17-07-2017

EEN DOODGEWONE DAG IN AMERIKA

 

Een bij voorbaat boeiend, briljant, beklemmend, verontrustend, onthullend en ontluisterend boek gaat ook mee in mijn vakantievalies. Ik werd het boek ingetrokken door een interview dat ik een paar weken terug las in NRC Handelsblad. Het gaat om de 350 bladzijden tellende paperback Een doodgewone dag in Amerika van Gary Younge en uitgeverij De Geus met de ondertitel ’24 uur, 8 staten. 10 kapotgeschoten jonge levens’. Als u het vraaggesprek dat Maartje Somers met de auteur Gary Younge tot u genomen hebt, zult u begrijpen dat ik zijn boek meeneem naar mijn komende weken vrijaf. Maar eerst reik ik de tekst van de uitgever op de omslag aan. Het spreekt voor zich dat wij na de vakantie onze leeservaringen hier met elkaar uitwisselen.

De Geus: ‘Zomaar een dag. Eén willekeurige 23 november. De dag waarop tien jongeren – zwart, blank en latino, tussen de negen en negentien jaar oud – worden neergeschoten. Op een slaapfeestje, op een straathoek, in de deuropening van zijn eigen huis. En dit is geen uitzondering in Amerika: gemiddeld worden er elke dag zeven kinderen doodgeschoten. Gary Younge ging gedurende achttien maanden tot in de uithoeken van de Verenigde Staten op zoek naar de verhalen achter deze jonge doden, die soms het plaatselijke nieuws niet eens haalden.’
Maartje Somers: ‘Groot nieuws was de Amerikaanse schietpartij, onlangs, bij een honkbaltraining van de Republikeinen, waarbij Congreslid Steve Scalise en drie anderen zwaargewond raakten. Maar mondiale publiciteit na een schietpartij in de VS is een uitzondering. Over de 32 doden en ruim 200 gewonden die er dagelijks vallen door schietpartijen wordt allang niet meer altijd bericht, soms zelfs niet eens in de lokale media.
Zeven van die dagelijkse doden zijn kinderen of tieners. Jaarlijks worden er ruim 17.000 kinderen geraakt door een kogel en bijna 2.600 van hen overleven dat niet. Ophef wekken deze dode kinderen niet. Ze veroorzaken, schrijft de Britse journalist Gary Younge (1969) in zijn aangrijpende boek Another Day in the Death of America, dat onlangs in vertaling verscheen, hoogstens een nationaal schouderophalen. ‘Elk individueel sterfgeval wordt ervaren als een familiedrama dat door een leefwereld golft, maar over de optelsom haalt de natie amper een schouder op’, schrijft hij. ‘Nergens in een land in vrede is er zo veel dood als in Amerika”, zegt Younge in Den Haag, waar hij te gast is bij Crossing Border. „Maar er ligt een nationale machteloosheid over het onderwerp. Niemand denkt serieus dat er iets aan te doen is. Dat komt deels doordat er niet over gesproken wordt. Met mijn boek heb ik een aantal van die anonieme doden een gezicht willen geven.’

Van de twaalf jaar dat hij voor zijn krant ‘The Guardian’ correspondent was in de VS (hij keerde in 2015 terug naar het Verenigd Koninkrijk), wijdde Younge anderhalf jaar aan het traceren en beschrijven van de levens van kinderen en jongeren die op een willekeurige dag in Amerika werden doodgeschoten. Younge koos voor 23 november 2013. Die dag stierven er tien kinderen, van Michigan tot Texas, van New Jersey tot Californië. De jongste was negen, één was elf, de anderen waren tussen de zestien en de negentien – in de tienerleeftijd neemt de kans geraakt te worden snel toe. Younge sprak met hun ouders, onderwijzers, sportcoaches, met vrienden en broers en zussen en keek rond in hun buurten. Het Engelse woord ‘casualties’ krijgt door de tien portretten in zijn boek een verse lading. Toevallige, gewone levens, die nog niet eens echt begonnen zijn als ze even toevallig en achteloos beëindigd worden – door bluf, in spel, door vergissingen, of door wraak, zoals de negenjarige Jaiden, die wordt doodgeschoten door een ex van zijn moeder. Sommige tieners vallen in bende-schermutselingen, maar dan nog is de prijs die zij betalen schrikbarend hoog. ‘Ik wilde huilen naar de maan toen ik dit boek schreef’, aldus Younge in zijn slotwoord. ‘Een lange, droevige, doordringende kreet slaken voor een rijk land dat meer zou kunnen en moeten doen voor zijn kinderen en jongeren’.
In Den Haag zucht Younge, een reus van een man met een verrassend zachte stem, als hij terugdenkt aan zijn gesprekken met de rouwende ouders: ‘Het moeilijkste was om te kijken naar de overlijdensaktes en de telefoontjes naar 911 terug te luisteren. Je hoort mensen in totale paniek, op het moment dat hun leven voorgoed uiteenvalt. Maar als ik een familie eenmaal had getraceerd, was ik ook blij. Ik wist dat ik nu hun verhaal kon vertellen, ook al zou het nog zo moeilijk zijn om al die pijnlijke vragen te stellen.’

De alomtegenwoordigheid van vuurwapens is de voornaamste oorzaak van het hoge aantal doden. Maar hoe kan het dat het land daar zijn schouders over blijft ophalen? Afstand, zegt Younge. Segregatie, naar ras en naar rijkdom, leidt tot het ‘nationale schouderophalen’ over de doden. „Gechargeerd: rijke, witte Amerikanen leven in een totaal andere wereld. De meeste doden vallen op plekken die zij niet kennen, in wijken waar zwarte jongeren andere zwarte jongeren doodschieten. ‘In arme, zwarte en Latino-wijken vullen wapens een gigantisch maatschappelijk vacuüm. Het zijn oorden van wetteloosheid waarin de VS aanvoelt als een ‘failed state’. Jongeren groeien er op in armoede, met erbarmelijke scholen, zonder uitzicht op werk, met een politie die ze in bedwang houdt in plaats van beschermt. Geen perspectief, behalve de drugshandel en de cel.’ In zo’n omgeving kan elke fout een onbezonnen tiener fataal worden, zegt Younge. Hoezeer zijn vader hem ook waarschuwt, de hoofdpersoon uit het laatste hoofdstuk, de achttienjarige Gustin uit Greensboro, North Carolina, flirt telkens weer met foute vrienden. Hij neemt een bendeleider mee in zijn auto. De voor de drugsdealer bedoelde kogel raakt Gustin in zijn achterhoofd. ‘Voor zover ik heb kunnen nagaan, was Gustin zelf geen bendelid. In andere samenlevingen zouden zijn dubieuze vrienden helemaal niet zo’n probleem geweest zijn. Veel ouders weten niet wat hun tiener uitspookt, en de meeste tieners komen goed door zo’n periode heen. Tieners moeten fouten maken, daar leren ze van. Alleen: in de VS krijgen vooral zwarte tieners die luxe niet; elke fout kan hun dood zijn’. Voor zwarte ouders in de VS levert dat een dilemma op, zegt Younge. ‘Zij willen van hun kind een trots individu maken, dat zich niet uit het veld laat staan door discriminatie of vernedering. Tegelijk kunnen ze hun kinderen maar beter leren zich gedeisd te houden. Dat niet doen, is in de VS onverantwoord. Elke zwarte ouder houdt rekening met het scenario dat zijn kind wordt doodgeschoten. Daar komt bij dat in de VS witten kunnen rekenen op bescherming van de staat. Afro-Amerikanen niet. Het merendeel van de bendemoorden wordt niet opgelost. Agenten die Afro-Amerikanen doodschieten, gaan doorgaans vrijuit.’
Vuurwapendoden in Chicago - Younge is zelf zwart; zijn ouders kwamen uit Barbados naar het Verenigd Koninkrijk. Zijn laatste jaren als correspondent woonde hij in Chicago, een van de Amerikaanse steden met het hoogste aantal vuurwapendoden. Door zijn twee kleine kinderen kwam het wapenprobleem erg dichtbij, zegt hij. „Het was een van de redenen dat we uit de VS vertrokken. Het ging opeens om mijn huid, en die van mijn kinderen. Letterlijk.

‘Mijn vrouw ging eens wandelen met onze babydochter. Toen ze naar huis wilde, was er een schietpartij en moest ze schuilen in een winkel. Er slingerden wapens in de struiken en op speelplaatsen vlakbij ons huis.’ In Mississippi vroeg Younge eens de weg aan een ouder, wit echtpaar. ‘Ze dreigden me neer te schieten. Ik moest erom lachen, maar mijn vrouw niet. Mijn schoonfamilie vroeg zich af of ik soms gek was; als zwarte aan te bellen bij witte zuiderlingen. Later wist ik dat ik dat beter niet kon doen, zomaar ergens aanbellen bij vreemden, ook al had ik met ze afgesproken. Ik reed erheen, bleef in mijn auto en belde dat ik gearriveerd was. Toen een collega eens over een schutting wilde klimmen om iets te bekijken, weigerde ik. ‘No way’. Ik heb er geen zin in beschoten te worden.’ Niets goeds heeft de Amerikaanse zwarte onderklasse te verwachten van Trump, zegt Younge. Maar ook het tijdperk van Obama, die Afro-Amerikanen met zo veel enthousiasme op het schild hesen, heeft hun weinig opgeleverd, zegt hij. ‘Onder Obama is de ongelijkheid toegenomen, en dat heeft nog meer mensen cynisch gemaakt en doen afhaken. De grootste poging tot herverdeling van welvaart was Obamacare, dat Trump nu probeert te ontmantelen.’ Maar Obama heeft het onderwerp vuurwapengeweld toch geagendeerd? - ‘Ja, dat klopt. Na de schietpartij op de basisschool Sandy Hook in Connecticut in 2012 heeft hij uit alle macht geprobeerd wapenbezit terug te dringen. Het heeft helaas een averechts effect gehad. Hij had het Congres tegen en de verkoop van wapens nam alleen maar toe, doordat de wapenlobby inspeelde op de angst bij witten dat een zwarte man het recht op wapenbezit zou inperken.”

Richt de antiwapenlobby iets uit? –  ‘Antiwapen-activisme vindt nauwelijks aansluiting bij de Afro-Amerikaanse gemeenschap, waar verhoudingsgewijs de meeste slachtoffers vallen. Die benadert de wapencultuur helaas als een geïsoleerd probleem, terwijl wapens in arme gemeenschappen onderdeel zijn van een heel cluster aan problemen. Breder en politiek minder polariserend zou een aanpak zijn die de jeugd centraal stelt. De jeugd moet gered worden. Gered van de gevangenis, het bendeleven, drugs en uiteindelijk de dood.’ Zullen Amerikanen hun wapencultuur ooit aanpakken? ‘Niet als ze ongelijkheid, armoede en segregatie niet aanpakken. Dat verlaagt het angstniveau, dat ertoe leidt dat de wapenlobby bij conservatieve Amerikanen zo’n succes heeft. En als arme, zwarte jongeren perspectief hebben, krijgen bendes minder greep op hen.’ Voorlopig gaat dat niet gebeuren. -  ‘We vergeten vaak dat de Amerikaanse democratie pas vijftig jaar oud is. Het land ontstond doordat het gewapenderhand werd veroverd op Indianen. Toen deed het tweehonderd jaar lang aan slavenhandel, en daarna was apartheid er honderd jaar de norm. Pas toen kwam er iets dat op een democratie lijkt. Gedeeltelijk verklaart die geschiedenis de huidige wapencultuur. Maar het betekent ook dat er nog veel mogelijk is. Amerikanen hebben met de New Deal en de burgerrechtenbeweging bewezen dat ze tot grote verbeteringen in staat zijn. Maar dan is er wel visie nodig. Een samenhangend verhaal bij Democraten, over hoe een veiliger samenleving eruitziet. Amerikanen kunnen zich dat niet meer voorstellen. Alle ouders van doodgeschoten kinderen die ik sprak, vonden dat er te veel wapens waren. En ja, in theorie vonden ze ook dat daar iets aan moest gebeuren. Maar ze gelóófden er niet in; ze vonden eerder dat ze hun kinderen nog beter moesten beschermen. Het ontbreekt aan een alternatief wereldbeeld, aan een tegenwicht tegen de cowboy- en ‘law-and-order’-mythes die de wapenlobby zo onaantastbaar hebben gemaakt.”
Als u één ding meteen kon doen, wat zou dat dan zijn? – ‘Psychische zorg laten vergoeden door de overheid. Als je dat zou doen, zou dat zo veel uitmaken. Nu is de gevangenis de grootste verlener van geestelijke gezondheidszorg.’
 

HET EILAND

 

Een thriller leg ik voor u op de leestafel maar lang blijft hij daar niet liggen. Ik stop hem namelijk in mijn reisvalies met het etiket erop van ‘lekker lui liggen lezen’. Rond mijn vakantiebestemming voor een goed begrip. Het gaat om de 320 bladzijden tellende thriller Het eiland van John Grisham en van A.W. Bruna Uitgevers. Voor mij en velen van u is de Amerikaanse schrijver van het juridisch drama met geboortejaar 1955 geen onbekende, maar om anderen bij te praten licht ik zijn doopceel. Maar eerst dit. In Het eiland richt Grisham zich tot zijn lezers via een brief. Het schrijven geef ik aan u door en dat doe ik ook met de tekst van de uitgever op de omslag. Na de vakantie treffen wij elkaar hier weer om te traceren hoe Het eiland bij u en mij is binnengevallen. Om u de thriller helemaal in te trekken citeer ik ook de eerste bladzijden.
John Grisham: ‘Beste lezer, Het eiland is mijn dertigste roman. Terwijl ik dit schrijf, kijk ik naar al die boeken die netjes naast elkaar in een boekenkast in mijn kantoor staan. En dan ben ik weer dankbaar dat ik al zo lang mag schrijven. Hoewel ik ernaar streef dat elk boek anders is, en hopelijk beter, bevatten veel van mijn legal thrillers dezelfde elementen en onderwerpen. Natuurlijk mag je rekenen op een heleboel advocaten, misdaden, rechtbanken, processen, beroepszaken en dergelijke. Veel van deze boeken gaan over zware onderwerpen, zoals de doodstraf, verkeerde vonnissen en corruptie binnen het rechtswezen. Maar mijn andere boeken probeer ik luchtiger te laten zijn.
Ik heb twee boeken geschreven over football, een over honkbal en een humoristisch boek over mensen die Kerstmis overslaan. Waar Het eiland bij hoort? Laat ik alleen zeggen dat ik een spannend boek wilde schrijven zonder ook maar één advocaat erin, en daar ben ik bijna in geslaagd. Er verschijnen er wel een paar, in het laatste hoofdstuk, maar alleen omdat ik wel moest. Het eiland is puur vermaak, bedoeld als een lekker leesbaar boek en geschreven met het strand in het achterhoofd. Sterker nog, het strand is een belangrijk element in het verhaal, doordat de meeste gebeurtenissen vlak bij de oceaan in Florida plaatsvinden. Het was geweldig om dit boek te schrijven. Ik hoop dat u er net zo van geniet als ik. Het allerbeste, John Grisham’

Bruna: ‘Bij een brutale roof uit de zwaarbeveiligde bibliotheek van de universiteit van Princeton worden vijf manuscripten van F. Scott Fitzgerald ontvreemd. Hoewel de toegesnelde politie er met de neus bovenop staat, weten de daders te ontkomen. De waarde van de unieke werken wordt op enkele tientallen miljoenen dollars geschat en de diefstal is groot nieuws. Maar ondanks alle inspanningen van de FBI, blijven de manuscripten spoorloos. Zes maanden na de spectaculaire diefstal reist schrijfster Mercer Mann af naar Camino Island in het zonnige Florida, waar zij een deel van haar jeugd heeft doorgebracht. Mercer is echter niet teruggekeerd om herinneringen op te halen. Haar missie is om contact te leggen met Bruce Kable, de charismatische eigenaar van de Island Books-boekwinkel. Bruce heeft een voorkeur voor mooie vrouwen, fijne spijzen en goede dranken. En voor zeer zeldzame boeken...’

De doopceel volgens Wikipedia. ‘Grisham is het tweede kind uit een gezin met vijf kinderen. Zijn ouders waren gematigde Southern Baptists. Zijn vader was bouwvakker en katoenkweker. Na veelvuldig verhuisd te zijn, vestigde de familie zich in 1967 in het kleine stadje Southaven in Mississippi. Daartoe door zijn moeder aangemoedigd, was de jonge Grisham een fervent lezer die vooral beïnvloed werd door het werk van John Steinbeck, waarvan hij met name de heldere schrijfstijl bewonderde. In 1977 behaalde Grisham zijn B.S . titel in accountancy van Mississippi State University. Tijdens zijn studie begon Grisham een dagboek bij te houden, iets dat later hielp bij zijn creatieve activiteiten. Na het behalen van de J.D. titel aan de juridische faculteit (School of Law) van de University of Mississippi, in 1981, werkte Grisham bijna tien jaar als jurist in Southaven. Tijdens deze periode verloor hij zijn interesse in strafrecht en werd Grisham succesvol in civiel recht. In 1983 werd hij gekozen in het Huis van Afgevaardigden van de staat Mississippi, waarin hij tot 1990 zitting had. In 1984 zag Grisham in de rechtszaal van De Soto County in Hernando de emotionele verklaring van een 12-jarig slachtoffer van een verkrachting. Grisham begon in zijn vrije tijd aan een roman te werken, waarin hij beschreef wat er gebeurd zou zijn als de vader van het meisje haar aanvallers vermoord zou hebben. Hij werkte drie jaar aan A Time to Kill en voltooide het in 1987. In eerste instantie werd het door verschillende uitgevers afgewezen, maar uiteindelijk werd het gekocht door Wynwood Press dat een bescheiden 5000 stuks laat drukken; in juni 1988 verschijnt de roman. Het boek verschijnt in 1993 in de Nederlandse vertaling als De jury.

Direct nadat Grisham A Time to Kill voltooid heeft, begint hij aan zijn tweede roman, het verhaal van een jonge advocaat die in dienst treedt bij een ogenschijnlijk perfect advocatenkantoor, dat dat niet bleek te zijn. Deze roman, The Firm, werd in 1991 een bestseller en verscheen datzelfde jaar in het Nederlands onder de titel Advocaat van de Duivel. Grisham bleef minstens een roman per jaar schrijven, de meeste werden populaire bestsellers. In A Painted House ‘Nederlandse vertaling: De Erfpachters) verandert hij de focus van zijn romans van recht naar het leven in de Zuidelijke staten van de VS. Overigens spelen het leven in de VS (in het bijzonder het Zuiden) en de verschillende maatschappelijke en maatschappijkritische elementen in vrijwel al Grishams boeken een rol op de achtergrond. Voorbeelden zijn latent racisme en rassenscheiding, de maatschappelijke tegenstellingen tussen bevolkings- en inkomensgroepen, de wereld van de advocatuur en magistratuur, drugshandel, corruptie, het strafrecht en strafsysteem, massaclaims, snobisme, politieke koehandel en (bekritiseerde) presidentiële gratieverleningen. Zijn enige non-fictiewerk The Innocent Man behandelt de justitiële dwaling van Ron Williamson en kan men derhalve als directe maatschappelijke kritiek op het strafrecht en -systeem zien. In 1996 keerde Grisham kortstondig terug naar zijn oude vakgebied en verdedigde een familie van een man die omkwam bij een spoorwegongeluk. De bibliotheek van de Mississippi State University, afdeling Manuscripten, houdt de ‘John Grisham Papers’ bij, een archief van materialen die geschreven zijn tijdens zijn periode als afgevaardigde van de staat Mississippi en gerelateerd aan zijn schrijfwerk.
Grisham heeft al zijn hele leven een passie voor honkbal, wat naar voren komt in A painted house en zijn werk voor de Little League in zowel Oxford (Mississippi) als Charlottesville (Virginia). Hij heeft zich ook ingezet voor zijn kerk, als zendeling in Brazilië. Grisham beschrijft zichzelf als gematigd baptist. Hij woont, met zijn vrouw Renée (geboren Jones) en hun twee kinderen, Ty en Shea, de helft van de tijd in een victoriaans huis op een boerderij bij Oxford, en de andere helft van de tijd op een plantage bij Charlotteville.

Grisham himself: De diefstal. 1 De oplichter leende de naam van Neville Manchin, adjuncthoogleraar Amerikaanse literatuur aan Portland State, maar binnenkort doctoraalstudent aan Stanford. In zijn brief, op perfect vervalst briefpapier van de universiteit, beweerde ‘professor Manchin’ dat hij zijn masterscriptie wilde schrijven over F. Scott Fitzgerald en binnenkort tijdens zijn reis naar de Oostkust heel graag de ‘manuscripten en essays’ van de grote schrijver wilde zien. De brief was geadresseerd aan dr. Jeffrey Brown, directeur Sectie Manuscripten, afdeling Zeldzame boeken en bijzondere verzamelingen, Firestone Library, Princeton University. De brief kwam tegelijk met een paar andere binnen, werd keurig gesorteerd en doorgestuurd, en belandde uiteindelijk op het bureau van Ed Folk, al eeuwen assistent-bibliothecaris. Een van zijn monotone taken was het verifiëren van de referenties van degene die een bepaalde brief had geschreven. Ed ontving wekelijks verschillende van deze brieven, allemaal in veel opzichten identiek, allemaal van mensen die beweerden een liefhebber en deskundige te zijn op het gebied van Fitzgerald, en zelfs af en toe van een echte wetenschapper. In het vorige kalenderjaar had Ed honderdnegentig van deze mensen goedgekeurd en rondgeleid. Ze waren uit de hele wereld afkomstig en kwamen binnen met grote ogen en nederig, als pelgrims die een heiligdom bezochten. In de vierendertig jaar dat Ed al aan dit bureau zat, had hij al hun aanvragen behandeld. En er kwam geen einde aan. F. Scott Fitzgerald bleef de mensen fascineren, dus was het aantal aanvragen nog even hoog als dertig jaar geleden.

Inmiddels vroeg Ed zich echter wel af wat in het leven van de grote auteur in vredesnaam nog niet diepgaand was bestudeerd en beschreven. Niet eens zo lang geleden had een echte wetenschapper Ed verteld dat er nu ten minste honderd boeken en meer dan tienduizend wetenschappelijke artikelen waren geschreven over Fitzgerald: over de man als privépersoon, over de auteur, over zijn werk en over zijn getikte echtgenote. En hij had zichzelf al op zijn vierenveertigste dood gedronken! Stel je toch eens voor dat hij heel oud was geworden en was blijven schrijven? Dan had Ed een assistent nodig gehad, misschien wel een heleboel. Maar Ed wist ook dat een vroege dood vaak een reden was voor later succes (en meer royalty’s). Een paar dagen later had Ed eindelijk tijd om zich bezig te houden met professor Manchin. Uit een korte inspectie van het bibliotheekregister bleek dat dit een nieuwe aanvrager was, een nieuw verzoek. Enkele oudgedienden waren al zo vaak op Princeton geweest dat ze gewoon zijn doorkiesnummer belden en zeiden: ‘Hallo, Ed, ik kom aanstaande dinsdag.’ Wat Ed prima vond. Dat gold echter niet voor Manchin. Ed ging naar de website van Portland State en vond zijn man: bachelor in Amerikaanse literatuur aan de University of Oregon; master aan de ucla; nu al drie jaar adjunct-hoogleraar. Zijn foto onthulde een weinig opvallende jongeman van een jaar of vijfendertig, het begin van een waarschijnlijk tijdelijk baardje, en een smalle montuurloze bril. In zijn brief vroeg professor Manchin aan degene die zijn brief zou beantwoorden om dat per email te doen, en gaf een privé-Gmail-adres. Hij schreef dat hij zijn universiteitsmail zelden bekeek. Ed dacht: Dat komt doordat je slechts adjunct-hoogleraar bent en waarschijnlijk niet eens een echt kantoor hebt. Dat soort dingen dacht hij vaak, maar hij was natuurlijk veel te professioneel om die gedachten uit te spreken. Voor de zekerheid stuurde hij de volgende dag een reactie via de server van Portland State, waarin hij professor Manchin bedankte voor zijn brief en hem uitnodigde voor een bezoek aan de campus van Princeton. Hij vroeg wanneer Manchin ongeveer dacht te komen en informeerde hem dat er algemene voorschriften van toepassing waren op de Fitzgerald-collectie. Dat waren er een heleboel, en daarom stelde hij voor dat professor Manchin die op de website van de bibliotheek doornam. Hij ontving een automatisch antwoord, waarin Ed werd verteld dat Manchin een paar dagen afwezig was.

Een van Manchins partners had de directory van Portland State gehackt, net diep genoeg om te rotzooien met de emailserver van de faculteit Engels; absoluut geen probleem voor een ervaren hacker. Hij en de oplichter wisten meteen dat Ed had gereageerd. Ja hoor, dacht Ed. De volgende dag stuurde hij dezelfde tekst aan het privé-Gmail-adres van professor Manchin. Nog geen uur later antwoordde Manchin met een enthousiast bedankje, vertelde dat hij niet kon wachten om op bezoek te komen, hing een heel verhaal op en vertelde dat hij de website van de bibliotheek had bekeken, uren in het digitale archief van Fitzgerald had rondgestruind, al jaren in het bezit was van de volledige serie met kopieën van de handgeschreven manuscripten van de grote auteur en vooral belangstelling had voor de kritische recensies van zijn eerste roman, This Side of Paradise. ‘Geweldig,’ zei Ed. Hij had dit allemaal al meegemaakt. Die vent probeerde hem zelfs al voor zijn komst te imponeren; iets wat helemaal niet ongebruikelijk was.’

 

DE MIDDELSTE DAG VAN HET JAAR

Een boek dat ook met ons meegaat op vakantie kent een entree die model staat voor het hele verhaal erin. Het proza tintelt naar vorm en inhoud, want in mooie zinnen vertelt de auteur zo’n intrigerend relaas dat je als lezer in het verloop getrokken wordt. Mij overkwam sowieso de drang tot verder lezen. En ook u zal de roman verder willen volgen. Ik heb het over de 272 bladzijden tellende paperback De middelste dag van het jaar van Maria Stahlie en uitgeverij Querido. De uit 1955 daterende Nederlandse is voor ons geen onbekende, want sinds eind jaren tachtig maakt zij met regelmaat haar opwachting in onze boekenrubriek. Nu rolde haar zestiende werk van de pers en start heel beloftevol. Ik geef u zo de eerste vier bladzijden aan maar die laat ik voorafgaan door de tekst van de uitgever op de omslag. U zult met mij opnieuw in de ban komen van het verteltalent van Maria Stahlie: zij schetst verhaalpersonages die in ons blijven. Jan Coppoolse  uit het citaat is daar een voorbeeld van. Na de periode vrijaf scharen wij ons hier opnieuw om De middelste dag van het jaar om onze leeservaringen met elkaar uit te wisselen.

Querido: ‘2 juli is de middelste dag van het jaar: honderdtweeëntachtig dagen liggen links van die dag en honderdtweeëntachtig dagen liggen er rechts van. In 2015 zal het er op die centrale dag om spannen of het warmterecord gebroken wordt. De weerman heeft het hele land dispensatie verleend: plichten en taken hoeven niet veel te wegen op die snikhete tweede juli. Maar met Sylvia Cieziersky (moeder van een volwassen tweeling, tweemaal gescheiden, vertaalster en verwoed aanhangster van zelfredzaamheid) heeft de middelste dag van 2015 andere plannen. Zij zal een man ontmoeten die ze twintig jaar daarvoor, op zijn zestiende, voor het laatst heeft gezien. De ontmoeting blijkt een vuurproef voor hen beiden: durven ze het aan om de beeldenbestormers van hun eigen innerlijk leven te worden?’

Maria Stahlie: ‘De weerman had het hele land dispensatie verleend: het zou die middag vijfendertig graden Celsius worden, code geel, men deed er goed aan om zich nergens druk om te maken. De hitte en het zonlicht hadden de atmosfeer verzadigd, het asfalt zacht gemaakt, de auto’s onaanraakbaar, de stoepen witheet. De hittegolf was de grote gelijkmaker, iedereen die zich buiten de deur begaf kreeg het domweg erg warm. Zonnebrillen, petten, paraplu’s en natte zakdoeken boden enig soelaas, maar ontsloegen niemand van de bijna komische noodzaak om zo snel mogelijk weer beschutting te zoeken.
Sylvia Ciecierzky zat in haar woonkamer aan de eettafel, die overdag meestal dienstdeed als werktafel. Voor haar stond haar laptop, klaar voor gebruik. Ze was die ochtend met een van haar werkgevers naar een wijnproeverij in Alkmaar geweest, maar de notities die ze daar had gemaakt – ze was zo’n vijftien jaar daarvoor als copywriter de wijnindustrie in gerold – zou ze pas later die week in klinkende taal gaan omzetten. Het was zaak om eerst een begin te maken met de onverwachte vertaalopdracht waarvoor haar uitgever haar had benaderd. Het was een haastklus omdat de Engelse en de Duitse vertalingen al op de markt waren. Sylvia was tweetalig opgevoed, de tweede taal die haar met de paplepel was ingegoten was Pools. Het boek dat als de wiedeweerga ook in het Nederlands beschikbaar moest zijn, was een novelle uit 1953, een kleinood van 128 pagina’s dat door een samenloop van omstandigheden in vergetelheid was geraakt ‘Miêkka broda’, dat was de titel van het kleinood, een titel waarvan de vertaling zich als vanzelf wees: ‘Een zachte baard’. De naam van de vergeten schrijver was Piotr Przybytek. Het boek lag al langer dan een halfuur bij de eerste bladzijde van het eerste hoofdstuk opengeslagen naast haar computer op tafel.

Het was te warm om te werken. Sylvia maakte zich niet druk over haar onvermogen om zich te concentreren, ook haar was dispensatie verleend. Haar raam stond open, iets wat de weerman het hele volk juist weer had afgeraden. Warme zware buitenlucht was door warme zware buitenlucht de kamer binnengeduwd, het experiment met de ventilator had geen eerlijke kans gekregen. Sylvia’s overbuurvrouw had haar de tip gegeven om twee plastic flessen met bevroren water in een teiltje voor de ventilator te zetten, het zou dan binnen de kortste keren aanvoelen of ze airconditioning in huis had. Met het open raam op nog geen twee meter afstand was de luchtstroom die de ventilator langs de bevroren waterflessen leidde in een oogwenk weer op temperatuur gebracht. Sylvia had op haar werkeloze computer opgezocht wie de uitvinder was geweest van de elektrische ventilator. Schuyler Skaats Wheeler – het was een naam om een moord voor te doen – had in 1882 de vondst op zijn conto mogen schrijven. Schuyler had in de negentiende eeuw niet kunnen voorzien dat zijn uitvinding in de eenentwintigste eeuw niet alleen voorstanders zou hebben maar ook felle tegenstanders: de ventilator belaagde de onschuldige die alleen maar een beetje koelte zocht met een constante stroom aan bacteriën en stofdeeltjes. Sylvia sloot haar ogen even; de opgewarmde bacteriën en stofdeeltjes vlogen haar rond de oren.

De hitte was niet de enige reden waarom ze zich niet naar behoren op de woorden van Piotr Przybytek kon concentreren. Tommy zou later die dag op Schiphol landen. De Amerikaanse jazzband waarvan hij als drummer deel uitmaakte, begon zijn korte Europese zomertournee in Nederland. De band had twee optredens in het Jazzhuis, aan de andere kant van het IJ. Tommy logeerde meestal bij haar als hij in Amsterdam was. Sylvia verheugde zich op zijn komst, ze had hem al langer dan een jaar niet gezien. In een nog veel verder verleden dan 2014 waren ze met elkaar getrouwd geweest. Ze hadden samen twee dochters gekregen, een tweeling, maar hun ongeregelde huwelijk had geen stand gehouden. In 1982 – hun dochters waren toen vijf jaar oud – waren ze als de best denkbare vrienden uit elkaar gegaan. Tommy was teruggekeerd naar Chicago, de stad waar hij was geboren en getogen, de stad waar Mirjam en Nadine naartoe waren gegaan om te studeren en waar ze ook nu nog alle twee woonden en werkten. Sylvia keek uit naar de komst van haar ex-echtgenoot, maar ze wist ook dat hun weerzien niet alleen door blijhartigheid zou worden gekleurd. Haar dochters hadden haar, meer dan eens en los van elkaar, verteld dat Tommy zichzelf niet meer was sinds zijn twintig jaar jongere vriendin, Corinne, hun relatie in januari vanuit het niets had beëindigd. Er had zich, aldus Nadine, een theatrale weemoed aan hem meegedeeld die er in het halve jaar dat sindsdien was verstreken niet minder op was geworden. Toch gokte Sylvia erop dat Tommy, eenmaal overgestoken naar de Oude Wereld, al snel iets van zijn aangeboren zorgeloosheid zou hervinden. De Europese tournee zou zijn zinnen verzetten. De kortstondige logeerpartij – hij bleef drie nachten slapen – zou zijn zinnen verzetten.

Er stroomden stemgeluiden de kamer binnen. Astrid, de overbuurvrouw die haar de ventilatortip had gegeven, had haar huis verlaten en was naar Annie toe gelopen, Sylvia’s achtentachtigjarige benedenbuurvrouw, die zich voor haar voordeur onder een rode parasol met witte stippen had geïnstalleerd. Astrid was in haar jonge jaren omroepster geweest bij de Vara, ze had een stem als een klok en een lach als een waterval. Sylvia en haar overbuurvrouw deelden een liefde voor Anna Magnani. Astrid voerde een van haar Magnani- acts op: ze foeterde op de hitte, ze foeterde op de vakantiestilte in de straat, ze foeterde op het handschrift van de glazenwasser die een briefje bij haar in de bus had gedaan omdat hij nog geld van haar kreeg. Sylvia onderdrukte de aandrift om zich vanuit haar raam met het gefoeter te bemoeien. Ze wachtte totdat Astrid afscheid had genomen van Annie, nam een slok water en richtte haar ogen maar weer eens op de eerste zin van de novelle die al in het najaar ook in Nederland verkrijgbaar moest zijn. Het was een moeilijke eerste zin, vol geestige bijzinnen en vreemde vergelijkingen. ‘Een zachte baard’ vertelde het verhaal van een Poolse politicus, Jan Coppoolse geheten, die figuurlijk en letterlijk over lijken ging om zo veel mogelijk macht en geld te vergaren. Zijn leven begon in een piepkleine provinciestad – zeg maar gerust een dorp –, waar hij opgroeide, politieagent werd en zich opwerkte tot burgemeester. Met schaamteloosheid, geweld en corruptie wist hij zich de landelijke politiek binnen te ellebogen. Hij schopte het tot minister van Defensie, maakte zijn ondergeschikten en collega’s het leven zuur en ging toen dood. Een auto-ongeluk. Zijn lijk werd door een delegatie naar zijn geboortedorp teruggebracht, het was gebruik dat een dode daar ter aarde werd besteld waar hij was geboren. Er was nog een gebruik: een dode mocht pas onder de zoden als er iemand iets goeds over hem had kunnen zeggen. De verhalen over het bedrog en het ellebogenwerk – over terreur en over machtsmisbruik – dat de politicus op zijn geweten had, regen zich aaneen en na drie dagen stond de kist met Jan Coppoolse erin nog steeds midden op het dorpsplein. De wanhoop steeg: het lukte niemand, werkelijk niemand, om ook maar een sprankje gunstig licht over hun dorpsgenoot te laten vallen, het begon ernaar uit te zien dat de politicus voor altijd bovengronds zou blijven. De redding diende zich aan op dag vier. Men had zich opnieuw rond de kist verzameld toen de jonge barbier van het dorp zijn oude vader naar voren duwde. De oude barbier was niet meer helemaal helder maar had zich de avond ervoor ineens iets herinnerd: hij had in de bloei van zijn kappersbestaan de politieagent die de politicus toen nog was geweest iedere week een gratis scheerbeurt moeten geven en wat hem daarbij steeds opnieuw was opgevallen was dat die klootzak van een Coppoolse zo’n ongelooflijk zachte baard had! Er ging een zucht van verlichting door de kring die zich rond de kist had opgesteld. Er was iets goeds over de politicus verteld, er kon eindelijk een diep, diep graf voor hem gedolven worden.’

 

MOEDERLAND

Het is echt zo geschied: op de valreep van onze gezinsvakantie gaf de man van de post, Ruud, mij een vuistdikke roman aan en meteen was ik in de ban ervan. Ik stopte met het inpakken van de bagage en geraakte verzonken in het eerste hoofdstuk met de titel Moeder van het jaar. Ik onttrok mij aan de verplichtingen en las de eerste negen bladzijden. Met in het gelukzalige vooruitzicht dat nog honderden pagina’s vol prachtig proza op ons verblijf elders in het verschiet lagen. Met dank aan de geliefde uitgeverij die u en mij al jaar en dag van goede boeken voorziet. Ruud reikte mij aan de 622 (!) bladzijden tellende paperback Moederland van Paul Theroux en Atlas Contact. De Amerikaanse auteur met geboortejaar 1941 geeft opnieuw zijn visitekaart af en ik zal u de helft van het chapiter ‘Moeder van het jaar’ doen proeven. Maar eerst geef ik de tekst van Atlas Contact op de omslag. Ik herhaal en varieer: het is echt zo geschied: ik plukte uit mijn valies twee boeken en ik legde Moederland ervoor terug. Na de vakantie ontmoeten wij elkaar hier weer om deze kolossale roman! U hebt in ieder geval de smaak te pakken van echt een goed boek.

De uitgever: ‘Paul Theroux' geboortegrond Cape Cod en een ongelukkig gezin met zeven kinderen dat heel erg lijkt op het gezin waarin hij opgroeide vormen het decor van zijn nieuwe roman Moederland. Theroux richt zijn waarnemersogen en -oren op een Tolstojaanse familie waarin moeder de scepter zwaait. Voor de buitenwereld is ze het toonbeeld van vroomheid, nijverheid en vlijt. Voor haar echtgenoot en zeven kinderen is ze de egoïstische, kleinzielige alleenheerser over Moederland, de koningin die regeert met een succesvol verdeel-en-heersbeleid. Terwijl de jaren voorbij sjokken, en moeder tot ieders verbijstering de honderd nadert, proberen de kinderen zich met wisselend succes aan haar wurggreep te ontworstelen. Moederland is een scherp portret van het narcisme van een ouder - en hoe dit een gezin te gronde dreigt te richten.’

Paul Theroux: ‘Weer is herinnering. Zelfs de wind doet ertoe. De regenslag kan iets oproepen, net als een bepaalde lichtinval. Je hebt geen kalender nodig om je aan persoonlijke dieptepunten te herinneren. Je ruikt ze, je voelt ze op je huid, je proeft ze. Als je jarenlang op dezelfde plek blijft wonen, krijgt het weer langzamerhand betekenis, is het beladen met voortekenen, en bij elke wisseling roepen de temperatuur, het zonlicht, de bomen en bladeren emoties op. De hele wereld van verering stoelt op dit principe van vertrouwdheid met het weer: al dit ontzag is ooit ontstaan in een bepaald seizoen, op een specifieke dag. Op die mooie ochtend in mei werden we naar huis ontboden en kregen we te horen dat vader ziek was. Moeder – zelfs in noodgevallen nog zuinig – belde zelden interlokaal, dus dit dure telefoontje betekende dat vader op sterven lag, dat we bij elkaar werden geroepen voor een dodenwake, in de vorm van een eigen, karakteristiek ritueel. Je komt uit een familie zoals je uit een bepaald land komt. Dat van ons was een geïsoleerd gebied met zijn eigen gewoonten en wreedheden. Niemand kende ons en we wekten ook niet echt interesse, en daarom nam ik mezelf voor dat ik mijn familie – Moederland in elk opzicht – op de kaart zou zetten als de tijd rijp was. We waren met acht kinderen, van wie er een was overleden. Onze ouders waren star, door het harde werken en door hun angst voor de armoede die ze tijdens de Grote Depressie hadden meegemaakt. In onze ogen leken ze stokoud, maar zolang ze nog bij ons waren, hoe seniel ook, bleven wij hun jonge, onvolwassen kinderen. We gedroegen ons nog steeds als kinderen toen moeder al een levend fossiel was. Op onze oude dag begonnen we aan onze echte, vreselijke kindertijd, als infantiele ouwe zeuren die door hun triomfantelijke moeder werden geregeerd. De anderen vonden het vervelend – en vaak ook beschamend – dat twee van ons schrijver waren, want onze familie vond schrijven een nutteloze bezigheid. Als leken vonden ze het beroep van schrijver maar een opgeblazen soort luiheid. Ik werd veroordeeld om wat ik schreef. Ik denk niet dat mijn werk veel in deze familie geschiedenis zal voorkomen, alleen incidenteel, wanneer de anderen er problemen mee hebben. Ik richt me hier vooral op het leven dat ik leidde toen ik nog vluchtgevaarlijk was, voordat ik het huis uit ging, rond mijn achttiende; en op de voortzetting van dit leven toen ik veertig jaar later terugkeerde en het hoofd moest bieden aan mislukking, verwarring en de dood.

Het begin en het einde – niet de boeken over mijn leven, maar het voor  en nawoord. Toen ik klein was, vertelde mijn moeder me vaak breed glimlachend het verhaal van een man die op het punt stond te worden opgehangen. Zijn laatste verzoek luidde: ‘Ik wil mijn moeder spreken.’ De vrouw werd naar de voet van de galg gebracht, waar haar zoon in handboeien stond te wachten. ‘Kom dichterbij, moeder,’ zei hij, en toen ze haar hoofd naar hem toe boog, deed hij alsof hij haar iets wilde toefluisteren en beet in haar oor. Terwijl ze het uitschreeuwde van de pijn, spuwde de veroordeelde man een stuk van haar oor uit en zei: ‘Jij bent de reden dat ik hier sta en zo zal sterven!’ Onder het vertellen vouwde mijn moeder dan altijd haar handen in haar schoot en knikte tevreden. Wilde ze hiermee zeggen dat ik meer geluk had dan die man, en dat zij niet zo’n soort moeder was? Of vond ze mij te brutaal en tegendraads? Ik wist niet waarom, maar het verhaal beangstigde me, want ik voelde me vaak net als die veroordeelde man, als iemand die moest worden gestraft, een kind omringd door tegendraadse kinderen, een potentiële oorbijter. Zestig jaar later gingen we nog steeds zo met elkaar om: kinderachtig, kleingeestig en jaloers. Er kwam geen eind aan het gehoon, en al die grote lompe plaaggeesten, die potige pestende kinderen van laat-middelbare leeftijd, mank, dikbuikig, kalend en met allerhande klachten en kwaaltjes, bleven elkaar met dikke opgeheven vinger belachelijk maken. Toen we ouder waren viel er ook veel meer belachelijk te maken. We deden zo kinderachtig dat Floyd een keer zei: ‘Welke dromerige Franse filosoof sprak over de permanentie van de kindertijd: “Een onveranderlijke maar voortdurende kindertijd, vermomd als verleden.” Niemand in deze familie heeft ook maar een flauw benul hoe hij heet! Of het Pecos Bill was? De tijd is de grootste satiricus! Het was Gaston Bachelard.’                                                                                                 

Wij kinderen hadden allemaal dezelfde vader, een kranige man, ook al was hij vaak ziek. Hij was een dwangmatige spaarder, altijd bezorgd. Zuinigheid was zijn obsessie. Als hij een stuk kauwgom pakte, brak hij het doormidden, want het kauwen van een heel stuk was een overbodige luxe. Hij bewaarde restjes touw, bewaarde roestige spijkers en schroeven in een potje, bewaarde houten planken, bewaarde alles. Zijn hele leven had hij een zwak voor de plaatselijke vuilstort, voor de schatten die daar te vinden waren. Naar de stort gaan was een uitje, en er verscheen een glimlach op zijn gezicht als hij vertrok, alsof hij naar een discountwinkel ging en zeker wist dat hij met een koopje zou terugkomen. Hij nam altijd een doos vol troep mee, maar kwam weer met half zoveel potentieel bruikbare spullen terug, die hij al rondscharrelend in de bergen smeulend afval had gevonden, tussen de rivaliserende meeuwen. De vuilstort was ook een van de plaatsen waar hij vrienden ontmoette; zijn andere ontmoetingsplek was de kerk. Zijn armoedige kindertijd had hem een slepende ziekte opgeleverd die hij zijn hele leven met zich meedroeg en die hem dankbaar maakte dat hij nog leefde. Moeder was mysterieus en ondoorgrondelijk, soms onbegrijpelijk, als een wraakzuchtige godin. Ze was onzeker over haar macht, wat leidde tot een ongeduldige en veeleisende wreedheid die uit een andere tijd en een andere cultuur leek te stammen en die nooit verzadigd raakte. Dit maakte haar een moedwillige pretbederver. Moeders tegenstrijdigheden, haar stemmingswisselingen, haar on  rechtvaardigheid, haar trouweloosheid en haar hardnekkige partijdigheid maakten haar voor iedereen weer anders. We hadden allemaal met onze eigen versie van haar te maken, we hadden allemaal een andere moeder, of we vertaalden haar – zoals ik nu doe – in onze eigen specifieke taal. Als Fred dit boek leest, zegt hij misschien: ‘Wie is die vrouw?’ Franny en Rose zullen wellicht protesteren. Hubby gromt misschien: ‘Wat een onzin.’ Gilbert zou de vrouw die mij had opgevoed niet herkennen. Maar Floyd, de andere schrijver in de familie, begreep precies wat ik bedoelde, en als we elkaar spraken, hief hij soms zijn vuist en zei: ‘De Furiën! Het onderlinge verraad! Het kannibalisme! Dit lijkt het Huis van Atreus wel!’ Moeders verhalen en vertrouwelijkheden verschilden per kind. Dat had ik al vroeg kunnen raden, want ze had de gewoonte om met elk van ons apart af te spreken. Ze moedigde ons aan haar los van elkaar te bezoeken en liet doorschemeren dat ze graag met cadeautjes werd verrast. Maar de telefoon was haar favoriete communicatiemiddel; die liet ruimte voor geheimzinnigheid en manipulatie. Ze genoot van het onverwachte van een telefoontje, de onvoorspelbaarheid van het gesprek, de kracht van het ophangen.

In zeven telefoontjes - claimerige mensen zijn chronische bellers – vertelde ze steeds een andere versie van haar dag. Dan belde ze bijvoorbeeld Fred, de oudste, het enige kind dat ze respecteerde en naar wie ze luisterde. Hij was een typische advocaat, behoedzaam en in staat twee tegenstrijdige opvattingen te  gelijk te overdenken terwijl hij geen van beide geloofde. Ze stortte haar hart bij hem uit en dan zei hij: ‘Dit moet u doen, ma’, waarna het tegenovergestelde standpunt volgde: ‘Of u kunt dit doen.’ Later zou hij optreden als haar raadsman, haar verdediger, haar woordvoerder.’

VERZEN

Een bundel pure poëzie van een prachtige poëet in een nieuwe outfit bezorgde de postman mij vanmorgen en ik was meteen in een roes. Een klassiek geworden collectie gedichten van een toonaangevende en tintelende Tachtiger maakte mij weer manifest hoe geweldige gedichten kunnen opklinken in het gemoed. Ik leg voor u voor een korte stonde op de leestafel, want hij gaat mee op onze vakantie, de 160 bladzijden tellende paperback Verzen van Willem Kloos en Uitgeverij Vantilt. In mijn studententijd en in mijn lerarenbestaan mocht ik veel tijd besteden aan het fenomeen van de zogenoemde Tachtigers. Na 1880 komt een jonge groep schrijvers op die een nieuwe literatuuropvatting aanhangen die afwijkt van de vorige generatie. Literatuur moet niet moralistisch zijn, ze is een individuele uiting van een kunstenaar. De Tachtigers waren wars van de domineedichters, van huiselijke poëzie, van clichés, van benepen moraal, Zij introduceerden een nieuw soort taalgebruik, de zogenaamde ‘woordkunst’ en waren zeer gericht op impressies en gebruikten technieken die verwant zijn aan het impressionisme in de schilderkunst. Mijn leerlingen havo/atheneum probeerde ik via vier uitroepen van de Tachtigers hun ideeën aan de man te brengen. Via ‘Kunst is passie’, L’art pour l’art’, ‘Vorm en inhoud zijn een’ en ‘Kunst is de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’. Vier sonnetten van Willem Kloos (met de jaartallen 1859-1938), reikte ik de jongelui in de klas aan en de reacties waren gewoonlijk enthousiast. Men voelde zich aangesproken. Ik zeg de gedichten van elk veertien versregels, maar eerst citeer ik de uitgever met de tekst op de omslag. Na mijn weken vrijaf wandelen wij hier nog een keer door Verzen en ik weet nu al dat ieder van ons blij zal zijn met deze revival.

Vantilt: ‘‘Verzen van Willem Kloos verscheen in 1894 bij Versluys in Amsterdam. Voor een hele generatie werd het op slag een bijna heilig boek. Kloos was de 'klankgod' van het sonnet. Na de briljante evocatie van de liefde – waaronder de aangrijpende cyclus 'Het Boek van Kind en God' -volgen drie sterk op de klassieke oudheid geïnspireerde dramatische fragmenten en sluit de dichter zijn bundel af met de berucht geworden scheldsonnetten, waarin hij zijn vrienden van het eerste uur tot op het bot fileert. Deze heruitgave van de eerste druk van Kloos' Verzen
is niet alleen een eerbetoon aan de grote dichter. Ook biedt ze de mogelijkheid kennis te nemen van klassieke sonnetten waarvan de eerste regels deel uitmaken van ons collectief bewustzijn: 'Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten', 'De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining', 'De boomen dorren in het laat seizoen' en natuurlijk 'Ik ween om bloemen in den knop gebroken'. Welke Nederlandse dichter zegt Kloos dat na?’

Vier gedichten van Willem Kloos:

1)
Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten,
En zit in 't binnenst van mijn ziel ten troon
Over mij zelf en 't al, naar rijksgeboôn
Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.

En als een heir van donkerwilde machten
Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn
Voor 't heffen van mijn hand en heldere kroon:
Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten.

En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond
Úw overdierb're leên den arm te slaan,
En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed

En trots en kalme glorie te vergaan
Op úwe lippen in een wilden vloed
Van kussen, waar 'k niet langer woorden vond.

2)
Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht
De witte bloesems in de scheemring - ziet,
Hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht,
Een enkele, al te late vogel vliedt.

En ver, daar ginds, die zacht-gekleurde lucht
Als perlemoer, waar ied're tint vervliet
In teêrheid.., Rust - o, wonder-vreemd genucht!
Want alles is bij dag zóó innig niet.

Alle geluid, dat nog van verre sprak,
Verstierf - de wind, de wolken, alles gaat
Al zacht en zachter - alles wordt zoo stil...

En ik weet niet, hoe thans dit hart, zoo zwak,
Dat al zóó moê is, altijd luider slaat,
Altijd maar luider, en niet rusten wil

3)
Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór den uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En om mijn harte dat niet werd verstaan.

Gij kwaamt, en 'k wist -- gij zijt weer heengegaan...
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos nà die korten waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken:

Zo als een vogel in den stillen nacht
Op éés ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, 't is dag, en heft het kopje en fluit,

Maar eer 't zijn vaakrige oogjes gans ontsluit,
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door 't sluimerend geblaarte een zwakke klacht.

4)
De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining,
De Zee, waarin mijn Ziel zichzelf weerspiegeld ziet;
De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,
Zij is een levend schoon en kent zichzelve niet.

Zij wist zichzelven af in eeuwige verreining,
En wendt zich altijd òm en keert weer waar zij vliedt,
Zij drukt zichzelven uit in duizenderlij lijning,
En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.

O, Zee was Ik als Gij in àl uw onbewustheid,
Dàn zou ik eerst gehéél en gróót gelukkig zijn;

Dán had ik eerst geen lust naar menselijke belustheid
Op menselijke vreugd en menselijke pijn;

Dan wàs mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid
Zou, wijl Zij groter is dan Gij, nóg groter zijn.

TOPPERS VOOR EEN INSPIRERENDE EN TINTELENDE VAKANTIE

Op de valreep van een reeks vrije weken geef ik u de tekst op de omslag van een aantal werken uit de fictie en non-fictie met de optie dat u het thema te pakken krijgt. Uw vakantie, waar u die ook laat passeren, krijgt meer zin en diepgang door het tot u nemen van een goed boek. Heerlijk lui liggen lezen is een voorrecht, vooral wanneer het gaat om een inspirerend boek dat tintelt. De tekst van de uitgever laat ik vooraf gaan door het noemen van titel, schrijver, genre of ondertitel en uitgeverij. Over een drietal weken wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit.

1) Goede dochter – Karin Slaughter – Literaire thriller – Harper Collins
Achtentwintig jaar geleden: het zorgeloze leven van zusjes Charlotte en Samantha Quinn en hun ouders wordt wreed verstoord door een gruwelijke aanslag. Hun moeder verliest daarbij het leven en hun vader wordt nooit meer de oude. Achtentwintig jaar later: Charlotte - de klassieke 'goede dochter' - is advocaat geworden, in de voetsporen van haar vader. Dan is ze getuige van een nieuwe aanslag, en de details van het misdrijf halen de herinneringen naar boven die ze zo lang heeft geprobeerd te onderdrukken. Want de schokkende waarheid wil niet langer begraven blijven...





2) Verrassing – Etgar Keret – Verhalen – Podium
Als geen ander weet Etgar Keret de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. Zo opent Verrassing met een verhaal over een schrijver die bezoek krijgt van drie vreemdelingen die op gewelddadige wijze een verhaal opeisen. In ‘Leugenland’ ontdekt een man dat zijn verzinsels daadwerkelijk bestaan en bedenkt hij vervolgens alleen nog maar vrolijke smoezen. En dan is er nog het verhaal over Ella, die een rits ontdekt in de mond van haar vriend. Ze besluit verder te leven met de jongen die daarachter schuilgaat. Deze editie bevat ook de verhalen uit de documentaire ‘Etgar Keret: Based on a True Story’ (drie daarvan verschenen oorspronkelijk in andere bundels).



3) Revolutionaire zondag – Wendy Guerra – Roman – De Geus
Cleo, een dichteres uit Havana, staat er plotseling alleen voor wanneer ze haar ouders verliest door een auto-ongeluk. Ze voelt zich een vreemdeling in haar eigen land, waar de staat het schrijven van gedichten maar verdacht vindt. Op zoek naar een thuis voegt ze zich bij haar ex-vriend en diens hechte groep Cubaanse ballingen in Mexico. Maar ook daar raakt Cleo niet geaccepteerd, en wordt ze zelfs van spionage verdacht. En dan krijgt ze opeens nieuws uit onverwachte hoek over het revolutionaire verleden van haar vader.







4) Heer Bommel en ik – Marten Toonder – Essays over Bommel en Tom Poes en over strips – Bezorgd door Klaas Driebergen – Klaas Driebergen
Marten Toonder (1912-2005) was een uiterst creatief mens. Hij was niet alleen tekenaar en schrijver van het prachtige oeuvre over heer Bommel en Tom Poes, maker van talloze andere strips, illustrator, tekenfilmer en dichter, maar hij schreef ook een grote hoeveelheid verspreid verschenen essays en artikelen, In deze stukken is de humor en zelfrelativering van de schrijver van de Bommelverhalen nooit ver weg. In dit boek zijn al Toonders essays en lezingen over de Bommelverhalen samengebracht, alsmede artikelen die hij schreef over strips in het algemeen: een onderwerp waarin hij als ‘vader van het Nederlandse beeldverhaal’ jarenlang de deskundige bij uitstek was. Enkele stukken zijn nooit eerder gepubliceerd. Een schat aan informatie voor de Bommel- en stripliefhebber. In deze vierdelige reeks worden alle essays, autobiografische stukken en korte verhalen van Marten Toonder voor het eerst compleet in boekvorm uitgebracht.

5) Ongebaande paden – Sylvain Tesson – Een voetreis dwars door Frankrijk – De Arbeiderspers
Weg van de digitale wereld en geasfalteerde snelwegen – het boek dat je meeneemt naar een ongekend Frankrijk. Drie jaar geleden kostte een zware val Sylvain Tesson bijna het leven. Hij beloofde zichzelf dwars door Frankrijk te gaan lopen als hij voldoende zou herstellen. Aldus geschiedde, en zo begon hij in augustus 2015 in het uiterste zuidoosten van Frankrijk aan een wandeling die hem ver wegbracht van de bewoonde wereld en onze alomtegenwoordige technologie. Zijn tocht voerde, door de zelfopgelegde restrictie dat hij alleen over onverharde wegen mocht lopen, dwars door de ongerepte natuur, over soms nauwelijks begaanbaar terrein en langs barre uithoeken. Een kleine drie maanden later eindigde zijn voetreis aan de noordwestkust.



6) De vulkaan – Ilja Gort – Roman – Slurp Publishers
Na jaren van armoede erft wijnliefhebber Emile onverwacht een wijndomein in een slaperig Frans dorpje. Tegen alle verwachting in blijkt hij over een opmerkelijk creatief ondernemerschap te beschikken. Hij wordt burgemeester van het dorp en bouwt dat, dankzij de ontdekking van een slapende vulkaan, uit tot een toeristische attractie van formaat. Hierdoor moet hij steeds vaker de afweging maken tussen zijn liefde voor traditie of klinkende munt. Als de situatie tenslotte volledig uit de hand loopt en hij met zijn rug tegen de muur staat, moet hij kiezen: nationaal succes? Of de rode knop indrukken? In deze nieuwe roman neemt Ilja Gort u mee naar zijn zonovergoten Frankrijk en laat u genieten van het Franse leven zoals alleen hij dat kan.



7) De geluksmachine – Erwin Wijman – Zo kies je de auto die je echt wilt – Haystack
Auto's roesten niet meer, maar automobilisten wel. We zitten allemaal vastgeroest in onze autokeuze. Braaf kiezen we dezelfde auto als onze buurman, partner, moeder, baas of collega. Stop ermee, en kies eindelijk voor je droomauto. Want daar word je gelukkig van. Moeilijk is het niet: alles wat je hoeft te doen is die auto aan jezelf te verkopen. Daar is moed voor nodig en dit boek van autosociopsycholoog Erwin Wijman helpt je daarbij. Maak definitief een einde aan statusangst, kuddegeest en leukeautovrees en kies voor je eigen geluk. Erwin Wijman is dé expert in autokeuze en personal branding. Hij geeft als autotherapeut presentaties en persoonlijke consulten. Hij schreef eerder de bestseller Wat je rijdt ben je zelf (2011) en Succes met je grote auto (2013).




8) Amor fati – André de Vries en Erno Eskens – Filosoferen tegen het einde – ISVW Uitgevers
Wanneer is je leven geslaagd? Volgens Friedrich Nietzsche bestaat er een eenvoudige test voor: je leven is gelukt als je het nogmaals wilt. Stemt dit vooruitzicht je vrolijk, dan heb je amor fati (liefde voor het lot). De kwestie van het geslaagde leven komt op scherp te staan als bij filosoof André de Vries kanker wordt geconstateerd. Het dwingt hem om zijn toekomstverwachtingen bij te stellen. Zat hij eerst in een speedboot die naar de toekomst jakkert, nu peddelt hij in een gammele roeiboot, terugkijkend naar het verleden, een korte toekomst tegemoet. Filosoof Erno Eskens schrijft De Vries een bemoedigende maar ook confronterende brief. 'Is je leven geslaagd?' vraagt hij. Zou je het, inclusief alle geluk en ellende die je ten deel vallen, nog oneindig vaak willen meemaken? Het is het begin van een intrigerende briefwisseling waarin twee vrienden op zoek gaan naar de criteria voor het geslaagde leven en de goede dood. Intussen ontwikkelen ze daarbij hun eigen filosofie over het lot, de tijd en de vrije wil.

9) Met Freud en Darwin op de sofa – Geerdt Magiels – Sigaren, regenwormen en de zoektocht naar betrouwbare kennis – Vrijdag
Geerdt Magiels vergelijkt het leven en werk van Freud en Darwin. De zoektochten van deze spraakmakende denkers illustreren hoe moeilijk onderzoek is, hoe gemakkelijk we op dwaalsporen terechtkomen, hoe ongemerkt illusies en verzinsels onze kijk op de werkelijkheid vertekenen en hoe snel de verbeelding de waarheid op sleeptouw neemt. Niemand is immuun voor de verleiding van een grandioos nieuw inzicht, zelfs niet de knapste koppen. De vergelijking tussen Freud en Darwin is daarom ook een oefening in kritisch denken, in het leren onderscheiden van feit en fictie, in het verkennen van het rommelige grensgebied waar wetenschap overgaat in pseudowetenschap en filosofie in pseudofilosofie. De verkenning van de evolutietheorie en van de psychoanalyse vormt een praktische gids in de zoektocht naar betrouwbare kennis.

10) De plaat die rock volwassen maakte – Peter Bruyn – The Velvet underground & Nico Muziekgeschiedenis – In de Knipscheer
Op 12 maart 2017, vijftig jaar na het uitkomen van het legendarische album ‘The Velvet Underground & Nico’, verschijnt De plaat die rock volwassen maakte, het boek van journalist Peter Bruyn. Hij beschrijft alle ins en outs rond de één van de invloedrijkste platen uit de rockhistorie en de bandleden van het eerste uur. Men beweert dat iedereen die één van die eerste dertigduizend platen kocht zelf een band zou hebben opgericht. Weinig albums in de geschiedenis van de popmuziek zijn meer iconisch gebleken dan ‘The Velvet Underground & Nico’. Het is een kruispunt in de culturele tijdruimte waarin pop en serieuze muziek, beeldende kunst, literatuur, film, seks, drugs en moraal bij elkaar komen. Een plaat waarbij de mislukking en de miskenning kiem werden van het uiteindelijk succes. ‘The Velvet Underground & Nico’ was het resultaat van