Die donderdagmorgen van de negende juli verkeerde ik met vele anderen op het plein voor een gebouw uit 1939 dat na een aanvankelijk luisterrijk maar vervolgens ook deplorabel bestaan naar exterieur en interieur om zo te zeggen uit de as herrezen is. Ik beleefde de renaissance van de in het slop geraakte creatie van beroemde architect Sybold van Ravesteyn, die een jaar eerder voor de verbouwing van Schouwburg Kunstmin getekend had. Vandaar dat unieke interieur daar met veel marmer en hout. De meute had zich in de vroegte verzameld voor het illustere pand in neobarok, waar in het verleden verzekeringsmaatschappij Holland van 1859 (later Fortis), supermarkt Albert Heijn en woonwinkel Kwantum hun onderdak vonden, om de opening van de nieuwe locatie van het Nationaal Onderwijsmuseum live mee te maken. In 2012 had immers het Rotterdamse college van B en W de subsidie en huur aan het gewraakte museum opgezegd en dreigde er zo een eind te komen aan het bestaan van een onderwijshuis, dat sinds 1989 een vooraanstaande rol speelde. De oudste stad van Holland schoot echter te hulp en zo kon het geschieden dat drie jaar na de Rotterdamse clash een monumentaal, markant, majestueus, magnifiek pand betrokken kon worden: aan Burgemeester de Raadtsingel 97, in de schaduw van treinstation Dordrecht.
Ooit maakte ik voor u een verhaal over de tentoonstelling In sloot en plas zoals die door het Onderwijsmuseum aan de Nieuwe Markt in Rotterdam georganiseerd was. Ik kon toen niet vermoeden dat deze eclatante expositie een van de laatste wapenfeiten van het museum daar zou zijn. Als scholier van de 1e Chr. HBS aan het Henegouwerplein in Rotterdam beklom ik met grote regelmaat de trappen van de Gemeentebibliotheek aan de Nieuwemarkt om boeken te lenen of te raadplegen in de leeszaal. Nog kan ik de serene stilte in die studieruimte oproepen, die alleen lichtelijk verbroken werd door het krassen van pennen. Af en toe wierp ik vanachter het bureau een blik naar buiten, waar ik op het plein voor de bieb aan de Gedempte Botersloot het Vrijheidsbeeld De Maagd van Holland wist.
Vier sprekers deden zich op het plaveisel voor het prachtige pand zich horen. Terloops blikkend naar de ook in ere herstelde beeldenpartij van hard steen op het dak, een man die twee door vuur bedreigde paarden in bedwang houdt, liet ik hun woorden over mij heen vlinderen en fladderen. Staande achter een lessenaar, een van de attributen uit het museum, waren de oratoren: directeur Van Ruiten, toezichthouder Van Wieringen, wethouder Sleeking en minister Bussemaker. Ik pluk voor de vuist weg uit hun speeches. ‘Aanwinst voor het onderwijsmuseum is dit fantastische gebouw, unieke collectie met 350.000 objecten, grote diversiteit aan schoolstukken, biografie van vele generaties, grote emotionele waarde, Dordrecht met eerste schooltandarts, kinderopvangplaats, openbare bibliotheek schrijft weer cultureles geschiedenis, oudste stad van Holland blijft zich profileren met Museum, Filmtheater, Energiehuis, Hof van Holland en nu deze kers op de taart, schapentrots op deze parel van Ravesteyn, weten waar je vandaan komt, erfgoed van cultuur, feest der herkenning, herstelde ruïne, mooiste museumgebouw van Nederland’.
De show werd op sympathieke wijze gestolen door minister Jet Bussemaker die uit de lessenaar een agenda opriep die ooit op school haar persoonlijk dagboek was. Zij preludeerde daarmee op de eerste tijdelijke tentoonstelling in de kelder van het Nationaal Onderwijsmuseum; Grow Up! Nadat de bewindsvrouw de memorabele woorden uitgesproken had dat ‘s werelds grootste onderwijscollectie een eigen huis verdient’, drukte zij in gezelschap twee leerlingen van het Da Vinci College op een knop waarop confetti neerdaalde, de schoolzoemer ging en Jubalblazers op het dak een serenade speelden.
In de kielzog van minister Bussemaker ging ik de trappen op van het ooit in verval geraakte, verprutste pand om een ruimte te betreden die baadde in licht, ruimte, openheid en toegankelijkheid. Meteen was ik in ban van dit eldorado in onze regio, dat door ieder van ons op eigen wijze ontdekt dient te worden. Aan de balie werd ik begroet door Annemieke van Hees, dame van marketing en communicatie. Deze sprankelende jonge vrouw staat naar mijn idee model voor de frisheid en vrolijkheid van het museum in nieuwe outfit. In het grote plein op de begane grond van het pand in stijl van neobarok maakte ik halt en front voor de vitrines en schappen die de herinneringen aan mijn eertijds wakker riepen. Zo de foto’s van de gebouwen met uitstraling: o, die Laanschool in Kralingseveer. Zo die schoolplaten: o die van ‘Luther op de Rijksdag te Worms, 1521’ Zo die klokken aan de wand. Zo die atlassen. Zo die attributen van natuurkunde en biologie. Zo die gymnastiektoestellen als bok en klimrek. Zo die leesplankjes. Zo die kroontjespennen en inktpotten. Alles geordend in acht thema’s. Via een wenteltrap arriveerde ik in de kelder die tijdelijk omgetoverd is in een walhalla van oude, veelal gebruikte schoolagenda’s. Het museum bezit meer dan duizend van die dagboeken die oorspronkelijk louter bedoeld waren als notitieblokken voor huiswerk, rooster en cijferlijsten. Onder de titel van Grow Up! liggen en hangen daar nu specimina van de laatste decennia in een wolk te kijk en geven een originele kijk op de veranderingen in de denk- en leefwereld van de scholieren in ons land. De saaie boekjes van toen veranderden in de persoonlijk getinte agenda’s met de bagage van popgroepen, filmsterren en sporthelden van nu. Op een van de schappen van mijn boekenkast op de studeerkamer prijken al jaar en dag twee Schermer’s agenda’s, die van 1952 en die van 1957. Ze symboliseren de overgang van toen naar nu. De oudste is spaarzaam verlucht met plaatjes uit de natuur, met een pro memorie van scheikunde en handelsrekenen, met een verhaal over wind en wolken en een bijdrage over de Nederlandse Wereldomroep. De jongste is in kleur, herbergt reclames, kent platen van filmdiva’s en bevat foto’s van jazzmusici. Met andere woorden: de identiteit en de commercie hebben intree gedaan.
De wenteltrap voert ook naar boven waar de statige authentieke commissariskamer het licht laat zegevieren. De grote ronde ramen alom laten creëren voortdurend een plein, een zee, een ruimte gevuld met overweldigend licht. Hoe inspirerend zal de locatie zijn als de geplande ontvangsten, vergaderingen en lezingen daar gaan passeren. Ik keek met een dame uit Gouda naar buiten over de spoorbaan waarover een trein gleed en vond het leven goed. Wetende dat de schoorsteen op het dak nog geplaatst gaat worden. Met een goed gevoel in mij bracht ik een groet aan Annemieke van Hees wier portret in 2013 AD Drechtsteden sierde. Ik had het met u toen over het nieuwste pronkstuk in haar museum, een honderdjarige letterkast afkomstig van de kleuterschool Wassenaar, het eerste leermiddel dat werd ontwikkeld voor het klassikale onderwijs.
Van Hees citeerde ik toen met ‘Vanuit historisch perspectief is de waarde van de letterkasten in euro’s heel hoog.’ Ik bemin historische sensaties. In het nieuwe culturele centrum aan Burgemeester de Raadtsingel kan ik ze naar believen opdoen. Toen ik het receptieboek bij de uitgang getekend had met de woorden ‘prima - tot ziens’ kreeg ik als bonus vier verpakte koekjes ontworpen door scholieren aan het Da Vinci College.
‘Tot ziens’, ik meende het oprecht, want ik heb een waar eldorado ontdekt! Overigens, mijn eerste agenda van de HBS deed mij weer beseffen dat ook op de zaterdagen les gegeven werd: klas 1c had toen meetkunde, gymnastiek, geschiedenis en aardrijkskunde. Waarvan akte. Voor hen die het eigen verleden tot leven willen brengen is De Holland the place tot be.
Een juweel van een kijk-, lees- en speuralbum heb ik voor u dat een eldorado zal zijn voor onze Daaf uit Vleuten en voor diens ouders en grootouders. Het gaat om het 36 grote bladzijden tellende, 17 grote illustraties in kleur bevattende Pierre de Doolhofdetective van Hiro Kamigaki en van uitgeverij Thoth met de ondertitel ‘Op zoek naar de gestolen doolhofsteen’. Ik zei voor kleinzoon Daaf maar ook voor zijn voorgeslacht want dit oogverblindende plaatwerk daagt alle generaties uit. Zo origineel en zo innovatief is het. Om met de deur in huis te vallen; het pretalbum daagt op de eerste bladzijden meteen uit met ‘Zo gaat het spel’. Ik geef door ‘1 Ga naar het bordje Start… Zoek je weg door het doolhof naar Mr. X, die vlak bij het bordje Eind staat… 2 Los bij elk doolhof de Extra Opdracht van Mr. X op en beantwoord de vragen van de andere personages. 3 Probeer in elk doolhof de gouden sterren, rode bekers, groene en rode schatkisten en andere Verborgen Voorwerpen te Vinden. 4 Zoek als de weg Geblokkeerd is, een alternatieve route. Je mag een persoon of dier alleen passeren als daar ruimte voor is. Neem als er meerdere routes mogelijk zijn altijd de Kortste. Stel je voor… Er is een straat in een buitenwijk van Operastad. Aan deze straat staat tussen de stadshuizen en de winkels een lage simpele garage van baksteen. Een beetje een vreemde plek om dit je huis te noemen. Toch is dit het huis van Pierre de Doolhofdetective. Binnen drinkt Pierre op zijn gemak van zijn thee en neuriet een deuntje, terwijl hij wacht tot er een nieuwe zaak wordt gemeld. Pierre wordt alleen bij hele speciale speurzaken ingezet. Want hij is een echte specialist… een doolhofspecialist. Hij is… Pierre de Doolhofdetective!’
De hoofdpersonages zijn naast Pierre de Doolhofdetective, Carmen Pierre’s vriendin en Mr. X de geheimzinnige dief. Gedrieën dolen zij rond op vijftien locaties: Pierre’s garage, Het museum, Feest in de stad, Op het terras, Winkelstad, Het ballonfestival, Het kasteel in het zuiden, Het raadselachtige dorp, In het bos, Het spookhuis, De Vergeten Stad, Naar zee, Een drukke haven, De mijnspoorlijn, De geheimzinnige markt en Het laatste grote doolhof. Op pagina 35 staan de oplossingen. De vijftien platen zijn een lust voor het oog en een streling van het gemoed. Want hoe mooi zijn de panorama’s op de veelzijdige stekken, hoe ingenieus zijn de opdrachten op de doolwegen, hoe veel aan attributen is er te zien en hoe gevarieerd zijn de items. Ik vind het geweldig dat in dit digitale tijdperk de kinderen en hun ouders een album uitgereikt krijgen waarin zij uren kunnen verwijlen en immer van lering zullen trekken. Onze Sabien Stols van uitgeverij Thoth stuurde naast het Doolhof-album ook een persbericht:
‘Pierre de Doolhofdetective heeft een nieuwe zaak. Mr. X heeft de magische doolhofsteen gestolen, waarmee hij heel Operastad in één groot doolhof kan veranderen. Kun jij Pierre en zijn assistente Carmen de weg wijzen door de doolhoven zodat ze Mr. X kunnen tegenhouden voor het te laat is? Dit prachtig geïllustreerde boek bevat 15 over dubbele pagina’s afgedrukte kleurenafbeeldingen van ingewikkelde, magische doolhoven. Treed binnen in een fantastische wereld van ondergrondse steden, heteluchtballons, boomkruindorpen en spookhuizen. Zoek de weg in elk doolhof, speur naar aanwijzingen en los onderweg steeds weer nieuwe raadsels op. Uren puzzelplezier voor doolhofdetectives van 8 jaar en ouder! Op een aparte antwoordpagina achterin het boek zijn de juiste routes en alle andere oplossingen te vinden. IC4DESIGN is een collectief van illustratoren, gevestigd in Hiroshima in Japan. Het werd opgericht door Hiro Kamigaki en verkozen tot een van de ‘200 Best Illustrators Worldwide 09/10’. IC4DESIGN is geselecteerd door American Illustration en de Society of Illustrators en werkt voor opdrachtgevers als Amtrak, The New York Times Magazine, Ogilvy Italy, Adobe Systems, Newsweek en Toyota.’
U bent met kleinzoon Daaf een pracht en een macht van een boek rijker geworden dat een plek verdient in de uitrusting voor de komende vrije weken en lang daarna. Op het moment van dit schrijven plenst het buiten en slurpt de natuur het vocht gulzig op. Ons Pierre de Doolhofdetective doet de natte context geheel vergeten. Zeker weten. De reactie van Daaf krijgt u nog te horen!
Een macht en een pracht van een kijk- en leesalbum heb ik voor u, dat in onze rubriek helemaal op z’n plaats is, want het maakt de kids rijp voor het later tot zich nemen van items uit letteren en literatuur. Het gaat om het 240 bladzijden tellende, gul geïllustreerde Hoi – hoi wat fijn samengesteld door Lia Reedijk en uitgegeven door Mercis Publishing met de ondertitel ‘Het dikke voorleesboek voor peuters’, Op de harde cover prijkt een portret van Charlotte Dematons, die al vaak onze kolommen vulde, met daarop afbeeldingen van de hoofdpersonages. Een bonte stoet vormen die figuren op de kaft die in het boek zelf via een rijke oogst aan kijkplaten, voorleesverhalen, versjes hun opwachting maken. De scheppers van die lading proza en poëzie zijn o.a. Fiep Westendorp, Miep Diekman, Dick Bruna, Annet Schaap, Max Velthuijs, Floor Rieder, Juliette de Wit, Charlotte Dematons, Edward van den Vendel, Judith Herzberg, Jan Jutte en Tom Schamp. Het best in dit verband kunnen deze illustere schrijvers en illustratoren getypeerd worden als kindervrienden. Onze jongste kleinzoon Guus woont met zijn vader en moeder aan de Rode Laan in Voorburg. Een vast ritueel is in huize Kaptein voor het slapen gaan een episode uit een boek voorlezen. Onze zoon Time doet dat meestal en momenteel zijn de Mercis-uitgaven over Nijntje erg in. Ik heb het vaste idee dat ons Hoi- hoi wat fijn ook bij Guus in de smaak zal vallen. Om hem de diversiteit en kwaliteit van dit formidabele voorleesboek te laten proeven geef ik integraal de start en de finish ervan door.
Guus woont in de schaduw van de stadskinderboerderij Essesteijn en een vast item is dat hij met ouders of grootouders de groene oase bezoekt met boerderij waaromheen kippen, schapen, geiten en konijnen. Knuffelen is daarbij een vast ritueel en het zit er dik in dat Guus de hang naar dieren in zich krijgt. De jongen van bijna twee zal zeker zijn plezier beleven aan de citaten Een rare sprong, afkomstig van Cariet Leeuwis en Suzanne Diederen en Dikkie Dik van Jet Boeke. Een rare sprong - De peuters zijn op stap. Ze zijn bij de dieren op de kinderboerderij. Sami aait een geitje over zijn rug. En kriebelt aan zijn oren. Hé, wat doet het geitje nu? Het maakt een rare sprong. Sami schrikt een beetje. Het geitje doet zo raar. Hup, daar springt het geitje weer. Sami springt ook omhoog. Met allebei zijn benen. Hup… ‘Kijk eens, Paula,’ roept hij. ‘Ik spring.’ ‘Wat knap,’ zegt Paula. ‘Kan jij dat ook, Jop?’ Ja, Jop kan het ook. Lotte en Daan aaien een konijntje. Dat voelt lekker zacht. Daan kijkt in het hok. Wat ligt daar nou? Tussen het stro? ‘Het lijken wel dropjes,’ zegt Daan. ‘Nee joh,’ zegt Lotte. ‘Dat is poep.’ Daar komt juf Paula aan. Daan wijst naar de keuteltjes in het hok. Hij begint te lachen. ‘Kijk, Paula,’ zegt Daan. ‘Daar liggen dropjes,’ ‘Mmm, lekker,’ zegt Paula. Ze doet net of ze keuteltje pakt. ‘Niet doen,’ roept Lotte. ‘Dat kan je niet eten. Dat is vies.’ ‘Ja,’ roept Daan. ‘Het is poep!’ Hij schatert het uit. ‘Bah’, zegt Paula. ‘Dat lust ik niet, hoor. Maar weet je wat ik wel lust? Een koek.’ Paula geeft iedereen een koek. Dat is veel lekkerder dan zo’n konijnenkeuteldropje!
Dikkie Dik – Ballon Dikkie. Dik heeft de mooiste ballon van de wereld. De ballon zit met een touwtje vast aan zijn staart. Zeg, Dikkie Dik, ik zou maar oppassen als ik jou was. Het waait heel erg, en met zo’n grote ballon aan je staart.. Te laat! De wind blaast de ballon de lucht in, en Dikkie Dik wordt meegetrokken. ‘Help! Help! Maak me los, haal de ballon van mijn staart.’ Hij kriebelt en krabbelt om los te komen. Het touwtje breekt en Dikkie Dik valt op de grond. ‘Wat jammer…’ zucht Dikkie Dik, ‘het was zo’n mooie ballon. Maar misschien krijg ik wel een nieuwe.’
Dikkie Dik – Sneeuw. Het is winter en het sneeuwt. Er staan twee witte poezen buiten. ‘Dag Dikkie Dik, doe eens open!’ Het zijn Witje en Watje. ‘Kom je buiten spelen in de sneeuw?’ Eerst sneeuwballen gooien. Dan springen en hollen in de sneeuw. Net zolang tot er…drie sneeuwpoezen naar binnen rennen. Wie is Dikkie Dik? Bij de warme kachel smelt de sneeuw. Dat is Dikkie Dik, dat is Watje en dit is Witje.’
Met dank aan Esther de Wit die als pr-dame ons het eclatante werk stuurde!
Een boek dat u en mij de wereld wis en waarachtig anders doet zien heb ik voor u. Zo op ons lijf geschreven is het, zo’n saluut aan het leven is het. Zo spreekt het thema mij aan dat ik voorstel na de vakantie onze leeservaringen hier uit te wisselen. Het gaat om het 300 bladzijden tellende, van authentieke foto’s voorziene levensbericht Turbulentie van Annette Herfkens en uitgeverij Boekerij. Met op de cover ondertitel ‘Ik overleefde een vliegtuigramp’ en aanprijzing van Saskia Noort : ‘Dit boek over liefde, hoop, volhouden en overleven moet je lezen’. Op de omslag achterzijde zegt Bert Koenders ; ‘Ik heb dit boek twee keer gelezen en ben er diep van onder de indruk. Indrukwekkend, regelrecht uit het hart en van een grote oprechtheid.’ Om de nodige bagage voor onze tocht door Turbulentie aan te reiken geef ik de tekst van de uitgever op de omslag en de woorden die de auteur met geboortejaar 1961 gaf aan Ninke Hamer voor de rubriek ‘Vandaar dit boek’ in dagblad Trouw van voorbije 27 juni onder de titel van ‘Ik denk dat ik de dood zag, en hij was mooi’.
De omslag: ‘Annette Herfkens overleefde als enige een vliegtuigramp en bracht acht dagen door in de Vietnamese jungle voordat ze gevonden werd. Na haar bijzondere redding slaagt ze erin om haar leven weer op te bouwen, het verdriet om de dood van haar verloofde een plek te geven, haar carrière te hervatten en de liefde weer te vinden. De voornaamste les die ze in de jungle leerde, blijkt ook van toepassing te zijn in haar verdere, dagelijkse leven: neem de zaken zoals ze zijn en verander alleen datgene wat je daadwerkelijk kunt veranderen. Een mooie maar moeilijke les, waar Annnette mee worstelt als haar zoon gediagnosticeerd wordt met autisme. Na veertien jaar keert Annette terug naar Vietnam om de berg te beklimmen waar de crash heeft plaatsgevonden en antwoorden te krijgen op vragen die al jaren door haar hoofd gaan.’
In Trouw: ‘Op een vroege ochtend zouden Willem en ik naar Nha Trang, een Vietnamese badplaats aan de Zuid-Chinese Zee. Toen ik het kleine toestel zag dat klaarstond op het vliegveld van Ho Tsji Minhstad, kreeg ik een onprettig gevoel, maar ik stapte toch in. De vlucht zou maar een klein uurtje duren. Toen we opeens snel daalden en het voelde of het vliegtuig naar beneden viel, zag ik Willem zenuwachtig worden. We gingen nog eens een stuk omlaag, nu met een klap. Willem greep mijn hand en daarna was er niets meer. In de Vietnamese jungle kwam ik bij. Alles deed pijn, ik had gapende wonden in mijn knie en voet en zag het bot van mijn scheenbeen. Aan de lieve lach op Willems gezicht zag ik meteen dat hij dood was. Ik was 31, het was november 1992 en mijn verloofde Willem was voor ING naar Vietnam gezonden. We waren al dertien jaar samen en zouden gaan trouwen. Onze reis naar Nha Trang moest een romantisch uitstapje worden. Het vliegtuigje waar ik bij vertrek geen goed gevoel bij had, was gecrasht en ik was de enige overlevende. Op dag twee in de jungle kropen er maden uit de ogen van een van mijn medepassagiers. Om me heen lagen doden. Ik had nog steeds overal pijn. Maar ik raakte niet in paniek. Ik slaagde erin mijn gedachten te richten op wat er was, niet op wat ik was kwijtgeraakt. Ik stond mijn geest niet toe af te dwalen naar wat had kunnen zijn, maar dwong mezelf te focussen op de realiteit. In totaal zat ik daar acht dagen in de jungle. Maar ik was niet bang. Ik voelde me beschermd door de vredige omgeving en leerde me overgeven aan de natuur. Ik verlegde mijn aandacht van de maden, de lichamen en de stank naar de schoonheid van de omgeving.
Op dag zeven na de vliegramp, vlak voordat ik zou worden gered, merkte ik dat ik één werd met het moment en opging in iets wat mijn eigen leven oversteeg. Ik wist me verbonden met God en met het universum. Nu denk ik dat ik die dag de dood heb gezien, en ik vond ‘m mooi. Toen het drama achter de rug was, wilde ik zo snel mogelijk weer gewóón doen. Ik rouwde om Willem, net als elke vrouw doet die verweduwd raakt. Er gingen twee seizoenen overheen: een om te rouwen, het tweede om te reflecteren. Ik had een groot en lelijk gemis ervaren. Ik was mijn grote liefde kwijtgeraakt, maar een slachtoffer voelde ik me niet. In de Vietnamese jungle had ik iets moois teruggekregen: een nieuwe kijk op het leven. In de jaren na de vliegtuigcrash zei ik volmondig ‘ja’ tegen het leven. Ik pakte mijn werk weer op, als beurshandelaar op Wall Street, vond een nieuwe liefde, trouwde, kreeg een dochter en een zoon, en scheidde van mijn echtgenoot. Pas in 2010, toen een vliegtuig met Nederlanders crashte bij Tripoli en slechts één jongetje overleefde, sprak ik voor het eerst over mijn eigen ongeluk. Tot die tijd had ik daaraan geen behoefte. Ik had me altijd wat ongelukkig gevoeld als het over de crash ging, ik vond het ongepast om zoveel aandacht voor mezelf op te eisen. Een boek schrijven kostte me vervolgens nog jaren. Mensen wilden van mij dat vreselijke verhaal horen, dat over acht dagen horror in de jungle, rouw en daarna leefde ze nog lang en gelukkig. Maar dat kon ik ze niet geven. Mijn beleving is een andere: in het oerwoud van Vietnam mocht ik een mystieke ervaring opdoen, die een rijker mens van me maakte. Dat wat ik leerde in de jungle doe ik nog steeds: ik concentreer me vooral op dat wat is, niet op wat had kunnen zijn. Het ware geluk ligt voor me.’ Voorlopig tot slot: op de achterzijde staat van Deepak Chopa: ‘In Turbulentie brengt Annette Herfkens tal van spirituele inzichten in de praktijk en beschrijft op kernachtige en boeiende wijze haar transformatie naar een nieuw bewustzijn’.
De komende vrije weken van vakantie zal ik deels vullen met het tot mij nemen van een doorwrocht werk dat naar thema mij zeer aanstaat. Het gaat om het 496 (!) bladzijden tellende Het Koninkrijk van Emmanuel Carrère en van uitgeverij De Bezige Bij. Hoewel ik dus nog op de meet vertoef van het lezen dit alom geprezen boek wil ik toch van het bestaan ervan bij u kond doen omdat ook u met mij in de ban zal geraken van Carrère die hier niet allereerst als verhalenschrijver of geschiedkundige maar als vorser zich presenteert. Ik zal u zeggen hoe ik op de existentie van Het Koninkrijk gekomen ben. Ik las de lovende recensie van Marjolein Corjanus met de titel ‘Jezus voor beginners – het Evangelie van Carrère’ en de eveneens juichende bespreking in NRC Handelsblad van Margot Dijkgraaf. En ik was meteen om. Ik geef u nu integraal haar verhaal met het opschrift ‘We zijn vergeten hoe extreem bizar het christendom eigenlijk is’ waarin het slot de invulling van Het Koninkrijk gegeven wordt. Volgende week is de beurt aan Corjanus.
Nu eerst het woord aan De Bezige Bij op de omslag. 'Op een bepaald moment in mijn leven was ik een christen. Dat heeft zo'n drie jaar geduurd. Het is voorbij. Afgedane zaak dus? Blijkbaar niet helemaal, want twintig jaar later voelde ik de behoefte om erop terug te komen. De wegen van het Nieuwe Testament die ik destijds als gelovige heb bewandeld, bewandel ik nu opnieuw - als romancier? Als historicus? Laten we zeggen: als onderzoeker.' In Het Koninkrijk vraagt Emmanuel Carrère zich af hoe een kleine Joodse sekte met volgelingen van een gekruisigde profeet kon uitgroeien tot een godsdienst die twee millennia later nog steeds door een kwart van de wereldbevolking wordt beleden. In Carrères wervelende verhaal zijn de apostel Paulus en de evangelist Lucas de protagonisten van een bijzonder avontuur vol kleurrijke figuren, die vanuit een ongedwongen, hedendaagse invalshoek worden belicht tegen de buitengewoon levendige achtergrond van de mediterrane wereld van de eerste eeuw. Tegelijk vertelt de auteur over zijn eigen zoektocht naar een houvast. Vijfentwintig jaar geleden werd hij praktiserend katholiek in een poging om zijn leven op orde te krijgen, en drie jaar later viel hij van zijn geloof af. Fijnzinnig en kritisch, met respect en mededogen, verkent Carrère de betekenis van het christendom en staat hij stil bij het succes van verbijsterende principes als 'de laatsten zullen de eersten zijn' en 'bemin je vijanden'.
Margot Dijkgraaf: ‘Vijfentwintig jaar geleden werd Emmanuel Carrère (1957) fervent rooms-katholiek. Hij werd ‘door de genade getroffen’, trouwde voor de kerk, liet zijn zonen dopen en ging iedere dag naar de mis, te biecht en ter communie. Drie jaar later kwam er een eind aan zijn geloof. In die drie jaar becommentarieerde hij iedere dag een paar verzen uit het evangelie volgens Johannes. In zijn Parijse appartement vertelt hij hoe op zoek ging naar die twintig schriften met aantekeningen toen hij een reportage wilde maken over de eerste christenen. Hij wilde onderzoeken hoe dat gegaan is, wie er een rol bij speelden, hoe die tijd eruit zag. “Hoe bestaat het dat er nog steeds mensen zijn die in dat bizarre verhaal geloven?’ Toch worden christenen gerespecteerd, vervullen ze een sociale rol en kunnen ze erop rekenen met respect te worden bejegend, schrijft hij. ‘Raar, ja absoluut.’ Aan het begin van zijn boek beschrijft Carrère, auteur van onder meer Limonov, de existentiële crisis waarin hij vijfentwintig jaar geleden zat, hij kon niet meer schrijven en had het gevoel aan alle kanten te zijn vastgelopen. Met een vriend gaat hij in Zwitserland mee naar de mis, waar een pater een passage voorleest uit het evangelie volgends Johannes: ‘Als je oud bent zul je je armen uitstrekken / en je gordel laten omdoen / en je zult een weg gaan die je zelf niet wilt’, Even later schrijft hij aan zijn meter dat Christus nu ‘zijn leidsman’ is. Achter elke bekering tot Christus zit een bepaalde zin, schrijft Carrère, een zin die hem op het lijf geschreven is en ‘die op hem wacht.’
Waarom was het juist deze zin die tot uw bekering leidde? – Ik zat in een enorme crisis, ik was angstig, ik had geen plan, ik kon niet meer schrijven en ik zag geen uitweg. Nog steeds vind ik het een hele sterke zin, je zult een weg moeten gaan die je zelf niet wilt, je kunt beter daar naar toe gaan, waar je niet had verwacht te zullen belanden. Als je alleen maar doet wat je wilt doen, is het leven geen groot avontuur. De zin was niet zozeer openbaring als wel een reddingsboei. Ik had een ontsnappingroute gevonden, kon het laten gebeuren zonder dat ik capituleerde. Ik wilde per se dat het werkte, ik klampte me eraan vast. Uw boek is een dialoog tussen degene die u nu bent en die u 25 jaar geleden was – Ik wilde een boek schrijven over de oorsprong van het christendom, over het nieuwe testament, over de oorsprong van dat vreemde geloof. In dat kader wilde ik christenen interviewen – alsof het een exotisch ras betrof. Toen realiseerde ik me dat ik zelf christen was geweest, ik hoefde alleen de toegangsdeur te vinden. Schrijven over het geloof is een gevoelige zaak, er is een grens, je staat of aan de ene of aan de andere kant. Toch had ik die wensdroom om een beetje aan allebei de kanten te staan, dat kon ook voor de lezer interessant zijn. Tegenwoordig ben ik agnost, maar iets in mij is gelovig geweest. Dat iets in mij is wel niet van hele goede kwaliteit gebleken, maar toch gaf het me de gelegenheid met mezelf in dialoog te gaan. U citeert Edgar Allan Poe over de dunne grens tussen rede en waanzin. Philip K. Dick, over wie u een biografie publiceerde, en de verandering van Saulus in Paulus, de man die veranderde in zijn tegendeel. Alle drie illustreren hoe je fundamenteel iemand anders kunt worden. - Ja, dat is een heel verontrustende dimensie van het bestaan. Bij een bekering word je echt iemand anders. Naarmate je meer verandert, ben je tevredener. Het bewijst dat je een hele weg hebt afgelegd. Nu, zoveel later, schaam ik me enigszins voor wie ik was. Ik hen niets verkeerds gedaan, maar toch. Het geloof is niet zomaar iets wat meemaakt, ik wilde bepalen hoe ik daar nu tegenover stond.
Welke sporen heeft uw bekering bij u achtergelaten? - De omkering van waarden van het christendom raakt me nog steeds, omdat het ingaat tegen alles wat we denken te weten van het leven. We willen allemaal liever groot zijn dan klein, liever sterk dan zwak, rijk dan arm. Het christendom zegt: zo zit het niet. Nietzsche zegt onzin, het christendom gaat in tegen alles wat overduidelijk is. Dat verwijt blijft overeind. En toch heb ik de indruk dat we, als we die christelijke manier van kijken kwijtraken, iets wezenlijks verliezen. Een van de paradoxen van het christendom is dat je die niet kunt toepassen als de gangbare moraal. Het christendom is een paradoxale gedachte van. We zijn eraan gewend en daarom vergeten we hoe extreem bizar het is. Dat beseften die mensen in de eerste eeuw na Christus ook, dat wilde ik tastbaar maken. Heeft u in uw boek niet uw eigen interpretatie gegeven van het ontstaan van het christendom? -Mijn boek is een soort ‘visite guide’ van het Nieuwe Testament, dat ik heel nauwkeurig heb gelezen. Wat men het Oude Testament noemt is tot stand gekomen over een periode van duizend jaar, met verschillende redacteuren. Het Nieuwe Testament is in vijftig jaar geschreven door een twintigtal mensen van twee generaties, die elkaar kenden. Die mensen wilde ik schetsen, hun haat en rivaliteit, hun ruzie en jaloezie, hun tegengestelde belangen, hun richtingenstrijd. Nu stellen we ze voor met een aureool, maar toen waren ze gewoon elkaars tijdgenoten. Dat doet niets af aan hun grootheid, maar het waren wel gewoon mensen.
U heeft de meeste affiniteit met het evangelie Lucas. Waarom juist hij? - Het is natuurlijk een anachronisme om je te identificeren met een evangelist uit de eerste eeuw. Maar we hebben twee boeken van zijn hand, het Evangelie en de Handelingen. De historici zeggen weliswaar dat ze niet van één persoon zijn, maar van een gemeenschap, maar toch is er op een gegeven moment iemand die het opschrijft. De teksten van Lucas hebben een sterke persoonlijke identiteit, een eigen signatuur, zelfs ondanks het feit dat hij overal van alles vandaan haalt – alsof het een collage is. Ik voelde me verwant aan de fijngevoeligheid van Lucas, ik stond dichtbij hem. Dat kan ik niet van Paulus zeggen, hij was geniaal, machtig, maar je kunt geen affiniteit met hem hebben. Hij heeft iets monsterlijks. Lucas is menselijk, geen fanaticus, niet sektarisch, hij had een beetje de neiging om iedereen met wie hij sprak gelijk te geven, dat is ook zijn gebrek. Lucas heeft ook wel iets van een sovjethistoricus, hij herschrijft de geschiedenis in de lijn van zijn partij om niemand op de tenen te trappen. Van de gewelddadige gebeurtenissen uit de brieven van Paulus bijvoorbeeld maakt Lucas een aardig verhaal, waar iedereen zich goed voelt. U vindt het aantrekkelijk dat Lucas in de eerste persoon schrijft, iets wat u zelf wel eens is verweten. - Men heeft me wel gezegd dat ik te veel in de ik-vorm schrijf, dat zou egocentrisch en narcistisch zijn, maar dat vind ik niet. Dat wil niet zeggen dat ik niet ijdel ben, maar ik hecht eraan te laten zien wie het is die er schrijft, de tekst is niet objectief. Het is wel zo eerlijk dat de lezer dat weet. U schrijft al twintig jaar geen fictie meer, maar alleen nog ‘récits’. Waarom bent u van de roman afgestapt? - Het is niet zo dat ik het niet wil. dat ik vind dat de roman dood is of zo. Het terrein waarop ik in vorm ben is nu niet de fictie. Maar ik lees veel romans.
De lezers van Limonov zullen wel even moeten wennen aan dit boek, hoewel u soms vergelijkingen maakt tussen de geschiedenis van Rusland en die van het christendom. Wat is het verband tussen de twee? - Beide boeken hebben veel gemeen: het zijn historische avonturenromans en schetsen een fresco van een moment uit de geschiedenis. Ieder boek draait om een fundamentele houding van de mens, waarbij de ene tegengesteld is aan de andere. Limonov is Nietzscheaans: het is normaal dat de sterke de zwakke vernietigt, dat is de wet van de jungle. Daar tegenover staan de goede zielen, de christenen, dat zijn voor Limonov de belachelijkst denkbare mensen. Het Koninkrijk gaat over die andere visie, die van de christenen. Ik voel meer affiniteit met de laatsten. Nietzsche is een geniale en enorm stimulerende auteur, maar zijn versie is fascistisch – en dat zeg ik zonder te willen verwijzen naar politiek extremisme, neonazi’s of wat dat ook. Het betekent dat de sterkste wint en dat al het andere tot het ‘angelisme’ behoort, totaal wereldvreemd is. Ik denk dat er een hogere waarheid is. Beide boeken draaien dus om hetzelfde thema. Het Koninkrijk is in Frankrijk een bestseller geworden. Wat zegt dat over ons? - Toen het boek zo’n succes werd, zei men ‘wat geweldig dat je met zo’n afstotelijk onderwerp als het begin van het christendom zoveel lezers kunt krijgen.’ Ik was helemaal niet verbaasd. Of je nu gelovig bent of niet, het christendom is onze oorsprong en het is altijd interessant om te weten waar je vandaan komt. Wat mij raakt, is dat het zowel gelovigen als niet-gelovigen boeit. We leven in een ontkerstende wereld, maar er zijn nog veel christenen. Dat het ook bij hen succes heeft, zegt iets over hen. Mijn boek is niet blasfemisch, maar ook niet door een gelovige geschreven. Als je ook maar een kwart hiervan op de islam toepast, zou je in de problemen komen. Maar in Frankrijk omhelzen de priesters me, dat pleit voor de christenen van vandaag. Het is een oude religie die gelukkig geen macht meer heeft, ze is teruggedrongen in de privésfeer. Het is alsof de neergang van een religie samengaat met haar rijpheid. Ik heb veel brieven gekregen van mensen die me vroegen waarin ik zelf geloof, maar dat is niet het belangrijkste.
Wat is dan het belangrijkste? - Het gaat om de toegang tot een andere dimensie van de realiteit. Het is als een radiofrequentie die je soms opvangt, dat is wat ik Het Koninkrijk noem. Daar sta ik niet onverschillig tegenover. Het beeld van een bebaarde god op een wolk die ons straft, heeft afgedaan. In werkelijkheid gelooft het merendeel van de mensen toch in iets – zelfs als ze atheïstisch zijn.’
U zult het met mij eens zijn; met Het Koninkrijk heeft u goud in de handen waarover wij na de vakantie onze gedachten zullen uitwisselen met elkaar!