Ik zal u vertellen welk boek wis en waarachtig in mijn reiskoffer mee op vakantie gaat. De waarheid gebiedt mij te zeggen dat ik op dit idee gebracht werd door een recensie van Laura Molenaar, zoals zij die componeerde begin mei voor Biografieportaal. Het gaat om de 432 bladzijden tellende biografie Als een vos van Erica Benner en uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep met de ondertitel ‘Machiavelli’s levenslange zoektocht naar vrijheid’. Ik geef u de tekst van Laura Molenaar integraal aan u door en laat die voorafgaan door die van de uitgever op de omslag. Van mijn jaren van studie is mij bijgebleven dat de Italiaanse diplomaat en humanist uit Florence in de 15e en 16e eeuw vooral naam gemaakt heeft door zijn principe dat hij neerlegde in zijn hoofdwerk ‘Il Principe’: het utilistisch denken, het doel heiligt de middelen. Of dat beeld bijgesteld dient te worden gaan wij met elkaar na de periode van vrijaf uitwisselen.
De uitgever: Niccolò Machiavelli leefde in een wereld van moordende concurrentie. Een wereld waarin het grote geld, glasharde leugenaars en schaamteloze strebers er met alle prijzen vandoor leken te gaan. In de republiek Florence stonden hij en zijn tijdgenoten voor de keuze: moesten ze zich voegen naar de nieuwe machthebbers – superrijke dynastieën als de Medici, militaire krachtpatsers als Cesare Borgia –of vechten voor de democratische vrijheden van hun stad? In Als een vos kijken we met Machiavelli mee tijdens zijn dramatische zoektocht naar politieke en menselijke vrijheid. Op meesterlijke wijze verbindt Erica Benner zijn woorden met die van zijn vrienden en vijanden. Zo brengt ze zijn scherpe, geestige en vaak verrassende visie op de gebeurtenissen van zijn tijd tot leven. Machiavelli blijkt niet de cynische handlanger van de macht te zijn geweest waarvoor hij vaak wordt aangezien. Integendeel, hij komt naar voren als een diepzinnig ethicus die onverkort vasthield aan zijn idealen. Maar soms vond hij het beter om zijn overtuigingen voor zich te houden. Daardoor krijgt hij iets ongrijpbaars, als een vos in gevaar.
Laura Molenaar: Wie Machiavelli’s werk De heerser – dikwijls ook ‘De Vorst’ genoemd – openslaat, stuit algauw op een reeks referenties waar de eenentwintigste-eeuwse Nederlander weinig mee kan. Om twee voorbeelden te geven van zulke passages (in de vertaling van Dr. J.F Otten uit 1940): ‘In onze tijd, gedurende de regeering van Alexander VI werd Oliverotto van Fermo, een ouderloos kinder, opgevoed door een oom moederzijds, Giovanni Fogliani geheten. Door deze werd hij reeds spoedig in krijgsdienst bij Paolo Vitelli gezonden opdat hij onder diens leiding een hoge militairen rang zou verwerven. Philippus van Macedonia werd na de dood van Epaminondas door de Thebanen tot veldheer verkozen; op die wijze kon hij hun na de overwinning de vrijheid ontroven. De Milaneezen namen na de dood van Hertog Philips Francesco Sforza tegen Venetië in hun dienst; deze overwon de vijand bij Caravaggio, maar verenigde zich terstond met hem om de Milanezen, zijn heeren, te onderdrukken De vader van de genoemden Francesco beyond zich indertijd in dienst van Johanna van Napels, die hij plotseling met zijn krijgsyolk in de steek liet. Die koningin moest zich toen, daar zij geheel zonder troepen was, in de armen van de Koning van Aragon werpen om haar rijk niet te verliezen.’
Wie waren al die heersers waar Machiavelli aan refereert? Waarom noemt Machiavelli ze zo veelvuldig? En waarom zijn de Thebeërs en Macedoniërs relevant voor de situatie in Florence omstreeks 1500? Erica Benner bewijst met haar voortreffelijke biografie van de middeleeuwse Florentijn dat je niet in 1500 geboren hoeft te zijn om te begrijpen wat Machiavelli wil zeggen. Sterker nog, in deze biografie komt hij naar voren als een verfrissend heldere denker, die gevangen zit te midden van schimmige politieke spelletjes en machtswellustige Italiaanse families. Wie ‘The Borgias’ gezien heeft kan daar zeker over meepraten. We volgen Machiavelli, zijn familie en vrienden in een van de roerigste periodes die Italië gekend heeft. Alles komt samen in deze biografie: de Medici-dynastie, een heel rijtje pausen (die stierven toentertijd vaak kort nadat ze paus werden), Franse koningen, de Borgia’s, maar ook ‘het gewone volk’ wordt behandeld. Machiavelli komt naar voren als een geslepen criticus, die ondanks tegenslagen vurig blijft geloven in de Florentijnse republiek. Hij komt op audiëntie bij de grootste machthebbers van zijn tijd, maar blijft ook altijd opkomen voor het volk. Met zijn scherpe pen en grote gevoel voor ironie wijst hij de edellieden en heersers subtiel hun plaats.
Afhankelijk als hij was van de welwillendheid van de Florentijnse heersers - zijn werkgevers - kon Machiavelli zijn kritiek echter niet zomaar opschrijven. Hij levert bijvoorbeeld commentaar op de beslissingen die Romeinse heersers namen. De geschoolde lezer kon zo wel raden over wie het daadwerkelijk ging. Een ander voorbeeld van Machiavelli’s subtiele kritiek is zijn gebruik van het woord ‘fortuinlijk’. Wanneer hij Cesare Borgia ‘fortuinlijk’ noemt, wil hij daarmee niet zeggen dat Cesare een goed heerser was. ‘Fortuinlijk’ betekent volgens Machiavelli, zo laat Benner zien, dat Cesare afhankelijk was van het lot (fortuna), en zijn successen alleen te danken had aan toeval en de hulp van anderen. Benner wil met deze biografie bewijzen dat Machiavelli helemaal niet zo sluw en gewetenloos was als hij zo vaak wordt geportretteerd. Ze plaatst hem in zijn tijd, maar kan ook goed articuleren waarin Machiavelli anders was dan zijn tijdgenoten. De interessantste passages koppelen zijn geschriften aan gebeurtenissen in Florence en omstreken. Zo komt het beeld naar voren van Machiavelli als meesterlijk politiek en sociaal criticus. We zien hoe Machiavelli, ondanks familieschulden, opklimt in de politieke hiërarchie van Florence. Hij zet zich zijn leven lang in voor de stadstaat als adviseur, kanselier en diplomaat. Machiavelli maakt mee hoe Florence zich ontworstelt aan het regime van de Medici’s, zich ontplooit als republiek, en haar vrijheid weer verliest aan de Medici’s. Ondanks het ingewikkelde politieke klimaat zit Machiavelli nooit bij de pakken neer. Als hij verbannen wordt uit de stad, omdat hij een Medicikardinaal ongevraagd advies geeft, schrijft hij juist des te meer. Machiavelli schrijft niet alleen politieke werken maar ook maatschappijkritische toneelstukken. Dankzij die toneelstukken, die enorm populair worden, weet hij tegen het eind van zijn leven weer op te klimmen, en zijn baan als politiek adviseur te herstellen. Zijn kritische pen weet hij ook in te zetten in zijn diplomatieke werk, zo schrijft hij aan een vriend: ‘Ik zeg al heel lang niet meer wat ik denk en ik denk niet wat ik zeg. En zeg ik soms de waarheid, dan verstop ik die achter zoveel leugens dat ze nauwelijks meer te achterhalen is. Ik ben echt een volleerd leugenaar geworden.’ Inderdaad was Machiavelli een geniaal leugenaar, sluw als een vos.’
Het overkwam mij op het eind van de morgen van de tiende juli. Ik was bezig met het leiden van de takken van de roodbruine Japanse esdoorn in de voortuin, toen dame van de post, Ingeborg, mij een pakketje aanreikte, waarin een boek bleek te vertoeven dat ik sinds het bestaan ervan zeer begeerde. Omdat de auteur ervan mij wekelijks bekoort door haar rubriek ‘Oog voor detail’ in de weekendbijlage ‘Sir Edmund’ in ‘de Volkskrant’ en dagelijks gerieft door de eerste neerslag van die rubriek in de hardcover ‘Dichterbij’ met de ondertitel ‘Kunst in details’. Ik heb het over de 288 bladzijden tellende, van meet tot finish grandioos geïllustreerde paperback Goed kijken begint met negeren van Wieteke van Zeil en Atlas Contact met de ondertitel ‘De kunst van opmerkzaamheid’.
Als student leerde ik de kunst van het kijken door toedoen van Cumadocent P. W. J. Steinz in Museum Boijmans Van Beuningen, Als leraar en recensent op leeftijd leerde ik nog beter kijken door het gidsende werk van Wieteke van Zeil. Daar velen van u aan het begin staan van een serie vrije weken rep ik nu alleen van het bestaan van deze kijkgids, opdat u in Amsterdam, Brussel, Londen, Parijs, Madrid, Praag, Moskou of waar ook nog beter de ogen de kost geeft. Met Goed kijken begint met negeren in de hand. Om u dit oogstrelende, inspirerende, horizon verleggende, uitnodigende boek in te loodsen geef ik u nu de tekst op de omslag van de uitgever, het eerste chapiter ‘Hoe kunst ons opmerkzamer maakt’ en de daarin genoemde zeven inzichten. Het door Wieteke van Zeil besproken schilderij ‘De ambassadeurs’ van Hans Holbein de Jongere is kleurrijk in het boek afgebeeld. Het spreekt voor zich dat wij elkaar hier nog eens ontmoeten rond Goed kijken begint met negeren, dat een kijkgids is die na gebruik door u gezien en gelezen zal blijven worden.
Atlas Contact: ‘We kijken grotendeels onbewust – en daardoor gaat veel aan ons voorbij. Goed kijken begint met negeren is een gids voor iedereen die beter wil kijken. Wieteke van Zeil laat zien dat kunst daarbij kan helpen: kunstenaars zien immers vaak wat ons nog ontgaat, en ze tonen andere perspectieven dan die we al kennen. In 56 verhalen verbindt ze de mooiste kunstdetails soepel aan ons dagelijks leven. Ze geeft praktische tips om met meer gemak en plezier naar kunst te kijken, onderbouwd met wetenschappelijke inzichten over hoe wij waarnemen. Ook spreekt ze met kijkexperts uit andere vakgebieden over de geheimen van hun opmerkzaamheid. Van Zeil laat zien dat onvermoede details een nieuwe wereld kunnen openen. Goed kijken begint met negeren maakt je opmerkzamer, in het museum en daarbuiten.’
Wieteke van Zeil: ‘Elk goed schilderij heeft geheimen. Details kunnen bijvoorbeeld alledaags lijken en toch een dubbele betekenis hebben, ze kunnen een clou zijn om de hele voorstelling beter te begrijpen, en heel vaak zijn de eeuwenoude details veel actueler dan ik vooraf vermoedde. Niks staat toevallig op een schilderij, zoals dat in foto’s wel kan gebeuren. Schilders kijken beter dan wij, ze moesten immers in staat zijn om alles om zich heen uit te beelden. Kunstenaars zijn kijkexperts, ze merken op wat ons vaak nog ontgaat. Een beroemd citaat van Oscar Wilde in zijn essay ‘The Decay of Lying’ (1891) zegt dat niemand de mist boven de rivier de Theems opmerkte voordat de impressionisten die schilderden. Dit boek staat vol ervaringen die daaraan doen denken in 56 hoofdstukken over kijken naar kunstdetails. Steeds wanneer ik een detail zie, merk ik daarna dat vergelijkbare dingen in de buitenwereld me eerder opvallen. Of in een ander schilderij. Kunst helpt zo om bewuster te kijken. Een voorbeeld. Op ‘De ambassadeurs’, een groot schilderij van de zestiende-eeuwse schilder Holbein, staat iets vreemds. Bijna niemand merkt het meteen op, want er is veel te zien: twee jonge, in satijn en bont geklede mannen en een tafel vol spullen die hun status onderstrepen: muziekinstrumenten, een hemelglobe, een passer, een zonnewijzer, een liedboek. Ze hebben het goed, deze jongens. En dan doemt ineens die rare uitgestrekte vlek op, als een mistwolk zwevend boven de vloer. Wat in hemelsnaam is dat?
De vlek is zo’n geheim. Een truc die u, hooggeëerd publiek, rechtstreeks uit 1533 van de kunstenaar krijgt voorgeschoteld. Het veroorzaakt een interactie tussen het schilderij en de kijker. Zó veel verschillen kunstenaars ook weer niet van goochelaars: ze spelen met je oog en sturen je aandacht. Om de vlek te begrijpen heeft de kijker een ‘sleutel’ nodig. In dit geval houdt dat in dat je helemaal rechts aan de zijkant moet gaan staan of toevallig een bolle spiegel mee moet brengen. Dan wordt het duidelijk: de lange vlek is van schuin rechts bekeken een perfecte ronde schedel. Daarmee is niet alleen jouw perspectief verschoven, ook het perspectief op het hele schilderij kantelt. Want Holbein bedoelde hier iets mee. Al dat goud, die instrumenten, dure kleren: je hebt het maar even, wilde hij zeggen. Het portret etaleert niet alleen succes, Holbein geeft ook de boodschap dat we vooral niet moeten vergeten dat we allemaal sterfelijk zijn. Daar gaan de jonge ambassadeurs met hun bravoure. Het is een betekenisvol grapje met beloning. Een beroemd voorbeeld van anamorfische kunst, zoals deze vervormingen heten. En het is natuurlijk de bedoeling dat we het niet metéén zien. Om het te kunnen opmerken, moet je lang voor het schilderij staan, vermoedelijk langer dan de 13 tot 45 seconden die een bezoeker neemt voor een kunstwerk in een museum. De vraag is of we nog tijd hebben het beeld met ons te laten spelen. Tegenwoordig komen er dagelijks talloze beelden op ons af waarover we de aandacht moeten zien te verdelen. In één dag zien we naar schatting evenveel beelden als iemand van twee eeuwen geleden in zijn hele leven zag, laat staan in de zestiende eeuw, toen De ambassadeurs geschilderd werd. Daar staat tegenover dat de schilderijen nu wel voor veel meer mensen te zien zijn. ‘De ambassadeurs’ hing tot 1653 in het kasteel van de familie van Jean de Dinteville, de man links op het schilderij, en waren alleen voor het sociale netwerk van de familie toegankelijk. Nu schuiven er jaarlijks vijf tot zes miljoen bezoekers langs in de National Gallery. Het schilderij hangt tussen kunst die met compleet andere bedoelingen is gemaakt, uit tientallen andere landen en culturen, en uit minstens zeven eeuwen. De concurrentie voor Holbeins illusionistische truc om de aandacht te vangen is dus nogal toegenomen.
Wanneer je naar een museum gaat, is het makkelijk om overweldigd te raken door de hoeveelheid werken, de enorme onderlinge verschillen van de verhalen, en kun je het gevoel krijgen dat je te weinig weet om het te begrijpen. Dat geldt voor mensen die gewend zijn kunst te kijken vaak evenzo als voor wie weinig musea bezoekt. In de afgelopen jaren heb ik een paar dingen geleerd die helpen om beter te kijken. Niet door kennis en studie, maar gewoon door te doen. Dit boek is voor iedereen die bewuster wil kijken en meer wil opmerken. Ik merkte zelf na jaren schrijven over tentoonstellingen dat ik in musea nog altijd veel over het hoofd zag omdat ik vooral met de samenhang tussen de schilderijen bezig was. Veel ontging me. Daarom schrijf ik sinds vier jaar alleen nog over details. Over de ontdekkingen, en het plezier dat het me opleverde, leest u in dit boek. Het bevat de mooiste details die ik in musea tegenkwam. De zeven belangrijkste inzichten die deze manier van kijken mij bracht, deel ik in dit hoofdstuk. Sommige komen overeen met de ervaringen van schilders door de eeuwen heen met betrekking tot hoe het oog werkt. En het prettige is: deze inzichten en tips zijn toepasbaar in het museum en daarbuiten. Kunst kan helpen beter te kijken omdat we kunnen leren van het scherpe oog van de kunstenaar. Noem het gerust ‘mindful’ kijken. De afgelopen eeuw is de kennis van het kijken ook grondig onderzocht in de wetenschap. Waarnemingspsychologen en neurologen kunnen nu verklaren waarom we het ene detail wel zien en het andere niet, hoe het komt dat de ene persoon iets compleet anders waarneemt dan de ander, hoe onze blik onbewust ‘geprogrammeerd’ wordt en wat we kunnen doen om onze opmerkzaamheid te vergroten. Ook die kennis heb ik toegevoegd aan de tips. Omdat kijkervaring lang niet alleen over kunst gaat, heb ik zeven experts uit heel andere beroepen gevraagd hun ervaring te delen. Politiecommissaris Jamil Meusen moet snel veiligheidssituaties kunnen inschatten op straat, stadsecologe Anneke Blokker merkt in Amsterdam de trek van de rivierkreeften op die veel stadsbewoners ontgaat, en Paul Mijksenaar, een reus in de ontwerpwereld, ziet hoe mensen navigeren in de openbare ruimte – hij kijkt naar hoe mensen kijken – en maakt daar bewegwijzering bij, die onder meer op Schiphol te zien is. De zeven mensen die ik sprak zijn alle zeer geoefende kijkers, en ze geven ons adviezen hoe we meer op kunnen merken.
Voor we naar de inzichten gaan nog een kleine toelichting op de term opmerkzaamheid, die centraal staat in dit boek. In de kunstgeschiedenis komt deze term al lang voor; de eerste die het woord gebruikte was de Duitse schrijver Alois Riegl, in een artikel over Hollandse groepsportretten, in 1902. Riegl bedoelde met zijn Aufmerksamkeit niet dat wij als kijker opmerkzaam moeten zijn; hij doelde op de sfeer van het schilderij. Hij dichtte de voorstelling, en de personen die erop zijn afgebeeld, de menselijke eigenschap van opmerkzaamheid toe. Het schilderij leefde dus als het ware. Riegls doel was te laten zien dat die opmerkzaamheid ervoor zorgt dat wij een relatie aangaan met de voorstelling – we kunnen bijvoorbeeld het gevoel krijgen aanwezig te zijn in de ruimte van de voorstelling. De relatie tussen kunstwerk en kijker is volgens Riegl van het hoogste belang in de kunstgeschiedenis. Hij beschreef daarmee als eerste het beeld als responsief, om een woord uit ons smartphonetijdperk te gebruiken; er ontstaat interactie tussen beeld en kijker. Het is vast geen toeval dat Riegl zijn artikel schreef in dezelfde periode dat kunstenaars erachter kwamen dat wij de werkelijkheid nooit objectief kunnen zien, en dat onze perceptie afhangt van zaken als weer, tijd, licht en stemming. Het was ook de tijd dat massacommunicatie opkwam en de straten voor het eerst vol kleurige reclames hingen, vaak gemaakt door kunstenaars. De impact die een beeld kon hebben op de kijker kreeg een nieuwe invulling, omdat beelden in veel grotere aantallen gereproduceerd en verspreid konden worden. Al sinds de Oudheid schrijven mensen macht toe aan kunstwerken en objecten, in alle culturen. Beelden hebben invloed op mensen en worden soms ervaren als levend, denk maar aan heiligenbeelden die aanbeden worden. Caroline van Eck, hoogleraar in Leiden en Cambridge, heeft hier het interessante boek ‘Art, Agency and Living Presence’ (2015) over geschreven. Een klassiek verhaal over de invloed van beelden op mensen, dat door haar ook wordt besproken, is dat over Medusa; Medusa was een mooie vrouw die veranderd was in een monster – een Gorgo – als straf van de goden omdat ze zich door Poseidon had laten verleiden. Zij had als Gorgo de macht om iedereen die haar aankeek te verstenen. Toen het Perseus lukte haar te onthoofden, plaatste oorlogsgodin Minerva het hoofd op haar schild. Dat schild versteende Minerva’s vijanden zodra ze het zagen. Medusa is zo symbool geworden voor de impact van kunst op de kijker. Daarom staat ze op het omslag van dit boek. De afgelopen jaren waren de leukste van mijn werkzame leven. Ik heb ontdekt dat ik vrij naar kunst mag kijken en mocht mijn kijkplezier delen; ik merkte dat kunstwerken gaan ‘leven’ als je details aandacht geeft en dat dit helpt om bewuster te kijken. Ik hoop dat de tips en de details in dit boek bijdragen aan uw opmerkzaamheid en kijkplezier.’
De zeven inzichten van Wieteke van Zeil: ‘1 Goed kijken begint met negeren – Over de kracht van isoleren 2 Laat je niet sturen – Je wordt gemanipuleerd waar je bij staat 3 Je ziet wat je kent – Iedereen neemt een ‘kijkersaandeel’ mee, maak er gebruik van 4 Doe alsof - Inlevingsvermogen vergroot je blikveld 5 Van maken ga je beter kijken – Of hoe we veel te veel in ons hoofd zitten 6 Weg met die smartphone. Uit, af, in de garderobe – En niet alleen omdat je wordt afgeleid 7 De context geeft de clou – Je gaat het zien als je durft te associëren.’
Ik stop een roman in uw reiskoffer die u de komende vrije weken niet ongelezen zult laten. Ik leg een boek bij uw bagage dat het elders vertoeven van u nog meer glans zal geven. Ik ben blij u te mogen aankondigen het bestaan van de evenknie van de bestseller De acht bergen. Het gaat om de 158 bladzijden tellende hardcover De buitenjongen van Paolo Cognetti en De Bezige Bij. Om De acht bergen en De buitenjongen nog meer te plaatsen: op de top 10 van de bij de boekhandel meest verkochte werken staan de romans naast elkaar te schitteren op de plaatsen 2 en 3. Over De acht bergen van de in 1978 geboren Italiaanse auteur kwam ik een jaar terug uitvoerig te spreken, nu geef ik de man zelf het woord door hem met het eerste chapiter ‘In de stad’ van De buitenjongen integraal te citeren. Maar vooraf geef ik de tekst van de uitgever op de wikkel. Ik neem aan dat ik van u mag vernemen hoe goed De buitenjongen in de vakantie bij u overgekomen is. De Bezige Bij: ‘De hoofdpersoon van De buitenjongen is een eenzame man van in de dertig. Zijn leven in Milaan is vastgelopen en hij mist de bergen van zijn jeugd, waar hij al tien jaar niet meer is geweest. Daarom besluit hij een hut te huren op tweeduizend meter hoogte en een paar maanden lang te leven op een manier waar hij vroeger stiekem van droomde: zielsalleen, omringd door wat dieren en zijn favoriete boeken. Het leven in de bergen is eenvoudig, hij hakt hout, legt een tuin aan, maakt vuur. En langzamerhand sterkt hij aan en herontdekt hij wat hij in de loop der jaren was verloren. Wekenlang ziet hij niemand, tot er ineens toch een gestalte opdoemt. De buitenjongen is een filosofische roman over de schoonheid van eenzaamheid, vriendschap, onze band met de natuur en met familie, en vormt een logisch geheel met de bestseller De acht bergen.
Paolo Cognetti: ‘ Een paar winters geleden maakte ik een moeilijke tijd door. Het heeft nu denk ik weinig zin om te memoreren waar dat toenmalige gevoel van onbehagen uit voortkwam. Ik was dertig en voelde me futloos, verloren en ontgoocheld, zoals je je voelt wanneer iets wat je onderneemt op niets uitloopt. In mijn ogen was de toekomst op dat moment net zoiets onbestaanbaars als de gedachte dat je op reis gaat wanneer je ziek bent en het buiten regent. Ik had veel van mezelf gegeven, en wat was mijn beloning? Ik sleet mijn dagen in boekhandels, in ijzerwinkels, in het café tegenover mijn huis en op bed, waar ik door het raam naar de witte lucht van Milaan staarde. En vooral schreef ik niet, wat voor mij gelijkstaat aan niet slapen of niet eten: het was een leegte zoals ik die nog nooit eerder had ervaren.
Romans stonden me in die maanden tegen, maar ik voelde me wel aangetrokken tot verhalen van mensen die de wereld hadden afgewezen en de bossen in waren gegaan omde eenzaamheid te ervaren. Ik las Walden van Henry David Thoreau en Geschiedenis van een berg van Élisée Reclus. Ik werd met name getroffen door de reis van Chris McCandless, die door Jon Krakauer is beschreven in De wildernis in. Misschien wel omdat Chris geen negentiende-eeuwse filosoof was, maar een tijdgenoot van me die op zijn tweeëntwintigste afscheid had genomen van de stad, zijn familie, zijn studie en een op klassieke westerse leest geschoeide briljante toekomst, en helemaal alleen aan een eenzame zwerftocht was begonnen die zou eindigen met zijn hongerdood in Alaska. Toen het verhaal bekend werd, meenden veel mensen dat hij waarschijnlijk uit idealisme had gehandeld, dat het een vlucht uit de werkelijkheid was geweest, of dat hij wellicht tot zelfmoord neigde. Ik had het gevoel dat ik zijn keuze begreep, en inwendig bewonderde ik hem erom. Chris had niet genoeg tijd gehad om een boek te schrijven, misschien was hij dat niet eens van plan geweest, maar hij hield van Thoreau en had diens manifest overgenomen: ‘Ik ging de bossen in omdat ik bewust wilde leven, om me alleen met het wezenlijke bezig te houden en te onderzoeken of ik niet kon leren wat het leven me moest leren, zodat ik niet op mijn sterfbed zou moeten ontdekken dat ik niet geleefd had. Ik wenste niet te leven wat niet het leven was, en ook wilde ik me niet overgeven aan berusting, tenzij dat noodzakelijk was. Ik wilde het leven diep doorleven en alle merg eruit zuigen, om zo dapper en spartaans te leven dat ik alles wat niet het leven was kon verdrijven, om het kort af te maaien in een breed zwad, om het leven in een hoek te drijven en het terug te brengen tot het geringste wat het vereiste en, als het minderwaardig bleek te zijn, dan ook de hele, ware minder waardigheid ervan te ervaren en de wereld te laten weten hoe minderwaardig het is; of om het, als het subliem zou zijn, uit eigen ervaring te leren kennen en in staat te zijn er een waarachtig verslag van te doen inmijn komende reisverslag.’
Ik was al in geen tien jaar meer in de bergen geweest. Tot mijn twintigste had ik er elke zomer doorgebracht. Voor mij, stadskind, geboren en getogen in een appartement, opgegroeid in een wijk waarin je niet op een binnenplaats kon spelen of de straat op kon, waren de bergen altijd de meest volmaakte belichaming van het begrip vrijheid geweest. Ik had me er leren verplaatsen, aanvankelijk onbeholpen maar later heel natuurlijk, zoals andere kinderen leren zwemmen omdat een volwassene ze in het water gooit: op mijn achtste of negende was ik begonnen over gletsjers te lopen en rotsen te beklimmen, en al snel was ik meer op mijn gemak op bergpaden dan in de straten van mijn eigen stad. Tien maanden per jaar voelde ik me gevangen in nette kleren en in een gezagssysteem vol regels waaraan je je diende te houden; in de bergen schudde ik dat allemaal van me af en gaf ik mijn ware aard de ruimte. Het was een ander soort vrijheid dan de vrijheid om te kunnen reizen en mensen te ontmoeten, of nachtenlang te drinken, te zingen en vrouwen te versieren, of vrienden bereid te vinden grootse dingen te ondernemen. Allemaal vormen van vrijheid die ik dermate waardeerde dat ik op mijn twintigste meende ze allemaal uit-en-ter-na te moeten onderzoeken, en zo was ik op mijn dertigste bijna vergeten hoe het was om alleen in een bos te zijn, of in een bergbeek te liggen, of over een bergkam te lopen met daarachter louter de lucht. Die dingen had ik allemaal gedaan, en dat waren mijn gelukkigste herinneringen. Ik had het gevoel dat die buitenjongen en de grootsteedse jongeman die ik was geworden in alles elkaars tegenpool waren, en aan dat gevoel ontsproot mijn verlangen naar hem op zoek te gaan. Ik had niet zozeer behoefte om te vertrekken, als wel om terug te keren; niet om een onbekend deel van mezelf te ontdekken, als wel om een oud, diepgeworteld deel terug te vinden dat ik naar mijn idee was kwijtgeraakt.
Ik had wat geld opzijgelegd, genoeg om een paar maanden van te leven zonder te hoeven werken. Ik ging op zoek naar een huis ver van de bewoonde wereld, dat zo hoog mogelijk lag.Er bestaan geen grote verlaten gebieden in de Alpen, maar om datgene te ervaren waar ik naar verlangde, hoefde je niet naar Alaska. In de lente vond ik de juiste plek in het dal naast dat waarin ik was opgegroeid: een almhut van hout en steen op negentienhonderd meter hoogte, waar de laatste coniferenbossen plaatsmaken voor zomerweiden. Een plek waar ik nog nooit was geweest, maar een landschap dat ik goed kende, aan de andere kant van de bergen waar ik als kind rondstruinde. De hut lag op ongeveer tien kilometer van het dichtstbijzijnde dorp en op een paarminuten afstand van een vakantieoord dat ’s zomers en ’s winters volstroomde, maar dat toen ik er op 25 april aankwam volstrekt uitgestorven was. De veldenwaren nog in winterslaap, bruin en oker gekleurd door de dooi; op de schaduwhellingen van de bergen lag nog sneeuw. Ik liet de auto staan waar het asfalt ophield, deed mijn rugzak om en liep het ezelpad op, omhoog door een bos en daarna over een besneeuwd weiland tot aan een groepje vervallen almhutten – op één opgeknapte na, die ik had gehuurd. Toen ik bij de deur was, draaide ik me om: rondom me niets dan bos, velden en die paar verlaten bouwvallen, met in de verte de bergen die het Aostadal aan de zuidkant begrenzen, richting Gran Paradiso; en verder een uitgeholde boomstam waarboven een waterslang was bevestigd, de resten van een stapelmuurtje en een klaterend stroompje.Dat zou mijn wereld zijn voor een periode die ik niet had vastgelegd, omdat ik niet wist hoe het zou gaan. Die dag was de lucht somber en grijs, een ijskoude ochtend zonder licht. Het lag geenszins in mijn bedoeling mezelf aan een kwelling te onderwerpen: als die plek me iets goeds bracht, zou ik blijven, maar het zou ook kunnen dat ik er tot nog grotere wanhoop verviel, en in dat geval zou ik onmiddellijk mijn biezen pakken. Ik had boeken en schriften meegenomen. Ik hoopte mettertijd weer aan het schrijven te gaan. Maar nu had ik het koud; ik moest een trui aantrekken en het vuur aanmaken, en dus duwde ik de deur open en ging mijn nieuwe huis binnen.’
U weet het van mij al jaar en dag: ik bemin non-fictie. Op voorwaarde dat de gepasseerde werkelijkheid in literaire taal verpakt is. Op voorwaarde dat het thema mij aanspreekt. Het boek dat ik nu aan u voorleg voldoet hier ten volle. Ik zal dat aantonen door het eerste deel van de proloog te citeren, wat ik vooraf laat gaan door de tekst van de uitgever op de wikkel. Ik kondig u aan de 430 bladzijden tellende, van een fotokatern voorziene hardcover Koningin Victoria als huwelijksmakelaar van de Britse historica Deborah Cadbury en uitgeverij Nieuw Amsterdam met de ondertitel ‘Haar kinderen en kleinkinderen op Europese tronen.’ Het thema is ‘The royal mob’. Zoals Victoria haar familie noemde, die haar positie verzekerde als de grote matriarch van Europa. U doet er goed aan Koningin Victoria als huwelijksmakelaar in uw vakantievalies te vlijen, opdat u de komende weken kunt achterhalen hoe scherpzinnig Cadbury het relevante verleden op heterdaad kan betrappen. Na de vakantie ontmoeten wij elkaar weer hier om onze leeservaringen met elkaar uit te wisselen.
Nieuw Amsterdam: ‘In de late negentiende eeuw had koningin Victoria meer dan dertig levende kleinkinderen. Om de macht in Europa te behouden en te versterken, hoopte ze hen in dynastieke huwelijken te kunnen manoeuvreren. Ze mikte daarbij op de internationale royalty. Maar ondanks al hun schijnbare gehoorzaamheid hadden haar kleinkinderen zo hun eigen voorkeuren, gevoed door een sterke eigen wil en/of een romantisch hart. Koningin Victoria als huwelijksmakelaar neemt de lezer mee op een boeiende en verbluffende reis langs de meest glamoureuze en decadente paleizen van Rusland en Europa, schouwplaatsen van schandalen, politieke machinaties en familiaire spanningen. Het toont de fascinerende geschiedenis van koningin Victoria als koppelende grootmoeder: de rol waarin de machtige Engelse monarchie grote internationale macht en invloed uitoefende.’
Deborah Cadbury: ‘Het was vroeg in de middag van zondag 13 maart 1881. In het hart van Sint-Petersburg in Rusland, op de Malaja Sadovajastraat, stond een jonge blonde vrouw en zag de gendarmes te paard de straat uitrijden. Dat vertelde haar alles wat ze moest weten: het doelwit zou niet via deze route terugkeren. De weken van heimelijk en gevaarlijk ondergraven van de Malaja Sadovajastraat, met als hoogtepunt de plaatsing van de mijn de avond daarvoor, waren tevergeefs geweest. Ze gaf het teken door haar zakdoekje naar haar gezicht te brengen alsof ze haar neus wilde snuiten. Onmiddellijk vertrokken vier andere terroristen met hun zelfgemaakte bommen haastig naar van tevoren afgesproken posities langs de alternatieve route bij het Catharinakanaal, nu een witte ijslaag die Sint-Petersburg in de richting van de Oostzee doorsneed. Het waren de laatste momenten van een campagne van twee jaar waarin de aanslagplegers op hun doelwit hadden gejaagd. Hij was in juni 1879 tijdens een besloten vergadering in de bossen bij Lipetsk, ongeveer vierhonderd kilometer ten zuidoosten van Moskou, ter dood veroordeeld. De vergadering had de sfeer van een dagtochtje gehad, alsof ze aan het picknicken waren met hun eten en flessen wijn en wodka. Maar ze hadden de terroristische groepering ‘Narodnaja Volja’, de ‘Volkswil’, in het leven geroepen en een unaniem vonnis geveld. Alexander II, de machtige autocraat en ‘tsaar van alle Russen’, moest sterven.
Eerst hoorden ze het geluid van de paarden, daarna was het gesloten rijtuig van de veroordeelde makkelijk te herkennen aan de begeleidende lijfwacht van zeven kozakken. Achter het rijtuig volgden twee sleden, met op een daarvan de hoofdcommissaris van politie. Het was een korte rit van de ruiterschool in de Michailovskimanege, waar Alexander ii de troepen had geïnspecteerd, door het sprookjesachtige decor van Peter de Grotes schitterende keizerstad waarvan de koepels en torens nog onder de wintersneeuw lagen. Het was ruim kwart over twee in de middag toen het rijtuig plotseling opdook in het zicht van de terroristen die bij het Catharinakanaal op de tsaar stonden te wachten. Het was bijna zover. De bommengooiers hadden nog steeds tijd om af te zien van de actie die hun vrijwel zeker het leven zou kosten. Een van hen ontvluchtte het toneel inderdaad, maar de negentienjarige Nikolaj Rysakov aarzelde niet. De bom in zijn hand was verborgen onder een witte doek. Toen het rijtuig van de tsaar bijna bij hem was, hief hij zijn arm, concentreerde zich op de snel naderende paarden en richtte. De explosie verscheurde de koude lucht en de sneeuw stoof alle kanten op. De paarden struikelden en vielen en er klonk een oorverdovend gekraak en gerinkel van brekend hout en glas. De rook trok op en onthulde een kozak, een politieman en twee toeschouwers die hevig bloedend in de sneeuw lagen. Rysakov werd door veiligheidsagenten vastgegrepen. De imposante gestalte van Alexander II stapte uit het beschadigde rijtuig, kennelijk ongedeerd. De bom was een fractie van een seconde te laat geweest en had de achterkant van het rijtuig getroffen. De tsaar vroeg een van de kozakken een zakdoek om het bloed van zijn gezicht te vegen. ‘Godzijdank ben ik ongedeerd,’ zei hij, ‘Maar kijk...’ Een lijfwacht was al overleden, en een jongen lag op sterven. ‘Het is te vroeg om God te danken,’ schreeuwde Rysakov. Alexander leek de lijfwachten die hem dringend vroegen weer in het rijtuig te gaan zitten niet te horen. Misschien dacht hij dat het gevaar voorbij was, misschien was hij te geschokt, of misschien was dit zijn moment van onverzettelijkheid. Hij bleef even staan, cruciale seconden van aarzeling...
De volgende bom belandde precies tussen de voeten van de tsaar en de kracht van de explosie wierp hem in de lucht. Toen hij weer op de grond belandde, bleek hij nog te leven maar zijn inspanningen om overeind te komen waren tevergeefs. Om hem heen ontstond een onheilspellende plas bloed, helder rood in de witte sneeuw. De tsaar had het plotseling heel koud. De lijfwachten tilden hem op en legden zijn zwaargewonde lichaam op een slee. Ze brachten hem naar het Winterpaleis, een schitterend barokicoon van de keizerlijke macht van de tsaar. Net als zijn Romanovvoorvaderen heerste Alexander II bij de gratie Gods met absoluut gezag over de levens van zijn onderdanen en er was geen institutioneel orgaan dat zijn wil aan banden kon leggen. Het kolossale Winterpaleis was een majestueus toneel waarop hij zijn rijkdom en macht kon etaleren: het beroemde interieur omvatte een balzaal van wit marmer, een eetzaal waar diners voor duizend gasten werden gehouden en galerijen die tienduizend mensen konden herbergen. Vanuit dit weelderige symbool van de autocratische Russische macht bestuurde Alexander II bijna een zesde van het totale aardoppervlak. Maar dat alles baatte hem nu niet. Zijn familieleden volgden het bloedspoor over de marmeren vloeren en via de brede, indrukwekkende trapopgang naar zijn studeerkamer. Onder hen was ook zijn twaalfjarige kleinzoon Nicolaas, die gekleed voor een middagje schaatsen angstig aan het voeteneinde stond van het bescheiden bed waarop zijn grootvader onder een oude legermantel lag. Het gezicht van de tsaar was afschuwelijk verminkt en gaf hem iets bijna onmenselijks. Eén vertrouwd oog staarde star en nietsziend bijna hypnotiserend voor zich uit. Onder de met bloed doordrenkte mantel waren de lege plekken in de omtrek van zijn grootvader maar al te zichtbaar: het rechterbeen bleek te ontbreken, het linker was misvormd, en de snelgroeiende poel van bloed verborg de exacte aard van de verwondingen. De mantel zakte in waar zijn buik zou moeten zitten. Een priester bekommerde zich om zijn onsterfelijke ziel en diende hem mompelend het laatste oliesel toe. Nicolaas maakte het hele angstaanjagende tafereel van nabij mee. Dit was alles wat er van zijn grootvader was overgebleven, de bejubelde Alexander de Bevrijder, de man die als eerste hervormingen in Rusland doorvoerde, die de lijfeigenschap in 1861 afschafte, het rechtssysteem moderniseerde, het onderwijs uitbreidde en die op het punt stond de eerste wankele stappen in de richting van constitutionele hervorming van ’s werelds grootste autocratie te zetten. Het was ironisch dat uitgerekend de meest liberale tsaar in generaties, die voorstellen had gedaan voor een nationale vergadering met een bredere samenstelling, dit afschuwelijke lot moest treffen. De Volkswil had al vaak geprobeerd om hem te vermoorden, en nu had hun wil uiteindelijk de overwinning behaald.’
Ik leg een tiental boeken bij uw bagage die minstens een ding gemeen hebben: ze behoren tot de top in hun genre. Fictie of non-fictie, de werken zullen uw vrije weken meer diepgang geven. Waar u ook bent, thuis of elders, in de tuin of op de camping, u zult met deze tien de tijd goed doorkomen. Ik noem titel, schrijver, ondertitel of genre en uitgeverij. Wat ik laat volgen door het thema, zoals dat op de omslag verwoord is. Wilt u laten weten welke nummers goed bij u overkwamen?
1) Van de grote woorden en de kleine dingen – Lieven de Cauter – Filosofische miniaturen - EPO
Dit is het boek der verbazing. Een verzameling poëtische miniaturen over de Grote Woorden en de kleine dingen: van geluk en vriendschap tot liefde en dood, van het paradijs tot de informatietechnologie, en over alles wat daartussen ligt. Een brede waaier aan speelse, toegankelijke teksten die samen toch een stevig parcours vormen. Uiterst bruikbaar als hoofdkussenboek voor jong en oud. Filosofische speleologie voor eeuwige beginners.
2) Alle kinderen van Louis – Kamil Baluk – Een zoektocht naar afkomst – De Geus
De Halfjes hebben een plan: ze willen weten wie hun biologische vader is en vervolgens proberen via DNA-matches al hun broers en zussen te vinden. Hun groep is uitgegroeid tot ruim 50, maar kan nog groter worden. Spermadonor Louis had ook een plan: zo veel mogelijk donorkinderen verwekken, en ze vervolgens leren kennen om niet geconfronteerd te worden met zijn grootste angst. Het was Jan Karbaat, de veelbesproken directeur van de spermabank in Barendrecht, die het mogelijk maakte dat Louis de biologische vader werd van zo'n 200 Halfjes.
3) De lange droogte – Cynan Jones – Roman – Koppernik
Wanneer Gareth 's ochtends vroeg wakker wordt, kan hij de opkomende warmte van de dag al voelen en de stilte van zijn vrouw die zwaar in de lucht hangt. Terwijl hij over de verschroeide velden op zoek gaat naar een verdwenen koe begint zijn geest te malen over de dromen die hij heeft, de zorgen die hij en zijn vrouw allebei dragen, en het ongemakkelijke gevoel dat er iets gaat veranderen. De lange droogte is een mokerslag van een roman over de kwetsbaarheid van het leven en de kleine onopgemerkte momenten waarop het noodlot toeslaat.
4) Magnus – Robert Fabbri – Historische thriller - Karakter
Over de Vespasianus-serie: 'Geschiedenisles boordevol actie!' -NRC Handelsblad. Marcus Salvius Magnus is leider van het Broederschap van de Zuidelijke Quirinaal. Hij domineert de Romeinse onderwereld en doet er alles aan om dat te behouden. Magnus bevindt zich in de lagere klasse van Rome. De boeiende verhalen die vanuit zijn perspectief worden verteld, geven de lezer een bijzondere kijk op Vespasianus. Twee klassen, twee totaal verwijderde werelden. Maar Magnus is door de oom van Vespasianus wel verbonden met de hogere klasse. Zo is Magnus de verbindende schakel tussen de twee werelden en krijgt de lezer een unieke kijk op het leven in Rome. Het boek bestaat uit de volgende verhalen: 1 Broederschap van de Kruising 2 De renfacties 3 De dromen van Morpheus 4 Het Alexandrijnse gezantschap 5 De keizerlijke triomftocht De opvolging.
5) De terugkeer van het lesgeven – Gert Biesta – Onderwijspraktijk – Phronese
In het hedendaagse onderwijs lijkt de rol van leraren geminimaliseerd te zijn. Ze moeten een "coach' zijn of een "lerende onder lerenden' en leerlingen moeten vooral "autonoom leerstof tot zich kunnen nemen'. Aan de hand van zijn invloedrijke drieslag ‘kwalificatie, socialisatie en subjectificatie’ laat onderwijspedagoog Gert Biesta zien dat de rol van lesgeven, en daarmee die van de leraar, niet uitgespeeld is. Hij pleit hiermee niet voor een terugkeer van de traditionele leraar, in plaats daarvan houdt hij een pleidooi voor een "derde weg' waarin het werk van leraren integraal onderdeel van het onderwijs blijft. Gert Biesta is als Professor of Education werkzaam in het Department of Education van Brunel University London en Onderwijs, Opleiding en Vorming op de nivoz-leerstoel aan de Universiteit voor Humanistiek. Daarnaast is hij visiting professor bij nla University College, Bergen, Noorwegen.Hij is sinds 2015 geassocieerd lid van de Onderwijsraad.
6) Luther voor leken – Sabine Hiebsch – Reformator in een veranderende wereld – Vuurbaak
Martin Luther (1483-1546) leefde in een tijd met uitvindingen zoals de boekdrukkunst en de ontdekking van de Nieuwe Wereld; de wereld veranderde ingrijpend en snel. Zonder het zo gepland te hebben werd Luther het begin en het boegbeeld van een van de grootste veranderingen in kerk en maatschappij: de reformatie. In ‘Luther voor leken’ beschrijft Lutherkenner Sabine Hiebsch het leven van deze wereldberoemde hervormer: zijn zoektocht naar God in het klooster; zijn kritiek op de gangbare theologie, maar ook op kerkelijke misstanden en het instituut van de katholieke kerk. Toen de kerk Luther buiten haar muren plaatste, stond deze voor de uitdaging nieuwe structuren te ontwikkelen; het wordt beschouwd als het begin van een nieuwe tijd. Voor iedereen die zoekt naar een korte kennismaking met Luther, biedt Luther voor leken een heldere introductie.
7) Altijd troosten – Luc de Munck – Belgische verpleegsters tijdens de Eerste Wereldoorlog – AUP
Een blik op hoe het leven echt was in de fronthospitalen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een meeslepend verhaal aan de hand van persoonlijke documenten en nooit eerder gepubliceerd fotomateriaal. Terwijl het kanonvuur de hele dag ruiten en ramen doet rammelen, worden zeshonderd gewonden opgenomen … in tien uur, omgerekend één per minuut. Dokter Depage is in de gang waar een bijna hese Baby-Cadum (de Belgische verpleegster Wyckmans) haar aanwijzingen uitschreeuwt. Onbeschrijfelijke taferelen. Alle operatiezalen werken tegelijk. Overal bloed. Soms liggen drie gewonden in twee bedden. Draagberries staan op de grond, doden tussen levenden, alles dooreen. In de eerste oorlogsmaanden heerst er nog veel wantrouwen tegenover de jonge verpleegsters die de naakte mannenlichamen wassen en het aandurven de gewonden onder de gordel te verzorgen. Aanstootgevend gedrag volgens sommigen, anderen bestempelen hen als prostituees. Toch slagen ze er geleidelijk in respect af te dwingen voor het verpleegkundig beroep en voor hun bijna onmogelijke opdracht: 'Soms genezen, dikwijls verlichten, altijd troosten.'
8) Marathon – Theo Engelen – Roman – Menuet
Het is oktober. Een Nederlandse man van middelbare leeftijd loopt zijn eerste marathon in het koude en regenachtige Dublin. Het gevecht tegen vermoeidheid, pijn en de elementen maakt van de wedstrijd een helletocht. Bovendien spelen twee andere problemen onophoudelijk door zijn hoofd. De drie verhaallijnen meanderen ruim 42 kilometer door elkaar en werken toe naar een onverwachte climax. Citaat: 'Na de brug begon het moeilijkste stuk. De weg liep daar acht kilometer lang omhoog, soms iets minder steil, maar altijd omhoog. Tegen de tijd dat ze het Phoenix Park naderden vielen de eerste slachtoffers al. Mensen die zich verstapt hadden of kramp hadden gekregen. Nu al. En er waren er die last kregen van een oude blessure. Toch te snel weer gaan lopen, het advies van de fysiotherapeut niet opgevolgd. Maar er waren ook altijd lopers die eigenlijk geen lopers waren. Hij had erover gelezen. Mensen die een paar dagen eerder de weddenschap waren aangegaan dat ze die marathon best konden lopen. In de praktijk was het een stuk moeilijker dan het in de pub leek. Ach, ze hadden het geprobeerd. Vanavond bij een pint was hier een mooi verhaal van te maken. Toch had het iets triests, mensen die tegen de stroom in over het trottoir terug liepen naar de stad. En ze keken op zijn minst beschaamd, maar vaak ronduit ongelukkig. Geen teleurstelling erger dan teleurstelling in jezelf.'
9) Stierensumo – Yasushi Inoue – Novelle – Bananafish
Tsugami, de jonge hoofdredacteur van een gloednieuwe krant in het Osaka van vlak na de oorlog, laat zich overhalen om een traditioneel Japans stierengevecht te organiseren. Het stierensumotoernooi moet flink wat geld opbrengen en een publiciteitsstunt voor de krant worden. Maandenlang neemt deze onderneming hem volledig in beslag, waardoor de relatie met zijn geliefde, Sakiko, danig onder druk komt te staan. Terwijl, en misschien wel omdat, de tegenslagen zich opstapelen, bijt Tsugami zich steeds maar meer vast in dit riskante project.
Bij het lezen van Stierensumo dringen zich associaties op met Willem Elsschots Kaas. Tsugami's goede eigenschappen keren zich tegen hem als hij zich op voor hem onbekend commercieel terrein begeeft. Met een lichte toets schetst Inoue een lokale situatie, die door zijn aanpak een bredere betekenis krijgt. Inoue won met dit boek de prestigieuze Akutagawa-prijs en vestigde meteen zijn naam als literair auteur.
10) Het pornobrein – Gary Wilson – Internetpornografie en de opkomst van verslavingswetenschap – Boom
Een drastisch andere, areligieuze en niet-moraliserende blik op internetporno. Sinds 2008 is het aanbod van porno geëxplodeerd. Niet alleen is iedere seksuele fantasie online te vinden, tevens kunnen we ongelimiteerd van de ene climax naar de andere klikken. En niet zonder gevolgen: steeds meer mensen vertellen online over de impact van internetporno op hun seksleven. Gary Wilson ving deze geluiden op en was getuige van een experiment: duizenden 'pornoverslaafden' zwoeren alle vormen van online porno af. Het werkte. Velen van hen konden, soms voor het eerst in jaren, weer seks hebben. Steeds duidelijker wordt dat internetporno een vergelijkbare impact heeft op ons brein als het gebruik van drugs. Ons brein vraagt om steeds meer en steeds heftiger materiaal, waardoor uiteindelijk echt lichamelijk contact met een partner soms niet meer dezelfde mate van opwinding oplevert. In Het pornobrein beschrijft Gary Wilson de ervaringen van de pioniers én de eerste neurowetenschappelijke bevindingen die bevestigen dat internetpornografie wel degelijk schadelijk kan zijn. Gary Wilson startte de website yourbrainonporn.com, een belangrijke ontmoetingsplek voor mensen die worstelen met overmatig pornogebruik. Naast zijn publicaties voor het algemene publiek is hij als coauteur betrokken bij verschillende wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp.