17-05-2016

ZIJN WE SLIM GENOEG OM TE WETEN HOE SLIM DIEREN ZIJN?

 

Ik nodig u uit met mij een fascinerende, fenomenale, verbluffende, veelomvattende verkennende tocht door de fauna te maken. In het spoor van een vooraanstaand bioloog uit onze heem, die in boek van allure zijn geloofsbrief afgeeft. Het gaat om het 336 bladzijden tellende, van eigen tekeningen voorziene Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? van Frans de Waal (1948) en van Atlas Contact. De titel suggereert de verworven zienswijze van De Waal; mens en dier zijn elkaar gewaagd omdat beiden uniek zijn. Zij kunnen beiden plannen, zich inleven in een ander, weten dat zij een ‘ik’ zijn. De Waals werk met de intrigerende titel heeft ook in ons land – het oorspronkelijke komt van overzee, want Are we smart enough to know how smart animals are? – veel opzien gebaard. Het nodigde volgers en tegenstanders dringend uit hun stem te laten horen. Zo heel recent waren die op te tekenen in het artikel ‘Een lesje in nederigheid’ van Ranne Hovius in de Volkskrant en in het essay ‘De evolutie leert ons geen moraal’ van Johan Bolhuis en Marcus Düwell in Trouw. Beide epistels vormen een context van het door De Waal gezegde. Ik geef u voor onze bij voorbaat tintelende en betoverende tocht door dit aanzien opwekkende en opschudding veroorzakende boek de tekst van de uitgever op de omslag en het eerste deel van het Voorwoord van Frans de Waal. Die zijn werk anticiperend en hilarisch opdraagt met ‘Voor Catherine, met wie ik slim genoeg was te trouwen’, Overigens mijn beste aanprijzing voor Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? ligt hierin dat ik in 1982 Chimpanseepolitiek en in 2015 De bonobo en de tien geboden bij u mocht introduceren. En wat was u verheugd!

De uitgever: ‘Kan een octopus gereedschap gebruiken? Weten chimpansees wat eerlijk is? Kan een vogel raden wat een andere vogel weet? Voelen ratten empathie met hun vrienden? Niet zo lang geleden zou het antwoord op al deze vragen ‘Nee’ geweest zijn, maar nu zijn we er niet meer zo zeker van. Als je goed kijkt, blijken dieren een stuk slimmer te zijn dan we dachten. Wat is het verschil tussen menselijke en dierlijke intelligentie, en vooral: hoe komen we daarachter? Het zijn vragen die Frans de Waal al zijn hele carrière bezighouden. De laatste jaren heeft het onderzoek naar dierlijke intelligentie een grote vlucht genomen. Onderzoekers proberen zich steeds meer te verplaatsen in het standpunt van dieren. In Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? maakt Frans de Waal de balans op. Een fascinerend boek dat je op een werkelijk andere manier laat kijken naar wat dier én mens kunnen.’ Over twee weken verhalen wij hier met elkaar over onze menselijke en dierlijke tocht! Nu de auteur himself met nu deels zijn vooraf en volgende week de rest.

De Waal: ‘Hoe groot het verschil in geest tussen de mens en de hogere dieren ook is, het is ongetwijfeld een verschil in gradatie en niet in aard. Charles Darwin: Op een vroege ochtend in november, toen de dagen kouder werden, viel het me op dat Franje, een chimpanseevrouw, al het stro uit haar slaapkamer bijeenzocht. Ze nam het onder haar arm en liep ermee naar het grote eiland in Burgers’ Zoo in Arnhem. Haar gedrag verbaasde me. Ten eerste had Franje dat nooit eerder gedaan en ook hadden we nog nooit andere chimpansees stro naar buiten zien slepen. Ten tweede, als ze de bedoeling had overdag warm te blijven, zoals we vermoedden, was het opmerkelijk dat ze het stro verzamelde op een moment dat ze in een gebouw was waar een aangename temperatuur heerste. Franje reageerde niet op kou maar bereidde zich voor op een temperatuur die ze nog niet kon voelen. De aannemelijkste verklaring zou zijn dat ze met de vorige, kille dag in gedachten anticipeerde op het weer dat ze vandaag verwachtte. Hoe dan ook, ze bleef later met Fonsje, haar zoon, lekker warm in het stronest zitten dat ze had gebouwd. Ik blijf me verwonderen over het mentale niveau waarop dieren functioneren, ook al weet ik best dat één verhaal niet genoeg is om conclusies te trekken. Maar die verhalen inspireren tot observaties en experimenten die ons helpen uitzoeken wat er aan de hand is.

Sciencefictionschrijver Isaac Asimov heeft naar verluidt ooit gezegd: ‘De opwindendste zin om te horen in de wetenschap, de zin die nieuwe ontdekkingen aankondigt, is niet ‘Eureka!’ maar ‘Hé, wat raar...’’ Ik ken die gedachte maar al te goed. We maken een langdurig proces door waarin we naar onze dieren kijken, geïntrigeerd en verrast zijn door hun handelingen, systematisch onze ideeën over hen uittesten en met collega’s discussiëren over wat onze gegevens werkelijk betekenen. Het gevolg is dat we nogal traag conclusies trekken en dat er om elke hoek onenigheid loert. Zelfs als de eerste observatie eenvoudig is – een mensaap vergaart een berg stro –, kunnen de gevolgen enorm zijn. De vraag of dieren plannen maken, zoals Franje leek te doen, is een vraag waar de wetenschap momenteel vrij veel mee bezig is. Specialisten spreken van ‘geestelijk tijdreizen’, ‘chronesthesie’ en autonoesis, maar ik zal hier zulke geheimzinnige termen vermijden en proberen de vooruitgang te verwoorden in gewone taal. Ik zal verhalen vertellen over het dagelijks gebruik van intelligentie bij dieren en bewijsmateriaal voorleggen vanuit degelijke experimenten. De verhalen vertellen ons iets over het doel van cognitieve vaardigheden, terwijl de bewijzen ons helpen alternatieve verklaringen uit te sluiten. Ik hecht aan beide evenveel waarde, al besef ik dat verhalen prettiger lezen dan experimenten.

Denk aan de verwante vraag of dieren afscheid nemen en elkaar begroeten. Dat laatste is niet zo ingewikkeld. Begroeten is een reactie op het verschijnen van een bekend individu na afwezigheid, zoals een hond naar zijn baasje opspringt zodra hij of zij de kamer binnenkomt. Video’s op internet van militairen die bij terugkeer uit het buitenland worden begroet door huisdieren, wijzen op een verband tussen de duur van de afwezigheid en de intensiteit van de begroeting. We begrijpen deze samenhang meteen omdat die ook voor ons geldt. Er zijn geen enorme cognitieve theorieën nodig om dat te verklaren. Maar hoe zit dat met afscheid nemen? We zien ertegen op afscheid te nemen van iemand van wie we houden. Mijn moeder huilde toen ik naar de andere kant van de Atlantische Oceaan verhuisde, hoewel we allebei beseften dat mijn afwezigheid niet permanent zou zijn. Afscheid nemen vooronderstelt het besef van afwezigheid in de toekomst; daarom komt het zelden voor bij dieren. Maar ook hier heb ik een verhaal. Ik heb ooit een chimpanseevrouw aangeleerd een geadopteerde chimpanseebaby de fles te geven. Ze heette Kuif. Kuif handelde in alle opzichten als moeder van het kind, maar had zelf niet genoeg melk om het te zogen. We gaven haar een fles warme melk, waarmee ze de babyaap zorgvuldig voedde. Kuif werd er zo goed in, dat ze de fles zelfs eventjes weghaalde als de baby moest boeren. Tijdens dit project werd Kuif met de baby, die ze dag en nacht op haar lichaam droeg, overdag naar binnen geroepen voor een voeding terwijl de rest van de kolonie buiten bleef. Na een tijdje viel ons op dat Kuif in plaats van meteen naar binnen te komen een lange omweg maakte. Ze deed de ronde over het eiland, ging langs bij de alfaman, de alfavrouw en een paar goede vrienden en vriendinnen, die allemaal een kus kregen, voordat ze naar het gebouw liep. Als de anderen sliepen, maakte ze hen wakker om afscheid te nemen. Ook hier was het gedrag eenvoudig, maar door de precieze omstandigheden vroegen we ons af wat de onderliggende cognitie was. Net als Franje leek Kuif vooruit te denken. Hoe zit het met sceptici die menen dat dieren per definitie opgesloten zitten in het heden en dat alleen mensen nadenken over de toekomst? Is dat een redelijke veronderstelling of zijn ze simpelweg blind voor dierlijke vaardigheden? En waarom is de mensheid zo geneigd intelligentie bij dieren te bagatelliseren? We ontzeggen dieren regelmatig vaardigheden die we bij onszelf vanzelfsprekend vinden. Wat zit daarachter? Als we proberen uit te zoeken op welk mentaal niveau andere soorten functioneren, komt de ware uitdaging niet alleen van de dieren zelf, maar ook vanuit ons innerlijk. Het heeft veel te maken met onze eigen houding, onze creativiteit en ons voorstellingsvermogen. Voordat we vragen of dieren over een bepaalde vorm van intelligentie beschikken, met name een vorm die we in onszelf koesteren, moeten we innerlijke weerstand overwinnen om de mogelijkheid zelfs maar te overwegen. Vandaar de centrale vraag van dit boek: Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? Het korte antwoord is: ja, maar je zou het nooit hebben gedacht.’

De Waal kan niet alleen onderzoeken maar ook schrijven! 

WAT HET HART KAN HOREN

 

Ik ga u leeslekker maken door de eerste bladzijden integraal aan u door te geven van een roman die over een paar maanden verschijnt en waarvan ik een ongecorrigeerd leesexemplaar een paar dagen terug ontving. Het gaat om het 286 bladzijden tellende Wat het hart kan horen van de in 1960 te Hamburg geboren gevierde schrijver Jan-Philipp Sendker en van uitgeverij Boekerij. Op de omslag staat ‘Een van de mooiste liefdesverhalen die je ooit zult lezen’ en het gelijk hierin van pr dame Jorien de Vries ga ik aantonen met de entree. Ik bemin boeken die mij van meet af aan in hun greep hebben. Uiteraard is daarbij het gezegde, de inhoud van eminent belang, maar ook is dat de verpakking, de vorm. De good old tachtigers zeiden meer dan eeuw inmiddels terug dat vorm en inhoud één zijn, waarmee zij bedoelden dat het vertelde in poëzie en proza moet corresponderen met de woorden en zinnen waarin dat vervat is. Sendker doet dat in optima forma: zijn verhaal over een liefde verpakt hij in zeg maar liefdevolle taal. Hoort u maar! Eerst geef ik echter de tekst van de uitgever op de omslag. U zit sowieso goed in uw vakantie!

De uitgever: ‘De jonge New Yorkse advocate Julia Win voelt zich helemaal niet op haar plek in Kalaw, een schilderachtig dorp in de bergen van Birma. Ze probeert daar meer te weten te komen over haar vader Tin Win, die vier jaar eerder plotseling is verdwenen. Een veertig jaar oude liefdesbrief van hem aan een onbekende vrouw heeft Julia op dit spoor gezet. In een theehuis wordt Julia aangesproken door een man die precies schijnt te weten wie zij is en die begint te vertellen… En naarmate zijn verhaal zich ontvouwt, voelt Julia zich steeds vertrouwder in deze vreemde, bijna magische omgeving.’

Sendkers ouverture: ‘Het eerste wat me opviel, waren zijn ogen. Ze lagen diep in hun kassen en het leek of hij zijn blik niet van me af kon wenden. Alle gasten van het theehuis staarden me min of meer onverholen aan, maar hij was het opdringerigst. Alsof ik een exotisch wezen was, dat hij voor het eerst zag. Zijn leeftijd vond ik moeilijk te schatten. Zijn gezicht zat vol rimpels en zestig leek hij me zeker, misschien zelfs wel zeventig. Hij droeg een vergeeld wit hemd, een groene longy en rubbersandalen. Ik probeerde hem te negeren en keek het theehuis rond, een houten keet met een paar tafels en krukken, die op de droge, stoffige aarde stonden. Aan een van de muren hingen oude kalenderbladen met jonge vrouwen erop. Hun gewaden reikten tot de grond en met hun lange mouwen, hooggesloten kragen en ernstige gezichten deden ze me aan oude, handgekleurde foto’s van dochters van goeden huize van rond de eeuwwisseling denken, zoals je die weleens op vlooienmarkten in New York vond. Tegen de muur ertegenover stond een vitrine met koekjes en rijstwafels, waar tientallen vliegen op waren neergestreken. Daarnaast stond een gasstel met een beroete ketel erop, waarin water voor de thee stond te koken. In een hoek stonden houten kisten met flesjes sinaasappelkleurige limonade opgestapeld. Ik had nog nooit in een zo erbarmelijke hut gezeten. Het was broeierig heet, het zweet liep langs mijn slapen en mijn hals, mijn spijkerbroek plakte aan mijn huid. De oude man stond plotseling op en kwam naar me toe. ‘Neem me alstublieft niet kwalijk, jongedame, dat ik u zomaar aanspreek,’ zei hij, en hij kwam bij me zitten. ‘Het is erg onbeleefd, ik weet het, vooral omdat we elkaar niet kennen, of u mij in elk geval niet, zelfs niet vluchtig. Ik heet U Ba en ik heb al veel over u gehoord, wat echter – dat geef ik toe – mijn gedrag niet minder onbeleefd maakt. Ik neem aan dat het onprettig voor u is om in een theehuis in een vreemde plaats in een vreemd land door een u onbekende man te worden aangesproken, en daar heb ik alle begrip voor, maar ik zou u graag, of eerlijk gezegd, ik móét u iets vragen. Ik heb te lang op deze gelegenheid gewacht om nu u hier bent zwijgend tegenover u te kunnen blijven zitten. Vier jaar heb ik gewacht, om precies te zijn, en ik ben vaak ’s middags heen en weer gelopen, daar aan de stoffige hoofdstraat waar de bus aankomt die de weinige toeristen hierheen brengt die per ongeluk in ons dorp terechtkomen. En als de gelegenheid zich voordeed, reed ik op de zeldzame dagen dat er een vliegtuig uit de hoofdstad landde zelfs naar ons kleine vliegveld en keek ik tevergeefs naar u uit.

U hebt de tijd genomen. Niet dat ik u dat wil verwijten, begrijp me niet verkeerd. Maar ik ben een oude man die niet weet hoeveel jaren hem nog gegeven zijn. In ons land worden de mensen snel oud en sterven ze vroeg. Mijn leven loopt langzamerhand ten einde en ik heb nog een verhaal te vertellen, een verhaal dat voor u bedoeld is. U glimlacht. U denkt misschien dat ik niet goed wijs, een beetje gek of op z’n minst heel eigenaardig ben? Dat is uw goed recht, maar alstublieft, wend u niet van mij af. Het mag u allemaal raadselachtig en vreemd in de oren klinken, en ik geef toe dat mijn uiterlijk er niet naar is om uw vertrouwen te winnen. Ik zou willen dat ik stralend witte tanden had zoals u, in plaats van deze bruine stompjes in mijn mond, deze brokstukken van een gebit, die niet eens meer geschikt zijn om goed te kauwen. Mijn huid is verlept en slap en wappert aan mijn armen alsof ik hem daar te drogen heb gehangen. Ze zeggen dat ik uit mijn mond stink, mijn voeten zijn vuil en geschaafd door tientallen jaren op goedkope sandalen te hebben gelopen, mijn hemd, dat ooit wit is geweest, had eigenlijk al jaren geleden weggegooid moeten worden.

Geloof me, ik ben een nette man, maar u kunt zien in welke toestand ons land verkeert. Schandelijk. Ik ben me daar terdege van bewust, maar ik kan er niets aan veranderen en het heeft me heel wat jaren gekost om te leren accepteren wat ik niet kan veranderen. Laat u niet misleiden door mijn uiterlijke verschijning. Verwar mijn gelijkmoedigheid niet met desinteresse of berusting. Niets is minder waar, mijn beste. Ik dwaal af en ik zie aan uw ogen dat ik uw geduld op de proef stel. Neem het me alstublieft niet kwalijk en wend u niet van me af. Er wacht immers niemand op u, klopt dat? U bent alleen gekomen, zoals ik had verwacht. Geef me een paar minuten van uw tijd. Blijf nog even bij me, Julia. Bent u verbaasd? Uw prachtige bruine ogen worden nog groter en u kijkt me voor het eerst echt aan. U bent geschrokken. U vraagt zich af hoe ik uw naam ken terwijl we elkaar nog nooit hebben gezien en u voor het eerst in ons land te gast bent? Kan het toeval zijn? U denkt na of ik misschien ergens op uw jas of uw rugzak een plaatje met uw naam erop kan hebben gezien. Nee, geloof me, dat heb ik niet. Ik ken uw naam, zoals ik de dag en het uur ken waarop u geboren bent. Ik weet van de kleine Jule, die niets leuker vond dan wanneer haar vader haar verhalen vertelde, en ik zou u nu meteen het lievelingssprookje van Jule kunnen vertellen. Het verhaal over de prins, de prinses en de krokodil. Julia Win, geboren op 28 augustus 1968 in New York City. Moeder Amerikaanse. Vader Birmaan. Uw familienaam maakt deel uit van mijn verhaal en van mijn leven sinds ik 55 jaar geleden uit de schoot van mijn moeder kroop, en er is de afgelopen vier jaar geen dag voorbijgegaan zonder dat ik aan u heb gedacht. Ik zal het u allemaal nog uitleggen, maar laat me u eerst een vraag stellen: gelooft u in de liefde? U glimlacht. Wat bent u knap. Ik meen het serieus. Gelooft u in de liefde, Julia?’

KRAKATIET

 

Ik roep het vol vreugde van een fervente lezer u toe: ik heb recent proza tot mij genomen dat klinkt als een klok, dat tintelt als een tierelier, dat een wonderlijke wereld oproept, dat fris, vrolijk, waarschuwend en vermanend is. Het gaat om de 366 bladzijden tellende roman Krakatiet van de Tsjechische maestro Karel Capek (1890-1938) en van de uitgeverij Wereldbliotheek. Ik haast mij te zeggen dat de vertaling op naam staat van Irma Pieper, die haar taak heel sterk volbracht. En dat laat ik straks meemaken. Maar eerst dit. Lodewijk van Deyssel zei in 1886 in Over literatuur o.a. ‘Ik houd van het proza, dat als een man op mij toekomt, met schitterende oogen, met een luide stem, ademend, en met dat groote gebaren van handen. Ik wil den schrijver er in zien lachen en schreyen, hooren fluisteren en roepen, voelen zuchten en hijgen. Ik wil, dat zijn taal als een tastbaar en klinkend organisme voor mij opdoeme, ik wil dat, als ik hem lees op mijn kamer, hij mij, uit zijn voor mijn oog bevende letters, een geest doe gewaarworden, die mij nadert en van zijn blad zijden uit in mij op schijnt te varen.’

Sinds ik deze woorden tijdens mijn studiejaren tot mij genomen heb, blijven ze in mijn gemoed gonzen. Ik roep ze echt in mij naar boven als ik het geluk heb een boek te lezen waarvan het proza mij meteen bekoort omdat de schrijver ervan blij van taal houdt en daar steeds vrolijk voor uitkomt. Dat nu te illustreren is mijn optie nu en als u de smaak van Capek ook te pakken krijgt, gaan wij de volgende keer door zijn Krakatiet, waarbij de titel de roots heeft in het eiland Krakatau. Na de tekst op de omslag laat ik Capek opklinken.

De uitgever: ‘Prokop vindt een explosief uit dat vele malen krachtiger is dan dynamiet en een aantal merkwaardige eigenschappen heeft. Hij noemt het 'krakatiet', naar het eiland Krakatau dat in 1883 door een vulkaanuitbarsting werd weggevaagd. Als de belangstelling groeit voor dit nieuwe explosief, begint voor Prokop een lange en hallucinerende tocht die hem onder meer naar een gesluierde vrouw en een aanbiddelijke prinses voert. Het spontane ontploffingsgevaar van die liefdes blijkt net zo groot als zijn eigen uitvinding. In deze roman uit 1924 laat Capek  een wereld van ongebreideld geloof in vooruitgang zien. Maar dat vooruitgangsgeloof kan uiteindelijk de wereld vernietigen.’
Capek met zijn eerste hoofdstuk: ‘Met het vallen van de avond was de mist van de waterkoude dag dichter geworden. Het was alsof je je door een dunne, vochtige substantie heen drong die zich onvermijdelijk achter je sloot. Je wilde dat je thuis was. Thuis, bij je lamp, in de doos met vier wanden. Je hebt je nog nooit zo verlaten gevoeld. Prokop baande zich een weg over de kade. Hij had koude rillingen en het klamme zwaktezweet stond op zijn voorhoofd; hij was graag op dat natte bankje daar gaan zitten maar hij was bang voor politie. Het kwam hem voor dat hij liep te wankelen; ja, bij de molens van de Oude Stad was iemand met een boog om hem heen gelopen zoals je een dronkaard uit de weg gaat. Dus hij wendde nu al zijn krachten aan om recht te lopen.

Daar, daar kwam een man hem tegemoet met de hoed tot over zijn ogen en een opgezette kraag. Prokop klemde zijn tanden op elkaar, fronste zijn voorhoofd, spande al zijn spieren om hem feilloos voorbij te kunnen gaan. Maar uitgerekend op een pas van de voetganger werd het donker in zijn hoofd en begon met hem ineens de hele wereld te tollen; plotseling zag hij van heel dichtbij een paar doordringende ogen zich in hem priemen, hij botste tegen iemands schouder op, stamelde iets als ‘pardon’ en verwijderde zich met krampachtige waardigheid. Na enkele passen bleef hij staan en keek achterom; de man stond hem met strakke blik aan te staren. Prokop begon zich nu wat sneller uit de voeten te maken, maar het liet hem niet met rust, hij moest opnieuw omkijken, en jawel, de man stond hem nog steeds aan te staren; van aandachtigheid stak hij zijn hoofd zelfs als een schildpad uit zijn kraag naar boven. Laat hem maar kijken, dacht Prokop gespannen, maar ik kijk niet één keer meer achterom. En hij liep zo recht en goed als hij kon. Plotseling hoorde hij stappen achter zich. De man met de opgezette kraag kwam hem achterna. Het leek of hij rende. En Prokop sloeg in ondraaglijke angst op de vlucht.

Opnieuw begon met hem de wereld te tollen. Zwaar ademend en klappertandend leunde hij tegen een boom en deed zijn ogen dicht. Hij voelde zich vreselijk beroerd, hij was bang dat hij tegen de grond zou gaan, dat zijn hart zou springen en het bloed uit zijn mond zou spatten.
Toen hij zijn ogen opende, zag hij de man met de opgezette kraag vlak voor zich. ‘Bent u niet ingenieur Prokop?’ vroeg de man klaarblijkelijk al voor de zoveelste keer. ‘Ik… ik was er niet bij,’ probeerde Prokop zich er met een leugentje van af te maken. ‘Waarbij?’ vroeg de man. ‘Daar,’ zei Prokop en gaf een knik met zijn hoofd ergens in de richting van Strahov. ‘Wat wilt u van me?’ ‘Ken je me dan niet? Ik ben Tomeš. Tomeš van de TH, weet je het nu?’ ‘Tomeš,’ herhaalde Prokop, en die naam kon hem hoegenaamd niets schelen. ‘O ja, Tomeš, nogal logisch. En wat wilt u van me?’ De man met de opgezette kraag nam Prokop onder de arm. ‘Wacht, je moet nu gaan zitten, begrepen?’ ‘Ja,’ zei Prokop en liet zich naar een bankje leiden. ‘Ik… weet u, ik voel me niet goed.’ Plotseling lichtte hij zijn met een vuile lap verbonden hand uit zijn zak. ‘Gewond geraakt, weet u. Vervloekt spul.’ ‘Heb je geen hoofdpijn?’ vroeg de man. ‘Jawel.’ ‘Luister, Prokop,’ zei de man. ‘Je hebt koorts of zo. Je moet naar het ziekenhuis, snap je? Je voelt je beroerd, dat is je aan te zien. Maar probeer je ten minste te herinneren dat we elkaar kennen. Ik ben Tomeš. We hebben samen chemie gestudeerd. Man, dat moet je toch nog weten!’ ‘Ik weet het. Tomeš,’ klonk flauwtjes Prokops stem. ‘Die schobbejak. Wat is daarmee?’ ‘Niks,’ zei Tomeš, ‘Die praat met je. Jij moet naar bed, hoor je? Waar woon je?’ ‘Daar,’ spande Prokop zich in om te spreken en wees met zijn hoofd ergens heen. ‘Bij… bij Hybšmonka.’ Plotseling probeerde hij overeind te komen. ‘Ik wil er niet heen! Ga daar niet heen! Daar heb je… daar heb je…’ ‘Wat?’ ‘Krakatiet,’ fluisterde Prokop. ‘Wat is dat?’ ‘Niks. Dat zeg ik niet. Niemand mag ernaartoe. Of… of…’ ‘Of wat?’ ‘Ffft, boem!’ deed Prokop en gooide zijn armen in de lucht. ‘Wat is dat?’ ‘Krakatoa. Kra-ka-tau. De vuurspuwende berg. De vu-vulkaan, weet u? Mijn duim… is ervan ingescheurd. Ik weet niet wat…’ Prokop bleef steken en voegde er langzaam aan toe: ‘Man, dat is verschrikkelijk spul.’ Tomeš keek hem aandachtig aan, alsof hij ergens op wachtte. ‘Zo,’ begon hij na een poosje, ‘dus jij zit nog steeds in de explosieven?’ ‘Nog steeds, ja.’ ‘Met succes?’

Prokop liet zich iets ontvallen wat op een lach moest lijken. ‘Dat zou je wel willen weten, niet? Man, dat is niet zomaar wat. Dat… dat is niet zomaar wat,’ herhaalde hij, het hoofd schuddend alsof hij dronken was. ‘Man, het is uit zichzelf… uit zichzelf…’ ‘Wat?’ ‘Dat kra-ka-tiet. Krakatiet. Krrrakatiet. Het is uit zichzelf… Ik had alleen wat poeder op de tafel laten liggen, weet je? De rest heb ik in-in-in zo’n doosje geveegd. Er… er was alleen een heel dun laagje op tafel blijven liggen… en… opeens…’ ‘Ontplofte het.’ ‘Ja. Gewoon een laagje, gewoon wat poeder dat ik had gemorst. Het was niet eens te zien. Trouwens, de gloeilamp… een kilometer verderop. Daar kwam het niet door. En ik… lag als een blok, in de luie stoel. Bekaf, je kent het wel. Te veel werk. En opeens… béng! Ik vloog op de grond. De ruiten waren eruit geblazen en… de gloeilamp: foetsie. Een detonatie als… bij het ontploffen van een lyddietpatroon. Een… een brisantie van jewelste. Ik… ik dacht eerst dat het kwam uit dat por… porsenei… ponse… por… se… leinen, polseleinen, porseneilen, ponseleer, hoe heet dat ook weer, u weet wel, nou, dat witte, dat isoleert? Alu… miniumsilicaat.’ ‘Porselein.’ ‘Het doosje. Ik dacht dat het doosje gesprongen was, het hele ding. Dus ik strijk een lucifer aan, en daar staat het, helemaal heel. En ik… als een zoutpilaar… tot ik mijn vingers brand aan de lucifer. Weg… over het veld… in het donker… naar Břevnov of naar Střešovice… Ah, ergens kwam dat woord in me op. Krakatoa. Krakatiet. Kra-ka-tiet. Of nee, zozozo was het niet. Op het moment dat het ontploft, vlieg ik op de grond en roep: Krakatiet. Krakatiet. Daarna ben ik het vergeten. Wie is daar? Wie… wie bent u?’ ‘Je collega Tomeš.’ ‘Tomeš, juist ja. Die schoelje! Die moest altijd collegeaantekeningen lenen. Hij heeft nog een scheikundeschrift van me. Tomeš, hoe heette hij ook alweer?’ ‘Jiří.’ ‘Ik weet het alweer, Jirka. Jij bent Jirka, ik weet het. Jirka Tomeš. Waar heb je dat schrift? Wacht, ik zal je wat vertellen. Als die rest ontploft, is het niet best. Man, heel Praag gaat eraan. Het wordt van de kaart geveegd. Weggeblazen, ft! Als die porseleinen doos ontploft, snap je?’ ‘Welke doos?’ ‘Jij bent Jirka Tomeš, ik weet het. Ga de stad uit, naar Karlín. Naar Karlín of naar Vysočany, en kijk hoe de boel ontploft. Ga dan, ga gauw!’ ‘Waarom?’ ‘Ik heb er honderd kilo van gemaakt. Honderd kilo krakatiet. Nee, zo’n… honderdvijftig gram. Daarboven, in die porse-lei-nen doos. Man, als die ontploft… Maar wacht eens even, dat kan niet, flauwekul,’ mompelde Prokop terwijl hij zich bij zijn hoofd greep. ‘Wel?’ ‘Waarom… waarom… waarom is dat in die box niet ook ontploft? Dat poeder is immers… uit zichzelf…
Wacht, op tafel ligt een zin… zinken plaat… plaat… Waarom is wat op tafel lag ontploft? Wacht, niks zeggen,’ blies Prokop tussen zijn tanden en kwam wankelend overeind. ‘Wat heb je?’ ‘Krakatiet,’ mompelde Prokop, zijn hele lichaam maakte een soort draaiende beweging en hij viel bewusteloos op de grond.
 

HET GROTE JAREN 70 BOEK

 

Een geweldig gaaf kijk- en leesalbum heb ik voor u in de aanbieding, dat een vroeger decennium tintelend te kijk zet. Honderden authentieke platen uit een bij wijle vergeten maar nimmer verloren tijdperk, begeleid door tintelende teksten, illustreren dat het toen onderhuids toch present is. Het gaat om het 336 grote bladzijden tellende, van meet tot finish groots geïllustreerde hardcover Het Grote Jaren 70 Boek dat samengesteld is door René Kok, Erik Somers en Paul Brood en uitgegeven is door W Books. In tien chapiters passeren de jaren ’70-’79 de revue en het is voor ons een lust voor het oog, een streling voor het gemoed, een gave voor de geest de revival van die tien bewogen jaren te beleven. De titels ervan zeggen al veel, want Het kleurrijke beeld van de jaren ’70. Woonerven en zitkuilen, Media en muziek, Vrije tijd en sport, Aan het werk, Kind in de jaren ’70, Meepraten en meebeslissen, Man-vrouw-maatschappij, Jongeren , Mode en trends. De ondertitels vullen aan, als Gijzelingen, De pil, Waterlooplein, Het Nederlandse Woodstock. Eigenlijk behoeft dit plaatwerk geen nadere aankondiging van mij, want ik mocht eerder bij u introduceren gelijke albums als Het Grote Jaren 50 Boek en Het Grote Boerderijen Boek. Wat waren u en ik enthousiast over deze gouden boeken, die het verleden van eigen land voor het voetlicht zetten. Ik stel u voor dat wij de komende weken met elkaar een virtuele tocht maken door dit glanzende gedenkboek, waarin ik blijf kijken naar het beeld van 7 november 1978 met naast CDA-voorzitter Ruud Lubbers een aangeslagen want vernederde Wim Aantjes. Als proviand voor onderweg geef ik u nu de tekst van de wikkel en wat grepen uit de inhoud.

De uitgever: ‘Actie! Idealen worden werkelijkheid. De moderne tijd is er voor iedereen. Alles mag en overal wordt over gediscussieerd. Onvergetelijke iconen als Joop den Uyl en Johan Cruijff. ‘Turks Fruit’ en ‘Soldaat van Oranje’ zijn grensverleggende films en op tv zijn de creaties van Wim T. Schippers en Ad Visser met zijn ‘Top Pop’ te zien. Het zijn merkwaardige jaren: beginnend met optimisme en idealisme, eindigend in crisissfeer en werkloosheid. Een nieuwe generatie wil meepraten en meebeslissen. Met Den Uyl als premier komt er eindelijk een progressief kabinet. De positie van de vrouw verbetert. Dolle Mina eist fundamentele veranderingen. Er heerst een vrije moraal en een hoop taboes sneuvelen. Conventies worden overboord gezet en ieder draagt zijn eigen – kleurrijke – kleding. De nieuwe ‘woonconsument’ begint zijn interieur zelf in te richten tot een fleurig en kleurige speelruimte: steenstrips, rieten matten, stellingkasten en centraal de zit- of leefkuil. Wie herkent hier niet de jaren 70 in? Opstandige en idealistische jongeren dromen van een bezitloze samenleving en een economie van alles delen. Weg met de massaconsumptie! Geen roofbouw meer op de aarde! Maar de oliecrisis en toenemende milieuverontreiniging zetten de idealen al snel onder druk.’

Wat grepen: ‘De kleuren spatten er van af! Er is geen periode in de twintigste eeuw die zich zo kenmerkt door specifiek kleurgebruik. Wie die tijd bewust heeft meegemaakt, zal zich de kleuren oranje, bruin, paars en groen onmiddellijk herinneren. Kleur was overal: in de kleding, in het interieur, in tijdschriften, op de televisie, op auto’s en op straat. De kleuren zijn een uiting van het optimisme en idealisme dat – zeker in het begin van de jaren ’70 – sterk leeft. Jongeren nemen afstand van de waarden waarvoor de oudere generaties hebben gestreden. Zij creëren hun eigen cultuur en keren zich tegen de conventionele zuilen en in het bijzonder tegen de oude elites met hun idealen en hun pragmatisme. De opstandige en idealistische jongeren – de hippies – dromen van een bezitloze samenleving en een economie van alles delen. Het grauwe en grijze verleden wordt afgeschud, de toekomst is het beloofde land! Met eenzelfde idealisme gaat in 1973 het meest progressieve kabinet dat Nederland tot dan toe kende aan de slag. Met Joop den Uyl als minister-president is de inzet: spreiding van kennis en macht. Dat de praktijk weerbarstiger is, zal spoedig blijken. Maar het kabinet-Den Uyl is een kleurrijk gezelschap. Net zo kleurrijk als de film- en muzieksterren die aan het firmament van de populariteit verschijnen.’

‘Een hippie-gezin op de Dam in Amsterdam. De naam ‘hippie’ raakt eind jaren ’60 in zwang en is afkomstig van jongeren in New York die zich ‘hip’ noemen, in tegenstelling tot de ‘square’, de burgerman die zich aan de regels van de Westerse samenleving houdt. Voor de Nederlandse hippies is de Dam de ‘heilige plaats’, waar zij samen met hippies uit het buitenland het Nationaal Monument verkozen hebben tot dagverblijf en slaapplaats. Daar zijn zij ‘onder elkaar’, in hun non-conformistische en kleurige kleding, de lange haardracht, een afwijkend taalgebruik en het (gezamenlijk) gebruik van softdrugs als marihuana en ‘hasjiesj’.’

 ‘Misschien valt het niet mee uit de luie stoel te komen, maar u zult zien dat u zich echt lekker voelt na een dag buiten wandelen, fietsen en sporten.’ Dit is het stimulerende bijschrift bij deze foto uit 1973. De futloosheid straalt er af. Moeder ligt op de bank met een schaaltje eten, vader (in gebreide spencer) leest onverstoorbaar een tijdschrift met biertje in de hand en hun kind geniet op de grond van een zak patat. Het witte kleurentelevisietoestel heeft niet de aandacht. Ook jaren’70 zijn de planten in gekleurde bloempotten, de plavuizen vloer en de rode telefoon.’
‘Alweer wat extravaganter is de inrichting van het huis van Rick van der Linden en Penney de Jager. Van der Linden is de leider van de band Ekseption die een mix van rock en klassiek brengt. Penney de Jager is bekend van haar dansgroep in het televisieprogramma Toppop. Met hun zoon Ricky poseren zij in hun oosters ingerichte woning.’

De culinaire hype is de fondue. De vlees- en de kaasfondue veroveren de huiskamers van vooral de jongeren. Het meest verkocht worden de oranje geëmailleerde pannen met regelbaar rechaud. Voor nog geen dertig gulden! De slagers verwelkomen de nieuwe trend; het doet de verkoop van vlees stijgen. Ongevaarlijk is het fonduen niet. Op 20 november dat jaar, zo meldt De Telegraaf, raken bij een demonstratie in de Haagse groothandel ‘Sla-in’ de kleding van een demonstrateur en zijn assisterende vrouw in brand. Het echtpaar moet met tweedegraadsbrandwonden worden opgenomen in het ziekenhuis.

‘Maar vijf afleveringen zendt de VPRO uit van de Fred Haché Show, maar er is er veel commotie over deze televisieserie. Het personage Fred Haché, gespeeld door de Haagse moppentapper Harry Touw, brengt samen met Barend Servet (IJf Blokker) absurde humor. Ook de figuur Sjef van Oekel verschijnt al ten tonele. Op 14 december interviewt Barend Servet als journalist een vrouw die op koningin Juliana lijkt en bezig is met het schoonmaken van spruitjes. Hij spreekt haar aan met ‘majesteit’. Zij spreekt de lakei aan met ‘ober’ en bestelt bij hem een sherry, drie bier en een jonge klare. De vrij onschuldige scene wordt gezien als majesteitsschennis en leidt tot Tweede Kamervragen. De VPRO komt er af met een berisping van de minister. Makers zijn een viertal creatieve geesten uit de jaren ’60: Wim van der Linden, Wim T. Schippers, Gied Jaspars en Ruud van Hemert.’

‘Een kijkcijferhit wordt in de jaren 1970 tot 1973 de serie De kleine waarheid. Het is de verfilming van een trilogie, geschreven door Jan Mens in de jaren 1960-1964. In de serie wordt het leven in beeld gebracht van de gewone Amsterdammer in de eerste helft van de twintigste eeuw. Willeke Alberti speelt als Marleen Spaargaren de hoofdrol. De jonge Marleen ontvlucht het ouderlijk huis van vader Jacobus Spaargaren, ambtenaar bij de Stadsbank van Lening. Ze trouwt meubelmaker Jan Engelmoer, een rol van John Leddy. De muziek uit ‘De Kleine Waarheid’ verschijnt op twee elpees: ‘Liedjes van Marleen’ en ‘Niet bang zijn’.’

‘Citroentje met suiker’ is de televisiekomedie die de KRO in de jaren 1972-1974 uitzendt. Het is de opvolger van ‘’t Schaep met de 5 pooten’, speelt ook in een Amsterdams café, maar bereikt niet hetzelfde succes. Er worden zestien afleveringen gemaakt. Op de foto op de voorgrond van links af Lex Goudsmit, Elsje de Wijn, Leen Jongewaard en Truce Speyck.

‘Mannen hebben lang haar, bakkebaarden en een snor en eten graag een harinkje aan de kar.’

‘Nieuwe mode voor Mackintosh, naar een ontwerp van de bekende Nederlandse couturier Dick Holthaus. George draagt een beige tinneroy broek met suedine beige jasje, Rob toont een oranje doorgestikt blauw denim pak. Beide dressmen dragen een T-shirt. De broekspijpen lopen wijduit.’
‘Het is Prinsjesdag! Koningin Juliana en prins Bernhard stappen uit de Gouden Koets om de Ridderzaal te betreden. Met het voorlezen van de Troonrede opent de koningin het nieuwe zittingsjaar van de Staten-Generaal. Voor het volk is het de kans de koninklijke familie te zien. Links staan de prinsessen Margriet en Christina, achter het vorstenpaar prinses Beatrix en prins Claus. Prins Bernhard draagt (voor het laatst) het uniform van inspecteur-generaal van de krijgsmacht.’

‘Koningin Juliana poseert met haar hele familie voor de camera. De vier dochters van Juliana en Bernhard zijn allen getrouwd en de volgende generatie begint talrijk te worden. Op de foto, van links naar rechts, op de achterste rij:  Jorge Guillermo, prins Claus, prins Bernhard, prinses Carolina op de arm van prins Carlos Hugo, mr. Pieter van Vollenhoven, met op de arm prins Floris; op de middelste rij prinses Christina, prins Carlos, op schoot bij prinses Beatrix, koningin Juliana, met op schoot prins Jaime, prinses Irene, met op schoot prinses Margarita, prinses Margriet, prins Bernhard; op de voorste rij prins Constantijn, prins Friso, prins Willem-Alexander, prins Maurits, prins Pieter-Christiaan.’
‘In 1974 krijgt Nederland zijn eerste roddelblad: ‘Story’. Tegen de verwachtingen van de gevestigde orde in is het een ongekend succes. Uitgever Willem Smitt is niet verbaasd, want iedereen is geïnteresseerd in het wel en wee van royalty en bekende Nederlanders, shownieuws en human interest. Concurrenten verschijnen dus al spoedig in de rekken van de kiosken en supermarkten: in 1975 volgt het weekblad ‘Weekend’ en in 1977 ‘Privé’, met Telegraafjournalist Henk van der Meyden als grote man.’

EEN KWARTET TINTELENDE EN TOONAANGEVENDE TED-TALKS IN ZAKFORMAAT

 

Begin deze week kreeg ik vier boeken in zakformaat toegestuurd en ik haast mij te zeggen dat ondanks of wellicht dankzij de verpakking de inhoud groots is. Het gaat om de 110 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde hardcover De zoon van een terrorist van Zak Ebrahim met de ondertitel ‘Een verhaal van keuzes’.
Om de 132 bladzijden, gul geïllustreerde hardcover Liefde volgens de wiskunde van Hannah Fry met de ondertitel ‘Patronen, bewijzen en de zoektocht naar de ultieme vergelijking’.
Om de 112 bladzijden tellende hardcover Waarom we werken van Barry Schwartz.
Om de 108 bladzijden tellende hardcover De wetten van de geneeskunde van Siddhartha Mukherjee met de ondertitel ‘Veldaantekeningen uit een onzekere wetenschap’.



Onze geliefde Amsterdam University Press brengt de Ted-boeken – want daar gaat het om – in ons taalgebied. En na de kennismaling met de vier: wij mogen deze uitgeverij zeer dankbaar zijn. Niet iedereen zal meteen weten waar Ted voor staat. Ted betekent Technology, entertainment en design. Ted is een jaarlijkse bijeenkomst van 4 dagen, die sinds 1984 gehouden wordt in Californië. Sprekers uit allerlei landen informeren (en vermaken) elkaar met korte lezingen over hun expertise. Tientallen sprekers komen aan de beurt tijdens een bijeenkomst. Het doel van Ted is om grote denkers en doeners een podium te geven om het publiek te overtuigen van hun visie. De presentaties duren maximaal 18 minuten. De presentaties worden opgenomen en zijn toegankelijk op hun website, op deze manier moeten de goeie ideeën over de wereld verspreid worden.
De presentaties zelf worden zo toegankelijk mogelijk gemaakt, dus geen zware theoretische powerpoint presentaties. Het gaat dan ook niet om de diepere kennis, maar om begrip en bewustzijn van toepassingen die bijdragen aan een betere wereld. De onderwerpen zijn divers: van milieuvervuiling tot vernieuwende technologie, van een betere wereld voor wilde dieren tot het verminderen van stress. Het idee heeft inmiddels een vervolg gekregen in andere steden zoals Amsterdam.

Ik ben attent gemaakt op het bestaan van de Ted-bibliotheek door een recensie in de Volkskrant van 23 april door Suzanne Weusten. Al jaar en dag laat ik mij leiden door de besprekingen van boeken in het dagblad en ik moet zeggen dat het oordeel van de recensenten doorgaans gefundeerd, kritisch, toegankelijk, solide, onafhankelijk, sympathiek op mij overkomt.
Ik stel u voor dat ik u het door Suzanne Weusten gezegde integraal en de tekst op de site van een van de vier aan u doorgeef en dat wij later hier met elkaar van gedachten wisselen over de kracht van Ted.
Weusten:

Op 5 november 1990 liep een man een hotel in Manhattan binnen en liquideerde rabbijn Meir Kahane, de leider van de Jewish Defence League. Zo begint de Ted-talk van Zak Ebrahim, inmiddels meer dan 3 miljoen keer bekeken. De man, El Sayyid Nosair, een Egyptische technicus, getrouwd met een Amerikaanse lerares, wordt gearresteerd en beraamt in de gevangenis samen met anderen de aanslag op het World Trade Center van 1993, waarbij zes mensen stierven. Nosair is de eerste bekende islamitische jihadstrijder die op Amerikaanse bodem iemand van het leven beroofde. Hij had de steun van een buitenlandse terroristische cel die zich later Al Qaida zou noemen.

Nosair is mijn vader, vertelt Ebrahim. Hij is 7 jaar oud als zijn vader wordt opgepakt. Zijn jeugd wordt gedomineerd door de daad van zijn vader. Uit schaamte en angst verandert hij zelfs zijn naam. Maar de zoon hoeft niet in de voetsporen van de vader te treden. Zak Ebrahim heeft een ander levensdoel: de strijd tegen terrorisme. ‘Ik ben niet mijn vader’, zo besluit hij zijn lezing. Dit was de Ted-talk. In 9 minuten word je deelgenoot van een verbijsterend verhaal. En nu is er het Ted-boek dat antwoord geeft op de vragen die je tijdens het kijken van de talk bekruipen. Hoe kon de vader zo radicaliseren? Hoe kon de schuchtere puber uitgroeien tot de begaafde spreker voor een miljoenenpubliek?

In De zoon van een terrorist lezen we hoe het vaderloze gezin keer op keer verhuist om te ontsnappen aan de boze reacties van de buitenwacht, hoe de zoon breekt met zijn vader, hoe hij zich zijn stiefvader van het lijf probeert te houden en hoe zijn moeder hem inspireert om de geweldloze strijd tegen het terrorisme aan te gaan. Zak Ebrahim, nu een vastberaden man met een missie, toont in het boek zijn veerkracht, een verhaal dat prachtig is opgetekend door journalist Jeff Giles.
De zoon van een terrorist is het eerste Ted-boek in een serie van twaalf, waarvan er net vier in Nederlandse vertaling zijn verschenen. Luchtiger, maar ook academischer is het verhaal van Hannah Fry – ook goed voor meer dan 3 miljoen views – die de lezer spelenderwijs en met humor verleidt om zich te verdiepen in een kansberekening. Ze verbindt wiskunde met thema’s die ons allemaal raken; liefde en seks. ‘In een poging jou ervan te overtuigen hoe prachtig en relevant wiskunde kan zijn, heb ik bewust gezocht naar het ene onderwerp – de liefde – dat zo ver mogelijk verwijderd lijkt van vergelijkingen en bewijzen.’

De derde in de serie is psycholoog Barry Schwarz, die zijn Ted-talk uitdiept tot een beschouwing over het werk van de toekomst. Mensen werken niet voor het geld, maar om gewaardeerd te worden en omdat ze deel willen uitmaken van een groter geheel, is zijn stelling. Als we dat weten, waarom doen bedrijven en organisaties daar dan niets mee? Schwarz betoogt dat de manier waarop we over het werk denken – bijvoorbeeld dat de mens liever lui is – de structuur van bedrijven bepaalt. Hij wijst op simpele mechanismen die onze perceptie beïnvloeden. Zo blijken consultants die per uur worden betaald hun vrije tijd ook in geld uit te drukken. En daar worden ze niet gelukkiger van. De Amerikaanse oncoloog Siddhartha Mukherjee schrijft in De wetten van de geneeskunst over het belang van intuïtie en het gevaar van vooringenomenheid van artsen. Dit persoonlijke relaas, met voorbeelden van ziektegeschiedenissen en experimenten, is meeslepend en beeldend geschreven. Geen wonder: Mukherjee won in 2011 de Pulitzerprijs voor de algemene non-fictie. De formule van de Ted-bibliotheek maakt de pretentie van ‘kleine boeken over grote ideeën’ waar: een gepassioneerde auteur, een goede centrale vraag, die helder en concreet is uitgewerkt, geschreven in een toegankelijke, persoonlijke stijl, zonder jargon. Soms met foto’s, zoals het boekje van Ebrahim, of tabellen, zoals dat van Fry. Fijne boekjes.’ 

De uitgever: ‘In zijn jeugd was terrorisme het enige wat Zak Ebrahim kende. Hij was nog maar zeven toen zijn vader, El-Sayyid Nosair, op 5 november 1990 de oprichter van de Joodse Defensie Liga, rabbijn Meir Kahane, neerschoot. Vanuit de gevangenis plande Nosair met anderen de bomaanslag op het World Trade Center in 1993. In een van zijn befaamde videoboodschappen riep Osama bin Laden de wereld op om 'El-Sayyid Nosair te gedenken'. Bij de fanatieke overtuigingen van zijn geradicaliseerde vader en ooms hield Ebrahim altijd het gevoel dat er iets niet klopte. Op de verlegen, onhandige jongen kwamen al die haatdragende gevoelens onnatuurlijk over. Hoewel Ebrahim tijdens zijn jeugd aan een gewelddadige, intolerante ideologie werd blootgesteld, radicaliseerde hij zelf niet. In dit boek bestrijdt hij de mythe dat terrorisme een uitgemaakte zaak is voor mensen die met haat zijn geïndoctrineerd. Aan de hand van zijn eigen geschiedenis laat hij zien dat haat altijd een kwestie van keuze is - net als tolerantie. Hij stelt dat mensen die zijn voorbestemd om terrorist te worden als geen ander in staat zijn om terrorisme tegen te gaan. Juist zij zijn in staat schijnbaar onverenigbare ideologieën met elkaar in contact te brengen en zo een pleidooi voor vrede te houden. Zijn oorspronkelijke, urgente boodschap is helder, baanbrekend en van groot belang voor de huidige discussie over terrorisme en radicalisering.’