13-03-2017

JAGER

 

Een tintelende thriller heb ik voor u - geschreven door een echtpaar - die heerlijk wegleest, die bol staat van de spanning, die u van meet tot finish in de ban houdt, die u uren rondleidt in een andere (bizarre) wereld. Ik heb het over de 542 bladzijden tellende paperback Jager van Lars Kepler en van uitgeverij Cargo. Op de wikkel om dit superbe boek lezen u en ik dat ‘Joona Linna terug is’ en dat er al meer dan 600.000 exemplaren van het schrijversduo Lars Kepler verkocht zijn. Mijn optie van nu is u Jager in te loodsen door u de tekst van de uitgever op de omslag, de recensie van Charles Kuijpers op de website ‘De Perfecte Buren’ en de eerste bladzijden hier aan te reiken. Als u en ik de meer dan 500 overige bladzijden tot ons genomen hebben, wisselen wij hier onze leerervaringen met elkaar uit. Ik heb het bruine vermoeden dat wij uren van avontuurlijk lezen tegemoet gaan. Om u het schrijvende paar bekend te maken pluk ik eerst van Wikipedia. U zult na het onderstaande geheel begrijpen waarom Jager in één run de top 10 van de bestsellers nam!

Lars Kepler is het pseudoniem van het Zweedse echtpaar Alexander Ahndoril en Alexandra Coelho Ahndoril. Het stel debuteerde in 2009 met hun thriller Hypnose. Bij aanvang was de persoon achter het pseudoniem Lars Kepler onbekend. Het was de bedoeling van Ahndoril en Coelho om dit voorlopig zo te houden. De Zweedse krant Aftonbladet wist echter genoeg bewijzen te verzamelen om hard te maken dat Ahndoril en Coelho achter dit pseudoniem zaten.
De naam van het pseudoniem Lars Kepler komt voort uit de namen van de Zweedse schrijver Stieg Larsson en de Duitse wetenschapper Johannes Kepler.

De omslag: Na twee jaar te hebben doorgebracht in een van de best beveiligde gevangenissen van Zweden, wordt Joona Linna benaderd voor een geheime opdracht. Saga Bauer heeft hem nodig voor een onderzoek waarin de politie volledig vastloopt. Een mysterieuze moordenaar lijkt willekeurig slachtoffers te maken; het enige wat hen verbindt is het kinderliedje dat ze horen voor de moordenaar toeslaat. Ondertussen verheugt celebrity-chef Rex Müller zich erop dat zijn zoon voor het eerst bij hem zal komen logeren. Zijn plezier wordt echter overschaduwd doordat Rex plotseling zelf verdachte wordt in het moordonderzoek. Maar dan ontvangt hij een telefoontje waarbij het kinderliedje ook voor hem wordt afgespeeld.

Charles Kuijpers: Het Zweedse echtpaar Ahndoril-Coelho heeft een ijzersterke serie thrillers neergezet met als hoofdpersoon de aansprekende politieman Joona Linna en de geheim agente Saga Bauer. Jager is het zesde deel in de serie waarvan de delen overigens prima zelfstandig te lezen zijn. De lezer mist dan wel de ontwikkeling van de hoofdpersonages doch dat is te overkomen. HypnoseContractGetuigeSlaap en Stalker gingen aan het nu te bespreken boek vooraf. Het verhaal begint met een scène waarin de luxe callgirl Sofia Stefansson bij haar beroepsmatige bezoek aan een hooggeplaatste politicus door deze in een door haar ongewenste positie wordt gelokt. In benarde omstandigheden wordt zij gered door een mysterieuze moordlustige man. Dan komt de bloedmooie agente van de Säpo (de geheime dienst) Saga Bauer op het toneel. Met haar collega’s Verner Zandén en Janus Mickelsen voert zij de eerste slagwisselingen met onaangename personages. Joona Linna was in het vierde deel Slaap spoorloos verdwenen. Hij blijkt vanwege een door hem gepleegd misdrijf twee jaar in de gevangenis te hebben doorgebracht. Nu wordt hij ingezet voor een geheime opdracht en voorwaardelijk vrijgelaten. Een seriemoordenaar slaat enkele keren toe, zijn slachtoffer krijgt vrijwel steeds een kinderliedje te horen alvorens op beestachtige wijze te worden omgebracht volgens een bepaald patroon. Het liedje gaat over tien konijntjes en doet onwillekeurig denken aan de tien kleine negertjes van Agatha Christie. Uiteindelijk ligt de sleutel in een gebeurtenis van dertig jaar eerder op de elitaire kostschool Ludviksberg. Rond bladzijde 420 weet de lezer wie de dader is, doch er volgt nog een bloedstollende finale van 120 bladzijden.

Lars Kepler heeft een fenomenale schrijfstijl. Mede doordat voortdurend de tegenwoordige tijd wordt gehanteerd, trekt het verhaal als een film aan de lezer voorbij. De beschrijvingen van de gebeurtenissen en personages zijn beeldend en diepgaand. De lezer hoeft zich nauwelijks in te spannen omdat het verhaal in kernachtige taal met korte zinnen is geschreven. De lijn in het verhaal is gemakkelijk te volgen, mede door de korte hoofdstukken. De plot is fraai geconstrueerd en wordt mooi uitgewerkt. Een punt van kritiek dat bij het vorige boek Stalker al speelde, geldt ook voor Jager. De moordscènes zijn tamelijk gruwelijk en behoorlijk tot in detail beschreven. Daar houden lang niet alle lezers van. Wellicht hadden zij wat minder expliciet beschreven kunnen worden. Ook de ontegenzeggelijk spannende ontknoping gaat gepaard met een forse portie geweld. Voor sommige lezers teveel van het goede. Daardoor werd het aanvankelijk euforische gevoel over de kwaliteit van het verhaal en de plot enigszins bijgesteld. Jager is hoe dan ook een waardige opvolger van Stalker en heeft wederom de constante hoge kwaliteit van de boeken van Lars Kepler.  Het boek verdient vier heldere sterren. 

Lars Kepler: Het is vroeg in de ochtend en het gladde water in de scherenkust glanst als geborsteld staal. Alle luxueuze villa’s zijn diep in slaap, maar zwembaden en tuinverlichting schitteren achter hoge hekken en takken. Een beschonken man loopt met een wijnfles in zijn hand over de weg langs het water. Hij blijft staan voor een wit huis waarvan de lange glazen pui uitkijkt op de baai. Uitermate zorgvuldig zet hij de fles midden op de weg, stapt over de greppel, klimt over het zwarte ijzeren hek en belandt in de tuin. Slingerend loopt de man over het gazon, blijft zwaaiend staan en staart naar de grote ramen, de spiegeling van de terrasverlichting en de vage contouren van de meubels binnen. Hij loopt door naar het huis, wuift naar een porseleinen tuinkabouter van een halve meter hoog, loopt om een schutting heen, struikelt over de houten terrasvloer, stoot zijn knie maar herstelt zich en blijft op de been. Het water in het zwembad licht op als een lichtblauwe glazen staaf. De man gaat onvast aan de rand staan, ritst zijn gulp open en begint in het zwembad te urineren, waggelt daarna naar de marineblauwe terrasmeubels en laat zijn urine over de kussens, loungestoelen en de ronde tafel vloeien. De urine dampt in de koele lucht. Hij ritst zijn gulp dicht en kijkt even naar een wit konijn dat over het gazon hupt en onder een struik verdwijnt. Glimlachend loopt hij terug naar het huis, passeert de verandadeuren, leunt tegen de schutting, wandelt naar het gazon, blijft staan en draait zich om. Zijn wazige brein probeert te begrijpen wat hij zojuist heeft gezien. Een in het zwart gehuld figuur met een eigenaardige gezichtsvorm had hem aangestaard. Diegene stond ofwel in het donkere huis of hij bevond zich achter hem en keek naar hem via het spiegelende glas.

Vrijdag 27 augustus Uit de donkere lucht valt een trage motregen. Het matte schijnsel van de bebouwing reikt tot dertig meter boven de daken. Het is windstil en de verlichte druppels vormen tezamen een wazige stolp over heel Djursholm. Direct aan het glanzende water van de Germaniaviken ligt een enorme villa. In de villa loopt op dit moment een jonge vrouw alert als een dier over het gelakte parket het Perzische tapijt op. Ze heet Sofia Stefansson. Door haar onrust registreert ze elk detail. Op de armleuning van de bank ligt een zwarte afstandsbediening. Iemand heeft er doorzichtig plakband omheen gewikkeld om het klepje van de batterijen op zijn plaats te houden. Op de tafel ziet ze vage kringen van glazen. In de franjes van het grote tapijt zit een oude pleister. De vloer achter Sofia kraakt alsof er iemand door de kamers achter haar aan sluipt. Op haar hoge hakken en haar stevige kuiten zitten spetters van het natte tegelpad. Haar benen zijn nog altijd gespierd hoewel ze al twee jaar niet meer voetbalt. Sofia verbergt de spuitbus met traangas in haar hand voor de man die op haar wacht. Ze herhaalt voor zichzelf dat ze zelf voor de situatie heeft gekozen, dat ze alles onder controle heeft en dat ze hier wil zijn. De man die de deur heeft opengedaan staat bij een fauteuil terwijl hij haar ongegeneerd volgt met zijn blik.

Sofia’s gelaatstrekken zijn symmetrisch, met jeugdig ronde wangen. Ze draagt een blauwe jurk met blote schouders. Vanaf haar hals loopt een rij gecapitonneerde knoopjes tussen haar borsten omlaag. Het gouden hartje wipt op het ritme van haar verhoogde hartslag mee in het kuiltje in haar hals. Ze weet dat ze zich kan verontschuldigen en zeggen dat ze zich niet goed voelt, dat ze naar huis moet. Hij zou misschien geïrriteerd raken, maar het wel accepteren. De man bij de fauteuil kijkt haar aan met een neerslachtige honger die de angst in haar buik doet opflakkeren. Opeens krijgt ze het gevoel dat ze hem eerder heeft ontmoet, dat hij misschien een hoge pief was bij een of ander vroeger baantje of de vader van een klasgenootje lang geleden. Sofia blijft een eindje bij hem vandaan staan, glimlacht en voelt het snelle kloppen van haar hart. Ze is van plan afstand te bewaren tot ze zijn toon en bewegingen weet te duiden. Zijn hand, die in de rugleuning van de fauteuil knijpt, vertoont geen tekenen van gewelddadigheid, zijn nagels zijn verzorgd en de gladde trouwring heeft krassen van een lang huwelijk. ‘Mooi huis,’ zegt ze en ze strijkt een glanzende haarlok uit haar gezicht. ‘Dank je,’ antwoordt hij en hij laat de fauteuil los. Hij kan niet veel ouder zijn dan vijftig, maar beweegt zich met een zware somberheid, als een oude man in zijn oude huis. ‘Je bent met de taxi gekomen?’ vraagt hij en hij slikt hoorbaar. ‘Ja,’ antwoordt ze. Het wordt weer stil, de pendule in de belendende kamer slaat het halve uur met een tere klank. Geluidloos valt er saffraanrood poeder uit een bloeiende lelie in een vaas. Al vrij jong had Sofia beseft dat seksuele situaties haar triggerden. Ze hield van de waardering, het gevoel uitverkoren te zijn, maar werd eigenlijk nooit verliefd. ‘Hebben we elkaar eerder ontmoet?’ vraagt ze.

DE SCHUILPLAATS

 

Een roman uit het ware leven geplukt heb ik voor u, waarover ik het nu al wil hebben omdat een recensent erover lovend schreef, de tekst van de uitgever mij zeer boeide en het fonds van deze uitgeverij u en mij al jaar en dag verblijdt met werken die er echt toe doen, Zonder haar fonds zou ons lezersbestaan minder fleur hebben gehad. Zonder haar pr-dame Eva Bouman zou onze rubriek op radio en tv schraler van inhoud geweest zijn.  Het gaat om de 288 bladzijden tellende paperback De schuilplaats van Christophe Boltanski en van uitgeverij Cossee. Ik nam de eerste bladzijden van De schuilplaats tot mij en werd ondergedompeld in prachtig proza dat een tintelende verhaal bevat. Het begin geef ik de volgende keer aan u door opdat u net als ik in de ban ervan geraakt. Om u nu al ‘in the picture’ te brengen reik ik u de tekst van Cossee op haar site aan en citeer ik integraal de recensie ‘Mozaïek van een microkosmos’ die Guus Bauer op de site van de Bibliotheek onlangs vervaardigde. Ik vind het immer bemoedigend en verheffend wanneer iemand mij op een goed boek attendeert!

Cossee: ‘Wat gebeurt er wanneer je de wereld buiten alleen door een klein raampje kan bekijken? Wat win je en wat verlies je? Waar liggen de grenzen van het menselijk aanpassingsvermogen? Christophe Boltanski stuitte op deze vragen toen hij op zoek ging naar de verhalen van zijn jeugd, zijn ouders, zijn wortels – die allemaal samenkomen op één plek, het eigenaardige herenhuis aan Rue de Grenelle. ‘Ze woonden in een paleis en leefden als clochards.’ Ze zijn onaangepast en gierig, eten slecht; je zou ze kunnen wegzetten als excentriekelingen. Maar na decennia van aanpassing na immigratie uit Rusland, vechten in de loopgraven, het onderschatten van de antisemitische dreiging, de angst voor deportatie, kwam de familie in opstand tegen de wereld buiten. Ze verwierpen hun goede manieren en creëerden een ‘onder-ons-zijn’, een bewuste breuk met de buitenwereld. Het probleem is alleen: die buitenwereld, daar staat hun paleisje midden in. Onderduiken in 1942, veranderingen in de roerige jaren zestig – dat is achter de rug, en inmiddels is het huis ‘ingedommeld’. Een oom brengt er zijn dagen door in een schommelstoel. De tv staat op het jazzkanaal, maar zonder het geluid aan.  Met De schuilplaats heeft Christophe Boltanski een liefdevol monument voor een familie en haar onderkomen geschreven; een prijswinnend relaas. Direct worden we herinnerd aan waar we zélf vandaan komen, aan de huizen van onze levens en aan de betekenis van de ruimtes om ons heen.’

Bauer: ‘De verschillende leden van de familie Boltanski hebben in de loop der tijd hun stempel op het Franse culturele leven gedrukt. Een uitgebreide familiegeschiedenis zal in Frankrijk dus beslist meerwaarde hebben, de nieuwsgierigheid naar inkijkjes in het leven van beroemdheden kunnen bevredigen, maar kan een Nederlandstalige lezer, over het algemeen onbekend met de werken van de Boltanski’s, toch meegaan in een gedetailleerd portret? Ja, sterker nog, je wordt door de vorm en door de taal, door het fijne meanderen in De schuilplaats van journalist én schrijver – dat mag je na lezing van deze indringende roman toch wel zeggen – Christophe Boltanski (1962) als vanzelf meegevoerd in de bijzondere wezensstructuur van deze Joodse familie, in de manier waarop zij stuk voor stuk, én nadrukkelijk ook symbiotisch, de geschiedenis van de twintigste eeuw hebben ondergaan, weerstand hebben geboden. De onbekendheid met de Boltanski’s blijkt eerder een voordeel, laat je de bijzondere figuren onbevangen tegemoet treden. Ze zijn dan ook zonder uitzondering zeer kleurrijk, om niet te zeggen excentriek. De familie heeft een bijzondere voorgeschiedenis. Christophe heeft het ongrijpbare van een familie weten te vangen, weten te veralgemeniseren ook, door de gekozen vorm. De familieresidentie, een statig Herenhuis aan de Rue de Grenelle in Parijs, is eigenlijk het hoofdpersonage. De plek waar de familie zich hechtte en steeds hechter werd. De hoofdstukken Keuken, Spreekkamer, Salon, Trap, Woonverdieping, Badkamer, Tussenruimte, Slaapkamer en Zolder worden voorafgegaan door het hoofdstuk Auto. Een logische introductie, aangezien de auto – een klein vehikel dat permanent ter beschikking stond op de binnenplaats, als een vluchtauto – de enige link is met de buitenwereld voor opa en vooral voor oma, die door polio gehandicapt is aan haar benen.

Maar het is tegelijk een cocon van dun ‘pantserstaal’, en in die zin onderdeel van het huis. Wanneer Christophe weleens meereed met oma, had hij het gevoel dat hij eigenlijk de beschermde omgeving niet verliet, gesymboliseerd door het ontbreken van deuren bij de achterbank waarop hij moest zitten. Christophe beschrijft gedetailleerd zijn herinneringen aan de personen in het huis, maar het is werkelijk nergens te particulier. Zijn taalgevoel geeft het geheel iets ruimtelijks, alsof er een frisse wind door de met oude meubels en dikke tapijten gevulde kamers waait. Tegelijkertijd is de atmosfeer van het verleden duidelijk voelbaar, ruik je de geur van het huis in betere dagen. Al heeft de familie in de roerige twintigste eeuw ook veel met het kwaad van de grote geschiedenis van doen gehad. Het huis is een metafoor voor de herinnering, voor het niet eens heel krampachtig proberen vast te houden aan een min of meer glorierijk verleden. Het huis is een veilige haven, waar een familie een hecht blok vormt tegen de buitenwereld, maar tegelijk ook een gevangenis, een bedreiging van het individualisme.

Een van de eersten die ‘uitbreekt’, is Luc, de vader van Christophe, die vanuit de kamer van oma, waar iedereen op banken en in slaapzakken de nacht doorbrengt, verhuist naar een kamer op een andere verdieping, zodat hij als jongeling vrienden en vriendinnen kan ontvangen. Luc Boltanski kan men kennen als de latere essayist, als toneelschrijver en vooral van zijn vele sociologische werken. Het zal niet verbazen dat verschillende zoons van oma en opa en de geadopteerde dochter nooit naar school gingen, maar thuisonderwijs kregen. Ook ter bescherming van de andere huisgenoten; je zou zomaar onbedoeld iets kunnen verklappen waardoor de autoriteiten ineens op de stoep staan. Het huis werd voor het slapengaan zorgvuldig gebarricadeerd. Iets wat ook bij de jongste generaties nog doorspeelt. De roman is nadrukkelijk ook een onderzoek naar de overerving van angsten. Christophe is ondanks zijn onderzoekende, journalistieke aard, wars van menigten, heeft een ingebakken angst voor veranderingen, want dan openbaart zich bijna altijd het allerergste.

De vele kleurrijke figuren en bijzonder voorgeschiedenissen leiden tot prachtige verhalen. Verhalen die Christophe heel natuurlijk in de verschillende vertrekken onderbrengt. Het huis en de bewoners komen echt tot leven. De oervader was een meester-zanger uit Odessa. Opa een internist die eigenlijk bang was voor bloed, voor patiënten, een groot medisch theoreticus, die eerder een soort psychoanalyticus was voor de bij de praktijk aan huis langskomende nooddruftige dames. Overigens niet verwonderlijk als men bedenkt dat hij als jong bevlogen Joods co-assistentje – een hele prestatie in het antisemitische Frankrijk van begin vorige eeuw – twee jaar lijdzaam moest toezien in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de tweede wereldbrand heeft hij ondergedoken gezeten in een gecapitonneerd schuilhok in de tussenruimte. Waar beter te schuilen dan in je eigen huis, als je bij de buren en collega’s de suggestie hebt gewekt dat je er vandoor bent gegaan. (Op de dag van de bevrijding wordt een zoon geboren. Een lastig parket voor de vrouw die zogenaamd door haar man in de steek is gelaten. Binnenblijven is het devies.) De geschiedenis van oma – een klein maar stug vrouwtje met Corsicaans bloed – is de meest indrukwekkende. Ze is als kind geadopteerd door een rijke, adellijke alleenstaande vrouw met een groot landgoed, iemand die schrijfster was van romans met een feministische toon, maar die door de stichtelijke inslag niet werden omarmd. Oma zelf – een echte Grootmoeder, een mater familias – schreef een aantal autobiografische romans. Uit deze romans weet Christophe fijn te putten. Een oom waarmee Christophe als kind enorme veldslagen speelde, is schilder en installatiekunstenaar, zijn amper vier jaar oudere tante – door oma geadopteerd, als een herhaling van zetten, is fotografe, beroemd van haar mistige afbeeldingen van broze mensen in verwondering, van halve robotachtige mensen, geïnspireerd op haar eigen dialysegeschiedenis. Hoe tekenend voor de gesteldheid van de familieleden. Het moet lastig zijn geweest om je te onttrekken aan het groter geheel. Slechts de dood van opa en oma zullen de banden wat hebben opgerekt.

Christophe geeft elk van zijn naasten een liefdevolle alibi in het groter geheel. Ook voor hemzelf moet het schrijven van dit ‘onthullende’ boek een openbaring zijn geweest. Hij analyseert op ontroerende wijze zijn eigen plek in de veelkoppige entiteit De schuilplaats is een mooi gelegd mozaïek van een microkosmos, geteisterd door de buitenwereld. Een plek waar verhalen langzaam zijn ingesleten tot legendes, waar een Grootmoeder angstvallig probeert om haar nazaten bijeen te houden, te beschermen. Door haar mobiliteitsproblemen heeft ze een centrale rol. Een standbeeld, een rots in de wereldbranding, waarom heen het huiselijke leven draaide. Een vrouw on- en almachtig tegelijk.Het is duidelijk dat Christophe in het herenhuis een gelukkige tijd heeft gehad, anders kan je er niet zo liefdevol over schrijven. Toch doet hij door het schrijven van dit boek ook afstand van die plek, maakt het monumentaal, zingt zich ervan los. Voor zover mogelijk, want ergens tussendoor schetst hij een mogelijk rampscenario. Het pand wordt verkocht aan een oligarch of een steenrijke popster die alleen de voorgevel laat staan en de rest laat strippen en moderniseren. Alleen het ergste kan de mens immers treffen.’

 

KEETJE HODSHON [1768 – 1829]

 

Een pracht van een kleinood heb ik voor u dat een tot de verbeelding sprekende grande dame uit het verleden in de schijnwerpers zet. Het gaat om de 176 bladzijden tellende hardcover, royaal geïllustreerde hardcover Keetje Hodshon [1768 – 1829] van Els Kloek & Maarten Hell en uitgeverij Vantilt met de ondertitel ‘Een rijke dame in revolutietijd’. Om u wellicht uit een droom te helpen: wij ontmoetten hier in 2013 al Keetje Hodshon als no. 606 in het formidabele, horizonverruimende, toegankelijk, tintelende 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis, ook van Kloek en Vantilt. Ik pluk uit 1001 ( inmiddels ook Wikipedia): ‘Hodshon, Cornelia Catharina (geb. Haarlem 24-11-1768 – gest. Haarlem 16-11-1829), opdrachtgeefster van de bouw van het ‘Hodshon-huis’. Dochter van Albertus Hodshon (1735-1780), handelaar in lijnwaad, en Catharina Cornelia van der Graas (1735-1777). Keetje Hodshon bleef ongehuwd. Cornelia Catharina (Keetje) Hodshon was het vierde kind van het zeer gefortuneerde echtpaar Hodshon-van der Graas. Ze was nog geen twaalf toen zij al het grootste deel van haar familie verloren had: broer Jacob, haar moeder, haar vader en haar enige zus, Johanna. Keetje en haar broers Albertus en Isaac kregen voogden toegewezen, onder wie Pieter Kops, die als patriot in 1795 in het Haarlemse stadsbestuur zou komen. De voormalige tabakshandelaar Daniël Delprat (1729-1795) en zijn vrouw Marie Anne Humbert (1736-1810), beiden van hugenootse herkomst, werden door de voogden aangesteld als gouverneur en gouvernante over de drie kinderen Hodshon en tevens als beheerders van het enorme fortuin dat dezen hadden geërfd. In 1791 werd de 22-jarige Keetje meerderjarig verklaard en kreeg zij de beschikking over haar erfenis van 1.938.394 gulden. Voor zover bekend was het leven van Hodshon weinig opmerkelijk. Zij was een van de regentessen van het doopsgezinde Wijnbergshofje. De zomers zal zij doorgebracht hebben op haar buitenhuis ‘Oud-Berkenroede’ in Heemstede, en zo nu en dan maakte ze een reisje met familie en vrienden. Een belangrijk deel van haar erfenis besteedde zij aan de bouw van een woonhuis aan het Spaarne, indertijd met zijn 42 kamers het op één na grootste particuliere huis van Haarlem.

Hodshon was 24 jaar toen zij de opdracht verstrekte aan Abraham van der Hart stadsbouwmeester van Amsterdam. Zij heeft er van 1795 tot aan haar dood gewoond. Na haar overlijden bleek Hodshons vermogen nogal geslonken te zijn, waarschijnlijk onder andere als gevolg van de tiërcering (Napoleons maatregel ter sanering van de overheidsfinanciën in 1812). De erfenis bleef in de familie, afgezien van de legaten waarmee Hodshon, die zelf doopsgezind was, instellingen van verschillende religieuze signatuur bedacht. Haar huis aan het Spaarne (nr. 17) werd aangekocht door de Amsterdamse bankier Adriaan van der Hoop, een broer van haar schoonzuster. Van der Hoop heeft het huis nooit bewoond. Rond 1834 kwam het ‘Hodshon-huis’ in handen van G.D. Poelman, een handelaar uit Gent. In 1841 werd het huis voor 29.500 gulden verkocht aan de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, die daar sindsdien is gevestigd. De Maatschappij is ook betrokken bij de uitreiking van de jaarlijkse Keetje Hodshon Prijs die sinds 1995 wordt uitgereikt aan onderzoekers in de geesteswetenschappen. Tussen 1996 en 2001 is het ‘Hodshon-huis’, dat in architectonisch opzicht bekend staat als voorbeeld van de overgang van de Lodewijk XVI-stijl naar Empire, grondig gerestaureerd.

De vraag na deze informatie is bij u wellicht wat Kloek en Hell nog toe te voegen hebben aan deze inderdaad summiere tekst. Een paar weken terug schreef Els een recensie over haar eigen boek in het dagblad Trouw onder de titel van ‘Ik heb het gevoel dat we Keetje Hodshon een beetje hebben leren kennen’. Ik geef dat stuk integraal aan u door en laat daaraan voorafgaan de tekst op de omslag en de opgave van de inhoud. Opdat u nodige bagage hebt voor de tocht die wij later hier door Keetje Hodshon met elkaar gaan maken.
Vantilt op de omslag: ‘Cornelia Catharina (‘Keetje’) Hodshon is bekend vanwege het naar haar genoemde Hodshonhuis in Haarlem: een statig en destijds zeer modern pand aan het Spaarne, waarin tegenwoordig de gerenommeerde Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (khmw) is gevestigd. De opdracht tot het bouwen ervan gaf Keetje Hodshon in 1791 – ze was toen 22 jaar. Wat bezielde een jonge vrouw in de revolutionaire tijden aan het eind van de achttiende eeuw om voor zichzelf een woonhuis met meer dan veertig vertrekken te laten bouwen? Els Kloek en Maarten Hell zoeken in Keetje Hodshon (1768-1829) een antwoord op deze en andere vragen over het mysterieuze leven van de eigenzinnige Haarlemse, de rijkste vrouw van de stad, die kanonnen en een oorlogsschip doneerde aan de patriotse hervormingsbeweging en koos voor het zelfstandige leven van een vrijgezel in een huis dat haar vele maten te groot was. Keetje Hodshon blijft een raadsel ondanks solide historisch speurwerk.’

De inhoud: Voorwoord, Inleiding, Afkomst en milieu, Bouwdame in revolutietijd, Een opmerkelijk vrijgezellenbestaan, Het leven in een stadspaleis, Nadagen en nalatenschap, Epiloog, Dankwoord, Noten, Literatuur, Bijlage, Illustratieverantwoording, Personenregister.
Uit deze opgave blijkt ons meteen de gedegen aanpak van Els Kloek (en van Maarten Hell) die wij een paar jaar terug al mochten traceren in 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis

Els Kloek in Trouw: ‘Dat er weinig over Keetje Hodshon bekend was, wisten we natuurlijk wel toen we aan dit onderzoek begonnen. Maar ik ben een aartsoptimist: als je aan touwtjes gaat trekken, komt er altijd wel iets te voorschijn, dacht ik. Dat bleek in dit geval nauwelijks zo te zijn. Keetje Hodshon was een van de rijkste inwoners van Haarlem aan het eind van de achttiende eeuw. Ze liet een onwaarschijnlijk groot huis bouwen met bijna vijftig kamers, het Hodshon-huis heet het nog steeds. De kamers waren vijf meter hoog. Ze moet daar ambities mee gehad hebben: ontvangsten, lezingen, debatten. Dat is waarschijnlijk grotendeels mislukt. We hebben er in elk geval geen correspondentie over gevonden, geen berichten in kranten of almanakken. Vrijwel niets. Gedeeltelijk is dat het noodlot van vrouwen, zeker ook als ze ongetrouwd bleven. Hodshon had geen kinderen die een en ander bewaard hebben. En als vrouw had je in die tijd nog geen formele macht - er zijn dus geen archieven van officiële instanties waar een vrouw haar sporen kon nalaten. We hebben trouwens wel gevonden dat ze als zeventienjarig meisje over de tong ging: in correspondentie van Gijsbert Karel van Hogendorp, de latere medeopsteller van de Nederlandse Grondwet, met zijn moeder wordt ze beklaagd als potentiële bruid: jongemannen waren alleen maar op haar geld uit. We hopen dat er door deze publicatie nog wat meer los komt. Dat mensen met privéarchieven uit die tijd denken: die naam ben ik weleens tegengekomen. Wie weet.

Politiek bevlogen - Natuurlijk hebben we wel meer ontdekt. Er zijn boedelbeschrijvingen. Dat is geweldig materiaal hoor, dan zie je precies wat iemand op een bepaald moment in bezit had, van servetten tot rijtuigen en de hele bibliotheek. En we weten dat ze serieuze ontvangsten heeft georganiseerd. Zo is koning Lodewijk Napoleon is in 1809 bij Keetje Hodshon op bezoek geweest. Ik heb toch het gevoel dat we haar een beetje hebben leren kennen. Zij was een autonome vrouw, eigenzinnig. En ook wel tragisch, denk ik: ze woonde in haar eentje in dat enorme huis met vijftien man personeel. Heel beklemmend. Maar dat is toch vaak gebaseerd op een gevoel, we hebben er geen bewijzen voor. Maarten Hell en ik waren het bij het onderzoek en het schrijven van dit boek bijna altijd erg met elkaar eens. Maar we hielden elkaars emoties ook wel in bedwang: voor je het weet dicht je iemand eigenschappen en gevoelens toe.
Een heel bijzonder document is het verslag van het reisje dat Keetje Hodshon in 1798 naar Kleef maakte. Het was haar idee, er werd ook met haar koets gereisd. Er gingen wat intimi mee, neven en nichten. En er bleek een ongetrouwde man tot het gezelschap te behoren, Willem Jan, de neef van een nicht van Keetje. Zou dat een potentiële huwelijkspartner zijn geweest? Dat lijkt aannemelijk, maar alweer, bewijzen hebben we daar niet voor gevonden. En een half jaar later was hij ineens dood! Heel treurig.

Keetje Hodshon was politiek zeer bevlogen, maar een vrouw kon dat eigenlijk alleen uiten door geld te geven. Dat deed ze dan ook: toen in 1795 in de Nederlanden een heel nieuw staatsbestel werd ingericht, maakte ze daar een astronomisch bedrag voor vrij. En ze schonk in 1797 ‘een zwaar fregat’ aan de marine. Ik heb de indruk dat ze binnen de beperkingen die er toen waren, wel meer had kunnen doen. Ze had bijvoorbeeld de pen ter hand kunnen nemen en artikelen, brieven, essays kunnen schrijven. Maar de sociale verhoudingen lagen heel precies vast, misschien was ze daar wel weer te veel een dame van stand voor.’

 

WAT BEWEEGT DAAR, NIJNTJE?

 

Ruud, de voorkomende en voortvarende man van de post, reikte mij vanmorgen een dikke enveloppe aan met daarin een kleurrijk, kostelijk, karakteristiek boek. Nu wil ik al kond doen van het bestaan ervan om de doodeenvoudige reden dat ik het bestaan ervan niet langer aan u wil onthouden. Ruud gaf af de zestien bladzijden tellende hardcover wat beweegt daar, nijntje? van Dick Bruna en van Mercis Pubishing. Op voorzijde en achterzijde zegt nijntje ons adieu en licht zij haar doopceel. Ik citeer: ‘Alles in dit boek is in beweging: nijntje vliegt door de lucht, de bal stuitert, de vlinders fladderen en de regent spettert. Volg en voel het vilt en ontdek het zelf! De zachte vilten pagina's maken dit boek geschikt voor alle beweeglijke nijntje-fans vanaf 1 jaar.’ In het kartonnen boek zelf rijgen de items zich aaneen. Van ‘de zon schijnt de bal dobbert op de golven van de zee’ en ‘het regent heel hard de druppels spetteren op de grond’ tot ‘toet toet! de auto en de vrachtwagen rijden op de weg’ en ‘de bal rolt in het rond’.

Onze kleinzoon Guus van drie turven hoog heeft al jaar en dag reuze plezier van de geniale boekjes van Dick Bruna. Ik heb het bruine vermoeden dat de jongeman de wereld om zich heen heeft verkend en veroverd in het spoor van deze onlangs overleden kunstenaar. Een half jaar terug heeft Guus gezelschap gekregen van zijn broertje Ot en de grootouders en ouders Time en Bonnie zijn in de vaste veronderstelling dat ook Ot de wondere wereld gaat ontdekken aan de hand van Dick Bruna. U hoort nog van mij of dat zo gegaan is.
Het zal u niet ontgaan zijn dat Dick Bruna in alle media na zijn heengaan een paar weken terug terecht met lauweren omhuld is. AD De Dordtenaar, NRC Handelsblad, de Volkskrant, Trouw, alle couranten brachten hem lof voor zijn artistieke, pedagogische, kindvriendelijke, moedgevende, tactische en tintelende aanpak. Ik zwaai Bruna lof toe door te plukken van de site nijntje.nl  met het doel dat u heel sereen de macht en pracht van hem nog eens op een rij gezet krijgt.

De site: ‘Hendrikus Magdalenus (Dick) Bruna (Utrecht, 23 augustus 1927– aldaar, 16 februari 2017) was een Nederlandse grafisch vormgever, tekenaar en schrijver van kinderboeken. Hij werd wereldberoemd met zijn kinderboeken over nijntje. Levensloop - Bruna werd geboren als tweede zoon van de uitgever Abs (A.W.) Bruna (1902-1996). Hij was een neef (oomzegger) van ondernemer en uitgever Henk Bruna. Hij werd geboren met klompvoeten en zijn roepnaam was eigenlijk Henk. In zijn jeugd was hij wat gezet, daarom noemde zijn moeder hem Dikkie. In de Tweede Wereldoorlog zat het gezin enkele jaren ondergedoken in Loosdrecht, omdat de vader Arbeitseinsatz in Duitsland wilde voorkomen. Na de oorlog vervolgde Bruna zijn middelbare schoolopleiding maar daar stopte hij al snel mee. Het was de bedoeling dat hij in de voetsporen van zijn vader, grootvader en overgrootvader zou treden en uitgever zou worden. Om zich hierop voor te bereiden vertrok Bruna naar Londen en Parijs. In Parijs bezocht hij veelvuldig allerlei musea, wat hem ertoe aanzette om kunstenaar te worden. Toen Bruna naar Nederland was teruggekeerd begon hij daarom aan een studie aan deAmsterdamse Rijksakademie van beeldende kunsten maar daaraan gaf hij al gauw de brui. In plaats van bij de uitgeverij A.W. Bruna & Zoon uitgever te worden, ging Bruna er als tekenaar werken. Dick Bruna trouwde in 1953 en kreeg drie kinderen. Hij overleed in februari 2017 op 89-jarige leeftijd in zijn woonplaats Utrecht. Hij werd op 22 februari begraven op de begraafplaats Sint Barbara in Utrecht.

Werken - Dick Bruna begon zijn loopbaan met het ontwerpen van boekomslagen. Tussen 1952 en 1972 ontwierp hij er circa 1800, waaronder veel in de Zwarte Beertjes-reeks, voor de thrillers van de Nederlandse schrijver Havank (Inspecteur Carlier, bijgenaamd De Schaduw) en de schrijvers Georges Simenon (Commissaris Maigret), Leslie Charteris (de Saint), Jean Bruce(OSS 117) en Ian Fleming (James Bond). Ook ontwierp hij tal van affiches, zowel voor de uitgeverij als voor andere instellingen. In 1953 verscheen zijn eerste kinderboek, De Appel. In zijn vele kinderboeken is nijntje het bekendste personage; een wit konijn met menselijke trekken. Het eerste nijntje-boek verscheen in 1955. Op vakantie aan de Nederlandse kust in Egmond aan Zee tekende Bruna voor zijn zoontje dit verhaal, daartoe geïnspireerd door een konijntje dat regelmatig bij het vakantiehuis te zien was. Het totaal van door Bruna gepubliceerde kinderboeken stond begin 2007 op 120. Bekende hoofdpersonen zijn het varken betje big, de beren boris en barbara en de hond snuffie. Een nieuwere creatie is het koalabeertje ko. Bruna ontwierp ook educatieve boeken over lezen en rekenen, kleuren en geometrische vormen. De boeken zijn herkenbaar aan hun vierkant formaat.

Tot 2011 werkte hij dagelijks in zijn atelier in de Utrechtse binnenstad. Over de belevenissen van nijntje zijn dertig boeken verschenen. Ze zijn in meer dan vijftig talen vertaald, met vooral hoge oplagen in Japan. In latere jaren werd voor nijntje altijd de naam Miffy, Miffi of Mifi gebruikt, maar er zijn in het verleden ook andere namen gebruikt in bijvoorbeeld het Frans (Mouffe, Petit Lapin), Duits (Nientje, Ninchen), Fins (Milla), Zweeds (Lilla Kanin), Afrikaans (Kleintjie, Katryntjie), Tswana (Kleintjie), Sotho (Monyenyane, Mosetsanyana), Tsonga (Ntsongwana), Siswati (Potjana), Venda (Tshituku), Xhosa (Umifi), Papiaments (Nènchi), Arabisch (Naynti), Japans (Usako-chan), Chinees (Mi fei), Turks (Lâle) en Portugees (Coelhinho). De vertaalde uitgaven in Nederland (Fries en Turks) noemen haar gewoon nijntje. Voor allerlei onder andere op kinderen gerichte goede doelen ontwierp Bruna affiches en ander promotiemateriaal. Op het Scheveningse strand staan zijn personages als ijkpunten op hoge palen. Dit is kenmerkend voor al Bruna's werk voor kinderen. Hij wil ze een veilige omgeving bieden van waaruit zij zelfstandig op onderzoek en avontuur kunnen gaan.

Invloeden - Bruna's stijl werd in zijn vroegste periode beïnvloed door ontwerpers en schilders uit de Nederlandse school van de Stijl zoals Bart van der Leck, Piet Mondriaan en Gerrit Rietveld, en door de Franse schilders Fernand Léger en Henri Matisse. Beschouwingen - Over de vraag hoe het komt dat zijn personages kinderen, ouders en verzorgers zo aanspreken - over de hele wereld - is veel gespeculeerd. Ten eerste is er de absolute eenvoud van zijn tekeningen, de zwarte belijning en de beperkte hoeveelheid primaire en secundaire kleuren. Bruna streeft er altijd naar zo veel mogelijk lijnen weg te laten, en alleen de eenvoudigste, maar meest sprekende essentie over te houden. Daarnaast is ook de manier waarop Bruna ogen tekent van belang.

Onder meer nijntje kijkt de kijkende en 'lezende' kinderen altijd vanuit de prent recht in de ogen, ook al is zij bezig met iets in de prent dat haar aandacht toch dringend nodig heeft, zoals fietsen of een bal vangen. Alleen als Dick Bruna zijn figuren van achteren tekent, kijken zij de beschouwer niet recht in de ogen. Opvallend is dat de lijnen die Bruna met zijn penseel trekt rafelig zijn voor wie ze onder een vergrootglas bekijkt. Ze moeten een bepaalde "bibber" hebben zoals hij dat zelf noemt.
Merchandising -  Mede dankzij de wereldwijde merchandising door het in Amsterdam gevestigde bedrijf Mercis b.v., opgericht door zijn vriend de graficus Pieter Brattinga, is Bruna multimiljonair geworden. Nijntje-producten worden over de hele wereld verkocht. In Nederland heeft nijntje twee eigen winkels: ‘de winkel van nijntje’ in Maastricht en in Amsterdam.’

HOMO DEUS

 

Een boek wil ik u inloodsen dat door schrijver, vertaler en interviewer Bas Heijne een paar maanden terug betiteld werd als het beste boek van 2016. Op de omslag van het boek komen wij Heijne weer tegen, want hij tekende voor het voorwoord dat ik de volgende keer integraal aan u doorgeef. Opdat u warm loopt voor deze bij voorbaat bestseller. Het gaat om de 448 bladzijden tellende paperback Homo Deus van de Hebreeuwse docent Yuval Noah Harari en uitgeverij Thomas Rap met de ondertitel ‘Een kleine geschiedenis van de mensheid’. Op de site ‘Boekenstrijd’ las ik in december de introductie bij de oorspronkelijke (Engelse) uitgave van dit geruchtmakende, horizonverleggende, grootse en geweldige werk. Mijn belangstelling was meteen gewekt en hoe was ik verheugd over de annonce dat Homo Deus in februari een Nederlandse editie zou gaan beleven. Het is nu maart en voor mij ligt de vertaling van Inge Pieters en hoe dankbaar wij haar mogen zijn zal u blijken wanneer u het gezegde op ‘Boekenstrijd’ tot u genomen hebt. Ik citeer:

‘In zijn boek Sapiens beschreef hij de geschiedenis van de mens, in het vervolg Homo Deus exploreert Yuval Noah Harari met dezelfde flair de toekomst. Harari begint zijn zoektocht in het heden: een positief moment in het bestaan van de mensheid. Want oorlog, hongersnood en plagen, die de mens millennia van leven, welzijn en gezondheid hebben beroofd, zijn zo goed als uitgebannen. Voorbeeldje: de ebolaplaag in het westen van Afrika kostte 11.000 mensen het leven. Dat zijn er veel, maar het is niet te vergelijken met epidemieën in het verleden. Er kwam een hele machinerie op gang (te langzaam was het verwijt) van internationale en non-gouvernementele organisaties. Nog een: Meer mensen gaan dood door obesitas dan door ondervoeding. Nu komt er een nieuw doel in het vizier en dat is samengevat in de titel van dit boek: de mens wordt god. Techniek en wetenschap zullen een doorslaggevende rol spelen: een voortzetting van de praktijk van de afgelopen eeuwen.
Wat het precies betekent dat de mens god wordt, maakt Harari niet meteen duidelijk. Een onsterfelijk en machtig wezen, misschien wel een dat zijn of haar invloed op lange afstand kan laten gelden, via netwerken. In ieder geval is de mens dan geen mens meer.

Harari onderschrijft het idee van een grote, revolutionaire technologische verandering die de komende decennia gaat optreden. En die ontwikkeling is niet te stoppen. Hij wil niet de profeet zijn van deze ontwikkelingen, hij wil zich als de analyticus opstellen. Hij doet een ‘historische voorspelling,’ hoewel voorspellen nog niet tot het standaardrepertoire van de geschiedenis-studie behoort. Maar volgens Harari is het bestuderen van het verleden een manier om er los van te komen. Een interessante gedachte, al is het lang niet altijd de praktijk. Wel is hij duidelijk overtuigd van ideeën van de technologische voorhoede. Zo onderschrijft hij het idee dat organismen algoritmen zijn. En dus in principe programmeerbaar.

Een van de belangrijkste begrippen in zijn boek is humanisme. Hij bedoelt niet het Humanisme met een hoofdletter van het Humanistisch Verbond, maar het idee dat mensen de bron van alle mening en autoriteit zijn. Dat staat tegenover het oude idee dat een of meerdere goden centraal staan in de schepping. De wetenschappelijke revolutie maakte dat idee onmogelijk, omdat de verhalen uit de heilige boeken niet te rijmen waren met de nieuw verworven inzichten. De ziel, waarmee de mens zich zou onderscheiden van dieren, verschijnt niet op een MRI-scan.
Wat mensen onderscheidt van dieren is niet een ziel, maar het leven in ‘denkbeeldige ordes’. Die ordening maakt het mogelijk om in grote groepen samen te werken. Die samenwerking op grote schaal is cruciaal, zoals hij ook al in Sapiens betoogde. Mensen geloven in zaken die niet kloppen of niet aantoonbaar zijn: de natie, geld, koningen etc. Harari noemt alle verhalen die betekenis geven religies. Dat is aan de ene kant verhelderend, maar deze helikopterview riskeert belangrijke verschillen te negeren.

Zo is liberalisme in zijn ogen net zo goed een religie als islam, omdat ze beiden een beroep doen op een bovenmenselijke wet. Maar de liberalen kunnen erkennen dat mensen hun wetten of principes hebben bedacht en kunnen er in theorie mee instemmen dat die wetten anders in elkaar zitten. Voor moslims is dat een stuk lastiger. Ook in zijn filosofische analyse van de verhouding van religie en wetenschap lijkt hij mij iets te generaliserend. In ieder geval gaat hij er nogal optimistisch vanuit dat wetenschap de mens kan bevrijden van achterlijke ideeën van de religies, of dat nu nazisme is of Jodendom.

Ruil - Een van de boeiendste inzichten is zijn verhaal over de moderniteit. Hij stelt de moderniteit voor als een ruil: mensen moeten betekenis opgeven in ruil voor macht. Mensen vervullen geen rol meer in een kosmisch plan, maar kunnen doen wat ze willen. Dat gaat gepaard met veel onzekerheid. In de praktijk ging de mensheid er sterk op vooruit in termen van economische groei, gezondheid en dergelijke. De mens en zijn gevoelens kwamen centraal te staan, al werd daar op heel verschillende manieren uiting aan gegeven en telde niet in iedere ‘religie’ iedere mens evenveel mee. De wetenschap dendert echter door en gaat verder met het ondermijnen van de geestelijke fundamenten van de samenleving. Zo kun je met een hersenscan ook aantonen dat de vrije wil niet bestaat, aldus Harari. Hier lijkt hij ideeën over de ‘vrije wil’ te letterlijk te nemen. Want het is net zo goed een bewering over eigenschappen van mensen als een fictie die we hanteren om de maatschappij in te richten. De bewering kun je beoordelen aan de hand van onderzoek, maar de fictieve ordening verdwijnt daarmee niet. Kan wel zijn, zegt Harari, maar techniek zal dat idee in de praktijk ondermijnen. Waarom verkiezingen houden als de algoritmes al weten wat iedereen gaat stemmen? In de praktijk is het al bijna zover, de campagnemachines van de Democraten en Republikeinen verzamelen al heel veel gegevens over kiezers en weten precies wie ze misschien nog kunnen overtuigen.

Een nieuwe religie - Als de techniek voortschrijdt, kunnen mensen hun economische en militaire waarde verliezen door de komst van robots, die hun taken net zo goed kunnen uitvoeren. Alles wat de mens (of ieder ander dier) kan, kan een machine ook. Nu al weten machines veel en dat neemt in hoog tempo toe. Google kent ons zelf beter dan wij zelf. Een mogelijkheid is om de mens te verbeteren, wat Harari techno-humanisme noemt. Maar omdat dit nog steeds uitgaat van het idee van de vrije wil, wat door wetenschappers al wordt betwijfeld, deugt dit fundamenteel niet. Daarmee blijft het meest radicale alternatief over: de data-religie: dataïsme. Informatie is de brandstof en het product, waarvan de mens een producent kan zijn. Informatie wordt een soort god en dan kom je bij de visie van denkers als Ray Kurzweil, een nieuwe religie. Dit is een hele nieuwe visie en een die kritisch onder de loep genomen moet worden. Deze ideeën kunnen er immers voor zorgen dat de Homo Sapiens verdwijnt.  Als de algoritmes alles kunnen wat mensen kunnen, en dat zelfs beter kunnen, wat is dan nog het nut van mensen? Dat is de cruciale vraag waar we ons mee bezig moeten houden, een die nog wezenlijker is dan bijvoorbeeld over klimaatverandering.

Greep - Harari is niet bang voor de grote greep. Ook dit boek staat vol interessante vergelijkingen, boeiende feiten, boude stellingen en aansprekende analyses. Hij weet ingewikkelde dingen simpel te maken, soms misschien een beetje te simpel. Misschien gaat hij te veel met het cliché-beeld dat veranderingen nu sneller gaan dan ooit tevoren. Weten we echt niet hoe Europa of de familie er in 2050 uitzien? Een gokje: in grote lijnen hetzelfde als nu. Het idee dat alles nu sneller gaat, dat we in revolutionaire tijden leven, is op zich een manier om betekenis te zoeken.

Het grappige is uiteraard dat mensen die zeggen dat alles heel snel verandert, vaak precies denken te weten hoe de toekomst er uit ziet. Technologische fantasieën zijn daarbij vaak sterker dan de werkelijkheid. Worden de beloftes nu wel waar gemaakt? En welke vorm krijgt dat?
Aan de andere kant zijn de tendensen die Harari beschrijft, zeker al zichtbaar. Voortdurend wordt er om data gevraagd, steeds meer gegevens worden verzameld, verwerkt en daar wordt steeds meer van verwacht. Dat we in een vorm van technologische horigheid kunnen raken, is een mogelijkheid die serieus debat verdient.’

EEN KWINTET VOOR DE DAGEN VOOR EN NA 15 MAART


De verkiezingen van woensdag 15 maarten staan op het moment van dit redigeren door mij volop in de schijnwerpers. Vooral de lijsttrekkers van gevestigde en opkomende partijen proberen hun blazoen op te poetsen. Om u proviand op de weg naar het stemlokaal aan te reiken geef ik u de tekst op de omslag van vijf boeken door. Met name de titels 1, 2 en 4 zijn op korte termijn van belang, die van 3 en 5 gaan voor een langer veel leven. Over een paar weken wisselen wij hier onze leerervaringen met elkaar uit. Hoe de uitslag ook is!

1) Weerwoord – Marc Josten – De publieke opinie – De Geus
In een democratie hechten we aan de vrijheid van meningsuiting. Alle meningen bij elkaar vormen de publieke opinie, een belangrijke leidraad om beleid te maken en beslissingen te nemen. Maar waar halen we de informatie vandaan die tot een afgewogen inzicht of oordeel moet leiden? Hoe selecteren we de feiten en hoe verwerken we die? En komen deze feiten overeen met de werkelijkheid of zijn ze gemanipuleerd? Marc Josten houdt zich al jarenlang bezig met de processen die de publieke opinie beïnvloeden. Aan de hand van historische en actuele voorbeelden legt hij de mechanismen bloot.








2) Haalt de PvdA 2025? – Bram Peper (redactie) - Thoth
Is er in de nabije toekomst nog wel plaats voor een politieke partij als de PvdA? Of is haar einde nabij? Moet de PvdA voortmodderen met oude vormen en gedachten, of kan zij als politieke partij zichzelf nog eenmaal opnieuw uitvinden op grond van haar sociaaldemocratische beginselen? Negen auteurs, waaronder vooraanstaande partijleden en buitenstaanders, buigen zich over de vraag Haalt de PvdA 2025? In hun beschouwingen staat centraal wat het woord sociaaldemocratie anno eenentwintigste eeuw zou kunnen betekenen. Uiteindelijk zal de Nederlandse burger in het stemhokje beslissen. Maar de lezer kan een belangrijke en weloverwogen bijdrage aan het antwoord geven.






3) De wilde tuin van de verbeelding – Kris Pint – Zelfzorg als vrolijke wetenschap – Boom
Dé gids om op een andere manier naar jezelf te kijken - weg van de neoliberale stereotypen - en zo een goed en voor jou waarachtig leven te leiden. De moderne mens is continu bezig zichzelf te verbeteren en nog beter inzetbaar te maken binnen de arena van de markteconomie. In De wilde tuin van de verbeelding laat Kris Pint zien hoe wij aan deze economisering van onszelf kunnen ontsnappen. In het werk van kunstenaars en denkers vindt hij elementen van een levenskunst voor iedereen die zichzelf en anderen niet langer wil begrijpen in termen van concurrentie en consumptie. Wij moeten onszelf niet beschouwen als een ondernemende tuinier die zich voortdurend wil bewijzen, maar als een wilde tuin, met allerlei nog onvermoede, waardevolle plaatsen. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor de verbeelding, als een vorm van verzet, een verkenning van andere mogelijke levenswijzen.





4) Wat is populisme? – Jan Werner Müller – Nieuw Amsterdam
Wat is populisme? biedt een overtuigende analyse van wat er nu eigenlijk aan de hand is en is een must read voor eenieder die de oorzaken en het succes van dit snelgroeiende fenomeen wil begrijpen. Populisten als Donald Trump, Marine Le Pen en Geert Wilders drukken steeds duidelijker hun stempel op de mondiale politiek. Het fenomeen verspreidt zich razendsnel over heel Europa en de rest van de wereld. Maar wat ís populisme eigenlijk precies? In dit essay geeft Jan-Werner Müller antwoord op deze zeer actuele en dringende vraag. Brengt populisme regering en volk nader tot elkaar of is het een bedreiging voor de democratie? Wat is het verschil tussen links en rechts populisme? Uit wie bestaat ‘het volk’ eigenlijk en wie kan namens dat volk spreken? Aan de hand van deze en andere prangende vragen zet Jan-Werner Müller in zijn baanbrekende boek een heldere theorie over het populisme uiteen. Ook stelt hij met behulp van concrete strategieën voor hoe we het best met dit oprukkende verschijnsel om kunnen gaan en de claims van populisten kunnen weerleggen.


5) Altijd scherp – Jim Loehr & Tony Schwartz – Manage je energie, niet je tijd Het geheim van high performance – Maven Publishing
Het aantal uren in een dag staat vast, maar ons energieniveau kan behoorlijk wisselen. Soms zijn we creatief en energiek, soms zijn we niet vooruit te branden. En toch zijn we per saldo veel meer bezig met het managen van tijd dan met het managen van onze energie. Jim Loehr en Tony Schwartz schreven deze klassieker over slim omgaan met energie als de sleutel tot een productiever en gezonder leven. Op basis van wetenschappelijk onderzoek en vijfentwintig jaar praktijkervaring in het begeleiden van topsporters, introduceren ze de principes van persoonlijk energiemanagement.
Een succesvolle carrière is namelijk net topsport: je moet kunnen pieken op het juiste moment, je steeds blijven ontwikkelen en ook op de lange termijn blijven investeren in mentale en fysieke fitheid. Met behulp van veel anekdotes en praktische oefeningen leggen Loehr en Schwartz een krachtig stappenplan uit dat je zal helpen om: Je vier belangrijkste bronnen van energie te managen (fysieke, sociale, mentale en spirituele) Je energieverbruik te compenseren met herstel en energievernieuwing (wist je bijvoorbeeld dat je na een nacht slecht slapen beter een half uur kunt sporten dan extra uren slapen?) Patronen in je dag- en weekritme in te bouwen die voor een betere energiebalans zorgen (Wist je dat je 's ochtends een spanningsboog van 90 minuten hebt, maar dat die 's middags veel korter is?) De balans te houden tussen werk en prive´, en goed te blijven presteren ondanks de vaak constante werkdruk.