Een kijk- en leesalbum heb ik voor u dat ik nog maar een weekend in huis heb en waarover ik bij u nu al gewag wil maken. En dat komt omdat niet alleen de titel maar ook de ondertitel mij zo intrigeerde. Het gaat om het 208 bladzijden tellende, uitbundig en relevant geïllustreerde De tuin als lusthof & slagveld van Gerda Bosman en Corlijn de Groot, een uitgave van de door ons zo beminde uitgeverij Scriptum. Op het moment van dit schrijven blik ik in onze achtertuin waar de buxusstruiken een oogstrelend decor vormen. Onze Thea van Duijvenbooden stuurde mij voorbije zaterdag het in groen gestoken boek met de harde cover waarop zeg maar de subtitel prijkt die mij meteen in de ban had. Daar staat immers: ‘Kun je planten lui maken? Waarom schiet een slak liefdespijlen af? Is basilicum de plofkip onder de planten? Hoe lief is een lieveheersbeestje? Waar bewaart een onthoofde worm zijn herinneringen? Kan een boom asociaal zijn?’ De zinsnede over de prikkelende pijlen van de slak, daar ging het om. Onze voor- en achtertuin onderscheiden zich doordat het een el dorado voor slakken moet zijn. Met de regelmaat van een goedlopende klok pik ik de weekdieren op om ze op een voor ons veilige plaats te deponeren. Ik kan het niet van mijzelf verdragen dat ik een huisjesslak of een naakte slak het leven beneem. Omdat ik mij heb laten vertellen dat een slak vaak heel ‘nuttig’ werk in de tuin doet door dood materiaal op te ruimen en als voedingsstof aan de bodem toe te voegen. Een week terug zag ik in de ronde haag met buxus achter twee elkaar liefkozende, zeg maar vrijende slakken. Het album De tuin als lusthof & slagveld heeft mij nu wijzer gemaakt door o.a. door het slakkenverhaal van Gerda Bosman op blz. 59. Want een duo slakken paart met elkaar maar een solo slak kan dan ook! De meeste slakken zijn tweeslachtig, ze kunnen van gescheiden geslacht zijn, maar ook hermafrodiet. Hoe dat slakkengangetje werkt wordt nu door Bosman via beeld en woord uit de doeken gedaan in het chapiter ‘De liefde, een strijdtoneel Waarom schiet een slak liefdespijlen af?’
Ik citeer Gerda: ‘Er woedt een strijd tussen de seksen in de hermafrodiete slakkenwereld. En in die strijd worden echte wapens ingezet. Een daarvan is de liefdespijl, een piepklein kalkstokje waarmee parende slakken elkaar te lijf gaan tijdens de daad. Ik heb er nog geen een kunnen vinden terwijl er genoeg slakken rondwandelen in de tuin. Toegegeven: ik weet eigenlijk niet goed waar ik naar moet zoeken. Om ze toch eens van dichtbij te bekijken, nodig ik mezelf uit bij Joris Koene. Hij werkt aan de Vrije Universiteit Amsterdam en doet daar onder meer onderzoek naar slakkenvoortplanting. Ik mag zijn verzameling liefdespijlen door een microscoop komen bekijken. De pijltjes van de segrijnslak – een in Nederland veel voorkomende slak – zijn wit, gemaakt van kalk en ongeveer negen millimeter lang. Koene laat me ook een filmpje zien van een Japanse slakkensoort die van onderaf door een glasplaat heen zijn gefilmd. Zo heb je goed zicht op hoe ze elkaar met pijlen bestoken. Schizofrene cupido. Een segrijnslak is hermafrodiet, wat in dit geval betekent dat de slak tijdens de paring tegelijkertijd mannetje en vrouwtje is. De pijl hoort bij het mannelijke arsenaal en wordt gemaakt in een pijlzak. Daar wordt hij voorzien van een laagje hormonenslijm. Vanuit dit zakje wordt de partner bestookt. In het ‘vrouwenvlees’ komen de hormonen direct in het bloed. Daar zorgen ze ervoor dat het sperma dat volgt, zo lang mogelijk in het vrouwtje blijft. De vrouwelijke organen slaan het sperma op. Maandenlang. Het zaad in de opslag is van verschillende mannetjes. Een overschot wordt afgebroken in een speciaal kanaaltje waar het sperma doorheen moet. De pijlhormonen zorgen ervoor dat dit afbraakkanaaltje wordt afgesloten. Hoe beter zijn pijl werkt, hoe ongevoeliger zij wordt voor de hormonen. Hij zorgt daarom voor een cocktail van verschillende hormonen en gedurende de evolutie paste de vorm van de pijl zich aan. Onder de microscoop kun je dat goed zien. De pijlen zijn zo gevormd dat de oppervlakte zo optimaal mogelijk is opdat er lekker veel hormonenslijm aan blijft plakken. In de slak is dus een evolutionaire wapenwedloop aan de gang tussen de mannelijke en de vrouwelijke geslachtsorganen. Zo’n wedloop is natuurlijk wel bekend van organismen waar de seksen gescheiden zijn. Je zou denken dat een organisme dat het vrouwelijke en het mannelijke in zichzelf verenigt, daar in vrede mee leeft. Dat ook in hermafrodieten een strijd tussen de seksen woedt, is voer voor mijn gedachten.’
Ik pikte dit specimen uit De tuin als lusthof & slagveld om te illustreren dat het een symbiose wil zijn tussen wetenschap en tuinieren. Gerda en Corlijn verwoorden dit opzet in het Voorwoord dat ik integraal aan u doorgeef. Hetzelfde doe ik met de tekst op de omslag. Winston Churchill verkondigde in 1918 al ‘War is the natural occupation of man … War – and gardering’ Vandaar dat wij een volgende keer een tocht maken door de hoofdstukken ‘Darwin in de tuin’, ‘Liefde en seks’, ‘Hack!’, ‘Psyche’, ‘Intelligentie’ en ‘Dood en verderf’.
Voorwoord: ‘Tuinieren is oorlog. Gewapend met schoffel en spade ga je de strijd aan met ongewenste indringers, zoals woekerend zevenblad, vraatzuchtige slakken en duivelse duizendknoop. Ondertussen verdedig je je nieuwe aanplant zo goed en kwaad als het kan. Je gaat ervan zweten en je wordt er misschien smerig van, maar de strijd tegen de groene overmacht is gezond voor lichaam en geest. Toen wij elkaar leerden kennen, bleken we twee interesses te delen: wetenschap en tuinieren. Het verbaasde ons dat er bibliotheken vol tuinboeken zijn geschreven maar dat ze de wetenschap vaak negeren. En dat terwijl de wetenschap zoveel te vertellen heeft over de tuin. Het is een prachtig laboratorium om experimenten in te doen: een laboratorium voor grote wetenschappers als Charles Darwin maar ook voor simpele zielen zoals wij, die leren via ‘trial and error, error, error’. Maar wat zijn de fouten? Een wijze tuinierster ze ooit: ‘There are no gardening mistakes, only experiments’. Sinds 2010 opereren we onder de naam De Groene Vinger: we organiseren experimenten als het Aardpeerfestival. Schrijven blogs op onze website en columns voor ‘de Volkskrant’. De afgelopen jaren hebben we allerlei wetenschappers met onze vragen bestookt. Over het seksleven van de slak tot de minder aardse vraag of je kunt tuinieren op de maan. De onderzoekers namen altijd de tijd om ons van alles uit te leggen en onze nieuwsgierigheid te bevredigen. Of je vingers na het lezen van dit boek groener zullen zijn, kunnen we niet garanderen. Wel beloven we dat je je tuin op een andere manier gaat zien, namelijk als een stuk natuur waar het barst van de sex, drugs en rock’n ‘roll. Onze tuinen zijn nog even wild en ontembaar als voordat we aan dit boek begonnen, maar nu snappen we tenminste waarom we de strijd keer op keer verliezen.’ En inderdaad: sinds ik dit tuinalbum mocht aanschouwen en deels tot mij nemen zie ik onze tuin met andere ogen!
De cover: ‘Tuinieren roept allerlei vragen op. In tuinboeken lees je wel wat je moet doen om je planten tevreden te houden maar niet waarom het zo moet. Daar nemen Gerda Bosman en Corlijn de Groot geen genoegen mee. Met hulp van wetenschappers en door zelf experimenten uit te voeren beantwoorden ze allerlei vragen. Na het lezen van dit boek zul je nooit meer met dezelfde ogen naar je tuin kijken. Je zult ontdekken dat het geen lieflijk paradijs is. Het is een slagveld waar planten en dieren elkaar bestrijden, maar waar soms ook onverwachte bondgenootschappen ontstaan. Gerda en Corlijn laten zien wat tuinieren in werkelijkheid is: het hacken van de natuur. Hun territorium is daar waar de natuur haar gang gaat en de mens haar meent te moeten manipuleren: de tuin, de akker, de vensterbank, de koelkast, het park en de hortus. Ze schrijven over het seksleven van de slak, tellende appelbomen, vleesetende planten en de wonderbaarlijke wederopstanding van supermarktsla. Gerda Bosman is wetenschapsjournalist bij de NTR. Van haar volkstuin probeert ze een bostuin te maken met enkel eetbare planten. Dat is een uitdaging. Want welke planten moet je te vriend houden en welke niet als je de opbrengst hoog en de inspanning zo klein mogelijk wilt houden? Corlijn de Groot werkt als wetenschapsjournalist, onder andere voor de publieke omroep. In haar vrije tijd is ze vaak in haar achtertuin te vinden waar ze het planten bij voorkeur zelf met elkaar laat uitvechten. Corlijn noemt dat darwinistisch tuinieren. Samen bestieren Corlijn en Gerda De Groene Vinger, het digitale platform dat zich ook richt op mensen met slechts 1 groene vinger. Voor het wetenschapskatern van de Volkskrant schreven ze de rubriek 'De tuin als laboratorium'.
Een postume hommage aan een grote dame uit ons nabije verleden heb ik voor u, die vooral te danken is aan een neef die een paar jaar terug haar memoires vond. Het gaat om het 510 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde Jacoba van Tongeren van Paul van Tongeren en Trudy Admiraal en van uitgeverij Aspekt. De ondertitel ervan suggereert het thema, want die gaat als ‘en de onbekende verzetshelden van Groep 2000 (1940-1945)’. Op de cover zien wij de hoofdpersoon op een schilderij van Max Nauta uit 1945. Ik omschreef dit intrigerende en meeslepende werk met ‘een postume hommage’ omdat Jacoba van Tongeren (1903-1967) tot op heden eigenlijk onopgemerkt is gebleven in de geschiedschrijving. Zo wordt zij niet genoemd in het compendium 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis samengesteld door Els Kloek in 2013. Wel passeren in het lijvige werk de dames Esmée van Eeghen, Marie-Anne Tellegen, Reina Prinsen Geerligs en Hannie Schaft die in oorlogstijd van wanten wisten en de Duitsers niet pikten. Els Kloek schreef in haar Inleiding dat haar boek bedoeld is als een monument voor al die vrouwen uit ons vaderlands verleden die ooit beroemd of berucht waren, maar in het huidige tijdsbestek vaak vergeten zijn. De grote verdienste van Paul van Tongeren en Trudy Admiraal is dat zij het doen en laten van Jacoba van Tongeren opgerakeld hebben. Vandaar dat op de omslag Kloek haar nagelaten schriften omschrijft met ‘spannend, fascinerend, intrigerend, onthullend en ontroerend’. Vooral de zinsnede van Kloek ‘Jacoba was een vrouw in een mannenwereld die zichzelf trouw bleef en deed wat ze vond dat ze moest doen’ intrigeerde mij. Na Jacoba van Tongeren gelezen te hebben kwam ik meteen tot de idee dat in 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedschrijving een dame haar plaats moet afstaan aan Jacoba of dat ‘1001’ veranderd dient te worden in ‘1002’. De komende weken wil ik dan ook in deze kolommen in de voetsporen van Jacoba van Tongeren treden door haar neef Paul op de voet te volgen.
Wat nu volgt is bagage voor die tocht. Op de omslag staat ook een citaat van de directeur NIOD, Marjan Schwegman: ‘Door haar directe, indringende vertelstijl die bij vlagen doet denken aan die van een verslaggever, wordt de lezer haar wereld ingetrokken. Tegelijkertijd zorgt juist die blik ervoor dat allerlei ingesleten aannames over 'het verzet' aan het wankelen worden gebracht.’ En deze woorden brachten mij tot het artikel ‘Hoe vrouwen uit het verzet verdwenen’ in het dagblad Trouw van 18 april. Ik citeer Schwegman met ‘Zo leidt zij (Jacoba) ook Groep 2000: die heeft een knokploeg (KP), maar met zuiver defensieve taak, indachtig het gebod 'Gij zult niet doden'. Ze neemt wel bonkaarten aan die met behulp van gewapende overvallen zijn verkregen, en geeft ook namen door van gevaarlijke individuen die door anderen geliquideerd worden. Maar gebruik van dit type geweld door de Groep zelf, mijdt ze zoveel mogelijk. En als het dan toch moet, zorgt ze dat ze erbij is, om gewonden bij te staan en te troosten, te luisteren, te zorgen. Zoals Jacoba tegen Van Randwijk zegt: ‘Wij zijn Kerk, geen Knokploeg.’ Deze overtuiging van Van Tongeren krijgt in maart 1945 een monsterlijke klap, wanneer de SD een inval doet in het kantoor van Groep 2000 aan de Amsterdamse Stadhouderskade. Juist dan is, tegen alle regels in, de sleutel op het door de Groep gebruikte codesysteem op kantoor achtergebleven; verborgen weliswaar, maar toch een groot risico. De spanningen lopen op. Moet de KP van Groep 2000 in actie komen en het kantoor overvallen om de code veilig te stellen en zo duizenden levens redden? Van Tongeren wil wachten en proberen de codesleutel vreedzaam veilig te stellen. De top van het landelijke verzet, die haar ter verantwoording roept, is aanvankelijk vóór een inval, maar laat zich door Van Tongeren overtuigen. Van Randwijk, die vóór was, lijdt een nederlaag. Deze overtuiging van Van Tongeren krijgt in maart 1945 een monsterlijke klap, wanneer de SD een inval doet in het kantoor van Groep 2000 aan de Amsterdamse Stadhouderskade. Juist dan is, tegen alle regels in, de sleutel op het door de Groep gebruikte codesysteem op kantoor achtergebleven; verborgen weliswaar, maar toch een groot risico. De spanningen lopen op. Moet de KP van Groep 2000 in actie komen en het kantoor overvallen om de code veilig te stellen en zo duizenden levens redden? Van Tongeren wil wachten en proberen de codesleutel vreedzaam veilig te stellen. De top van het landelijke verzet, die haar ter verantwoording roept, is aanvankelijk vóór een inval, maar laat zich door Van Tongeren overtuigen. Van Randwijk, die vóór was, lijdt een nederlaag. Overval - Maar ook een lid van de KP van Groep 2000 wil aanvallen. Deze Ab de Boer krijgt van Van Tongeren de order dat hij moet wachten. Boos en gekwetst ontmoet hij een ander groepslid, Arie van Doesburg, die Jacoba's leiderschap wil overnemen. Van Doesburg tergt de gefrustreerde De Boer door hem voor 'laf juffershondje' uit te maken. Dat is genoeg. Met enkele andere KP'ers plegen zij een overval. Ze ontkomen, maar de SS'er Ernst Wehner wordt doodgeschoten. De codesleutel brengen ze niet in veiligheid. Iedereen weet wat nu gaat volgen: represailles - precies daarom had Jacoba willen wachten. De passages waarin zij beschrijft hoe zij in de EHBO-post onder een brug wacht en daar getuige is van de moord op dertig mensen in het Weteringplantsoen, zijn hartverscheurend. Zij voelt zich schuldig en verantwoordelijk. Van Randwijk sterkt haar daarin door te zeggen dat deze gebeurtenis aantoont dat zij onbekwaam is als verzetsleidster. Opmerkelijk, omdat juist hij de voorkeur gaf aan gewapende actie. Jacoba twijfelt aan alles, ook aan haar eigen leiderschap. Toch veronachtzaamt ze haar rol nergens, ze blijft daadkrachtig en zorgt er zelfs voor dat de sleutel in veiligheid wordt gebracht.’
Hulde, lof en dank aan Paul van Tongeren en Trudy Admiraal: zij hebben een grande dame aan de vergetelheid ontrukt!
Voorlopig (dus) tot slot, Marjan Schwegman op Wikipedia:
‘- Op hulp aan onderduikers stond de doodstraf, desondanks werd het tot nu toe niet tot het 'echte' verzetswerk gerekend. Zo bleven vele vrouwen, die vaak de taak hadden om onderduikers te verzorgen, als verzetsstrijders ongezien.
- Van Tongeren combineerde legaal met illegaal bestaan. Zij was maatschappelijk werkster en deed verzetswerk. Zo waren er meer mannen en vrouwen die onder de dekmantel van een legale positie in de gewone maatschappij binnen Groep 2000 hun illegale werk deden: dominees, politiemannen, verpleegsters, gemeenteambtenaren.
- Door de vragen die de memoires oproepen, ontstaat een agenda voor nieuw onderzoek: er is duidelijk nog een stuk onbekende geschiedenis die zichtbaar gemaakt dient te worden. Het nieuwe onderzoeksprogramma van het NIOD zal juist extra aandacht besteden aan de rol van vrouwen in het verzet.
De man van de post zorgde er vanmorgen voor dat wij aan de vooravond beland zijn van een literaire tocht. Ruud gaf aan mij af een pakketje met daarin een door pr-dame Greta Le Blansch geschreven boodschap en het onderhavige werk. Ik heb het over het 418 bladzijden tellende, van een fotokatern voorziene Dichter bij Dordt van Wim Huijser en van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar met de ondertitel ‘Biografie van C. Buddingh’’. De wikkel om de harde cover toont de poëet uit Dordrecht in peinzende pose. Uiteraard kent u het gezegde ‘Hoe dichter bij Dordt, hoe rotter het wordt’ waarmee in de middeleeuwen gedoeld werd op de zandbanken op de grillige rivieren bij de toen belangrijkste stad van ons land, die op allerlei plekken even snel verdwenen als ontstonden. Op zijn jongste jaardag die onze Koning Willem-Alexander in Dordrecht vierde, sloot hij zijn dankwoord aan de burgerij af met de bekende slagzin ‘Hoe dichter bij Dordt, hoe mooier…’, die het publiek mocht afmaken en dat deed met ‘… hoe mooier het wordt’. De publicist en auteur Huijser speelde bij het bedenken van een titel voor zijn hommage aan Buddingh’ op de zinspreuk en kwam aldus tot zijn Dichter bij Dordt.
Huijser start de levensbeschrijving met een proloog waarin verhaald wordt over een dichtersfeest in 1966 waarbij als tiende poëet Buddingh’ zijn vers ‘Pluk de dag’ mag zeggen. Ik zal die inleiding zo aan u doorgeven, evenals de tekst van de omslag. Eerst wil ik echter de seance oprakelen, die ik als wethouder van cultuur in 1981 in het theater De Willem mocht beleven. Op die avond in oktober verzorgde de dichter uit Dordrecht geheel solo een poëziemanifestatie. Buddingh’ hield niet alleen een causerie over zijn dichtkunst maar lardeerde die ook met het door de zaal laten zweven van enkele van zijn verzen. Ook reageerde hij op verzoeken uit de volle zaal. Tot mijn grote genoegen vroegen enkelen van mijn leerlingen havo/atheneum om het zeggen van gedichten die wij met elkaar in de klas besproken hadden. Het ging om Soms ’s avonds, Zo zijn onze manieren en De blauwbilgorgel, Ik geef de drie aan u door:
Soms, ‘avonds
Soms, s avonds, staat mijn vader in de kamer.
Vreemd oud geworden, haast vel over been.
‘Slapen ze, Stientje en de jongens?’ ‘Ja, hoor.’
(Zij mogen hem niet zien.) Hij zucht tevree.
‘Maken ze ‘t goed? Geen zieken?’ ‘Nee, geen zieken
gelukkig. Alles prima. Hij glimlacht,
klein op een puntje van de bank, zijn benen
nog korter dan toen hij een jongen was.
We praten niet, maar ‘hou je taai, hè!’ knikken
we als vroeger. ‘k Ga weer eens. Dag knul.’Hij staat
nog even voor mijn moeders jeugdfoto.
Het tuinhek piept. Ik luister naar zijn stappen,
die vederlichte, bulderende stappen
van iemand die terug moet in de dood.
Zo zijn onze manieren
op dfc-reünies
hoor je altijd veel sterke verhalen
maar zelden zo sterk en frappant
als dit jaar van leo van bruggen
hij (leo) zat op het gymnasium
toen zijn leraar nederlands over
moderne poëzie kwam te praten
en een aantal namen noemde
waaronder ook de naam 'buddingh'
'buddingh', zei leo, die ken ik wel:
die zit altijd elke zondag
bij ons op dfc'.
waarop de leraar sprak: 'jongen,
ga jij de klas maar uit!'
De blauwbilgorgel
Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
. Raban! Raban! Raban!
Ik ben een blauwbilgorgel,
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
. Rabijst! Rabijst! Rabijst!
Ik ben een blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
. Rabon! Rabon! Rabon!
Ik ben een blauwbilgorgel,
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
. Ga heen! Ga heen! Ga heen!
De komende weken wil ik met u een gang maken door het levensverhaal van C. Buddingh’. Om u voor die poëtische tocht panklaar te maken geef ik u niet alleen de proloog door maar ook de tekst van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar die heel regelmatig en regulier in onze Cultuurmix acte de presente mag geven. Dankzij haar publicaties die er volgens ons echt toedoen. Zo had ik het met u over Zolang er nog tranen zijn van Hannelore Grünberg-Klein. De moeder van de man die via Nijgh & Van Ditmar furore gemaakt heeft.
De omslag: ‘C. (Kees) Buddingh (1918-1985) mag gerekend worden tot de populairste schrijvers van zijn generatie. Met zijn Gorgelrijmen verwierf hij al in de jaren veertig en vijftig zijn eerste bekendheid: 'De blauwbilgorgel' is zelfs klassiek geworden. Dankzij zijn droge humor en karakteristieke stemgeluid was hij een opvallende verschijning tijdens Nederlands eerste grote dichtersmanifestatie Poëzie in Carré (1966). Vanaf dat moment was hij met recht de 'dichter van het moment' en fungeerde hij als de barometer van de Nederlandse poëzie. Als presentator van het programma ‘Poets’ groeide hij uit tot een bekende en geliefde verschijning op de Nederlandse televisie. Naast zijn dichterschap beoefende Buddingh alle denkbare literaire genres, van detectiveroman tot literaire essayistiek, en inspireerde hij steeds opnieuw jongere generaties auteurs. Als docent aan het Instituut voor Vertaalkunde en bestuursvoorzitter van de schrijversvereniging van Uitgeverij De Bezige Bij bracht hij een groot deel van zijn tijd door in Amsterdam. Tegelijk bleef hij honkvast in Dordrecht, de stad waar hij was geboren en zijn leven lang zou blijven wonen. Buddingh stond bij zijn leven voor veel mensen te boek als een vrolijk auteur. Dat zijn werk eerder melancholisch van toon is, werd pas echt duidelijk na de ongemeen scherpe aanval van W.F. Hermans eind jaren zeventig. Het was een van de redenen waarom zijn stem sindsdien steeds minder werd gehoord. In het laatste jaar van zijn leven waren het echter de nog altijd populaire gorgelrijmen die hem aanzetten tot een nieuwe eruptie aan verzen.
Proloog: ‘Voor iedereen die aanwezig is wordt ‘Poëzie in Carré’ een legendarische avond. Bijna tweeduizend poëzieliefhebbers komen maandag 28 februari 1966 op het dichtersfeest af. Men is totaal niet gewend aan dichters die een podium beklimmen. Als het doek opengaat, zitten daar vijfentwintig dichters aan een rijk gevulde tafel, met Adriaan Roland Holst als oudste dichter van het gezelschap in het midden. Na de jonge dichter K. Schippers is hij als tweede aan de beurt. Begroet met een roffelend donderend applaus draagt hij zijn gedicht voor: ‘Eens zullen allen/ die tussen ons kwamen / zijn weggevallen...’ Het vers oogst een storm van bijval en een staande ovatie, die door de dichters aan de tafel wordt overgenomen. De ‘Prins der dichters’ mag dan hees zijn, hij is beslist nog niet ouderwets. Na hem volgen onder anderen Hans Verhagen, Louis Th. Lehmann en Jules Deelder. Elk van hen krijgt precies zeven minuten toegewezen. Als tiende in de rij treedt de Dordtse dichter C. Buddingh’ aan. Ietwat schuchter zet hij zijn eerste vers in. Ofschoon zijn stem aanvankelijk nog iel en voorzichtig klinkt, zullen zijn woorden nog lang nagalmen in de Nederlandse poëzie. Na slechts enkele regels heeft de 48-jarige Buddingh’ de zaal in zijn ban. Dan begint hij aan zijn gedicht
Pluk de dag:
vanochtend na het ontbijt
ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,
dat het deksel van een middelgroot potje marmite
(het 4 oz net formaat)
precies past op een klein potje heinz sandwich-spread
Het publiek barst los in gelach en applaus. De ietwat verlegen dichter lacht nerveus en maant met vlakke hand het publiek tot stilte; hij is nog niet klaar.
natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd
of het sandwich-spread-dekseltje
Opnieuw gelach. Buddingh’ maakt een knikbeweging met zijn hoofd en schokt gespannen met zijn schouders.
ook op het marmite-potje paste
en jawel hoor: ...
Zowel publiek als dichter hebben uitbundig plezier. Het publiek om de ogenschijnlijke pointe van het gedicht, Buddingh’ omdat hij weet dat de afronding nog moet volgen.
het paste eveneens
Met elke regel blijkt hij doel te hebben getroffen. De bijna twintig jaar jongere dichter J. Bernlef, die zelf pas na de pauze aan de beurt is, zal zich het moment zijn leven lang blijven herinneren: ‘Het publiek vond het prachtig zoals hij dat gedicht las, heel ‘deadpan-achtig’. Hij had een ongelooflijk goede timing en hij wist de grap er precies op het goede moment in te prikken. Hij deed het echt heel goed. En wie had er ooit in zijn leven voor zo’n grote zaal met mensen gestaan? Niemand toch? Het was een uniek moment.’ In totaal leest Buddingh’ die avond negen gedichten voor, waaronder de cyclus ‘Kachel 1 t/m XIII’ en een vers van de bevriende dichter K. Schippers. Schippers had aan het begin van de avond zelf al enige verwarring gesticht door het gedicht van Buddingh’ voor te lezen over het ogenschijnlijk ‘stoffig, grijsgroen schaartje’, dat ineengekringeld ligt ‘in de vorm van een schaartje’, maar na beter kijken een elastiekje blijkt te zijn. De stemmen van Nederlandse dichters klinken die avond in Amsterdam luider en meertoniger dan ooit tevoren. Door alledaagse waarnemingen als de simpele uitwisselbaarheid van dekseltjes tot kunst te verheffen heeft Buddingh’, zoals hij later constateert, ‘het Slochteren van de poëzie’ in Nederland aangeboord.
In drie weken tijd hadden Simon Vinkenoog en Olivier Boelen het programma voor ‘Poëzie in Carré’ opgezet, een evenement dat de overgang zou vormen tussen de deftige ernst van het verleden en de ‘performing poets’ van de toekomst. Wie er als dichter of als toeschouwer niet bij was miste een wezenlijke gebeurtenis van de jaren zestig. In de maanden en jaren die volgen zullen overal dichters opstaan die menen hetzelfde te kunnen. In groten getale beklimmen ze de podia in de Lage Landen’.
Onze vaart over de stroom boeken die de weeën en de naweeën van de Tweede Wereldoorlog als thema kennen wil ik voorlopig afsluiten met het introduceren van een relaas uit de realiteit. Het gaat om het 384 bladzijden tellende, relevant en authentiek geïllustreerde Hanns en Rudolf van Thomas Harding en van uitgeverij De Arbeiderspers. De ondertitel van deze volgens John le Carré aangrijpende thriller zet de toon, want ‘De Duitse Jood en de jacht op de commandant van Auschwitz’. Deze introductie gaat zoals bij mijn vorige afleveringen in de voorbije maand mei. Ik geef de tekst van de omslag en citeer de eerste pagina’s. Opdat u het onderwerp te weten komt en een indruk van de stijl krijgt. Ik haast mij echter te zeggen dat bij Hanns en Rudolf de toegankelijkheid groot is, het beschreven gebeuren bijna niet voor te stellen is en een hectisch avontuur uit de wereldgeschiedenis beschrijft. Over twee weken wisselen wij hier onze leeservaringen over Hanns en Rudolf uit.
De uitgever op de cover: ‘Het waargebeurde verhaal van een joodse nazi-jager die een van de grootste oorlogsmisdadigers opspoorde. Hanns Alexander, oudoom van de auteur, groeit op in een welvarende joodse familie in Berlijn die in de jaren dertig naar Londen vlucht. Rudolf Höss is boer, soldaat en later commandant van Auschwitz. In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog is luitenant Hanns Alexander één van de belangrijkste nazi-jagers van de Britse overheid. Zijn meest ongrijpbare doelwit: Rudolf Höss. We volgen de levenspaden van deze Duitsers tot deze elkaar op dramatische wijze kruisen.’
De proloog begint met een annonce van een crematieplechtigheid: ‘Alexander. Howard Harvey, Hanns voor zijn dierbaren, is op vrijdag 23 december onverwachts en in alle rust overleden. De crematieplechtigheid vindt plaats op donderdag 28 december om 14.30 uur in Hoop Lane, Golders Green crematorium, West Chapel. Liever geen bloemen. Donaties desgewenst aan het North London Hospice. Daily Telegraph, 28december 2006. En dan: De crematieplechtigheid van Hanns Alexander vond plaats op een koude regenachtige middag, drie dagen na Kerstmis. Gezien het weer en het tijdstip was het aantal aanwezigen indrukwekkend. Meer dan driehonderd mensen verdrongen zich in de aula. Ze kwamen vroeg, in groten getale, en namen alle zitplaatsen in beslag. Er waren vijftien mensen aanwezig van Warburg, de bank waar Hanns vroeger gewerkt had, onder wie de vorige en de huidige algemeen directeur. Zijn intieme vrienden waren er, evenals zijn hele familie. Ann, sinds vijftig jaar de echtgenote van Hanns, zat op de eerste rij, met de twee dochters van het echtpaar, Jackie en Annette. De voorzanger van de synagoge bad de kaddisj, het traditionele joodse gebed voor de overledenen. Daarna zweeg hij even. Hij keek naar Ann en haar twee dochters en zei in een korte toespraak hoezeer hij het verlies betreurde en de hele gemeenschap Hanns zou missen. Toen hij uitgesproken was, stonden twee neven van Hanns op om samen een lofrede te houden.
Veel was al bekend: Hanns groeide op in Berlijn. Het gezin Alexander was voor de nazi’s gevlucht en naar Engeland verhuisd. Hanns had in het Britse leger gevochten. Hij had een loopbaan als kleine bankier gehad. Hij was zeer betrokken bij de familie en had gedurende vijftig jaar veel betekend voor de synagoge. Eén detail verraste echter bijna iedereen: Hanns had na de oorlog de Kommandant van Auschwitz, Rudolf Höss, opgespoord. Dit maakte me nieuwsgierig. Want Hanns was de broer van mijn grootmoeder, mijn oudoom. Toen we opgroeiden was ons nadrukkelijk te kennen gegeven dat we geen vragen over de oorlog mochten stellen. Nu hoorde ik dat Hanns misschien wel een nazi-jager geweest was. Het idee dat deze aardige, maar onopvallende man een oorlogsheld zou zijn geweest, leek onwaarschijnlijk. Vermoedelijk ging het gewoon om het zoveelste verhaaltje van Hanns. Want hij was een beetje een kwajongen en een grappenmaker, iemand die wel gerespecteerd werd, maar die het leuk vond om zijn ouders voor de gek te houden en ons kinderen schuine moppen te vertellen, en die eerlijk gezegd graag overdreef.Als hij echt een nazi-jager was geweest, zou dat dan niet in zijn overlijdensbericht vermeld zijn? Ik besloot uit te zoeken of het klopte.
We leven in een tijd waarin de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in vergetelheid begint te geraken, waarin de laatste overgebleven getuigen sterven en er alleen nog verhalen blijven bestaan die al zo vaak opnieuw zijn verteld dat ze hun oorspronkelijke geloofwaardigheid verloren hebben. En daarom zitten we opgescheept met karikaturen: Hitler en Himmler als monsters, Churchill en Roosevelt als zegevierende krijgslieden en miljoenen joden als slachtoffers. Hanns Alexander en Rudolf Höss waren echter mannen met een veelzijdig karakter. Dit verhaal zet dus vraagtekens bij de gebruikelijke beschrijving van de held en de schurk. Beide mannen werden door hun gezin aanbeden en door hun collega’s gerespecteerd. Beiden groeiden op in Duitsland in de eerste tien, twintig jaar van de twintigste eeuw, en hielden op hun eigen manier van hun land. De meedogenloze kampcommandant Rudolf Höss toonde af en toe dat hij met anderen kon meeleven. En het gedrag van degene die jacht op hem maakte, Hanns Alexander, was niet altijd onberispelijk. Vandaar dat dit boek een gecompliceerde wereld oproept, aan de hand van de levensverhalen van twee mannen die in parallelle, maar toch tegengestelde Duitse culturen opgroeiden. Het is ook een poging om de levensloop van beide mannen te volgen en te begrijpen hoe ze elkaar tegen konden komen. En deze poging werpt moeilijke vragen op. Hoe wordt iemand een massamoordenaar? Waarom besluit een mens de confrontatie met zijn vervolgers aan te gaan? Wat gebeurt er met de gezinnen van zulke mannen? Is wraak ooit gerechtvaardigd? Meer nog is dit verhaal een bewijs dat de hedendaagse geschiedenis veranderde toen de werelden van deze twee mannen met elkaar botsten. De getuigenverklaring die daaruit voortkwam bleek buitengewoon belangrijk bij de processen tegen oorlogsmisdadigers na de Tweede Wereldoorlog: Höss was de eerste leidinggevende nazi die bekende dat hij de Endlösung van Hitler en Himmler uitgevoerd had.
En hij gaf daarbij alle weerzinwekkende details. Deze getuigenis, ongekend in haar beschrijving van het menselijk kwaad, bracht de wereld ertoe te verklaren dat zulke afschuwelijke wreedheden nooit meer opnieuw zouden mogen worden begaan. Van toen af aan zouden degenen die vreselijk onrecht leden, kunnen hopen op tussenkomst. Het is eveneens het verhaal over verrast worden. Bij mijn zorgeloze opvoeding in het noordelijke deel van Londen werden joden – en ik ben er een – beschouwd als de slachtoffers van de Holocaust, niet als de wrekers ervan. Ik had die stereotiepe karakterisering eigenlijk nooit aan enig nader onderzoek onderworpen, totdat ik op dit verhaal stuitte. Of liever gezegd, tot het op mij stuitte. Dit is het verhaal van een jood in de tegenaanval. En hoewel er een paar bekende voorbeelden van verzet te noemen zijn – opstanden in de getto’s, rebellie in de kampen, aanvallen vanuit het bos –, zijn zulke voorbeelden schaars. Elk ervan moet geprezen worden, om anderen te inspireren. Zelfs te midden van verregaande onmenselijkheid kan er nog altijd hoop zijn op overleven – en misschien wel op wraak. Dit is een geschiedenis die opgebouwd is uit verhalen, biografieën, archieven, brieven van familieleden, oude bandopnamen en vraaggesprekken met overlevenden. En het is een verhaal dat, om redenen die volgens mij duidelijk zullen worden, nooit volledig verteld werd door de mannen om wie het draait: Hanns en Rudolf.’
Ik ben in mijn opzet geslaagd wanneer u van deze ouverture de smaak van Hanns en Rudolf te pakken heeft!