhoede, betreedt het beste elftal uit onze historie het veld in Córdoba.
Onze jongens zijn volwassen geworden en staan klaar om in Argentinië dé verrassing van het WK 1978 te worden. Schotland is beslist geen gemakkelijke tegenstander en heeft onlangs nog van Frankrijk en Engeland gewonnen, maar Peru zal vast en zeker ook het een en ander te zeggen hebben ...’ Het beginsignaal klonk en de spelers begonnen te rennen. Vanuit de huizen drongen applaus en aanmoedigingen naar buiten. Leunend tegen een smoezelige muur, met het rugzakje voor zijn borst, slaakte hij een diepe zucht. Dit was zonder twijfel de allerslechtste dag in de geschiedenis die ze hadden kunnen uitkiezen. Hij zocht verder naar de kraan. Hier ergens moest het zijn. Kranen lopen niet weg. Door de halfgeopende ramen zag hij zwart-witte flitsen van de wedstrijd. De Schotten droegen donkere shirts, en de Peruanen hun eeuwige witte shirt met de rode band die als de wond van een zweepslag schuin over hun borst liep. In de huizen, voor de televisie, dronken de bewoners van Barrios Altos bier, beten ze op hun nagels en luisterden ze allemaal naar dezelfde commentator: ‘Daar komt Schotland weer, over links, onder in beeld. Dat was Johnston. De bal komt bij Masson, die schiet! Doelman Quiroga stopt de bal maar half, en ... Opgepast, daar komt Jordan door het centruuuuum ... Goal! Goooooooooooooooooooooooal van Schotland! Goal van Jordan, de nummer 9, met dat neusje voor doelpunten dat zo typerend voor hem is!’ In de huizen klonken kreten van teleurstelling. En meteen daarna, uit honderden kelen, beledigingen aan het adres van de scheidsrechter, van de nummer 9 van Schotland, van zijn moeder, van Peru. Een donkere wolk daalde neer op Barrios Altos’.
Al lezende in het historisch verankerde, horizonverleggende, informatieve en tegelijk zeer toegankelijke en tintelende werk werd ik deze week bepaald bij de actualiteit ervan. In de media las ik die week namelijk ook een bericht dat ik niet geheel kon plaatsen, maar dit boek reikte mij de verheldering aan. Ik heb het over het 164 bladzijden tellende essay Kunst & politiek van cultuurhistoricus Joes Segal en uitgeverij Amsterdam University Press met de ondertitel ‘Tussen zuiverheid en propaganda’. Ik las op een website: ‘De tentoonstelling ‘Ruptures’ van Ai Weiwei in Denemarken is niet langer te bezoeken. De Chinese kunstenaar sluit de deuren uit protest tegen de omstreden asielwetten die Denemarken gisteren aannam. Hij meldde dat vandaag. 'Deze beslissing is het gevolg van de nieuwe Deense wetten, die het mogelijk maken om waardevolle spullen van vluchtelingen in te nemen en gezinsherenigingen uit te stellen", schrijft Ai Weiwei. Het Deense parlement besloot gisteren ook dat asielzoekers voortaan moeten meebetalen aan hun eigen opvang. Ze moeten ze hun waardevolle bezittingen als juwelen en contant geld inleveren bij de grens.’ Joes Segal lichtte voor mij tegels in zijn Kunst & politiek, want wellicht tot mijn schande ging er bij mij geen licht branden bij de naam van de Chinese kunstenaar Ai Weiwei. In zijn chapiter wijdt hij een heel stuk aan de Chinees en wel in ‘Van maoïsme naar kapitalistisch communisme de Volksrepubliek China’. Ik geef u het fragment door maar eerst reik ik de tekst van uitgever AUP op de omslag aan, opdat u in the picture komt van het thema. Als u en ik het hele zeg maar essay van Segal tot ons genomen hebben gaan wij hier onze leeservaringen met elkaar uitwisselen.
De uitgever: ‘Kunst en politiek lijken tegengestelde grootheden: politiek richt zich op de alledaagse werkelijkheid en kunst creëert een eigen fantasiewereld. Maar beide werelden zijn op talloze, vaak verrassende manieren nauw met elkaar verweven. In dit boek wordt de beeldende kunst onder verschillende politieke regimes in de twintigste eeuw onder de loep genomen, zoals de de schilderkunst van Emil Nolde onder het Derde Rijk, de marxistische muurschilderingen van Diego Rivera, de drip paintings van Jackson Pollock tijdens de Koude Oorlog en de afbeeldingen van Mao Zedong in China. Wat was de rol van kunstenaars, critici, (kunst)historici, politici en geheime diensten in het spanningsveld tussen vrije expressie en ideologie, tussen kunst en politiek?’
Joes Segal:’ De geschiedenis van Ai Weiwei laat echter zien dat de artistieke vrijheid in China nog steeds haar grenzen kent. Weiwei is de zoon van de dichter Ai Qing, die in 1957 in het kader van Mao’s anti-rechtse campagne met zijn familie naar de provincie werd verbannen. In 1978 kreeg hij toestemming terug te keren naar Beijing. Weiwei sloot zich in 1979 in Beijing aan bij de Sterren Groep en verhuisde in 1981 naar New York. In 1993 keerde hij terug naar China, in de jaren daarop (1994, 1995 en 1997) bracht hij respectievelijk het Black Cover Book, het White Cover Book en het Gray Cover Book uit, illegale uitgaven met op dat moment moeilijk of niet toegankelijke reproducties en teksten van westerse kunstenaars, critici en kunsthistorici. Bij de biënnale van Shanghai in 2000 organiseerde Ai Weiwei in samenwerking met de onafhankelijke conservator Feng Boyi een paralleltentoonstelling met provocerende werken onder de titel Fuck Off. Ook de werken die hij in zijn Chinese periode maakte, waren provocerend. Tussen 1995 en 2003 ontstond de serie A Study in Perspective: foto’s van de Rijksdag in Berlijn, de Eiffeltoren in Parijs, het Witte Huis in Washington en de Poort van de Hemelse Vrede in Beijing, met op de voorgrond zijn eigen opgestoken middelvinger. Ai Weiwei stak bovendien de draak met de plotseling uiterst respectvolle omgang met cultureel erfgoed na de periode van grondige verwoesting ten tijde van de Culturele Revolutie. Zo beschilderde hij neolithische Chinese vazen met het logo van Coca-Cola en liet hij bij wijze van performance een urn uit de Han-dynastie (206 v.C.-220 n.C.) op de grond kapot vallen. Ook transformeerde hij architectonische elementen zoals vensters en deuren en in stukken gezaagde meubels uit de Ming- en Qing-dynastie (resp. 1368-1644 en 1644-1912) tot nieuwe sculpturale objecten, onder andere voor de documenta van 2007 in Kassel. Een verwijzing naar China als een bij de wereldmarkt aangesloten lagelonenland zit in zijn zeven meter hoge Fountain of Light van 2007, een voor TATE Liverpool ontworpen op het water drijvende 105 ‘lichtfontein’ uit staal, geslepen kristal en gloeilampen in de vorm van het Monument voor de Derde Internationale van Vladimir Tatlin uit 1919.
Dit nooit uitgevoerde monument kan worden geïnterpreteerd als zinnebeeld van een vervluchtigde utopie, die bij Ai Weiwei door middel van de gloeilampen en kristallen bovendien gelieerd wordt aan de glitter en schone schijn van kapitalistische productie. De in het water drijvende lichttoren kan zowel verwijzen naar het eiland als ideaaltypische locatie van de utopie,154 als naar een letterlijk op drift geraakte ideologie. Ai Weiwei leek tot een van de culturele symbolen van het nieuwe China uit te groeien toen hij als artistiek adviseur van het Zwitserse architectenbureau Herzog & de Meuron betrokken werd bij het ontwerp van het Vogelnest, het Olympisch Stadion voor de Zomerspelen van 2008. Het stadsbestuur van Shanghai nodigde hem datzelfde jaar uit om een groot atelier in de stad te bouwen. Maar vanwege zijn consequente politieke stellingname pakte dat heel anders uit. Toen Ai Weiwei ontdekte dat de Chinese regering de Olympische Spelen als een propagandamiddel inzette en de rechten van buurtbewoners met voeten trad, plaatste hij op zijn blog een oproep om de Spelen te boycotten. In hetzelfde jaar ondertekende hij het manifest Charta 08 van de mensenrechtenactivist en latere Nobelprijswinnaar Liu Xiaobo, een oproep tot een nieuwe grondwet die onder meer voorziet in de vrijheid van meningsuiting. In 2009 werd Liu tot elf jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens ‘het aanzetten tot omverwerpen van de staat’. Een harde confrontatie met de macht volgde toen de overheid in de nasleep van een zware aardbeving in de provincie Sichuan in mei 2008 weigerde de namen vrij te geven van overleden scholieren, mogelijk om niet aansprakelijk gesteld te kunnen worden voor dood door schuld vanwege de 106 ondeugdelijk geconstrueerde scholen die tijdens de beving razendsnel waren ingestort. Ai Weiwei startte een eigen onderzoek door ouders en leraren in het hele getroffen gebied te interviewen en op grond daarvan een namenlijst samen te stellen die hij via zijn blog publiceerde. Zo wist hij met zijn assistenten ruim vijfduizend namen van overleden scholieren te achterhalen. Ai Weiwei herdacht de overleden scholieren ook in zijn werk Slangenplafond (2009), een slinger van aan elkaar bevestigde rugzakken zoals die na de aardbeving overal rond de ingestorte scholen te vinden waren. Voor zijn solotentoonstelling in het Haus der Kunst in München van dat jaar bekleedde hij de voorgevel met een tableau van negenduizend rugzakken, die tezamen de tekst ‘Zij leefde zeven jaar lang gelukkig op deze aarde’ in Chinese karakters tegen een blauwe achtergrond vormden, 20. Ai Weiwei, Herinnering: Zij leefde zeven jaar lang gelukkig op deze aarde, 2009, installatie met 9.000 kinderrugzakken bij de tentoonstelling ‘So Sorry’, Haus der Kunst, München 107 een zin waarmee een moeder haar tijdens de aardbeving omgekomen dochter herdacht. In reactie op zijn kritische blogactiviteiten sloot de overheid zijn blogaccount af, waarop Ai Weiwei zijn commentaren via Twitter verspreidde. In januari 2011 werd zijn atelier in Shanghai op aanwijzing van het stadsbestuur vernietigd omdat het om een illegaal bouwproject zou gaan, in april van dat jaar verdween de kunstenaar op klaarlichte dag en werd er bijna drie maanden lang niets van hem vernomen. Achteraf bleek hij te zijn vastgehouden op een geheime locatie, met dag en nacht twee bewakers aan zijn zijde, op verdenking van belastingontduiking.155 Op het moment van schrijven lopen er nog steeds verschillende rechtszaken tegen Ai Weiwei en mag hij het land niet verlaten. Maar de kunstenaar geeft zijn strijd voor politieke transparantie niet op. Zoals hij in een interview met kunsthistorica Marta Gnyp stelde: ‘Art is a part of our total responsibility for the world. Otherwise I don’t see why we should make art.’
Het geschiedde begin deze week: ik kreeg een roman toegestuurd van een door u en mij al zo lang beminde uitgeverij. Ik nam de eerste drie bladzijden tot mij en besefte meteen dat ze afkomstig zijn van een groot auteur die ook het schrijven van brieven heer en meester is. Het gaat om de 224 bladzijden tellende hardcover Als water in de woestijn van Isa Simons en van Cossee. Om precies te zijn, het werk bestaat uit drie gedeelten: fragmenten van de onvoltooide roman, twee novellen en twee verhalen die deel uit zouden maken van een afzonderlijk boek van Ida Simons. De vuurdoop voor deze roman laat ik u ondergaan door het citeren van de entree ervan die bestaat uit een brief van Daniel Raiding aan zijn schoondochter Anna Brussel, die geschreven is op 20 juni en de aanhef kent van ‘Mijn lieve Anna’. U zult dan meteen het talent traceren van de grande Joodse dame Ida Simons, van wie wij een paar jaar terug met elkaar van gedachten konden wisselen over haar Een dwaze maagd uit 1959 die toen een herdruk beleefde. Sinds 2014 zijn wij ons daardoor weer bewust van een groot talent in onze literatuur!
Het spreekt voor zich dat wij elkaar hier in onze culturele rubriek over een paar weken nog om Simons’ nieuweling Als water in de woestijn nog ontmoeten. Om de brief, die etaleert dat het schrijven van een brief op zich een kunst was, van een kanttekening te voorzien reik ik u de tekst van uitgeverij Cossee aan zoals die op haar site staat.
Als water in de woestijn roept vanaf de eerste pagina’s de sfeervolle, kwetsbare wereld op van de jonge Gittel, die we zo goed hebben leren kennen in Ida Simons’ Een dwaze maagd. De ‘Antwerpse Jane Austen’ creëert opnieuw een onweerstaanbaar alter ego – nu is ze volwassen. Liza Miller hoopt modeontwerpster te worden, maar slentert voorlopig nog van voordeur tot voordeur om kaartjes voor een liefdadigheidsvoorstelling te slijten. Zo ontmoet ze de Raidings: een succesvolle, uiterst welgemanierde en ietwat wereldvreemde familie. Na een gewaagd doch welgemikt modeadvies aan de vrouw des huizes wordt Liza liefdevol opgenomen in hun excentrieke kringen. Nu schrijft ze regelmatig stukjes voor diverse modebladen, en haar talent blijft niet onopgemerkt bij de familie. ‘Schrijf een boek over ons, de Raidings,’ spoort Daniel, de vader van het gezin, haar aan. ‘Iets, waarmee je je het voorrecht ons zo van nabij te hebben mogen beschouwen, waardig toont. Het nageslacht zal je dankbaar zijn voor een goed ooggetuigenverslag.’ De eerste hoofdstukken zijn af wanneer Liza plotseling sterft. Haar teksten laat ze na aan Daniel, die verslagen, maar overtuigd van Liza’s bijzondere gave, een drieluik componeert. Zo ontstaat een caleidoscoop van verhalen die ons langs de jeugd van Liza, de volwassen Gittel, de bizarre familie Raiding en een keur aan veelkleurige personages voert. Luchtig en humoristisch als ‘Een dwaze maagd’, maar met scherpe randjes en een niet te miskennen vleugje ironie, bewijst Simons opnieuw haar uitzonderlijke talent.
De brief : ‘Hoewel ik hoop over een dag of veertien door de ergste drukte heen te zijn en een week vrijaf te kunnen nemen om mijn naamgenoot weer eens te zien, stuur ik je nu alvast Liza’s werk. Je weet dat ik na haar dood, die toch nog onverwacht voor ons kwam hoewel ze allang ziek was, haar executeur-testamentair ben geweest. Dat ze haar vermogen aan een kinderhuis in Israël heeft vermaakt, op het grote legaat voor Daniel II na, heeft me verrast, want gedurende haar leven liet ze weinig belangstelling voor de jonge Staat blijken. Ze was trouwens altijd erg gesloten en behalve tegenover jou gaf ze weinig van haar wezen prijs. Ze heeft mij toen ik haar daarom verzocht alle verhalen die ze geschreven en niet verscheurd had gestuurd, en ook telkens een hoofdstuk uit een boek over onze familie waaraan ze, door mij aangemoedigd, begonnen was. Ze was niet van plan geweest meer dan een hoofdstuk te schrijven en dan alleen als een persiflage om mij te plagen. Dat blijkt heel duidelijk uit het begin van het eerste hoofdstuk, maar nadat ze er eenmaal aan begonnen was kreeg ze er zoveel plezier in dat ze er haars ondanks mee is doorgegaan. Helaas heeft ze niet meer dan vier hoofdstukken mogen voltooien. Het heeft me diep ontroerd uit haar verslag over de Raidings te merken dat ze veel meer op me gesteld was dan ik kon vermoeden. Ik dacht eigenlijk dat jij de enige van ons was om wie ze werkelijk wat gegeven heeft. En dan niet eens erg veel. Zo zie je hoe vaak we iemand die we goed menen te kennen onrecht aandoen uit onbegrip. Jullie vriendschap heeft me altijd geamuseerd en verbaasd. Jij was zo heel anders, mijn lieve kind, met je zachte bedeesde aard, die je behouden hebt ondanks je internationale successen, terwijl Liza, die op haar eigen terreinen even begaafd was als jij, door haar roem nog harder en zelfverzekerder werd. Misschien heb ik dat ook verkeerd gezien, maar ze was zo onmuzikaal. Met haar leergierige briljante geest heeft ze getracht, en dat is haar ook gedeeltelijk gelukt, ook op muziekgebied wat van ons te leren. Maar ze was in wezen onmuzikaal en die onmuzikaliteit speelt haar parten in het laatste verhaal dat je in dit werk, dat veel van een lappendeken weg heeft, zult aantreffen. Ze schreef me toen ze het me stuurde dat het haar bedoeling was geweest, daar het verhaal gedeeltelijk over Wagner gaat, ieder van de personages die erin voorkomen in een eigen ritme te laten spreken zoals Wagner ieder van zijn helden en heldinnen een eigen leidmotief gaf, maar ze zag zelf in dat dit haar niet gelukt is. Het verhaal over Lorent, dat ze werkelijk uit genegenheid voor mij geschreven heeft, heeft me het meest van al getroffen omdat ze bleek zoveel meer van hem af te weten en van onze verhouding tot elkaar dan ik dacht.
Na haar dood heb ik getracht uit de verhalen die ik had en de vier hoofdstukken van de Raiding-roman een aannemelijk geheel te lijmen. Dat ging niet en ik wilde toch te harer nagedachtenis iets met dat werk doen. Enige maanden geleden herinnerde ik mij plotseling hoe zij mij verteld had dat ze jarenlang meterslange brieven aan de man die ze liefhad schreef en ik wist ook wie hij was. Ik ben eerlijk genoeg om te bekennen dat ik evenzeer door nieuwsgierigheid als piëteit gedreven werd een poging te wagen die gedeelten die een bindende tekst zouden kunnen zijn te mogen gebruiken voor dit werk. Het duurde lang voor ik antwoord kreeg van degeen aan wie ze gericht waren. Maar veertien dagen geleden heb ik hem opgezocht en ik verkreeg de toestemming zowel tot het een als tot het ander. Hoe dat in zijn werk is gegaan vertel ik je wel wanneer ik bij je ben. Een rare geschiedenis. Zeg aan mijn naamgenoot dat ik mij verheug op ons weerzien en denk niet dat hij dat niet zal begrijpen al is hij maar elf maanden oud. Ik heb me van begin af aan uitstekend met dat kind kunnen onderhouden, veel beter dan met menig volwassene. Hij zal niet alleen een genie zijn maar nog een grote schoonheid ook. Hij lijkt nu al sprekend op mij, daar is iedereen het over eens. Nu moet je niet denken dat ik een aanbiddende oude grootvader ben want, heus, ik ben zeer objectief in deze zaken.
Nog onlangs waren Henri en Marie-Jeanne bij ons met hun twee dochtertjes die door oma Stefanie voor de wonderen dezer eeuw worden versleten en, heus, het zijn lieve vriendelijke wezentjes en niet meer. Dat zie ik heel goed, dus ik zie ook heel goed dat Daniel ii bijzonder begaafd is. Ik ben afgedwaald van Liza’s werk, merk ik. Ik kan alleen hopen dat ik uit de drie zozeer verschillende uitingen van haar hand als de brieven, de verhalen en de onvoltooide Raiding-roman zijn, telkens een vreemdsoortig drieluik heb kunnen samenstellen waarin haar moeilijk, gecompliceerd wezen in beeld wordt gebracht. Ik ben zeer benieuwd je mening te horen. Tot spoedig ziens, lief kind. Zeg aan Paul dat hij niet te hard werkt en een zoen voor Daniel II van Daniel I.’