08-05-2017

MATZES EN MIE

 

Een uit het leven gegrepen familierelaas leg ik voor u neer dat een navrant verleden verwoordt en verbeeldt. Een bericht uit een generatie heb ik voor u dat verhaalt hoe deelgenoten ervan gedoemd waren  in kampen van jappen en nazi’s de strijd om het bestaan te voeren. Ik heb het over de 232 bladzijden tellende, van meet tot finish authentiek geïllustreerde paperback Matzes en mie geschreven door de echtgenoten Marijke Barend-Van Haeften en Frits Barend en  uitgegeven door Boom met de ondertitel ‘De lotgevallen van de families Barend en Van Haeften’. Op de omslag staat o.a. een foto waarop Abraham Barend, de grootvader van Frits Barend, in 1942 staat als dwangarbeider in een onbekend Pools werkkamp. In het zevende hoofdstuk van Matzes en mie lezen wij het lotgeval van Abraham Barend. Toen hij met zijn vrouw Eva vanuit doorgangskamp Westerbork op transport gesteld werd naar vernietigingskamp Auschwitz werd hij tachtig kilometer ten westen van dat verdoemde oord met een honderdtal Joodse mannen  uit het transport van zijn vrouw gescheiden en uit de trein geslagen. De gedoemde gevangenen werden verzameld in Cosel van waaruit zij ondergebracht werden in diverse werkkampen. In 1943 bezweek de in 1891 te Amsterdam geboren Abraham in Seibersdorf waar hij aan een spoorbaan gewerkt had. De titel verklaart Marijke Barend-Van Haeften in haar Voorwoord: matzes eten mensen met een Joodse achtergrond met Pesach, Joods Pasen en mie verwijst naar Chinees-Indisch deegwaar. De werelden waarin Frits en zijn Marijke de roots hebben, worden aldus manifest.

In deze meidagen is het van zin en waarde boeken tot ons te nemen die verhalen over de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Zo mocht ik het vorige week met u hebben over Ik overleefde de Holocaust van Nanette Konig-Blitz en over Het verboden boek van Ewoud Kieft. Het bijzondere van het eerste boek is dat de in 1929 geboren schrijfster bij leven haar persoonlijke verhaal aan ons doorgeeft. Het bijzondere van Matzes en mie is dat het duo Marijke en Frits na uitvoerig speurwerk de belevenissen van hun ouders en voorouders achterhaalt. Ik heb daar veel waardering voor, temeer daar ik beschik over de stafbomen van de families Kaptein en Bouter (ouders) en schoonouders (Benard en Brouwer) maar daar verder niets mee doet. De vele familienamen van de middeleeuwen tot anno nu komen zodoende niet tot leven. Hoe anders gingen Marijke en Frits te werk: hun stambomen aan het eind van hun boek komen tot leven!
Ik nodig u uit een enerverende, meeslepende, onrustmakende en ontdekkende tocht te maken door Matzes en mie. Als trekker reik ik u de helft van het eerste door Marijke geschreven chapiter met de titel ‘Mijn moeder Maria Luise Ross’ aan. Maar vooraf is hier de tekst van de omslag. Mede een grote verdienste van het echtpaar Barend is dat zij in klare taal een heel toegankelijk bericht uit hun families aan ons doorgeven. Een volgende keer wisselen wij hier onze leeservaringen over hun relaas met elkaar uit.

De omslag: ‘Frits Barend en Marijke Barend-van Haeften beschrijven de zeldzame geschiedenis van een familie die zowel door de Holocaust als door de Japanse oorlogsterreur werd getroffen.

Televisiemaker Frits Barend komt uit een Joodse familie die de Holocaust heeft meegemaakt, terwijl de Nederlands-Indische familie van zijn vrouw, historica Marijke van Haeften, de Japanse kampen heeft overleefd. Van Haeften en Barend vertellen samen hun bijzondere levensverhalen. Hoe kon de Joodse familie van Frits een groot aandeel leveren in het verzet? Waarom werd hem dat nooit verteld? Waaraan bezweek zijn grootvader? Welke verhalen gaan schuil achter de kaarten en brieven uit de kampen Vught, Westerbork en Sobibor? Waarom was de bevrijding van de familie van Marijke uit het jappenkamp geen echte bevrijding? Hoe kan het dat haar oudoom na de oorlog als foute politieagent werd veroordeeld?

De oorlog is een steeds grotere rol gaan spelen in de levens van Marijke, Frits en hun kinderen. Persoonlijke verhalen over verzet en verraad, over goed en fout zijn de rode draad in dit bijzondere familieverhaal.’
Marijke en Frits: ‘Toen mijn drieëndertigjarige moeder, Maria Luise Ross, eind december 1941 in Indië met mijn vader trouwde, had ze al een heel leven inclusief twee huwelijken achter de rug. Haar eigen vader was in november 1918 in Duitsland kort na de Eerste Wereldoorlog aan de Spaanse griep gestorven. Mijn oma heeft me vaak over dat dramatische voorval verteld. ‘Hij stierf in mijn armen,’ zei ze keer op keer als ik weer eens gezellig bij haar in bed lag en wilde dat ze over vroeger vertelde. ‘Nee moeder, niet doen, denk aan het kind,’ merkte mijn moeder dan geërgerd op. Ze vond het maar niets dat oma zo plastisch met me over de dood sprak. Wilde ze mij en zichzelf beschermen? Ik wilde er juist wel over horen. Het grote verzwijgen is een bekende procedure. Op een dag in het najaar van 1954 werd ik er, zeven jaar oud, ruw mee geconfronteerd. Wanneer mijn moeder en mijn eenentwintig jaar oudere zuster Els mij tussen de middag uit school komen halen, zie ik aan hun gezicht dat er iets mis is. Waarom ik de dagen daarvoor bij oom Rijko en tante Lot de Bel heb moeten logeren, een adres waar ik graag kom om met mijn beide nichtjes te spelen, is mij niet gezegd. Tante heeft me alleen verteld dat ik bij hen bleef slapen omdat mijn vader erg ziek was. Oom, psychiater, zei helemaal niets. Onderweg naar huis vertelt mijn moeder met onderdrukt gesnik dat papa is gestorven. Mijn zus knikt er met behuilde ogen bevestigend bij. Thuis valt een doodse stilte als ik binnenkom in de kamer waar allerlei vreemde mensen bedrukt naar me kijken. Niemand spreekt een woord, ikzelf ook niet. Wilde mijn moeder me in bescherming nemen? Het was destijds niet gebruikelijk dat jonge kinderen meegingen naar een begrafenis of crematie. De harde waarheid dat er van mijn vader letterlijk bijna niets meer over was toen ik voor het eerst weer thuiskwam, drong nog niet tot me door. Wat deden al die mensen ineens bij ons thuis? Heel simpel, hoewel niemand iets uitlegde. Zij waren net teruggekomen uit Driehuis-Westerveld, waar mijn vader twee dagen nadat hij was gestorven, al was gecremeerd. Cremeren was toen lang niet zo gebruikelijk als tegenwoordig, maar mijn vader, een overtuigd humanist, had het nadrukkelijk gewild. Jaren later hoorde ik dat hij als plaatsvervangend hoofd van de Dienst Bestratingen in Amsterdam zo geliefd was bij het personeel dat er alleen al twee bussen met stratenmakers naar zijn crematie zijn gekomen.

Mijn moeder heeft hem – totaal onverwacht – dood in bed aangetroffen, gestorven aan een hersenbloeding nadat hij op zijn werk onwel was geworden en naar huis was gegaan. In dat bed wilde ze niet meer slapen. Daar werd ik in gelegd. Zij had haar intrek al in mijn kamertje genomen. Uitleg hierover werd niet gegeven. Niet over mijn vaders plotselinge dood, niet over zijn crematie en niet over het feit dat ik opeens in die grote ouderlijke slaapkamer moest bivakkeren. Eigenlijk heeft mijn moeder bijna nooit meer over mijn vader gesproken. Ik heb er ook nooit naar gevraagd. Ik kon, durfde of wilde het niet, was bang dat ze weer te verdrietig zou worden. Ook over de periode uit het begin van de vorige eeuw toen ze met haar ouders in Duitsland woonde, zweeg ze liever, net als over de dood van haar vader. Ik probeer haar verhaal en de geschiedenis van mijn grootouders daarom zelf te reconstrueren aan de hand van een enkele herinnering, familiepapieren en gegevens uit archieven.

Niet lang nadat mijn grootvader, een katholieke kunstschilder uit een gegoede Heerlense familie, in 1918 in Duitsland was gestorven aan de gevolgen van de Spaanse griep, vertrok mijn grootmoeder met haar dochter van tien (mijn moeder) en een zoon van bijna zeven jaar naar Amsterdam. Oma, afkomstig uit een eenvoudig gezin van Friese boerenarbeiders, kon begin februari 1919 met haar kinderen intrekken bij haar oudste zuster die was getrouwd met een spoorwachter. In die tijd vlak na de Eerste Wereldoorlog heerste in heel Europa inclusief Nederland grote chaos. Er was armoede en velen konden zich maar moeizaam redden. Na een half jaar ging oma weer bij haar zuster weg. Haar geld was op en een mogelijkheid voor vrouwen uit de lagere klassen om geld te verdienen was om intern als hulp in de huishouding te gaan werken. Ze werd daar echter zo depressief van dat ze haar hoofd in een gasoven stopte, maar deze poging tot zelfdoding mislukte. De verhuizing naar Amsterdam moet voor mijn oma en haar kinderen een enorme overgang zijn geweest. Eerst leefden ze in een gezellig, welgesteld gezin, toen brak de Eerste Wereldoorlog uit en na de plotselinge dood van mijn grootvader belandden ze in grote armoede. Gevolg van dat alles was dat mijn moeder en haar jongere broertje niet langer bij hun moeder konden wonen en werden ondergebracht in katholieke gestichten. Mijn moeder kwam terecht in het Rooms-Katholieke Gesticht van Liefdadigheid, ook wel het Sint Nicolaas Gesticht genoemd, dat gevestigd was in een achttiende-eeuws pand aan de Herengracht in Amsterdam. Haar broertje belandde in diverse instellingen. De twee konden niet bij elkaar blijven omdat de katholieke kerk de seksen streng gescheiden hield.

Het Sint Nicolaas Gesticht was bedoeld voor halfwezen of oudere meisjes die volgens het reglement niet opgenomen mochten worden in het Rooms-Katholieke Maagdenhuis, het eigenlijke weeshuis. Mijn moeder heeft in dat gesticht een verschrikkelijke tijd gehad en me er niets dan slechts over verteld. De zorg voor de halfwezen was in handen van de Zusters van Liefde uit Tilburg. Die liefdevolle zorg bestond er vooral uit dat de meisjes de godganse dag moesten naaien om in hun eigen onderhoud te voorzien. Daarmee heeft mijn moeder naar eigen zeggen haar ogen voorgoed verpest. Ook werd ze door de nonnen venijnig met een liniaal op haar hand geslagen als ze, als linkshandige, haar ‘verkeerde’ hand gebruikte. Ze vond het vreselijk om in een uniform herkenbaar als wees over straat te moeten lopen. En als ze dan met de nonnen met haar zelfgemaakte linnengoed langs de ‘rijke mensen’ op de grachten ging om de bestelling af te leveren en soms wat geld of iets anders als fooi in de zak van haar schort gestopt kreeg, werd haar dat afgepakt zodra ze buiten stond. Een vroege opmerking in de notulen van het gesticht uit 1872 dat ‘de financiële toestand van het gesticht vooral zijn grondslag heeft in de verdiensten der kinderen’ heeft ongetwijfeld nog gegolden in de tijd dat mijn moeder er in de jaren twintig verbleef en naaiwerk moest verrichten. Over de belofte dat de meisjes bij hun ontslag een deel van de opbrengsten van die arbeid mee zouden krijgen – zoals die notulen melden – heb ik mijn moeder nooit gehoord. Integendeel, alles was haar afgenomen, zei ze altijd met een verbeten blik. Haar diepgewortelde haat tegen alles wat met het roomse geloof te maken had, moet in die tijd zijn ontwikkeld. ‘Vertrouw ze nooit, ze doen nooit wat ze zeggen,’ leerde ze me al jong over katholieken.

Toen in 2011 de grote misstanden in de katholieke kerk openbaar werden, realiseerde ik me dat ook zij lichamelijk en psychisch zwaar moet zijn mishandeld. Ze haatte regels, leefde van en voor vrijheid, en wilde me eigenlijk niets verbieden. Als ik haar wel eens vroeg hoe laat ik thuis moest komen of soortgelijke vragen stelde, zei ze altijd: ‘Dat weet ik niet. Ik heb nooit een normale opvoeding gehad.’ Op mijn beurt vond ik het ergerlijk dat ik mezelf maar zo’n beetje moest opvoeden. Maar nu ik het rapport ‘Seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes in de Rooms-Katholieke Kerk’ van Wim Deetman heb gelezen, kan ik haar beter begrijpen en krijg ik pas goed inzicht in de ware omvang en intensiteit van de vele vormen van geweld die door de nonnen zijn begaan. Angst, straf en repressie bepaalden het pedagogisch kille klimaat in het gesticht. De Zusters van Liefde hanteerden de kloostercultuur als leidraad, waarbij kuisheid vooropstond en de individuele wil van de meisjes gebroken diende te worden. Onredelijk zware straffen en vernederingen die ooit bedacht waren voor toetredende novicen, werden in de katholieke gestichten op jonge meisjes toegepast. Angst, pijn en tranen bij hun pupillen werden door de nonnen juist positief beoordeeld. Terwijl in de protestantse kerk het gezin als uitgangspunt gold bij de opvoeding van (half-) wezen, waren dat bij de katholieken de scheiding der seksen, gebrek aan privacy en een verbod op persoonlijke vriendschappen. In gestichten als dat van mijn moeder was de cultuur nog veel geslotener dan in katholieke meisjesinternaten voor de gegoede burgerij. De meisjes uit de lagere standen verbleven er dag en nacht en waren voortdurend overgeleverd aan de grillen van de nonnen omdat zij niet, zoals kinderen van de hogere standen, af en toe naar huis konden. Ik mag hopen dat mijn moeder niet ook seksueel is misbruikt. Het gebrek aan ook maar enige empathie of warmte van die vrouwen voor de meisjes die ze onder hun hoede kregen, is stuitend. Ineens begin ik iets te begrijpen van het feit dat mijn moeder me nooit heeft geknuffeld. En waarom ik dat aanvankelijk ook niet met mijn kinderen heb gedaan… Mijn moeder heeft zo’n hekel aan haar katholieke naam Maria gekregen dat ze zich later Loutje (spreek uit Loetje), een afleiding van haar tweede naam Luise, is gaan noemen. Op de gezinskaart van haar vader uit het Stadsarchief Amsterdam staat eerst rooms-katholiek als godsdienst vermeld, maar in de jaren dertig nadrukkelijk: geen. Ik ben naar haar vernoemd en kreeg bewust de naam Marijke Louise.’

MATZES EN MIE

EILANDGEVOEL

 

Een briljant, boeiend boek leg ik voor u op de leestafel dat vier seizoenen op een Nederlands Waddeneiland in the picture zet. Een prachtig dagboek dat van meet tot finish een loflied aanheft op hetgeen een Fries eiland aan beauty te bieden heeft, daar gaat het om. Ik heb het over de 208 bladzijden tellende, schoon geïllustreerde paperback Eilandgevoel van Koos Dijksterhuis en uitgeverij Bornmeer met de ondertitel ‘Verhalen over de natuur van Schiermonnikoog’. In het dagblad Trouw las ik een paar weken terug een verslag van de hand van Jeroen den Blijker over een ontmoeting met de auteur. Ik geef het onverkort aan u door. Maar om helemaal in de stemming van dit daverende journaal te komen reik ik u ook de tekst van de omslag aan. Maar om ook de dreiging die het eiland van de grijze monniken geweld aandoet citeer ik het een na laatste stuk van Dijksterhuis uit zijn bundel Eilandgevoel. Het heet ‘Het sombere eilandgevoel’. Een volgende keer trekken wij hier over Schiermonnikoog met Dijksterhuis als gids. Tot slot een signaal: Dijksterhuis noemt zijn bundel Eilandgevoel dat zijn laatste stuk ‘Het eilandgevoel’ ver overstijgt!

Uitgever Bornmeer: ‘Iedere werkdag schrijft Koos Dijksterhuis een kort verhaaltje over de natuur. Uit zijn stukjes blijkt zijn grote liefde voor alles wat leeft. Hij verwondert zich over het ogenschijnlijk gewone, waar vaak een verrassend verhaal achter zit. Zijn mooiste verhalen schreef Koos over het door hem geliefde eiland Schiermonnikoog. Ze volgen in dit boek de seizoenen en geven prachtige inkijkjes in de eilander natuur, waarin Koos in zijn eentje of met anderen ronddwaalt. Op Schiermonnikoog zijn bijna alle landschappen van Nederland te vinden: duinen, strand, wad, zee, kwelder, plas, moeras, bos, weiland, akker, tuin en bebouwing. Er is op Schiermonnikoog ook veel niet: files, parkeerproblemen, massavertier. Er is rust, ruimte en schone lucht. En er zijn eilanders: vriendelijke mensen die badgasten graag zien komen en gaan. Die badgasten zijn fijnproevers. Ze komen zonder auto naar misschien wel het mooiste en fijnste eiland van de wereld. Zoals Koos zegt: het paradijs bestaat niet, maar Schiermonnikoog komt in de buurt!’

Koos Dijksterhuis; ‘Het sombere eilandgevoel - Een weekend naar ons huisje op Schiermonnikoog - ze zeggen altijd dat op de boot het eilandgevoel zich al van je meester maakt en dat is waar. Maar dat komt meer door het op de Waddenzee glinsterende licht dan door de zich aan boord verdringende eilandgevoelsmensen. Ons eilandgevoel knarst tijdens het doorkruisen van de met drijfmest doordrenkte eilandpolders. Wat zou het mooi zijn als de eilander boeren zich zouden scharen onder het Nationaal Park. Als ze zo zouden boeren, dat de polder weer geel van ratelaars en roze van orchideeën zou kleuren en de grutto's zich voor het eerst in veertig jaar weer zouden uitbreiden. Op één van mijn lievelingspaden, de Reddingsweg, moeten we uitwijken voor een grote taxibus. Als we bij paal 7 het strand bereiken, is het eerste wat we zien een terreinwagen die langs de vloedlijn scheurt. Het eiland vat zijn autoloze status ruimdenkend op. Dat zulk verkeersbeleid met de beschermingsdoelen van een Nationaal Park te rijmen valt, getuigt van een bewonderenswaardig creatieve ambtenarij. Boven de horizon steken de witte torens van het nieuwe windmolenpark uit. Sinds twee jaar bouwt Siemens er honderdveertig windturbines. Links zien we de twee booreilanden bij Ameland en recht voor ons uit verrijzen zandzuigers boven de horizon. Daar ergens zal weldra naar gas geboord worden. Als daar exploitabel gas blijkt te zitten, moet dat met een leiding dwars door de eilander kwelder vervoerd worden. Dan komen daar gebouwtjes met hekken erom, lampen erop en wegen erheen. Het strand ligt langs de vloedlijn vol gele klonten paraffine, geloosd door een schip. Het vloeibare vergif stolde in zee en vervuilt nu de kust. Er bekruipt ons een nieuw eilandgevoel: misschien moeten we ons huisje verkopen?’

Vandaag is het vooral een grijze dag – de enige in een zonnige week. Gelukkig is natuur overal, zo blijkt als de boot de haven van Lauwersoog achter zich laat. Meeuwen zijn er nauwelijks vandaag. “Maar heb je het dappere vogeltje gezien dat zich aan de oversteek heeft gewaagd?”, wijst Dijksterhuis. Driftig fladderend houdt het de boot bij. Een graspieper, kijk maar naar dat snaveltje. Die staat op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels, weet hij, maar op Schier, waar de intensieve landbouw is ingedamd tot een grote polder aan de zuidkant, is het waarschijnlijk goed toeven. “Al heb je er natuurlijk wel verwilderde katten, achtergelaten door toeristen.” Een uurtje later staan we op het dorpsplein van Schiermonnikoog. De rugzak wordt vastgesnoerd, het standbeeld van de beroemde monnik van Schier gegroet, de route voert langs de watertoren rechtsaf het bos in. Daar heeft hij vorig jaar nog een havik gezien, een schitterende vogel, top-predator en redelijk zeldzaam, vertelt de natuurschrijver enthousiast. De havik voedt zich vooral met duiven en soms konijnen. Deze morgen is het vooral stil in het bos. Nou ja, stil? Wie met gids Koos Dijksterhuis de natuur ingaat, ziet zoveel meer, blijkt al snel. Op een open plek wemelt het bijvoorbeeld van de vogeltjes – als je er oog voor hebt. “Ik hoor een groenling… Hoor je? Didididi!” En: “Kijk, daar zitten puttertjes in het gras, die zien er enorm bont uit en zijn herkenbaar aan hun gele vleugeldek. Ze maken een beetje kwetterend geluid”.

De tjiftjaf laat ook van zich horen. Zelfs voor de grootste vogelnitwit is deze herkenbaar, want als het zangertje zijn snaveltje opent, roept hij zijn naam. O ja, de grasmus, die zien we ook nog. “En de holenduif, die doet het hier uitstekend”, vertelt de gids terwijl we onze weg vervolgen. “Holenduiven broeden meestal in bomen, nestkasten of oude gebouwen. Maar op Schiermonnikoog zie je ze ook broeden in konijnenholen. Kwetsbaar? Ach, hier heb je geen vossen of marters.”
Het is sowieso een mysterie, de natuur, vervolgt hij. Kijk naar hoe dieren zich aanpassen aan de lokale omstandigheden. Hoe weet zo’n holenduif eigenlijk dat hij hier rustig op de grond kan broeden? Is dat louter ervaring? Kopieergedrag? Of bestaat er zoiets als collectieve kennis die wordt doorgegeven? Of neem zoiets enorm ingewikkelds als de vogeltrek. Fascinerend! Hij schreef er uitgebreid over, in zijn boek over de drieteenstrandloper, het koddige wadvogeltje dat ook frequent in zijn Natuurdagboek voorkomt. Waarom gaat de één wel op vogeltrek en blijft de ander hier? “Van de lange afstandstrekker gaan er exemplaren dood tijdens de trek, want zo ver vliegen is altijd vol risico’s. Maar van de thuisblijvers overleeft ook niet ieder dier, door de koude of door voedselgebrek.” Een ding heeft hij in al die jaren in ieder geval wel geleerd: het gezicht van de natuur is altijd veelzijdiger en boeiender dan je verwacht. Altijd verrassend. “Weet je dat het zicht van veel vogels wel tot twintig keer zo scherp is als dat van mensen? Bij helder weer kunnen ze gemakkelijk iets waarnemen dat vijftig kilometer verderop gebeurt.”

Het landschap verandert ondertussen, de bomen sluiten zich aaneen, het wordt heuvelachtiger. Er klinkt een bonte specht ver weg in het bos, maar nu is het vooral de rijke flora die zich opdringt. Rendiermossen, zo mooi van kleur, die moeten natuurlijk op de foto. Net als die paddestoeljes, keurig in rijtjes gerangschikt op een omgevallen boom. Wie weet zijn ze te gebruiken voor zijn Natuurdagboek. Moeiteloos weet hij ook de locaties van de bijzondere plantjes te vinden. Zonnedauw bijvoorbeeld, een beschermd vleesetend plantje, of het rondbladig wintergroen. “Die houdt niet van zon, is vrij zeldzaam en staat ook op de Rode Lijst.”

Dan komt de zee in zicht. Kijk, legt gids Dijksterhuis uit als we de duinen betreden, je ziet hier de vegetatie per meter veranderen. “De grond wordt kalkrijker, door schelpengruis, maar ook zouter door kwel vanuit zee. Ook is er sprake van een microklimaat, zo dicht bij zee; twee meter terug zag je nog de duindoorns, nu wordt de grond duidelijk armer. Hier tref je bijvoorbeeld zandtulpjes aan, een bedreigd paddestoeltje, maar ik weet hier ook plekken die helemaal vol staan met de zeer zeldzame groenknolorchis.” In de duinen barst het ook van de orchideeën en van parnassia’s en andere duinbloemen. De wandeling op weg naar De Balg, de grote open strandvlakte aan de oostpunt van Schiermonnikoog, levert ook nog het nodige op: diverse soorten messchedes, een puntgave mantelschelp, bij velen toch vooral bekend als het logo van Shell, venusschelpjes en, het vermelden zeker waard: een Noordkromp: de forse asymmetrische mantel van een schelpdier dat honderden jaren oud kan worden. Twee uur later, de boot vertrekt over een half uurtje, doen we nog even de vogelhut van de Westerplas aan. “Een uitstekende plek om eenden te zien”, belooft Dijksterhuis. Maar veel interessanter zijn die lepelaars aan de overkant van het water. “Ze zitten in de boom”, zegt Koos Dijksterhuis, turend door zijn verrekijker. “En daar links, heb je die bruine kiekendief gezien?” Een oude kennis van het eiland voegt zich vervolgens aan Dijksterhuis’ zijde. Er worden wat vogelwetenswaardigheden uitgewisseld, wat je wat kunt zien. Totdat de natuurschrijver opeens roept: “Een kleine burgemeester!” De verrekijkers gaan omhoog, even is het stil in de vogelhut. Dan klinkt er instemmend gemompel. Inderdaad, de kleine burgemeester. Een zeldzame meeuwensoort die broedt in Groenland en arctisch Canada, overwintert in het noorden van Scandinavië, IJsland en Schotland en nu is gespot op Schiermonnikoog. Door natuurschrijver Koos Dijksterhuis, die tevreden lacht. Of deze vogel zijn Natuurdagboek haalt is onduidelijk. Maar alleen zijn naam is dat al waard.’

EILANDGEVOEL

JOODS AMSTERDAM

 

Een geweldig, gevoelig, subliem, schrijnend vademecum heb ik voor u, dat het leven en het leed onze Joodse landgenoten door de tijd heen  overkomen en berokkend, op een toegankelijke en tintelende wijze in kaart brengt. Het gaat om de 320 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde paperback Joods Amsterdam van Jan Stoutenbeek en Paul Vigeveno en van uitgeverij Bas Lubberhuizen in samenwerking met het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Ik haast mij te zeggen: dit boek is ook een in historie gedrenkt eerbetoon aan de Joden die ons land en vooral de hoofdstad honderden jaren een gezicht gaven en toch door de nazi’s ervan beschuldigd werden dat ze het gewaagd hadden als Jood geboren te worden. In hun Voorwoord geven Stoutenbeek en Vigeveno hun doopceel af. Ik citeer hen straks. De achterzijde van Joods Amsterdam zegt het zo: en nu meteen: ’Als geen andere stad in Nederland heeft Amsterdam een joodse geschiedenis. Ook niet-joodse Amsterdammers spreken over Mokum, Jiddisj voor ‘plaats’, en dat bewijst wel hoe sterk de wederzijdse verbondenheid is. Ongeveer de helft van alle joden die zich in Nederland vestigden, woonde in Amsterdam. Voor de Tweede Wereldoorlog waren dat er zo’n 70.000, en de stad werd daarom ook wel het ‘Jeruzalem van het Westen’ genoemd. Stoutenbeek en Vigeveno brengen nauwgezet de sporen van 400 jaar joodse geschiedenis in kaart, en die is indrukwekkend, ondanks de krater die werd geslagen tijdens de naziterreur. Uiteraard begint de gids in de oude Jodenbuurt, en leidt de lezer via onder meer de Plantage en de Pijp naar de Rivierenbuurt. Van de verschillende buurten zijn kaarten opgenomen, zodat het boek ook als wandelgids kan worden gebruikt.’

Jan Stoutenbeek en Paul Vigeveno:  ‘Als geen andere stad in Nederland heeft Amsterdam een joodse geschiedenis, getuige de koosnaam Mokum, Jiddisj voor ‘plaats’. Ongeveer de helft van alle Nederlandse joden woonde door de eeuwen heen in Amsterdam. Zij maakten ongeveer 10 procent uit van de bevolking en hebben met hun eigen leefwereld een stempel gedrukt op Mokum. Amsterdam werd dan ook het Jeruzalem van het Westen genoemd. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog woonden er ruim zeventigduizend joden. In deze gids wordt die geschiedenis zo breed mogelijk in beeld gebracht, zowel synagogen en begraafplaatsen, als zaken die zich niet of nauwelijks onderscheiden van de rest van de samenleving, maar wel een joodse achtergrond hebben. Een interessant aspect is bijvoorbeeld de ontwikkeling van kleine joodse manufacturenhandelaren tot de meest gerenommeerde warenhuizen van Nederland. Ook politiek en cultureel waren joden vooral actief binnen de algemene Amsterdamse samenleving. Daardoor komt het jodendom in de stad genuanceerd en veelzijdig naar voren en ontstaat er ook een beeld van de relatie tussen de joden en de niet-joodse bevolking en de overheid. Deze was soms pijnlijk, vaak onverschillig en soms ook hartverwarmend.

Na een schets in hoofdlijnen van de joodse geschiedenis van de stad, die waar nodig in een breder kader is geplaatst, vormt de beschrijving van het joodse verleden van Amsterdam aan de hand van tastbare herinneringen de kern van het boek. In die zin is dit boek ook een wandelgids. Historische illustraties, recente foto’s en citaten van betrokkenen of van schrijvers die in hun werk relevante onderwerpen behandelen vergroten de veelzijdigheid. De beschreven gebouwen zijn soms monumentaal, maar vaak betreft het vrijwel onopvallende plekken met een joods verleden. Veelvuldig is er de herinnering aan de massamoord op de joden in de oorlogsjaren. Voor een goed begrip van joods Amsterdam kan hieraan niet worden voorbijgegaan, want in het benoemen van het oorlogsdrama wordt de omvang zichtbaar van het leed dat de joden heeft getroffen. 10 Inleiding Vanwege de samenhang tussen de vele beschreven onderwerpen en personen is daar waar het relevant is tussen haakjes een verwijzing opgenomen. Hoewel het pijnlijk is om bijvoorbeeld de Hollandsche Schouwburg met sterren te onderscheiden, is er tevens voor gekozen om de belangrijkste objecten te voorzien van één of twee sterren om hun cultuurhistorische waarde aan te geven en omdat dit soort plaatsen vanuit historisch perspectief tot de belangrijkste van joods Amsterdam behoren. Voor het actuele joodse leven in Buitenveldert en Amstelveen is afgezien van een aanduiding met sterren. Veel joods erfgoed heeft door de oorlog zijn functie verloren en raakte in de vergetelheid of is gesloopt, zoals de woningen van het arme joodse volksdeel in de oude Jodenbuurt. Gelukkig worden er door het toegenomen bewustzijn van de joodse geschiedenis van de stad niet of nauwelijks meer joodse gebouwen gesloopt. Bovendien is in Buitenveldert en het aangrenzende Amstelveen een nieuwe joodse buurt ontstaan, waarin het joodse leven, ondanks de tragedie in de oorlogsjaren, voortgaat en een toenemende veelzijdigheid vertoont. Joods Amsterdam verscheen voor het eerst in 1985 onder de titel Wandelingen door joods Amsterdam. Het is nadien als Joods Amsterdam meerdere malen opnieuw uitgegeven, telkens in herziene vorm. Bovendien is het vertaald in het Duits en het Engels. Ook is het opgenomen in Joods Nederland (1989) en in de Gids van joods erfgoed in Nederland (2016). De laatste decennia is steeds meer informatie beschikbaar gekomen, vooral over de oorlogsjaren.

Van onschatbare waarde is het Kenniscentrum van het Joods Historisch Museum, dat vrijwel al het beschikbare materiaal en de historische illustraties verzameld en toegankelijk maakt. Daarnaast hebben als gevolg van het toenemende bewustzijn over het joodse verleden van Amsterdam veel gebouwen gedenktekens gekregen. Door dit alles is ook deze heruitgave van Joods Amsterdam grondig herzien en uitgebreid. De gebouwen die hun joodse functie hebben verloren zijn in de regel alleen te bezichtigen als het publieke gebouwen zijn. Het Joods Historisch Museum in het Hoogduitse synagogecomplex en de Portugees-Israëlietische synagoge zijn dagelijks geopend, net als de meeste begraafplaatsen. De Inleiding 11 overige synagogen zijn alleen op afspraak te bezichtigen. In de regel geeft de vermelde website informatie over bezoekmogelijkheden. Bezoekers dienen zich bij het betreden van synagogen en begraafplaatsen waardig te gedragen, onder andere door een hoofdbedekking (keppeltje) voor mannen en het respecteren van de sabbatrust. In synagogen komen joden samen om door bestudering van de Tora en de overleveringen van de rabbijnen tot God komen. Een begraafplaats is voor joden een Beth Haim, een Huis des Levens, waarin het geloof in een leven na de dood ligt verankerd. In afwachting van de komst van de Messias dienen de doden een waardige rustplaats te krijgen. De genoemde joodse winkels of restaurants zijn op sabbat en joodse feestdagen gesloten, maar op zondag geopend. …’

Ik zeg het zelf aldus: ons bevolkingsdeel van Joodse origine heeft ook binnen onze landsgrenzen hun brevet van vermogen afgegeven en hun sporen getrokken. Om een specimen daarvan in eigen domicilie te noemen: onze Stille Tocht vertrekt donderdag 4 mei om 18.30 uur vanaf het Joods monument aan Het Bosch in Papendrecht.  Eind januari 2005 werd namelijk op die stek ter ere van het Joodse feest Toe Bisjwat, de verjaardag van de bomen, door Abel en Ruth de Jong een moerbeiboom geplant. Dit ter nagedachtenis aan twee Joodse families, die tijdens de Holocaust zijn omgekomen. Ik wil met uw goedvinden volgende keer een tocht maken door deze gids die eigenlijk veel meer is dan dat. Joods Amsterdam neemt u namelijk met woord en beeld mee langs zaken die wij waarderen, waarmee wij ons identificeren, die wij willen bewaren voor toekomstige generaties. Maar het toegankelijk geschreven boek is vooral een op het lijf geschreven geschiedenis van de Joden in Amsterdam, die hun wel en wee gedocumenteerd, getrouw, diepgaand beschrijft en verbeeldt. Opdat wij de eer geven die hun toekomt. Om u ‘in the mood’ van Joods Amsterdam te brengen reik ik u wat items aan die ik ooit in levende lijve bezocht, waarmee ik om zo te zeggen oog in oog stond. Dat doe ik heel kort met een uitzondering ten aanzien van de Dijksynagoge in Sliedrecht, waarvan ik de heropening een decennium terug voor u mocht verslaan: - de bewaard gebleven toegangspoort van de sjoel in Elburg.

Toen mijn echtgenote Jans en ik een fietstocht maakten op de noordelijke flank van de Veluwe belandden wij voor de ingang van een hofje met boven de boven de ingang de Hebreeuwse tekst: ‘Wij wandelen in gezelschap ten huize Gods’. - op onze gezinsvakanties bij de familie Tip in het Drentse Veenoord bezochten wij vaak een bosschage te midden van uitgestrekte akkers de Joodse begraafplaats van Sleen, een van mooiste van die provincie. - als lid van de hervormde Jongelingsvereniging in Capelle a/d IJssel bezochten wij met de hele groep de synagoge van de Joodse gemeente op het A.B.N. Davidsplein in Rotterdam Blijdorp en lazen boven de ingang in het Hebreeuws ‘Zoekt de Eeuwige en gij zult leven’,  - met mijn leerlingen havo/atheneum vertoefde ik meerdere malen in het Joods Historisch Museum dat ooit een synagogencomplex was en wij lieten ons voorlichten over het huis dat een levend museum wil zijn dat de Joodse religie, geschiedenis en cultuur weergeeft. - ook met de jongens en meisjes van mijn scholengemeenschap betraden wij enkele malen het Anne Frank Huis op Prinsengracht 262.
Wij maakten in stilzwijgen halt en front in de ruimtes waar het Joodse meisje Anne zich met haar familie probeerde schuil te houden voor de nazi’s en waar zij haar dagboek schreef. Op de literatuurlijst van de leerlingen stond op mijn suggestie vaak Het Achterhuis. - met mijn scholieren trad ik vaak in Amsterdam in de voetsporen van Marga Minco, de Joodse auteur die o.a. Het bittere kruid, het leed de Joden aangedaan schreef. Met als motto ‘Er rijdt door mijn hoofd een trein vol Joden ik leg het verleden als een wissel om’ van Marga’s echtgenoot Bert Voeten. - als kind trok ik vaak met mijn kameraden vanuit Kralingseveer naar de jongste en veruit grootste begraafplaats van Rotterdam aan het Toepad. Door de struiken, waar wij de attributen voor onze pijl en boog sneden, tuurden wij naar de honderden graven. - ooit woonde ik een dienst bij van de Vrije Evangelische Gemeente aan het sfeervolle grachtje Turfmarkt in Gouda. Ik vernam dat het kerkgebouw in vroeger jaren een synagoge was en dat de Hebreeuwse tekst erop na de Holocaust bij de verkoop verwijderd moest worden. De bittere waarheid was toen, kort na de oorlog, nog te pijnlijk om te aanschouwen. - onze huisantiquair Jan Neef in Lekkerkerk woonde bij leven aan de Voorstraat in Lekkerkerk en vertelde eens over de huissjoel van de kleine Joodse gemeente in zijn dorp. Het huis waar de kille haar diensten hield is nu een woonhuis dat uiterlijk niets meer herinnert aan het vroegere gebruik. Ik weet nog dat Neef mij begin jaren tachtig vertelde dat er alsnog een gedenkplaat was aangebracht.  - met mijn eega bezocht ik een tijd terug het Zilvermuseun aan de Haven in Schoonhoven. In 1836 kreeg de Joodse gemeente officieel toestemming het voormalige koopmanshuis voor een synagoge in gebruik te nemen. Nu nog zijn er sporen van de voormalige synagoge te traceren, zoals de vrouwengalerij. - als hommage aan onze gids en als revival van mijn verslag van de inwijding van de dijksynagoge  Rivierdijk 35 Sliedrecht geef ik integraal het door Stoutenbeek en Vigeveno gezegde op blz. 294. Een decennium terug berichtte ik u dus uit het godshuis in mijn regio en om niet in herhaling te vervallen en om u een indruk te geven van de toegankelijkheid van het vademecum citeer ik.

‘Het sjoeltje dat de Joden van Sliedrecht in 1845 bouwden aan de landelijke zijde van de Merwededijk is een opmerkelijke combinatie van Joods gebedshuis en oer-Hollands dijkgebouwtje, de enige dijksynagoge ter wereld. De plek was zodanig dat ook de Joden uit Hardinxveld en Giessendam de sjoel konden bezoeken zonder in conflict te raken met de halacha, die voorschrijft dat men op sabbat niet meer dan tweeduizend el buiten de gemeentegrens mag komen. Het onderhuis tegen de dijk was de woning van de chazan en een mikwe. De sjoel zat in de boven de dijk uitstekende verdieping. Hij is tot 1920 in gebruik gebleven. Toen moesten de diensten worden gestaakt omdat er onvoldoende religieus volwassen mannen waren om minjan te maken. Na jaren leegstand werd de sjoel in 1948 verkocht. Het werd een groentepakhuis en later een loodgieterwerkplaats, en het moest in 1998 wijken voor dijkverzwaring. Nadat de sjoel was gekocht door de Stichting Dijksynagoge Sliedrecht werd besloten deze af te breken en negentig meter verderop tegen de dijk te herbouwen. In oktober 2003 werd de dijksynagoge opnieuw ingewijd. Het interieur van het sfeervolle en intieme sjoeltje komt deels uit de voormalige synagoge van Zaltbommel, met name de bima en de banken, die in de oorspronkelijk ossenrode kleur zijn geschilderd. De heilige ark is vervolgens in dezelfde stijl toegevoegd. In het onderhuis is ook het mikwe teruggebracht met plavuizen uit de afgebroken synagoge van Gorinchem. Boven de ingang staat in het Hebreeuws: ‘In het huis des Heeren zullen we opgaan in feestgedruis’, uit Psalm 55, met het Joodse jaartal 5605 (1845). Sinds de inwijding zijn er zo nu en dan weer diensten in de orthodoxe ritus. Behalve gebedshuis is de dijksynagoge ook cultureel centrum, met lezingen en muziekuitvoeringen. Tevens is het een herinneringscentrum, dat elke tweede zaterdag van de maand van 14-16 uur kan worden bezocht, en voor groepen op afspraak.’

U weet wat er nu komt: een volgende keer wandel ik weer door Joods Amsterdam. Een rijk boek is ons toebedeeld! Overigens, de Joodse termen uit het bovenstaande worden alle in dit wonderbaarlijke werk verklaard!

JOODS AMSTERDAM

GENOEG NU OVER MIJ

 

Een bundel essays leg ik in onze uitstalkast van boeken die er echt toe doen van een grande dame, van wie ik tot mijn schade en schande moet zeggen dat zij in onze rubriek tot op heden nog niet figureerde. Om mijn gemis in te halen laat ik u niet alleen van haar proza in ‘Wat zit je nou te lachen?’ proeven maar licht ik ook haar doopceel en citeer ik de tekst van de omslag. Ik vraag uw aandacht voor de 278 bladzijden tellende paperback Genoeg nu over mij van Marja Pruis en van Nijgh & Van Ditmar met de ondertitel ‘Confessies van een ervaren schamer’. Het neologisme uit de subtitel verklaart Pruis zelf in haar stuk ‘De ervaren schamer. Over je verstoppen en toch gezien worden’ waarin zij verhaalt over haar vraaggesprek met de psychoanalyticus Louis Tas (1920-2011).
Ik pluk daaruit: ‘Schaamte is volgens de man die het kon weten een gebrek aan empathie met jezelf, en moet overwonnen worden wil je niet ten onder gaan aan zelfhaat’, ‘Schaamte is het gevoel dat je in de ogen van anderen compleet waardeloos bent en dat ze daarin nog gelijk hebben ook. Schaamte is zeer verwant aan depressie en kan uiteindelijk zelfs tot zelfmoord leiden. Het gaat ook niet makkelijk over. Zodra iemand je herinnert aan de aanleiding komt het direct weer terug.’en ‘Alleen als je begrijpt dat die schaamte een fantasie is. Schaamte impliceert ook dat jij vreselijk belangrijk bent in andermans ogen; dat ze altijd op joú letten.’ De noties ‘confessies’ en ‘ervaren’ uit de ondertitel geven een persoonlijke lading aan de bundel. Ik vermoed dat u nu al op weg bent naar de boekhandel!

De doopceel volgens de site van de uitgever: ‘Met haar eerste boek, De Nijhoffs of de gevolgen van een huwelijk (1999), toonde Marja Pruis zich een gedurfd schrijversbiograaf. Het object van haar jarenlange fascinatie, de schrijfster A.H. Nijhoff, echtgenote van de dichter Martinus Nijhoff, deed ze meer dan recht door haar levensverhaal vanuit verschillende standpunten te beschrijven, inclusief dat van de biograaf. Een spannend en relativerend boek was het resultaat, dat zich laat lezen als het relaas van een queeste maar ook als een commentaar op het schrijven van biografieën. De typische verteltrant van Pruis, zinderend maar tegelijkertijd afstandelijk en ingehouden, bereikt een nieuw hoogtepunt in de roman Bloem (2002). Hierin beschrijft Pruis op pijnlijk geestige wijze een ‘amour fou’; in sneltreinvaart laat zij het lot van de minnaar zich ontrollen, onverbeterlijk pathetisch als in een doktersroman, een gedicht van Auden of een film van Truffaut. Het thema van de geliefden als intieme vreemden verkent ze opnieuw in de roman De vertrouweling (2005). Vanuit verschillende perspectieven beschrijft ze een aantal ogenschijnlijk kabbelende levens, van stellen met opgroeiende kinderen, die met elkaar op vakantie gaan en ondertussen weinig tot niets van elkaar blijken te weten. Met haar volgende roman Atoomgeheimen (2008) bewijst Pruis opnieuw de chroniqueur van het moderne (vrouwen)leven te zijn. Haar roman gaat over de onmogelijkheid alles met elkaar te laten kloppen in één leven, en dus over geheimen.

In een verrassende raamvertelling krijgen we de af en toe onnavolgbare gangen van lingerie-ontwerpster Carice van Luijn voorgeschoteld, en worden we en passant getrakteerd op een onthullend inkijkje in het actiewezen van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Opnieuw een meeslepende, actuele roman over liefde en verlies, intimiteit en trouw, angst en verleiding. In 2011 verscheen Kus me, straf me. Over leven en schrijven, liefde en verraad’, waarin het terugkerende thema de spanning tussen schrijven en schaamte, toedekken en onthullen, intimiteit en openbaarheid centraal staat. Een prikkelende combinatie van literatuur- en zelfbeschouwing, van fictie en non-fictie. In 2013 volgde Als je weg bent. Over Patricia de Martelaere en in 2016 verschijnt naast de roman Zachte riten haar non-fictie bundel Genoeg nu over mij waarin ze de vage grenzen tussen zelfhaat en ijdelheid, schoonheid en verdriet, verlegenheid en narcisme, liefde en medelijden verkent.’

De omslag: ‘In een wereld die zich iedere dag wéér schreeuwender aandient, kun je je afvragen hoe een mens zich ooit kan verzoenen met het feit dat hij bestaat, en dat hij daar het beste van moet maken. Tenminste, dat vraagt Marja Pruis zich af. Kijkend naar zichzelf en anderen verkent zij de vage grenzen tussen zelfhaat en ijdelheid, schoonheid en verdriet, verlegenheid en narcisme, liefde en medelijden. Wie zie je als je in de spiegel kijkt? Wat is het gastvrouwsyndroom en hoe kom je ervan af? Waarom gaat de mensheid niet aan schaamte ten onder? Wanneer is het gerechtvaardigd om 'ik' te schrijven? Waarom zijn vrouwen grappiger dan mannen? ‘Genoeg nu over mij’ is de weerslag van lezend denken, en van denkend naar de wereld kijken.’
Marja Pruis met ‘Wat zit je nou te lachen?’ - Er is een kat aan het verdrinken in de gracht. Mijn collega en ik staan er met onze neus bovenop, de avond moet nog beginnen. Hoe diep zo’n gracht is, en hoe onmogelijk om zonder hulpmiddelen aan de wallenkant te komen, blijkt pas als je zo’n beest daar in die diepte ziet spartelen. Inmiddels hebben heel wat mensen zich verzameld om deze doodsstrijd aan te zien. ‘Het is een huiskat!’ roept iemand, om het allemaal nog erger te maken.

Ik moet denken aan mijn zus, die haar hond achterna is gesprongen. Het is een heel erg verhaal, maar ik moet altijd lachen als ik eraan denk. ‘Waarom lach je?’ vraagt mijn collega. Ik hoor de verontwaardiging in zijn stem. Ondertussen heeft iemand een bezem te voorschijn gehaald, en houdt die rechtstandig hengelend naar beneden, met het brede stuk vooruit.
‘Ik moet denken aan mijn zus,’ zeg ik. ‘En haar hond.’ ‘O nee,’ zegt hij. ‘Niet dat verhaal. Het is te erg.’Ik weet dat mijn ogen twinkelen terwijl ik naar het spartelende lijfje kijk dat met moeite de kop boven het water houdt. Opeens gebeurt het wonder. De kat slaat één poot om de borstel, dan de andere. Héél langzaam laat hij zich uit het water trekken, het is een ongelooflijk gezicht. Dat een kat in uitgestrekte vorm zo lang kan worden, er lijkt geen einde aan te komen. Dit is dus hoe een verzopen kat eruitziet, denk ik. Maar ook is het griezelig menselijk, zoals het beest zich vastklampt aan de bezem, telkens hoger in het luchtledige zweeft. Ik weet niet of ik moet huilen of lachen, maar neig toch nog steeds heel erg naar het laatste. Met alle macht probeer ik me te beheersen. Het gebeurt me de laatste tijd te vaak dat mensen aan me vragen waarom ik lach. Altijd met een ondertoon van ‘wat zit je nou te lachen’. Bijvoorbeeld toen de directeur van het Letterkundig Museum me intens aan het uitleggen was waarom hij Heleen van Royen, wier selfies hij besloot tentoon te stellen, zo’n moedige en uitzonderlijke vrouw vond.

‘Waarom lach je nou?’ vroeg hij opeens. Ik meende woede te horen, maar die hoor ik altijd best gauw. Als ik de grap probeer uit te leggen, is die al vervlogen. Meestal weet ik ook pas dat ik lach als iemand anders me erop wijst. Het is in ieder geval niet dat ik Heleen van Royen niet moedig en uitzonderlijk zou vinden, zij het op een harakirimanier. Het had meer te maken met de omstandigheid waarmee hij zichzelf aan het verklaren was. Maar leg dat maar ’s uit. In plaats daarvan haal ik onmiddellijk de lach van mijn gezicht. Of vorige week nog, toen Jan Siebelink me prompt antwoordde in reactie op mijn vraag of hij anderen wel eens leed had berokkend – ik was hem aan het interviewen, dan mag je de gekste vragen stellen – dat hij bij vrouwen wel eens meer verwachtingen had gewekt dan hij kon waarmaken. ‘Wat zit je te lachen,’ zei hij vervolgens. ‘Ik weet niet,’ sprak ik betrapt. ‘Ik zie het gewoon voor me.’ Vrouwen zijn vreselijk, vertel mij wat. Ik zie die film al voor me, zou mijn moeder zeggen. Om wie ik overigens laatst ook moest lachen, toen ik haar opzocht en ze de deur opende van haar kamer. ‘Hoe is het, mam?’ vroeg ik. ‘Ach.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Er is niet zoveel te doen hier.’ ‘Nee?’ Als ik niet lach, maak ik conversatie. ‘Nee,’ zei ze, en keek me vol berusting aan. ‘Het is een aflopende zaak hier.’ Op weg naar huis moest ik er nóg om lachen. Inmiddels is de kat bijna helemaal naar boven getakeld als hij plotseling de bezem loslaat en terug in de diepte valt. Iedereen schreeuwt, de kat het hardst. Mijn collega stoot me aan: ‘Jezus Mar.’
‘Sorry,’ hik ik.

Andermaal turen we naar het zwarte water waar het beestje in steeds kleinere kringetjes ronddraait, het koppie nu meer onder dan boven. Naast me heeft zich een junk geposteerd.
‘En nu geeft hij het op,’ lispelt hij. Nu is het mijn beurt iemand op zijn bek te willen rammen. Ja jíj geeft het op. Jij hebt het zo te zien dertig jaar geleden al opgegeven. Ik wil hem de gracht in sodemieteren, en een flinke tik met die bezem na geven. Al die emoties op zo’n dag. Een rondvaartboot komt langszij, helt naar één kant als de passagiers overboord hangen om niets te missen van het drama. Weer is die bezem naar beneden gestoken als de reddende hand, en weer heeft de kat zich vastgeklauwd. In een gewijde stilte vindt het grote hijsen plaats. Hoger en hoger gaat-ie, het lijf inmiddels op bijna bezemlengte. Wat er al niet kan gebeuren in seconden, nog een klein stukje, nog een héél klein stukje, ik denk dat er gebeden wordt, hou vol. Als het druipende geval is binnengehaald, klatert het applaus op. De kat zet het op een schreeuwen. Als ik bij de Munt ben, kan ik hem nog horen. Ik hoor hem nog steeds.’

GENOEG NU OVER MIJ

SINGING IN THE BRAIN

 

Het geschiedde woensdag 3 mei: de man van de post leverde een pakketje af met daarin een lijvig boek waarvan ik meteen de anekdote ‘Michael en Séan’ op de bladzijden 51 t/m 56 tot mij nam. Dat deed ik om het verhaal te horen van deze tweeling die lijden aan de chronische spierziekte myotonic dystrophia en elk weekend bij hun grootouders Volgers in Schermerhorn heel veel tijd besteden aan het bespelen van de verschillende instrumenten: Michael is echt dol op de viool, Séan op de cello. De verschrompeling van de hersenschors kan de oorzaak zijn dat beide jongens een IQ van minder dan 35 hebben, maar zij beschikken toch over een uitzonderlijk groot talent voor het ontdekken van structuur in muziek. In een editie van DWWD zag ik voorbije april de twee voluit met overgave musiceren en dat als omlijsting van de presentatie van een boreling van een hoogleraar neuropsychologie. Het ging om de 432 bladzijden tellende, royaal geïllustreerde paperback Singing in the brain van Erik Scherder en uitgeverij Atheneum-Polak & Van Gennep met de ondertitel ‘Over de unieke samenwerking tussen muziek en de hersenen’. Op de omslag staat de zo genoemde ambassadeur van de neuropsychologie onder een paraplu met om zich heen muzieknoten en hersenen.
Het zit er dik in dat Scherder in gedachten heeft de lyric ‘Singin’ in the rain’ zoals Gene Kelly die in de jaren vijftig zong. Ik citeer:

Doo-dloo-doo-doo-doo
Doo-dloo-doo-doo-doo-doo
Doo-dloo-doo-doo-doo-doo
Doo-dloo-doo-doo-doo-doo...
I'm singing in the rain
Just singing in the rain
What a glorious feelin'
I'm happy again
I'm laughing at clouds
So dark up above
The sun's in my heart
And I'm ready for love
Let the stormy clouds chase
Everyone from the place
Come on with the rain
I've a smile on my face
I walk down the lane
With a happy refrain
Just singin',
Singin' in the rain
Dancin' in the rain
Dee-ah dee-ah dee-ah
Dee-ah dee-ah dee-ah
I'm happy again!
I'm singin' and dancin' in the rain!
I'm dancin' and singin' in the rain...

Scherder verwijst via zijn titel naar deze song omdat het effect van muziek een goed gevoel geeft, een smaak van welbevinden aanreikt, een soort van welbevinden veroorzaakt. En dat met name bij aangename muziek. Op de achterzijde rept de tekst van de uitgever daarna. Ik citeer: ‘Erik Scherder speelt viool. Hij kan er nog niet veel van, maar het oefenen en het bezig zijn met muziek stimuleert zijn hersenen. Hij wordt er fit van – en gelukkig. Muziek, op wat voor manier dan ook beleefd, professioneel of zomaar, passief of actief, kan wonderen doen. In Singing in the brain beschrijft Scherder hoe. Een aantal bijzondere mensen komt voorbij: de violist die een aardbeving overleefde, het meisje dat uit een coma ontwaakt door haar lievelingsmuziek, de verlamde gitarist die componist werd, de eeneiige tweeling die geen melodie kan volgen maar ritmisch geniaal is. Waarom wordt een liedje een hit? Waarom houden we van droevige muziek? Dit boek beantwoordt alle vragen over hersenen en muziek. Boeiende wetenschap wordt afgewisseld met unieke casestudy’s. De meest bevlogen professor van Nederland vertelt zoals alleen hij dat kan: met vaart, vaardigheid en een groot inlevingsvermogen.’
Op zijn site staat een column van Scherder en ook die geef ik door. Maar niet voordat ik u gezegd heb dat wij Singing in the brain hier met elkaar gaan uitzingen!

Erik Scherder: ‘In Amsterdam fiets ik. Overal naartoe, werk of privé, en weer terug. Wat me opvalt is het aantal fietsers dat met ‘oortjes’ in of een koptelefoon op dwars door het stadsverkeer rijdt. Dus op de fiets zit én naar muziek luistert! Ik denk dan: muziek is leven, en er is geen leven zonder muziek. Dat geldt voor velen, zeker voor de meerderheid. In mijn boek beschrijf ik waarom dat zo is. Daarnaast besteed ik aandacht aan de vraag welk netwerk net iets anders functioneert bij de paar mensen die níét van muziek houden. Bij die mensen is er sprake van een zwakkere verbinding tussen de auditieve schors en de nucleus accumbens, de kern die ons doet verlangen. Opmerkelijk is dat bij die mensen die nucleus accumbens het wél doet als het om andere verlangens in het leven gaat, zoals seks. Gelukkig maar. Ik reis ook heel veel met de trein; ik kan dan goed werken onderweg, zodat er geen tijd verloren gaat. Afgelopen winter liep ik vaak over koude, soms lege perrons. Maar in de verte klonken warme tonen. Ik ging de centrale hal van het station in en zag een jonge vrouw pianospelen. Steengoed! Prachtige klanken vulden de hal. Je raakt er ontspannen van. Even rust. Hetzelfde ervoer ik toen we met een van onze kinderen het Flevoziekenhuis in Almere binnen kwamen. Gestrest, omdat het niet goed ging. En daar, echt waar, speelde óók een pianist. Gewoon midden in de hal van het ziekenhuis. Mooie, rustige muziek. Er viel iets van ons af, even wat minder spanning. Zó belangrijk is dat!

In mijn nieuwe boek leg ik uit hoe dat allemaal werkt, en ook wat het betekent voor je bloeddruk en hartslag. Waarom genieten we zo van muziek? Waarom verlangen we er steeds opnieuw naar? Welke netwerken in de hersenen houden zich daarmee bezig? Ik probeer het allemaal zo helder mogelijk te beschrijven. Als een soort achtergrondmuziek hoor ik in de trein geregeld medereizigers zachtjes meehummen met de muziek die ze beluisteren via hun ‘oortjes’. Dat meehummen alleen al! Zo anticipeer je op wat er komt, en daarmee houden zich weer andere netwerken in de hersenen bezig. In mijn boek leest u welke – en waarom. Muziek is dus eigenlijk altijd en overal. Op bruiloften en bij begrafenissen. Dat zijn ook de momenten waarop we met elkaar zingen. Geweldig om te zien wat zingen met elkaar betekent: meer saamhorigheid, meer innerlijke kracht! Ik denk hierbij ook terug aan de aanslag in Berlijn, op de Kerstmarkt, vorig jaar. De dag na de aanslag stond daar een grote groep mensen, kaarsjes in de hand. En… ze zongen met elkaar! Logisch, want dat samen zingen geeft de kracht ‘samen één groep’ te vormen, bestand tegen alles van buitenaf. Dat gevoel van saamhorigheid komt tot stand door het vrijkomen van oxytocine – ik vertel erover in mijn boek. Daar gaat het ook over oncofonie: patiënten die aan kanker lijden en met elkaar in een koor zingen. Zeer indrukwekkend! Elke film of serie start ermee.

Muziek. Ik kan mij nog zo de melodie van Baantjer voor de geest halen. Baantjer was voor ons gezin vaste prik op vrijdagavond. Je verbindt dan die fijne momenten met die muziek. Dat is een van de verklaringen voor het verschijnsel dat muziek emoties oproept. Het is niet eenvoudig om de verschillende emoties die door muziek opgeroepen kunnen worden, zoals vertedering, verwondering, verbazing, nostalgie, spanning, vreugde en verdriet, goed te verklaren. Ik kom hier uitgebreid op terug in mijn boek, omdat juist de variëteit aan emoties muziek uniek maakt. Mede daarom kan muziek een speciale rol spelen voor mensen met een aandoening, zoals autisme, of voor mensen die getroffen zijn door een beroerte. Als ik zie hoeveel mensen op hoeveel verschillende manieren worden geraakt door muziek, dan kan ik niet anders: dan wil ik me verdiepen in deze materie. Hoe kan het toch dat een leven zonder muziek eigenlijk niet voor te stellen is? De afgelopen twee jaar heb ik mij vele avonden en weekenden verloren in de vele wetenschappelijke studies die zijn gedaan naar de verbindingen en relaties tussen muziek en de hersenen. Ik hoop dat ook u zich zult verliezen in de schoonheid van muziek, en ik gun het u van harte dat u net als ik zult aanvoelen hoe waardevol muziek is.’

SINGING IN THE BRAIN