16-01-2017

EEN SCHITTEREND ISOLEMENT

 

Het is niet raar en het is waar: in mijn archiefmak koester ik al 21 maanden lang een knipsel uit de rubriek ‘vandaar dit boek’ uit de wekelijkse bijlage‘Letter en Geest’ van het dagblad Trouw. De presentatie daarin van docente en schrijfster Olga Majeau (1969) sprak mij zeer aan maar ik was er nog niet toegekomen het onderhavige werk voor u ter recensie aan te vragen. Ik deed dat pas nu. Vandaar dat ik voor u op de leestafel kan leggen de 340 bladzijden tellende, van authentieke voorziene paperback Een schitterend isolement van Olga Majeau en uitgeverij Querido met de ondertitel ‘Een familiegeschiedenis’. De komende dagen staan derhalve in het teken van het tot mij nemen van het relaas met de tot de verbeelding sprekende titel, want ‘schitterend’ en ‘isolement’. In het egodocument ‘De mens is ten diepste alleen, en dat is niet erg’ van Olga Majeau - wel onder redactie van Hinke Hamer – legt de auteur het opschrift uit, Ik geef dat krantenbericht integraal aan u door. Maar reik ik u de tekst van de uitgever Querido op de site aan. Ook uw winterdagen kunnen schitteren door het lezen van deze geschiedenis uit de familie gegrepen.

De uitgever: ‘Ogenschijnlijk is er niet veel verrassends aan de familiestukken die Olga Majeau van haar grootmoeder Elfi erft. Elfi heeft haar van alles verteld over haar beroemde voorouders, het Duitse schrijversechtpaar Bettina en Achim von Arnim. Maar naarmate de familielijn de recentere geschiedenis nadert, worden de levens van het nageslacht van de Von Arnims raadselachtiger. Wie was Elfi's vader, de Hongaarse baron Árpád Eperjesy, over wie zij nooit sprak? De vondst van een ring en twintig door Árpád vanuit de Hongaarse goelag geschreven brieven vormen het startpunt van een zoektocht van een achterkleindochter naar het leven en lot van haar vergeten overgrootvader.’
Trouw: ‘Het leven is mooi!' zo moest ik mijn oma vroeger vaak nazeggen. Het was haar mantra om te voorkomen dat ze verzandde in de existentiële eenzaamheid die binnen onze familie van generatie op generatie werd overgedragen. 'Mijn vader was gedeporteerd,' zei mijn oma ooit. Verder vertelde ze zelden over haar ouders, mijn overgrootouders. Toen mijn oma stierf, kreeg ik haar spullen. Ik vond een paar foto's, een dagboekje van haar moeder en een stapeltje brieven van haar vader. Mijn overgrootvader, baron Árpád Eperjesy de Szásváros et Toti, was drie jaar na mijn geboorte overleden. Ik had hem niet gekend en had nooit geweten waarom mijn oma zo zelden over hem sprak. Het stapeltje brieven, twintig in totaal, bleek geschreven vanuit de Hongaarse goelag. Uit het feit dat ik niet eens wist dat Hongaarse goelags hadden bestaan - ik kende alleen de Russische - blijkt hoe weinig ik wist van het leven van mijn overgrootouders. In zijn brieven beschreef mijn overgrootvader hoe hij leerde leven met het onzekere weten of hij zijn familie ooit terug zou zien. Soms was zijn toon cynisch. Zo schreef hij over de communisten en hun 'geweldige regime': "Het ergste is niet de verlatenheid en het afgesloten zijn, maar het gemis aan bezigheden, aan broodwinning die gepaard gaat met onze splendid isolation." Ons schitterend isolement, zo noemde hij het.

Tegelijk was zijn toon warm en persoonlijk. Mijn overgrootvader beschreef uitdrukkelijk hoezeer hij zijn familie miste, vooral zijn dochters die in het Westen zaten, aan de goede kant van de lijn. Ondanks de afstand en het generatieverschil herkende ik iets in de sfeer die zijn brieven ademden. Tussen de regels sijpelde het alleen zijn door. Zonder hem te hebben gekend begon ik Árpád, mijn voorvader, te beschouwen als de personificatie van de eenzaamheid zoals ik die zelf ook ken. Met het onderzoeken van deze geschiedenis vond ik een manier om Árpáds leed te erkennen, maar al schrijvend begreep ik dat het boek vooral een zoektocht werd naar mijzelf, naar een antwoord op de vraag waarom ik ben zoals ik ben. Als kind al, droeg ik een zekere melancholie bij me. Dat gevoel sleet maar niet, ook niet toen ik een lieve man vond en drie mooie dochters kreeg. Ik kon wel delen, maar voelde me vaak eenzaam en beschouwde het bestaan soms als een last. Altijd heb ik gevoeld dat in leven een opdracht schuilt, een mens wordt de wereld in geslingerd met de boodschap: Hup, ga je leven maar leven! Dat vind ik ingewikkeld. Zoals mijn oma me liet herhalen dat het bestaan mooi is, zo leerde ze me ook dat een mens er alleen voor staat. Ze vond het bedreigend, die wetenschap. Om koste wat kost te voorkomen dat ze geïsoleerd zou raken, deed ze haar leven lang haar uiterste best om aardig gevonden te worden. Ze stelde zich inschikkelijk op, een houding waaraan ik me vaak ergerde, maar waarvan ik desondanks iets overnam. Nu begrijp ik waarin mijn gevoel van eenzaamheid geworteld is, en raak ik er langzaam vanaf. Eindelijk kan ik een streep zetten onder de zich van generatie op generatie herhalende lotsoverdracht. Steeds meer voel ik me deel uitmaken van een groter geheel. De 'splendid isolation' waarover mijn overgrootvader schreef, daarvan sleet het cynisme, met elke volgende generatie. Ik weet nu: Ja, de mens is ten diepste alleen, en nee, dat is niet erg: het is een schitterend isolement

THUIS IN EUROPA

 

Een buitengewoon, briljant, boeiend, baanbrekend boek leg ik voor u op de leestafel dat opnieuw aantoont hoe horizonverleggend non-fictie kan zijn. U weet het al jaar en dag dat ik werken uit het non-fictieve genre bemin met twee mitsen: ze moeten een tintelend thema hebben en in literaire taal vervat zijn. Ik vraag uw applaus voor de 344 bladzijden tellende paperback Thuis in Europa van Han Lörzing en van Athenaeum-Polak & Van Gennep met de ondertitel ‘Een tijdreis door 37 landen’. Op de omslag staan postzegels die model staan voor ons continent.
Ik voel mij al jaar en dag – om met de dichter J.C. Bloem te spreken - niet alleen domweg gelukkig in de Dapperstraat maar ook in mijn hele thuisland Europa. Waar wij als gezin ook vertoefden, Amsterdam, Brussel, Parijs, Berlijn, Londen, Bern. Kopenhagen, Oslo, Rome, Wenen, Boedapest, Moskou enz. wij ondergingen de stille emotie van verbonden te zijn met de inwoners louter en alleen omdat zij de gelijke navelstreng kenden, die van Moeder Europa. Ondanks en niet dankzij de Brusselse kermis. Landschapsarchitect en schrijver Han Lörzing doet in zijn reisjournaal alle staten van Europa aan en weet droom en daad, verandering en stilstand, grote en kleine geschiedenis, wederopbouw, Koude Oorlog, opkomst Europese Unie op heterdaad te betrappen. Hij verdeelt zijn imaginaire en/of daadwerkelijke reis door het continent in vijf etappes en kiest aan elk ervan een opschrift. De man doet dat in een tijdbestek dat loopt van anno 1945 tot het nu van 2016 waarin hij gaat voor tijdopnamen.

In zijn Voorwoord en Inleiding geeft Lörzing zijn geloofsbrief af. Ik ga daar later uit citeren voor u. Nu volsta ik voorlopig met de tekst van de uitgever op de omslag en de opgave van de inhoud. Dat er in het 1953  van de Watersnoodramp en in het 1956 van de Hongaarse Opstand er ook ander werk aan de winkel was etaleren Lörzings chapiters ‘Langs een rivier in Spanje’ (1953) en ‘Een finale in het Parc des Princes’ (1956) maar onderhuids zijn er toch verbindingen te leggen. Wij gaan die met elkaar hier achterhalen!

De uitgever: ‘Wie houdt er eigenlijk nog van Europa? De Brusselse bureaucraten hebben het bij bijna iedereen verbruid. Toch heeft de samenwerking tussen Europese landen ook mooie dingen opgeleverd, zoals goedkoop vliegen en de mogelijkheid om te studeren in een ander land. En al willen we in de politiek zo weinig mogelijk met elkaar te maken hebben, we waarderen elkaars producten. Italiaanse pasta, Schotse whisky en Tsjechisch bier zijn overal populair. Thuis in Europa gaat over de alledaagse realiteit binnen Europa: van toerisme tot kunst, van voetbal tot wielrennen, van succesvolle meubelbedrijven tot al even succesvolle modeontwerpers. We maken een tijdreis door Europa in 72 jaren, van Stunde Null in 1945 tot de onzekere tijden nu. Daarbij doen we alle landen aan, van het vrouwvriendelijke IJsland via het digitale Estland tot het diepgelovige Malta. We zijn lang niet allemaal gelijk, maar onze culturele verschillen vormen juist de charme van Europa. En we zijn zonder concurrentie het mooiste, leukste en afwisselendste continent ter wereld. Daar kun je alleen maar van houden.’

De reis van Lörzing door 37 landen in 72 etappes: 1945-1958-Wederopbouw - 1945 : bijna overal in Europa 1946: in een fabriek in Toscane 1947: kleren passen in Parijs en Zweden 1948: in een ziekenhuis in Manchester 1949: in Wenen tijdens de bezetting 1950: op een tentoonstelling in Düsseldorf 1951: in een vergaderzaal in Parijs 1952: op het Londense vliegveld Heathrow 1953: langs een rivier in Spanje 1954: in de tv-studio van Montreux 1955: aan tafel in Frankrijk 1956: een finale in het Parc des Princes 1957: de trein van Praag naar Wenen 1958: in een meubelzaak in Zweden 1959-1973-Welvaart - 1959: aan de Spaanse Costa’s 1960: in een Britse kazerne 1961: op menig nachtkastje in Duitsland 1962: in een Londense platenstudio 1963: met de auto door Joegoslavië 1964: met de RER naar Cergy-Pontoise 1965: op straat in Amsterdam 1966: op een brug over de Taag 1967: naar de top van de Mont Ventoux 1968: op vakantie in Jutland 1969: porno kijken in Kopenhagen 1970: langs de Belgische taalgrens 1971: een hamburger eten in Zaandam 1972: voor de kust van Noorwegen 1973: ongehuwd samenwonen in Zweden 1974-1988-Twee werelden - 1974: een borstbeeld in Scornicesti 1975: in de Modevierhoek van Milaan 1976: van Paddington Station naar Bristol 1977: in de Majakowskistraat, Nowa Huta 1978: in een Duitse autofabriek in Emden 1979: in het rijk van de wisent 1980: in een regeringsgebouw in Reykjavik 1981: in een museum in Madrid 1982: langs een hek voor Gibraltar 1983: in de krachtcentrale van Trbovlje 1984: onder architecten in Londen 1985: op een luchthaven bij u in de buurt 1986: tussen de Brusselse bergen 1987: onder een mispelboom in Florence 1988: een bord calamari op Capraia 1989-2004- Verenigd -  1989: na achtentwintig jaar op Jannowitzbrücke 1990: op het Zwitserse platteland 1991: gordels om in Europa 1992: op de Europese waterscheiding 1993: in augustus op Óbuda Sziget 1994: met de trein onder de Alpen door 1995: met Bob op weg door België 1996: in een Letse gevangenis 1997: een deconstructivistische tortilla in Roses 1998: met een joint door Tsjechië 1999: bellen met Finland 2000: de straat op tegen een Franse wet 2001: in het Amsterdamse stadhuis 2002: op een boulevard in Boedapest 2003: in een kantoor in Parma 2004: op straat roken in Ierland 2005-2016-Onvrede - 2005: op een redactie in Denemarken 2006: hoog in de Beierse Alpen 2007: e-burger worden in e-Estonia 2008: een mooi uitzicht over Sarajevo 2009: tussen oude beelden in Athene 2010: in een kleine Tsjechische brouwerij 2011: de straat op in Tottenham 2012: gestrand op het Isola del Giglio 2013: ’s nachts bij een geldautomaat in Nicosia 2014: ‘Yes Scotland’ versus ‘Better Together’ 2015: in een opvangkamp bij Röszke 2016: een donderslag diep in de nacht

In 1978 beklom ik met de zoons Muel, Time en Briam de Mont Ventoux om de renners van een etappe uit de Tour de France te aanschouwen. Ik ben benieuwd wat Lörzing over de berg te melden heeft, Zie 1967!
 

KINDERJAREN IN BERLIJN

 

Meer dan dertig columns, beter: miniaturen heb ik voor u die een postuum eerbetoon is aan een Joods-Duitse marxistische cultuurfilosoof die onder ons verkeerde van 1892 tot 1940. Op de omslag poseert heel frank en vrij de auteur op de leeftijd van vijf jaar. De als soldaat geklede jongen kon aan het eind van de negentiende eeuw niet bevroeden wat hem te wachten stond. Het gaat om de 104 bladzijden tellende, gul authentiek geïllustreerde paperback Kinderjaren in Berlijn van Walter Benjamin en Uitgeverij Vantilt met de ondertitel ‘Rond 1900’. De bundel kleinoden is opgedragen aan Stefan de zoon van Walter Benjamin en die opdracht zet meteen de toon, want de korte verhalen hebben alle als thema het ‘a la recherche du temps perdu’ van Marcel Proust. Het motto signaleert een gelijke centrale gedachte, want ‘O, bruingebakken triomfzuil Met wintersuiker uit mijn kinderdagen.’ Dat deze nieuwe uitgave er in een prachtig Nederlands proza gedompeld is, is te danken aan Hans Driessen. U kunt zijn verdienste traceren als ik het eerste stuk ‘Loggia’s’ ga citeren. In de voorbije weken mocht ik bij u introduceren de drie boeken Berlijn Berlin van Hans Olink Berlijn van Armando en Berlijn van Piet de Moor. Ons Kinderjaren in Berlijn roept de nostalgische sfeer op die de stad had voor Walter Benjamin. Hij vertrouwde  de jeugdherinneringen aan het papier toe toen hij het te verduren kreeg met de antisemitische wreedheden van de nazi’s. Die handelingen van Hitler en zijn trawanten eindigden in 1940 toen hij voor een zelfgekozen dood koos. Ik citeer wikipedia.

‘In juni 1940, toen de Franse overgave aan de Duitse legers in het verschiet lag, overhandigde Benjamin zijn manuscripten aan Georges Bataille, die ze verstopte in de Bibliothèque Nationale, en vluchtte met zijn zus naar Lourdes. In augustus ontving hij, na bemiddeling door het Institut, in Marseille een inreisvisum voor de V.S. Door het ontbreken van een Frans uitreisvisum moest hij illegaal de grens over. Op 26 september deed hij een poging om in groep Frankrijk te verlaten via een pas in de Pyreneeën. Aan de Spaanse grens werd de groep aangehouden en door drie agenten begeleid ging het terug naar de Spaanse grensplaats Portbou. De volgende morgen zouden ze naar de Franse grens terug worden gebracht. In het zuiden van Frankrijk was inmiddels de met de Duitsers samenwerkende regering Pétain aan de macht. Terugkeer naar Frankrijk zou daarom voor Benjamin uitlevering aan Duitsland en uiteindelijk het  concentratiekamp betekenen. Met dat vooruitzicht maakte hij in de nacht van 26 op 27 september een einde aan zijn leven met een overdosis morfine, die hij voor een dergelijk geval bij zich had. De douanebeambten lieten, waarschijnlijk onder de indruk van Benjamins dood, de rest van de groep alsnog de grens passeren.

Voor mijn citaat geef ik de tekst van de uitgever op de omslag. ‘In Kinderjaren in Berlijn rond 1900 roept Walter Benjamin de overdonderende wereldstad van zijn kinderjaren op – een stad op de drempel van een eeuw vol veranderingen en verschrikkingen. Benjamin schreef zijn herinneringen in de jaren 1930, zijn vaderland had hij inmiddels verlaten. In beeldende miniaturen koestert hij het verlangen naar zijn ‘oude’ Duitsland. De provisiekast, een markthal, te laat komen, de telefoon, een tante in een erker: Benjamin exploreert zijn herinneringen aan Berlijn niet om de stad precies te beschrijven, het gaat hem vooral om wat zo’n omgeving met de ontwikkelde fantasie van een jong kind doet. Zelf beschouwde hij de Kinderjaren als ‘een sprookje vol onheilspellende en vertederende miniaturen’.

Walter Benjamin met ‘Loggia’s’. ‘Zoals een moeder die het pageboren kind aan haar borst legt zonder het te wekken , gaat het leven lange tijd om met de nog tere herinneringen aan de kinderjaren. Niets sterkte die van mij inniger dan de blik op de binnenplaatsen met hun donkere loggia’s. Een daarvan, die in de zomer door markiezen van schaduw werd voorzien, was voor mij de wieg waarin de stad de nieuwe burger legde. Het kwam voor dat de kariatiden die de loggia van de volgende verdieping droegen, hun plaats voor een moment verlaten hadden om aan deze wieg een lied te zingen dat weinig bevatte van wat mij later te wachten stond, behalve dan de spreuk waardoor de lucht van binnenplaatsen mij voor altijd een roes bezorgde. Ik geloof dat een rest van deze lucht nog om de wijnbergen van Capri hing, waar ik mijn geliefde omstrengeld hield; en juist in deze lucht hingen de beelden en allegorieën die mijn denken beheersen, zoals de kariatiden op de loggia’s over de binnenplaatsen van Berlijn-West heersen.

Het ritme van de trams en het kloppen van matten wiegde mij in slaap. Het was de baktrog waarin mijn dromen gekneed werden. Eerst de vormeloze, die misschien doortrokken waren van het plenzen van water of de lucht van melk, vervolgens de lang uitgesponnen reis -en regendromen. De lente construeerde hier de eerste driften tegen een grauwe achtergevel, en als later in het jaar een stoffig bladerdak duizend keer op een dag langs de huismuur streek, gaf het slurpen van de takjes mij een les  waar ik nog niet aan toe was. Want alles op de binnenplaats werd een wenk voor mij. Hoeveel boodschappen zaten er niet verscholen in het gekibbel van groene rolgordijnen die opgetrokken werden en hoeveel jobstijdingen liet ik in het ratelen van de rolluiken, die in de schemer donderend neervielen, wijselijk aan me voorbijgaan! De plek op de binnenplaats waar de boom stond hield me het meest bezig. Die was uitgespaard in het plaveisel, waar een brede ijzeren ring in verzonken lag. Staven liepen erdoorheen, zodat ze het naakte aardrijk tralieden. Die leek niet voor niets opgesloten, meermaals dacht ik erover na wat zich afspeelde in de zwarte trog waaruit de stam oprees. Later breidde ik dit gepieker uit tot de standplaatsen voor huurrijtuigen. Daar wortelen de bomen precies zo; bovendien waren ze van een hekwerk voorzien. Koetsiers hingen hun pelerines op aan dat hekwerk, terwijl ze voor hun paard het pompbekken, dat in het trottoir  verzonken was, lieten vollopen met de slang die hooi en haverresten wegspoelde. Voor mij waren deze wachtplaatsen, waarvan de rust maar zelden verbroken werd door het komen of gaan van wagens, de meer afgelegen provincies van mijn binnenplaats.                                                                                                                                      

Waslijnen liepen van de ene muur van de loggia naar de andere; de palm zag er nog ontheemder uit toen het donkere deel van de aarde allang niet meer als zijn vaderland werd ervaren maar de naburige salon. Dat was de wil van de plek, waar ooit dromen van de bewoners mee hadden gespeeld. Voordat die plek aan de vergetelheid ten prooi  viel, had de kunst soms een poging gewaagd haar te verheerlijken. Weldra sloop nu eens een lamp, dan weer een bronzen beeld of een Chinese vaas haar domein binnen. En ook al deden deze oudheden de plek zelden eer aan, ze pasten wel degelijk bij wat er antiek aan was. Het Pompejische rood dat in een brede strook over haar muur liep was de passende achtergrond voor de uren die zich in die afzondering ophoopten. De tijd verouderde in deze schaduwrijke ruimtes die op de binnenplaats uitkeken.
En juist daarom was de morgen, als ik er in onze loggia op stuitte, al zo lang morgen dat hij meer op zichzelf leek dan waar ook. Nooit kon ik hier op hem wachten, altijd wachtte hij al op mij. Hij was er allang, alsof hij al over zijn hoogtepunt was, toen ik hem daar eindelijk opsnorde. Later ontdekte ik vanaf de spoordijk binnenplaatsen opnieuw. Als ik op zoele zomermiddagen vanuit de coupé op ze neerkeek, leek de zomer zich erin te hebben opgesloten en het landschap de rug te hebben toegekeerd. En de geraniums die met rode bloemen uit hun bakken gluurden, pasten minder bij de zomer dan de rode matrassen die ‘s morgens over de balustrades hadden gehangen om te luchten. In de loggia kon je zitten op metalen tuinstoelen die van hout of door riet omwonden leken. We schoven ze bij als ’s avonds het leeskransje er vergaderde. Uit een rood- en groengevlamde kelk viel het gaslicht op de Reclam-deeltjes. Romeo’s laatste verzuchting zwierf over onze binnenplaats op zijn zoektocht naar de echo die het graf van Julia voor hem in gereedheid hield. Sinds mijn kindertijd zijn de loggia’s minder veranderd dan de andere ruimtes. Niet alleen daarom voel ik me ermee verbonden. Dat komt ook van de troost die van hun onbewoonbaarheid uitgaat voor iemand die zelf niet meer echt tot wonen komt. Bij deze loggia’s bereikt de behuizing van de Berlijner haar grens. Berlijn - de stadsgod zelf - vindt er zijn oorsprong. Hij blijft zich daar zo van zichzelf bewust dat niets vluchtigs zich naast hem staande kan houden. Onder zijn hoede komen plek en tijd tot zichzelf en tot elkaar. Beide leggen zich aan zijn voeten. Maar het kind dat ooit in deze twee-eenheid was opgenomen, houdt zich, erdoor omlijst, in zijn loggia op als in een mausoleum dat hem allang is toebedacht.’

U zult het met mij eens zijn wanneer ik zeg dat wij in Kinderjaren in Berlijn van Walter Benjamin een boek hebben gevonden dat de wondere wereld van het kind zijn magistraal evoceert. Door de ogen van Benjamin gaan wij het vertrouwde en bekende anders, beter zien!


 

WILLEM VAN ORANJE

 

Een historisch relaas leg ik voor u op de leestafel dat korte metten maakt met de idee dat van de prins geen kwaad gezegd mag of kan worden. Preciezer gezegd: in het in de vaderlandse geschiedenis gedrenkte werk wordt afgerekend met  de illusie dat van Willem de Zwijger geen slechte eigenschappen te boekstaven zijn. Ik heb het over de 240 bladzijden tellende paperback Willem van Oranje van de historici Aron Brouwer en Marthijn Wouters en Nieuw Amsterdam Uitgevers met de ondertitel ‘De opportunistische Vader des Vaderlands’. Tijdens mijn jaren van studie is mij immer voorgehouden dat onze Willem van Oranje van alle blaam vrij was, nog beter: dat over de erflater van de Nederlandse beschaving  slechts goede dingen te zeggen waren. Ons volkslied sinds 1932, het Wilhelmus, was van die gedachte het symbool bij uitstek. Als aankomend Neerlandicus werd ik aan de Universiteit van Utrecht ondergedompeld in de trouw aan de Spaanse koning, de zekerheid van het geloof aan het geweten en de uiteindelijke keuze voor de opstand. Uiteraard kon Willem van Oranje niet van alle smetten vrij zijn, want hij was ook een mens die tijdens zijn jaren van leven van 1533 tot 1584 met heel veel struikelblokken moest nemen waarmee hij heel wat kleerscheuren opliep. Vooral in de negentiende eeuw werd de verering van het vaderlandse verleden met de glorie van de Gouden Eeuw door de elite aangewakkerd en Willem van Oranje was de belangrijkste pion als voorbereider en grondlegger van die heuglijke periode.

Brouwer en Wouters maken nu in hun toegankelijk en tintelend geschreven boek een eind aan de mythevorming rond Oranje. Ik haast mij daarbij te zeggen dat het niet om een chronique scandaleuse, om roddelpraatjes gaat, want hun voernoten zijn legio achterin. De twee zijn niet over een nacht ijs gegaan, zij zijn beslagen op het bevroren water gekomen. Zij schuren langs de historische realiteit en hun bevindingen hebben zij gedeponeerd in vier delen die bij elkaar twaalf chapiters tellen. Als zeg maar motto’s voor hun kwartet delen kozen zij voor het eerste couplet van ons volkslied. Wilhelmus van Nassouwe/ Ben ik van Duytschen Bloedt, Den Coninck van Hispangien/ Heb ick altijt gheeert, Een Prince van Orangien/ Ben ick vrij onverveert, Den Vaterland ghetrouwe/ Blijf ick tot inden doet. Als titels voor hun speurtocht door Willems verleden gingen zij voor Kind, Hoveling, Volgeling, Onderhandelaar, Huichelaar, Kettervervolger, Twijfelaar, Bendeleider, Propagandaleider, Beloftebreker, Dictator, Paria.

Ik stel voor dat wij een volgende keer deze opschriften op hun merites gaan beoordelen. Als bagage voor de aanloop daartoe geef ik de tekst van de uitgever op de omslag. Van de twaalf titels van hoofdstukken zal u die van ‘Kettervervolger’ het meest verbazen. Als intro geef ik u derhalve de dragende gedeelten uit het stuk dat als ondertitel de jaartallen 1561-1564 kent. Voorlopig tot slot: wat is het goed dat er historici zijn die geen genoegen nemen met het algemeen veronderstelde en algemeen aanvaarde. Neem en lees maar Willem van Oranje!
Nieuw Amsterdam: ‘Een voorvechter van tolerantie, gewetensvrijheid en alles wat Nederlands is, strijdend tegen de machtsbeluste Spaanse koning. Dat is het beeld dat we hebben van Willem van Oranje, onze Vader des Vaderlands. Een ideaalbeeld uit de negentiende eeuw, toen we behoefte hadden aan nationale helden. De auteurs laten zien dat de prins van Oranje helemaal geen bevrijder of idealist was, maar iemand die zijn vorsten, vrouwen en vrienden verraadde. De pragmatische prins veranderde vaak van geloof om zaken voor elkaar te krijgen, zette zonder scrupules grote stukken vruchtbaar land onder water en reduceerde Brabant tot een bloedige bufferzone. In dit boek blijft weinig over van het beeld van Willem van Oranje als onze grootste volksheld.’

Brouwer en Wouters: ‘In het zuidoosten van de Franse gebieden woonden relatief veel protestanten. Zij werden streng vervolgd en daarom sloegen velen op de vlucht, onder andere naar het rustiger prinsdom Orange. Vooral religieuze vluchtelingen uit de Languedoc, Comtat Venaissin en Dauphiné zochten daar hun toevluchtsoord. Het prinsdom lag niet alleen dichtbij, maar ook was daar de Oranjeprins soeverein, waardoor hij los van het Franse vorstenhuis zijn eigen beleid kon voeren. Hier vielen dus geen vervolgingen te verwachten. De nieuwkomers in Orange waren vaak fanatieke protestanten en in hun ballingsoord zouden ze steeds feller en luidruchtiger hun opvattingen verspreiden. Al snel ontstonden plannen om van Orange een uitvalsbasis voor het protestantisme te maken, ‘een citadel’ van waaruit de aanhangers van het ware christendom godsdienstoorlogen konden voeren tegen omliggende katholieke gebieden.

Willem van Oranje was allesbehalve blij met deze immigranten. Ze kostten hem geld, tijd en energie. De prins voorzag imagoproblemen als zijn vorstendom bekend zou komen te staan als een protestants bolwerk en probeerde daarom het protestantisme in zijn prinsdom in de kiem te smoren. Hiervoor had hij contact met zijn plaatselijke bestuurders, en in het bijzonder met Artus Prunier, heer van Saint-André-en-Beauchêne, die namens Willem hoge functies vervulde in het prinsdom en die de protestanten daar moest vervolgen. Willem legitimeerde de onderdrukking door te stellen dat het katholicisme het ware geloof was, ‘zoals we dit hebben ontvangen van onze voorouders’. Daarmee zal hij niet zijn eigen ouders bedoeld hebben, laat staan zijn schoonouders. Willem van Oranje en Prunier overlegden met paus Pius IV, die bezittingen had in Avignon, dat weer grensde aan Orange. De paus zag de ketterij in het prinsdom als een bedreiging voor zijn eigen gebieden. In de prins had de paus een goede bondgenoot.

Willem bleek allesbehalve een gematigde vorst uit een ‘ketterse’ omgeving, integendeel. In hun correspondentie benadrukte de prins het belang van de strijd tegen protestanten en telkens bevestigde hij zijn toewijding aan de paus en diens edicten over de vervolging van andersgelovigen. De prins wekte geenszins de indruk dat hij moeite had met de kettervervolgingen. Hij verweet de paus zelfs dat die onvoldoende deed om de ‘uitbreiding van de valse leer’ tegen te gaan, waardoor de gebieden van de paus een besmettingshaard vormden voor zijn Orange. Willem stelde de ketterij voor als een ziekte, waarvan zijn prinsdom genezen moest worden. Gelukkig kreeg zijn schoonfamilie deze brieven nooit te zien, want anders had Oranje de toekomstige steun van protestantse Duitse vorsten kunnen vergeten.

Intussen zetten de religieuze opstanden in Orange door. De protestanten voerden er hun eigen beleid en vanuit het prinsdom vielen hun troepen zelfs de bezittingen van naburige graven binnen. Ze legitimeerden hun aanvallen met het argument dat de graven de doodstraf voor ketterij handhaafden terwijl het Franse vorstenhuis had bepaald dat daar een einde aan moest komen. Met veel geweld veroverden de hugenoten verschillende gebieden, waar zij alle kostbaarheden van de katholieke Kerk in beslag namen. Die verkochten ze en met de opbrengst financierden ze hun strijd. Ook vielen ze meer dan eens het land van de graaf van Crussol binnen, ten noorden van Orange, en haalden ze landerijen en dorpen leeg. Willem van Oranje bevond zich op grote afstand en wist het tij niet te keren. Daarom bemoeiden de paus en zijn bestuurders in Avignon zich met het prinsdom. Al snel kregen ze een van de belangrijkste protestantenleiders uit Orange te pakken, namelijk Parpaille, de voorzitter van het parlement en leider van de opstandelingen, die op veroveringstocht was. Zijn straf was een publieke aangelegenheid. Een huis van Parpaille in Avignon werd met de grond gelijk gemaakt en zijn doodstraf werd in het openbaar voltrokken. De gouverneur van Avignon bracht een katholiek leger op de been dat van de paus de opdracht kreeg ketterij in Orange de kop in te drukken, met alle mogelijke middelen. De burgers van Avignon kregen zelfs een uitnodiging om mee te reizen. Als de burcht van Orange zou vallen, zouden ze daar alles mogen doen en laten wat God in normale omstandigheden verboden had.

Op 6 juni 1562 was het zover. Na een kort beleg veroverde het katholieke leger Orange. Wat volgde, was een massamoord. De stad werd voor een groot deel met de grond gelijk gemaakt. Helaas voor de paus en de prins was de protestantse invloed daarmee niet voorbij. De verovering van Orange bleek zelfs contraproductief en de situatie escaleerde verder. De protestantse leiders mobiliseerden grote groepen bewapende hugenoten om wraak te nemen voor de plundering van Orange en in de Dauphiné en Comtat veroverden ze meerdere sterk verdedigde plaatsen. Aldaar probeerden ze de gewelddadigheid van de plundering van Orange te overtreffen. En dat leidde weer tot wraakplannen aan katholieke zijde. Veel burgers die slachtoffer werden van deze situatie hadden aanvankelijk weinig met het conflict te maken. Slechts een klein percentage van de bevolking identificeerde zich met ‘de katholieken’ of ‘de hugenoten’. De meesten wilden simpelweg een rustig leven leiden. Tijdens de gewelddadigheden koos een deel van de onpartijdigen toch partij. Overlevenden van de grote plundering van Orange bijvoorbeeld, ontwikkelden zo’n afkeer voor de katholieken uit Avignon dat ze zich bij de hugenoten aansloten. In de gebieden waar de protestanten hun ‘wraak’ zochten, gebeurde het omgekeerde. De onderlinge haat groeide en de plunderingen werden heviger en wreder. De stad Orange, of wat daarvan over was, werd meerdere malen veroverd door beide groepen. Uiteindelijk was de stad dermate verzwakt, dat Willem van Oranje zijn kans zag om het gebied weer in handen te krijgen. In april 1563, na twee jaar van gevechten, trokken troepen in zijn naam de stad binnen. Volgens de negentiende-eeuwse historicus Jérôme Alexander Sillem waren er in de zwaar getroffen stad nog maar vijf mensen over, maar daarmee overdreef hij waarschijnlijk.

In de omgeving lagen nog veel hugenootse bendes op de loer, verwikkeld in een cyclus van plunderen en wreken. Om daar een einde aan te maken en zijn positie in het prinsdom te verzekeren had Oranje steun nodig van de Franse koning. Om die steun te krijgen moest hij de protestanten eindelijk een beperkte vorm van religieuze vrijheid geven. Op 26 augustus verklaarde hij dat in Orange één kerk aangewezen zou worden waar hugenoten hun geloof mochten praktiseren. Voorwaarde was dat de ‘oude en katholieke religie’ in alle overige kerken zou worden hersteld. Ook stelde Oranje dat alle immigranten die de afgelopen achttien maanden in Orange waren beland hun biezen moesten pakken. Alleen wie hard bewijs had dat hij zich goed had gedragen mocht blijven. Al na een maand werd het edict van de prins geschonden. De katholieke graaf van Suze viel een dorp in Orange aan, uit wraak voor een eerdere protestantse actie, en zo begon een nieuwe ronde van protestantse wraakacties in de pauselijke gebieden. Daarop kreeg Oranje een dreigbrief van de paus, die eiste dat de prins het ware geloof zou beschermen. Anders hoefde hij in de toekomst niet meer te rekenen op pauselijke steun. In alle haast stuurde de prins daarom twee vertrouwelingen om orde op zaken te stellen in Orange en te zorgen dat zijn edict werd nagevolgd. Maar de twee heren kregen niets voor elkaar.’

HOE MAAK JE EEN RUIMTESCHIP

Ik las een week terug de vooraankondiging van dit werk en was meteen in de ban ervan. Van pr dame Lise Notenboom kreeg ik het boek ter recensie voor u toegestuurd en hoewel ik alleen het voorwoord tot mij genomen heb, wil ik van het bestaan ervan nu al bij u gewag maken. Omdat ook u ‘in the picture’ van een bij voorbaat bestseller zult geraken. Het gaat om de 384 bladzijden tellende, van een fotokatern voorziene paperback Hoe maak je een ruimteschip van Julian Guthrie en van A. W. Bruna Uitgevers met de ondertitel ‘Het ongelooflijke verhaal van een race naar de ruimte van de commerciële ruimtevaart’. Ik kan mij voorstellen dat u net als ik niet zo uit de voeten kunt met titel en ondertitel. Daarom geef ik nu niet alleen de tekst van de uitgever op de omslag maar ook integraal het voorwoord dat van Sir Richard Branson is, die als oprichter Virgin Group en bestsellerauteur, entrepreneur en filantroop weet waarover hij spreekt. Zijn vooraf staat ook model voor het relaas van Guthrie, want toegankelijk, tintelend, gestructureerd en gedreven van stijl, Over een paar weken wisselen wij over Hoe maak je een ruimteschip hier onze leeservaringen uit. U weet nu dat het ongelooflijke verhaal bestaat!

Bruna: ‘Op 20 juli 1969 kijkt de wereld ademloos toe als de eerste mens voet op de maan zet. Een wereldwijde fascinatie met ruimtevaart is geboren. Ook bij de jonge Peter Diamandis ontwaakt de droom om astronaut te worden. Wanneer hij zich realiseert dat NASA bemande ruimtevaart aan het terugschroeven is, begint hij aan een avontuur dat leest als een jongensboek. Als de overheid hem niet naar de ruimte kan brengen, dan creëert hij de commerciële ruimtevaartindustrie toch zelf? In 1990 was ruimtevaart voorbehouden aan wereldmachten. Het idee van commerciële ruimtevaart was pure science fiction. Het weerhield Diamandis echter niet en hij vond inspiratie in het verleden: de gouden eeuw van de luchtvaart. Hij ontdekte dat Charles Lindbergh zijn trans-Atlantische vlucht had gemaakt om een prijs van $25.000 te winnen. Die vlucht maakte hem de beroemdste man op aarde en vormde het fundament voor de luchtvaartindustrie. Waarom zou hetzelfde niet mogelijk zijn voor de ruimtevaart? Diamandis bedenkt de XPRIZE; een prijs van $10.000.000 voor het eerste team dat een bemand ruimteschip twee keer binnen twee weken in de ruimte weet te krijgen. Het uitschrijven van de prijs resulteerde, zoals Diamandis hoopte, niet alleen in een overwinning van een team, maar legde de basis voor een nieuwe ruimtevaartindustrie. Het buitengewone verhaal van de kogelvormige SpaceShipOne en de andere teams op jacht naar de prijs, gaat over het onmogelijke mogelijk maken en het najagen van obsessies.’

Branson: ‘Aan prijzen zijn belangrijke mijlpalen en nieuwe technologieën ontsproten. De Longitude Prize die de Britse regering in 1714 uitloofde, heeft ertoe geleid dat er minder slachtoffers in de scheepvaart zijn gevallen en minder schepen zijn vergaan. Op het moment dat Peter Diamandis bij me langskwam om over zijn XPRIZE van 10 miljoen dollar te praten, was ik er al van overtuigd dat prijzen enorm veel teweeg kunnen brengen. Peter vertelde me over zijn idee om met een prijs kleine teams aan te moedigen om zo de basis te leggen voor een nieuwe fase in de ruimtevaartindustrie, en mijn instinct zei meteen ja. Mijn bijnaam is immers Dr. Yes, en in die tijd stond ik overal voor open, gaf geld uit voor ik het had. Maar om een of andere reden kwam er ‘nee’ uit mijn mond! Tegen de tijd dat we elkaar eind jaren negentig opnieuw tegen het lijf liepen, had ik al behoorlijk wat mensen ontmoet die beweerden dat ze een bemand ruimteschip konden lanceren. Meestal waren dat vader-zoonachtige operaties en velen hadden gedetailleerde plannen, maar hardware konden ze nooit laten zien. In de Mojavewoestijn in Californië was een raket die de Roton werd genoemd, waarmee naar verluidt de ‘NASA buitenspel zou worden gezet’. Maar die raket bleek niet te besturen en hij leek mij tamelijk riskant. Dus bleef ik zoeken. Al decennialang droom ik over ruimtevaart. Ik zie nog zo voor me hoe ik met mijn vader en moeder en mijn twee zussen naar de maanlanding van de Apollo 11 zat te kijken. Negentien was ik, gefascineerd door die mannen die naar een andere wereld waren gereisd. Het leed geen twijfel dat ik nog zou meemaken dat gewone stervelingen door de ruimte zouden reizen. Tientallen jaren gingen voorbij en geen enkele overheid zorgde voor ruimtevaart voor het grote publiek. In 1999 deponeerde ik de naam Virgin Galactic, in de vaste overtuiging dat de juiste gelegenheid zich ooit zou aandienen.

Burt Rutan, die in luchtvaartkringen al goed bekendstond, en ik werkten samen aan een ballonvaartproject dat Earthwinds werd genoemd. We vormden een klein team dat wilde proberen om met een ballon de eerste non-stopvlucht rond de aarde te maken. Burt, wiens bedrijf in de Mojavewoestijn is gevestigd, hielp bij de bouw van de capsule. Enkele jaren later werkte ik opnieuw met Burt en de avonturier Steve Fossett samen aan een vliegtuig dat een non-stopvlucht rond de aarde zou maken: de Virgin Atlantic GlobalFlyer. Burt vertelde me toen dat hij iets aan het bouwen was wat ‘nog cooler’ was. In het geheim bouwde hij een ruimteschip.

En hij deed mee aan Peters prijsvraag van 10 miljoen dollar. Dat was het moment dat ik dacht: Dit zou weleens de vervulling van mijn droom kunnen zijn. Als iemand het kan, dan is het Burt. Het verhaal van Peter Diamandis, Burt Rutan, Paul Allen en een stel grote denkers en bizarre dromers – ik gebruik het woord ‘bizar’ hier uit bewondering – is even onderhoudend als inspirerend. Het beschrijft een ommekeer in de geschiedenis, toen entrepreneurs de kans werd geboden om iets te ondernemen wat voorheen alleen aan overheden was voorbehouden. Of je nu negen bent of negenennegentig, dit is een verhaal dat tot je verbeelding zal spreken. De gebeurtenissen die hier op papier zijn vastgelegd, hebben zich in de loop van vele jaren rond onvergetelijke mensen voltrokken. Er zijn momenten geweest met veel adrenaline en veel emotie waar ik zelf direct bij betrokken ben geweest en die ik nooit zal vergeten. Die ogenblikken, die onverschrokkenheid, hebben me tot tranen geroerd. Ik voel me vereerd dat ik deel heb mogen uitmaken van deze fantastische geschiedenis die alle bakens heeft verzet. Bakens moeten worden verzet. Op mijn zestiende ging ik van school om met studenten een tijdschrift te maken dat de wereld moest veranderen. De oorlog in Vietnam was gaande en ik wilde een geluid laten horen om daar een eind aan te maken, om daar een bescheiden rol in te spelen. Het draaide niet om geld verdienen of om entrepreneur worden.

In 1970 begon Virgin als een postorderbedrijf voor elpees, later werd het een platenwinkel en opnamestudio. Al snel trok ons label de grootste muziekacts naar zich toe. We sloten contracten met de Sex Pistols en The Rolling Stones en werden het grootste onafhankelijke platenlabel ter wereld. Niemand had dat voor mogelijk gehouden. Bij onze eerste recordpoging om de snelste overtocht over de Atlantische Oceaan te maken, verdronken we bijna, de tweede keer lukte het. Toen we met een ballon de Atlantische Oceaan wilden oversteken, slaagden we daar de eerste keer niet in maar de tweede keer wel. Al doende leert men, door voorover te vallen. Er bestaat niet veel verschil tussen een entrepreneur en een avonturier. Als entrepreneur zoek je de grens op en tracht je niet door de ondergrens te zakken. Als avonturier zoek je de grens op en tracht je niet door de ondergrens te zakken – waarbij je het leven zou kunnen laten.
Als je Julian Guthries boek leest zul je mensen tegenkomen die enorme en schijnbaar onhaalbare uitdagingen aangaan en dan boven zichzelf uitstijgen. Zonder Peter – een behoorlijk uniek mens – zou er van commerciële ruimtevaart domweg nooit sprake zijn geweest. Deels dankzij XPRIZE zijn er miljarden dollars in vercommercialisering van de ruimte geïnvesteerd.

Mijn dollars zijn aanvankelijk weliswaar niet naar zijn prijs gegaan, maar zijn wel besteed aan Virgin Galactic, de vervulling van een droom van mij en talloze anderen en een onderneming die – zoals je in dit boek kunt lezen – eeuwig aan Peter en zijn XPRIZE verbonden zal blijven. Had ik ja gezegd tegen Peter toen hij me die eerste keer polste om de prijs te sponsoren, dan weet ik niet zeker of ik ook echt in de commerciële ruimtevaart zou zijn gestapt. In plaats van 10 miljoen dollar besteden om de XPRIZE te sponsoren, zal het er nu op uitdraaien dat ik een half miljard dollar spendeer aan de vercommercialisering! Onze doelstelling met Virgin Galactic is om de ruimte te ontsluiten en de wereld voorgoed te veranderen. Dat behelst ook dat we de droom van vele duizenden mensen over de hele wereld laten uitkomen om de fenomenale schoonheid van onze planeet van bovenaf en de sterren in al hun glorie te kunnen bewonderen. We zijn ervan overtuigd dat er aan deze menselijke ervaring ongekende voordelen kleven en wij willen dat elk land op aarde – en niet slechts een paar bevoorrechte – zijn eigen astronauten zal hebben. Het verhaal rond de XPRIZE is een fascinerende prelude op nog vele hoofdstukken die zullen volgen, hoofdstukken die op dit moment worden geschreven met een aantal van dezelfde mensen – zoals ik en Paul Allen – die zich door de XPRIZE hebben laten inspireren. De totstandkoming van onze commerciële ruimtevaartmaatschappij heeft langer geduurd dan we dachten, en heeft meer moeite gekost dan we dachten. We realiseren ons terdege dat de vercommercialisering van iets wat normaliter alleen aan enkele buitengewoon moedige piloten zou zijn voorbehouden de nodige tijd vergt en risico’s met zich meebrengt. Een van de belangrijkste boodschappen in dit boek – en mijn eigen persoonlijke devies – kan positieve verandering in de wereld teweegbrengen: het leven dient voorwaarts te worden geleefd. En opwaarts.’