18-01-2016

WERELDHEERSCHAPPIJ IN BEELD

 

Een boeiend, bruisend, opgewekt en optimistisch beeldverhaal heb ik voor u dat onze aardbol een andere, betere outfit wil geven. Het gaat om het 152 bladzijden tellende, van meet tot finish geïllustreerde Wereldheerschappij in beeld van Margreet de Heer en van uitgeverij Meinema. In de Proloog zet de ik van de strip haar optie uiteen: als zelf aangewezen wereldheerser hanteert zij een gedachte-experiment. In bezit van absolute macht en onbeperkt budget wil zij haar Utopia creëren, Fort Mondial. Op de omslag van dit verlangen naar een betere wereld zet de uitgever het tintelende thema uiteen. Ik citeer: ‘Wat zou ik doen als ik de baas van de wereld was? Met deze vraag en een hoop goede intenties start striptekenares Margreet de Heer haar nieuwste boek. Ze roept zichzelf uit tot wereldheerseres in een allesomvattend gedachte-experiment dat aandacht besteedt aan kwesties als staatsinrichting, huisvesting, de rol van geld in de samenleving, religie, groepsgedrag, propaganda en vrijheid.  Hierin wordt ze bijgestaan door haar man Yiri, die met lede ogen aanziet wat absolute macht doet met zelfs de beste intenties... Dit stripboek biedt een speelse kijk op de machten die onze planeet regeren: Geld, Politiek, Economie, de Media. Het kijkt naar het verleden, maar vooral naar de toekomst: hoe kunnen er dingen veranderen, en wat kan één enkel individu daarin betekenen? Een kleurrijk, optimistisch boek voor iedereen die zich niet machteloos wil voelen in een tijd waarin de wereld soms erg zwartwit en negatief overkomt.’

Om u een impressie aan te reiken van dit horizonverleggende werk wil ik u confronteren met wat Margreet de Heer zegt over het fenomeen religie dat op ons nieuwe ondermaanse een ander aanzien moet krijgen. Haar geestelijke vader is daarbij de in 2014 overleden astronaut en innovator Wubbo Ockels. Diens laatste boodschap voor de mensheid verwoordde hij in een afscheidsbrief vlak voor zijn overlijden. 
De uitgangspunten van een nieuw geloof in de mensheid staan op blz. 108 en ik geef ze in het kort weer. De tien geboden gaan als 1. De mensheid is onscheidbaar 2. Het doel van de mensheid is overleven 3. De mensheid heeft de aarde en natuur nodig 4. Ons doel is om de mensheid te ondersteunen, en daarmee de aarde en natuur 5. We moeten iedereen respecteren die voor dat doel strijdt 6. Iedereen is verbonden met iedereen via de mensheid 7. Iedereen is verbonden met de natuur en de aarde 8. We zijn allen astronauten van het Ruimteschip Aarde 9. Wie geen respect heeft voor anderen, heeft geen respect voor de mensheid 10. Mensheid, natuur en aarde zijn onscheidbaar.

Op de vraag hoe zij een wereldreligie in haar heerschappij zou vormgeven antwoordt De Heer heel analytisch en transparant. Transcendentie, normen en waarden, wetten en geboden, verhalen, gebruik en rituelen, heilige plek en gemeenschap zijn de ingrediënten. Alle elementen uit Wubbo Ockels’ geboden zijn al eeuwenlang aanwezig in de kern van bestaande religies. Die moeten opnieuw een prominente plaats krijgen in een systeem dat bestaande religies omvat en verenigt. De ik geeft daar de naam aan van Chrishiboejo plus: christendom, islam, hindoeïsme, boeddhisme, jodendom en alle andere religies. In een prachtig beeld komt zij tot een mix van woord (joden, christenen, moslims), leegte (boeddhisme, mystici van andere geloven), overgave (moslims, hare krishna’s, evangelischen) en zintuigen (hindoes, katholieke christenen). Het afgebeelde gebouw is aan alle kanten open voor mensen die hun eigen ingang zoeken. Op de bladzijde ernaast zegt de ik o.a.: ‘Ik geloof er heilig in dat de meeste mensen tolerant zijn en het liefst vrede willen! Waarom zouden de er niet in meegaan… Volgens mij heeft terrorisme meer te maken met slechte economische en maatschappelijke omstandigheden dan met religie! Als iedereen genoeg geld heeft, werk kan doen dat hij leuk vindt en zich veilig en geaccepteerd voelt, is er geen grond meer voor terrorisme.’ En dan staat er ‘optimisme is een verantwoordelijkheid’.

Ik wandel al jaar en dag mee als belijder van het christelijk geloof en heb zo mijn ideeën over andersdenkenden. Margreet de Heer zet mij aan het denken, opent nieuwe wegen, reikt andere zienswijzen aan, verlegt mijn horizon. Een kleine dertig jaar mocht ik vertoeven in het domein van de plaatselijke politiek, als raadslid, fractievoorzitter en wethouder. In haar chapiter ‘Staat’ verlegt De Heer ook mijn grenzen; niet alleen haal ik kennis op maar verdiep ook die! Daarover een andere keer. Weet u dat Wereldheerschappij in beeld een eyeopener is! Tot slot: de tekst op de flap eindigt met ‘Stripmaakster Margreet de Heer en haar man Yiri maakten al eerder Filosofie in BeeldReligie in Beeld en Wetenschappen in Beeld - boeken die geprezen werden om de manier waarop zij heldere, feitelijke informatie vermengen met een originele, persoonlijke aanpak.’  Hoe verheven en verheffend is het dat er goede (en mooie) boeken blijven verschijnen. Wereldheerschappij in beeld is er een.

 

DINER PENSANT

 

Een heerlijk, verheffend kookboek heb ik voor u, in een outfit die u al denkend en etend zeker niet verwacht had. Het kijk- en leesalbum verdient niet alleen een plaats in uw keuken maar ook op uw leestafel. Het gaat om het 220 helderwitte bladzijden tellende, van meet tot finish met portretten gevulde Diner Pensant van fotograaf en filmmaker Valerie Granberg en van ISVW Uitgevers met de hilarisch aandoende ondertitel ‘Waar filosofen op kauwen’. Op de omslag voorzijde zien wij Beate Roessler met in hand een Schwarzwälder Kirschtorte. Op de bladzijden 196 – 199 ziet u de filosoof terug, maar dan wordt zij begeleid door het recept van die kersentaart en door een kort verhaal onder de titel ‘Denn wovon lebt der Mensch?’ De tekst van ISVW op de omlag achterzijde vermeldt de geloofsbrief van Valerie Gransberg. Ik citeer: 

‘In Diner Pensant portretteert filosoof en fotograaf Valerie Granberg 35 bekende Nederlandse en Vlaamse denkers met hun lievelingsmaaltijd. We treffen de denkers in opmerkelijke poses; omringd door rode pepers, watertandend wachtend op een bordje pap met bessensap, of met een vinger in guacamole. De filosofen blijken herkauwers. In korte essays leggen ze uit waarom ze eten wat ze eten. Kookliefhebbers treffen de recepten van hun maaltijden. Denkend over eten ziet de ene denker een toekomst waarin we menselijke calorieën verorberen, want waarom zou je dat laten als sommigen kilo's kwijt willen? De andere hunkert naar troostvoer, verslonden uit een nostalgisch verlangen naar vervlogen tijden. Er zijn er ook die als reactie op de overmaat teruggaan naar een calvinistische soberheid, gelegen op een bedje van oude krant. En weer anderen vragen aandacht voor het lijden van de vegetariër die omringd wordt door een carnivorenclan. Met portretten en bijdragen van Maarten Baudry, Tinneke Beekman, Jean Paul van Bendegem, Sunny Bergman, René ten Bos, Maarten Doorman, Jan Drost, Erno Eskens, Stine Jensen, René Gude, Bas Haring, Leon Heuts, Marli Huijer, Ivana Ivkovic, Bert Keizer, Eva-Anne LeCoultre, Jannah Loontjes, Frank en Maarten Meester, Martijn Meijer, Henk Oosterling, Daan Roovers, Simone van Saarloos, Coen Simon en vele anderen.’

In de Inleiding verwoordt Granberg haar credo: ‘ Daarom heb ik aan filosofen gevraagd of ik ze mocht fotograferen. Ik vroeg hen een gerecht uit te kiezen dat een speciale betekenis voor ze had en dat ik vervolgens bereidde. Zij gaven mij hun verhaal erbij en zo ontstond er een brede waaier aan inzichten, herinneringen, metaforische overpeinzingen en toekomstbeelden. De recepten die ik kreeg waren soms een precieze instructie uit een receptenboek, andere keren een persoonlijke beschrijving van henzelf of van een familielid (de reden waarom een bepaald gerecht zo bijzonder voor iemand is, ligt vaak in zijn jeugd besloten). Ik heb deze receptbeschrijvingen van de geportretteerden geprobeerd zo letterlijk mogelijk over te nemen. Wanneer ik alleen de naam van het gerecht doorkreeg, heb ik zelf het recept samengesteld. Als het recept uit een kookboek is, dan staat het erbij vermeld. De een bestelde een driegangenmenu en de ander een gekookte bloemkool. We aten snert op een warme lentedag en ik proefde voor het eerst insecten. Met een Tournedos Rossini liet een denker zien dat hij een verfijnde smaak had, terwijl een ander door voor een degelijke Hollandse stamppot te kiezen, toonde dat hij daarboven stond. Weer een andere filosoof wilde een tekstuele bijdrage leveren, maar wilde liever niet op de foto. Hijzelf wilde alleen schrijven over de voedselproblematiek in de wereld onder voorwaarde dat het anoniem zou gebeuren om zo stem te geven aan de velen die honger lijden en niet gehoord worden.’ In onze boekenrubriek maakten recent Bert Keizer, Bas Haring en Stine Jensen  hun opwachting. Zij reiken in Diner pensant hun pasta met haaiesaus, niertjes en rødgrod med flode aan. Hoe zij daartoe kwamen en waarom vermelden zij in een essay. Met recept!

Een week terug mocht ik het met u hebben over het appetijtelijke Kleine geschiedenis van de Nederlandse keuken van Jacques Meerman en Ambo Anthos. Ik zei toen tegen u dat ik het boek zal voorleggen aan Bonnie uit Voorburg, waar zij met onze zoon Time en kleinzoon Guus domicilie houdt. Ook met Diner Pensant ga ik dat doen en derhalve houdt u commentaar op de recepten van mij nog tegoed, Met een knipoog naar good old Hieronymus van Alphen; mijn denken is eten, mijn eten is denken!
 

DE MUUR VAN MUSSERT



Een volgens de omslag ‘bijzonder boek over een beladen bouwwerk’ heb ik voor u, dat mij terugwierp naar lang vervlogen tijd en naar recente dagen. Het gaat om het 184 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde De Muur van Mussert van historicus René van Heijningen en van uitgeverij Boom. Voor mij persoonlijk ligt het buitengewone van dit relaas hierin dat het nader invult waarover onze vader zaliger in zijn memoires verhaald en dat het rept over een restaurant dat mijn echtgenote en ik tijdens fietstochten op de Veluwe vaak aandeden. In het vorige decennium mocht ik voor u verslag doen over de tochten door ons land die wij al peddelend maakten. Een paar maal vormden onze uitvalplaats logementen in Ede, Hoenderloo, Veenendaal en Putten. Steevast stippelden wij vaak de fietsroute zo uit dat de Goudsberg en de gasterij De Scheleberg in Lunteren daarin opgenomen waren. Wij bevroedden toen niet dat deze pleisterplaatsen heikele items in de op- en neergang van de navrante geschiedenis van de NSB, de Nationaal Socialistische Beweging. Uiteraard hadden wij beter kunnen weten en wel door de vraagbaak wikipedia en door de op schrift gestelde herinneringen van mijn vader. Ik pluk eerst van het internet en dan uit de memoires. 

‘In 1942 werd in De Scheleberg een NSB-kaderopleiding gevestigd: de Nationaal Socialistische Vormingsschool. Tijdens de opening op 25 juli van dat jaar hield Prof. R. van Genechten (leider afdeling Vorming van de NSB) een toespraak met als titel ‘Een nieuw volk, een nieuwe cultuur’.
Vervolgens hield Ir. A.A. Mussert (medeoprichter van de NSB) een rede over de bewustwording van het nationaal socialisme door de Nederlander. In De Scheleberg werd in de oorlogsjaren onder andere een opleiding gegeven aan NSB-burgemeesters. Na de bevrijding werd het kamphuis tijdelijk bezet door de Canadezen. Van de inventaris en de bibliotheek was hoegenaamd niets meer over.’ In De Muur van Mussert krijgt u de context van deze plek aangereikt.

Vader in het stuk ‘Het Nationaal Socialisme’: ‘Ook in ons land was het verschijnsel van het nationaal socialisme niet onbekend, zij het in wat bescheidener vorm, onder leiding van een zekere ir. Mussert in de NSB (Nationaal Socialistische Beweging). Vooral onder tuinders en boeren vond deze beweging grote aanhang, ook onder de Lunterse keuterboertjes, getuige dat men daar op de Goudsberg regelmatig bijeenkomsten hield. Nog zijn daar de restanten van een soort podium te vinden, in dit als orthodox bekendstaande dorp. Door de verstoorde wereldeconomie was er in het buitenland geen afzetgebied voor onze producten van land- en tuinbouw. Mussert beloofde hun uitkomst en vandaar dat men hem en zijn beweging aangreep als een laatste strohalm. Dit had ondermeer tot gevolg dat in 1934 bij de Kamerverkiezingen niet minder dan zeven nationaal socialisten gekozen werden, dat was toen 7%! Gelukkig ging ons volk de ware aard van dit nationaal socialisme onderkennen, zodat drie jaar later het stemmental tot meer dan de helft werd gehalveerd. Van die zijde was dus voor ons land geen gevaar te duchten, maar. zoals boven reeds omschreven, het verschijnsel was internationaal. Telkens als er spanningen optraden, werden gedeelten van ons leger onder de wapenen gehouden of geroepen, totdat dit tenslotte uitmondde in algehele mobilisatie in september 1939. Op de zaak werden deze politieke verhoudingen vanzelf ook besproken en bleek dat Arie Willem Verhoef, hoe jong hij ook was, behoorlijk met deze ideologie was besmet. Het bezoeken van nationaal socialistische vergaderingen en het lezen van hun lectuur zal daar niet vreemd aan geweest zijn. Volgens hem waren het de Joden die in Duitsland en andere landen de verhoudingen hadden vertroebeld en zich ten koste van anderen zich hadden verrijkt enz.
Ook Fop van der Put stak het niet onder stoelen of banken dat deze beweging zijn sympathie had en hij kreeg mij zover mee te gaan naar een vergadering die in het café tegenover onze zaak gehouden zou worden. Toen we daar met anderen voor de ingang stonden, kregen we van een caféhouder te horen dat hij zijn zaak er niet voor beschikbaar stelde, bang als hij was, dat andersdenkenden de ruiten zouden ingooien. Gelukkig hebben we de een meer dan de ander de ware gedaante van dit heilloze nationaal socialisme leren onderkennen, zodat zij zich niet als helaas nog zo velen eraan ‘verslingerd’ hebben.’

Mijn vader schreef zijn verhaal op vlak na de oorlog in de jaren veertig. In De Muur van Mussert zet Van Heijningen het een en ander recht, ook in concrete zaken.

Met uw goedvinden willen wij een volgende keer hier een verkennende tocht maken door dit toegankelijk en tintelend geschreven verslag van het wel en wee van de muur die momenteel en lang daarvoor in opspraak is. Want dient de muur opgeknapt te worden, nu hij afbrokkelt? Anders gezegd: moet het bouwsel de status van monument krijgen? Het publieke debat is nog gaande, dat gepaard gaat met gevoelens van emotie en moraal. Van Heijningen stelt de historische betekenis van de muur centraal. Als intro voor onze mars door De Muur van Mussert geef ik de tekst van de omslag en de opgave van de inhoud. U zal duidelijk worden dat dit bouwwerk een plaats verdient naast die andere in historie ingebedde muren als de Chinese Muur, de Klaagmuur en de Berlijnse Muur. De NSB organiseerde tijdens haar landdagen met o.a. de hakenkruisvlag de op de Goudsberg haar zogenoemde hagespraken, toespraken. Mussert was doorgaans een van de oratoren. Van Heijningen vertelt in beeld en woord het verhaal er omheen. Uitgever Boom: ‘Een monument voor de eeuwigheid moest hij worden: de muur die NSB-leider Anton Mussert in 1938 in de bossen bij Lunteren liet bouwen. Zeventig jaar later staat de Muur er vervallen bij en gaan er stemmen op om er alsnog een monument van te maken. Niet voor ‘de eeuwigheid’, maar vanuit het besef dat zo’n historisch gebouw bescherming verdient. In De Muur van Mussert vertelt René van Heijningen het verhaal van dit bijzondere staaltje van nationaalsocialistische bouwlust. Wat stond Mussert voor ogen? Waarom koos hij uitgerekend voor Lunteren? Welke bestemming moet de Muur krijgen? Een bijzonder boek over een beladen bouwwerk.’

De titels van de hoofdstukken
1. De politieke cultuur van de jaren dertig
2. Wij bouwen ons tehuis in Lunteren
3. De organisatie van de hagespraak
4, Mussert roept u ter hagespraak
5. Belangstelling voor de hagespraak
6. ‘Triumph des Willens’ op de Veluwe
7. Conclusie

Johan Huizinga had het ooit over de historische ervaring. De Muur van Mussert bezorgt die ons ook. Van Heijningen leverde mij ook de sensatie van het eigen verleden.

WEERBARE DEMOCRATIE

 

Al lezende in dit naar inhoud tintelend en naar vorm toegankelijk boek in prachtig proza stuitte ik op een leidmotief dat mij als oud-politicus op de huid geschreven is. Dat van zelfcorrectie: de lef op je schreden terug te keren, de durf besluiten te herroepen, de moed beslissingen terug te draaien. Ik leg voor u op de schrijftafel het 336 bladzijden tellende Weerbare democratie van publicist, rechtsfilosoof en jurist Bastiaan Rijpkema en van uitgeverij Nieuw Amsterdam. Met de ondertitel ‘De grenzen van democratische tolerantie’. In vroeger jaren pleegde ik bijna drie decennia lang mijn partij mee te spelen in de gemeenteraad van Papendrecht. En dat als door de bevolking gekozen lid, door de fractie aangewezen voorzitter en door de raad benoemde wethouder. In die (goede?) tijd koos de raad een wethouder uit haar midden! Een van de heikele punten in de plaatselijke politiek was in de jaren zeventig het wel en wee van de wijk Molenpolder, want dienden de huizen gesloopt, gerenoveerd of gewoon gespaard te worden. Na het aanvankelijke besluit de Molenpolder te amoveren kwam het college van burgemeester en wethouders bij de gemeenteraad met een compromisvoorstel. Dit na persoonlijke protesten uit de burgerij, bezwaren van belangengroeperingen, tegenwerpingen van de leden van de plaatselijke politieke partijen, studies van woonorganen en notities van landelijke partijen als PVDA. Het resultaat van al die tegenspraak is een wijk die nog steeds langs de Merwede een goed woonoord is. Ik wil niet gezegd hebben dat zuiver en alleen door toedoen van zeg maar de inspraak er een betere, mooiere wijk in het Papendrechtse gerealiseerd is. Wellicht waren de oorspronkelijke plannen ook op den duur in goede aarde, in een gespreid bed gevallen. Maar de winst was vooral voor mij erin gelegen dat alle autoriteit gebaseerd is op de instemming van het volk. En dat volk mag best tijdens een zittingstermijn van de gemeenteraad over een zaak gehoord en gevolgd worden. Mits niet al te vaak uiteraard.

De komende weken wil ik met u hier een tocht maken door Weerbare democratie van Bastiaan Rijpkema. Om u de bagage daarvoor aan te reiken geef ik de tekst van de uitgever op de omslag om het thema te vatten en de eerste twee bladzijden opdat u de toon kunt traceren. De grote verdienste van dit belangrijke boek is dat het heel gevat, dus niet in weerbarstige taal, aangeeft dat de democratie alleen kan bloeien als het durft te bloeden. Weerbaar geef ik dan van de zes betekenissen vooral die van ‘strijdbaar’ en ‘assertief’.

De uitgever: ‘Verkiezingen zijn het democratische moment bij uitstek. Maar wat nu als een meerderheid stemt voor het afschaffen van de democratie? Is dat nog democratisch? In Weimar-Duitsland was in 1933 de gedachte: ja, dat moet een democratie toestaan. Het maakte de quasi-legale afschaffing van de democratie mogelijk. Democratische zelfdestructie, en de dreiging die daarvan uitgaat, zien we echter van het vroege Athene tot het hedendaagse Turkije. Democratie lijkt het gevaar van haar eigen afschaffing in zich te dragen – de vraag is: wat mag je en wat kun je daartegen doen? In Weerbare democratie bespreekt Bastiaan Rijpkema een existentiële vraag voor elke democratie: hoe ver reikt tolerantie? Tegen de achtergrond van historische en actuele voorbeelden worden de denkers besproken die zich over deze fundamentele kwestie hebben gebogen. Weerbare democratie biedt een nieuw perspectief op democratie en een rechtvaardiging voor democratische zelfverdediging. In dit boek ontwikkelt Rijpkema een democratietheorie waarin het zelfcorrigerende vermogen – de mogelijkheid om besluiten terug te draaien – centraal staat: democratie als zelfcorrectie. Persrecensies‘Een waardevolle verdieping van het debat over democratie. [...] die overigens in soepel proza is opgeschreven.’ -  ‘Dankzij Bastiaan Rijpkema ben ik nu voorstander van de weerbare democratie. [En] zo goed geschreven.’ - ‘De gebeurtenissen van dit jaar dwingen tot nadenken over de grenzen van de democratische tolerantie.’ - ‘Prachtig. Zowel qua stijl als inhoud.’ - ‘Rijpkema is een grote aanwinst voor het debat over democratie.’ - ‘Rijpkema is een vlijmscherp denker.’

Rijpkema met de entree ‘Heer en meester’: ‘Wat voor de NSDAP de ‘nationale revolutie’ had moeten worden loopt uit op een debacle. Geen ‘mars naar Berlijn’, maar een confrontatie met zwaarbewapende politie in München: veertien nazi’s worden gedood, Göring raakt gewond, Hitler ontwricht zijn schouder. De weinig heldhaftige vlucht van ‘revolutieleider’ Hitler, terwijl zijn mannen nog onder vuur liggen, maakt het fiasco imagotechnisch compleet. Hitler wordt opgesloten in Landsberg. Deze mislukte Bierkellerputsch in het najaar van 1923 zou de tactiek van de NSDAP radicaal veranderen.  Hitler komt in Landsberg tot de conclusie dat de moderne staat te sterk is om rechtstreeks aan te vallen. De macht moet van binnenuit gegrepen worden om daarna de ‘machinerie van de staat’ voor de nationaalsocialistische revolutie in te kunnen zetten. Het ‘democratische spel’ moet worden meegespeeld tot de macht gegrepen kan worden. Centraal daarbij staan de persvrijheid, de vrijheid van vereniging en meningsuiting om een trouwe, massale aanhang op te bouwen; verkiezingen zorgen er vervolgens voor dat deze aantallen in macht omgezet kunnen worden. De ‘constitutionele vrijheden en democratische rechten’ van de Weimar Republiek maken een legale revolutie mogelijk. Dat gaat aanvankelijk niet heel voortvarend. In 1924 wordt slechts vijf procent van de stemmen behaald (Reichstag) en een jaar later weerbare democratie nog geen procent (presidentsverkiezingen). De Nazi’s zijn politieke outcasts. Ze zijn met veertien zetels in het parlement niet meer dan een splintergroepering ‘op weg naar politieke vergetelheid’. Maar alles verandert op 14 september 1930: de NSDAP haalt achttien procent van de stemmen en wordt de tweede partij in het parlement. De Reichstag was op dat moment al weinig effectief, maar is nu definitief verlamd.Vanaf 1932 is de NSDAP de grootste partij van Duitsland.16 Bij de laatste ‘min of meer vrije’ verkiezingen in maart 1933 haalt de partij bijna de helft van de stemmen.17 De Weimar-vijandige partijen, naast de NSDAP bijvoorbeeld de communisten, bezitten dan samen inmiddels 65% van de zetels in het parlement.18 Op 23 maart 1933 spreekt Hitler, sinds januari al rijkskanselier, de Reichstag toe. Op het programma: de Ermächtigungsgesetz die hem de facto tot dictator zal maken. De machtenscheiding zal worden afgeschaft: Hitler kan wetten uitvaardigen zonder goedkeuring van het parlement en deze wetten mogen afwijken van de constitutie. Omdat dit een grondwetswijziging betekent, heeft hij een tweederde meerderheid voor de machtigingswet nodig. De communistische parlementariërs zijn tegen; na de Rijksdagbrand zijn ze echter gearresteerd en kunnen daarom niet stemmen. Maar ook wanneer de communisten zijn uitgesloten, heeft Hitler nog altijd de steun van een Weimar-loyale partij nodig. De sociaal-democraten blijven zich, ondanks de enorme druk, verzetten en stemmen tegen.  Hitler wordt uiteindelijk aan de benodigde meerderheid geholpen door de katholieke Centrumpartij. Een aantal kleinere Weimar-loyale partijen volgt dat voorbeeld. Om 8 uur ’s avonds wordt de machtigingswet aangenomen. Goebbels noteert die avond in zijn dagboek: ‘Nu zijn wij heer en meester.’ De Weimar-democratie is definitief ten einde.’ En dan te bedenken dat er  nog vele bladzijden met dit proza op ons liggen te wachten

 

KLEINE GESCHIEDENIS VAN DE NEDERLANDSE KEUKEN

Tegen de avond van gisteren reikte Ruud, mijn bevriende man van de post,  mij een boek aan en nu al wil ik van het bestaan ervan bij u gewag maken. Dat omdat het werk zo van belang voor uw welbevinden is, dat uitstel van introductie slecht voor uw gezondheid is. Het gaat om het 438 glimmende bladzijden tellende, rijk geïllustreerde Kleine geschiedenis van de Nederlandse keuken van Jacques Meerman en van uitgeverij Ambo Anthos. Bovendien wil ik het eclatante in historie gedoopte bonte boek voorleggen aan onze schoondochter Bonnie. Dit weekeinde toeren wij naar Voorburg alwaar zoon Time met vrouw en zoon Guus hun domicilie hebben. Bonnie onderscheidt zich al jaar en dag als een appetijtelijke keukenprinses. Zij verstaat de kunst heerlijk klussen in de keuken en voor dat kostelijke werk onderhoudt zij een galerij aan kookboeken. Haar voorkeur gaat daarbij uit naar gerechten die een rijk verleden achter zich hebben. Over het eerste recept eruit zal ik losjes reppen, in de hoop dat zij de klus ‘Mijn hete bliksem’ gaat klaren. For the time being – dus de tijd die Bonnie vrij maakt om Kleine geschiedenis van de Nederlandse keuken te beoordelen op de merites – geef ik u de tekst op de omslag van de uitgever, de entree van het eerste stuk ‘Bestaat er een Nederlandse keuken?’ en het gewraakte recept. In zijn geloofsbrief zet de kookkunstkenner Meerman uiteen hoe hij tot dat ‘kleine’ uit de titel gekomen is. Nu al wil ik gezegd dat zijn hardcover met op het voorplat de illustratie ‘Gebed voor de maaltijd’ van Jan Steen een groot, beter: groots boek is. Door de aanpak!

Ambo Anthos: ‘Veel mensen vinden de Nederlandse keuken vooral karig: pannenkoeken, boekweitpap, stamppot - veel verder dan dat komen we niet. Ook zijn onze eetgewoonten geen voorbeeld voor de hele wereld. Toch bestaat de Nederlandse keuken uit veel meer dan alleen aardappels, groenten en vlees. De Kleine geschiedenis van de Nederlandse keuken laat zien hoe onze culinaire traditie door de eeuwen heen tot stand is gekomen. De Romeinse bezetting liet hier (schaarse) sporen na. De Arabieren leverden onder andere spinazie, bloemkool, specerijen, suiker en citrusfruit, en dankzij de ontdekking van Amerika in 1492 eten we sperziebonen, tomaten, aardappels en quinoa. Deze ontwikkelingen zorgden voor een heel rijke gastronomische Nederlandse traditie en hebben bepaald hoe we tegenwoordig koken en eten. Dit rijk geïllustreerde werk, dat bovendien meer dan honderd historische recepten bevat, geeft bovendien een kijkje in de keuken van de geschiedenis van Nederland. Met recepten voor o.a. appelstruifjes, krentensop en potpastey.’

Hete bliksem van Meerman: ‘Neem ca. 500 g goudrenetten (elke andere appel is verboden). Schil ze en snijd ze niet te klein. Schil iets meer aardappels dan appels, snijd ze in stukken en kook ze gaar. Smelt een klont boter, fruit een gesnipperd uitje met ca. 1½ cm kleingesneden verse gember, voeg 150 g rookspek in blokjes toe en bak ze gaar. Doe de appels erbij, roer, sluit de pan en laat alles zachtjes pruttelen tot de appels bijna (niet helemaal) moes zijn; doe er zo nodig een scheutje water bij. Stamp de gare aardappels of pureer ze niet te grondig en roer ze door de appels. Geef er een grove, ambachtelijke rookworst bij. De goudrenetten tintelen en de gember en het rookspek geven diepte aan de smaak. Topgerecht!’

De entree: ‘Hebben Nederlanders een andere keuken dan anderen? Zijn Nederlanders anders dan niet-Nederlanders? We denken al eeuwen van wel. Predikant G.D.J. Schotel vertelt in zijn boek over het oud-Hollandse huisgezin een fascinerend verhaal uit 1733. Een Hollandse koopman en zijn vrouw zitten in een Rotterdams logement te eten, en doen dat met hun handen. Andere gasten bekijken dat afkeurend, maar zijzelf zeggen: ‘Eten met vorken is een uitvinding van Fransen, Spanjaarden of Duitsers die krauwage hebben en dus niet met hun vingers kunnen eten. Voor zindelijke Hollanders geldt dat niet.’ Een historicus vergeleek de Franse zucht naar luxe, frivoliteit en bedorven zeden in diezelfde eeuw met onze soberheid, robuuste kracht en eenvoud. Vooral de eenvoud is ons altijd dierbaar geweest. De twintigste-eeuwse dichter Werumeus Buning, toch werkelijk geen bekrompen patriot, vertelde een anekdote over de Franse schrijver Alphonse Daudet, die in Amsterdam tarbot at. De man vond de vis zo lekker dat hij naar de keuken ging om te vragen hoe hij was klaargemaakt. In kokend water, zei de kok. Maar wat was dat dan voor een lekkere saus? Gewoon boter, zei de kok. Daudet weigerde het te geloven, schreef Werumeus Buning trots. De Nederlandse voorkeur voor eenvoud vind je ook op de vele schilderijen van huiselijke scènes waarmee de Nederlandse schilderkunst beroemd is geworden. De Jan Steen op het voorplat van dit boek is een goed voorbeeld: een gezin is net aan tafel gegaan. Het ontbreekt de mensen kennelijk aan niets maar van overdaad is geen sprake. Moeder leert haar jongste kind hoe het zijn handen moet vouwen, en vader heeft zijn hoofddeksel al afgezet om te gaan bidden. Hij loert intussen weliswaar naar de boezem van het dienstmeisje en zijn oudste zoon werpt een schuinse blik op het eten, maar aan de sfeer van eenvoud doet dat niets af. De schalen met voedsel verraden geen enkele pronkzucht en het dienstmeisje is zeker niet wulps gebouwd of gekleed. Dat laatste moet een bewuste keuze van de schilder zijn geweest, want op andere schilderijen van hem laten de decolletés weinig te raden over. Vergelijk dat met bijvoorbeeld Diego Velázquez, een Spaanse schilder uit dezelfde tijd als Jan Steen: ook hij schilderde weleens een huiselijk tafereel, zoals zijn beroemde oude vrouw die eieren kookt, maar het overgrote deel van zijn werk bestaat uit aristocratische, militaire, godsdienstige of mythologische scènes met veel pracht en praal. Nog eenvoudiger is de sfeer op het anonieme zestiende-eeuwse schilderij hiernaast. De Noord-Hollandse boerin gaat heel netjes maar zonder veel opsmuk gekleed. Haar kap is schoon en goed gesteven, haar haren zijn keurig gekruld of gevlochten en ze toont de vruchten van haar noeste arbeid: twee hele kazen. Dat is rijkdom, maar dan wel van de minst opzichtige soort.

Als Nederland een eigen schilderkunst had die afweek van de buitenlandse, dan kunnen wij ook een eigen keuken hebben bezeten. In de loop van dit boek ga je zien dat wij lang niet altijd zo proper en bescheiden zijn geweest als we graag dachten. Maar daarmee is niet uitgesloten dat Nederlanders traditioneel eenvoudiger koken dan anderen. De veertiende-eeuwse Franse kok Taillevent maakte bijvoorbeeld twee-, drie- en vierkleurige versies van een toetje dat al sinds de Middeleeuwen ook in onze kookboeken staat maar bij ons nooit echt bont gekleurd is geweest: de blancmanger. Ook het oudste Engelse kookboek (1391) is opvallend veel rijker en sensueler dan het eerste kookboek in het Nederlands (Een notabel boecxken, 1514) van iets meer dan een eeuw later. Zulke verschillen kunnen ons zelfbeeld alleen maar versterkt hebben. De auteur van de beroemde Volmaakte Hollandsche keukenmeid uit 1746 geeft toe dat er ook  andere kookboeken bestonden, maar die gingen ‘vooral over de bereiding van gerechten in Frankrijk, Italië en Duitsland, heel anders dan de Hollandse manier, die veel gezonder, smakelijker en minder kostbaar is’.

Bijna een derde van de recepten in de Keukenmeid is weliswaar afkomstig uit Franse bronnen, en de auteur moet dat beseft hebben, want in alle achttiende-eeuwse Nederlandse kookboeken wemelt het van de Franse termen, maar dat deed er niet zo heel veel toe. Als er in vroeger eeuwen een Nederlandse keuken bestaan heeft, dan was die geen verzameling uniek-Nederlandse gerechten maar een manier om een greep te doen in een Europese receptenvoorraad van vooral Franse, Italiaanse en (niet te vergeten) Arabische herkomst en daar een eigen draai aan te geven. ‘Een notabel boecxken’ staat bijvoorbeeld vol buitenlandse recepten van onder andere Taillevent. Maar de Zuid-Nederlandse auteur koos niet voor Taillevents appeltaart maar voor een eigen, veel simpeler recept dat bij al zijn eenvoud verrukkelijk is – kijk maar op bladzijde 124 en 390. De zeventiende-eeuwer Magirus zette zijn boek vol Italiaanse recepten, maar nam ze nooit letterlijk over. Een modern Nederlands kookboek staat nog steeds vol Franse kroketten, Belgische patat, quasi-Italiaanse spaghetti bolognese, Spaanse gazpacho en Amerikaanse hamburgers, en om te achterhalen waarin de Nederlandse keuken verschilt van de buitenlandse voorbeelden, zou je ook systematisch moeten onderzoeken waarin ‘onze’ versies precies afwijken van de buitenlandse. Neem bijvoorbeeld de kroketten. Nederlanders en Spanjaarden hebben dat gerecht van de Fransen overgenomen, maar niet op dezelfde manier. Nederlanders vullen de hunne graag met rund/kalfsvlees of garnalen en paneren lekker dik. Spanjaarden daarentegen maken hun croquetas liever met zoutevis of ham, paneren veel dunner dan wij en maken hun kroketten dus kleiner. Om een goed beeld van de ‘Nederlandse keuken’ te krijgen zou je ook onze versies van buitenlandse gerechten systematisch met de originelen moeten vergelijken. Dat heb ik voor dit boek niet gedaan. Het is maar een ‘kleine’ geschiedenis van de Nederlandse keuken, en zo’n onderzoek zou een mensenleven kosten. Dat gaat mij niet meer lukken, ben ik bang.

Maar er zijn toch wel typisch Nederlandse ingrediënten? En ook oeroude tradities? Tradities vast wel. De Friese boer Rienck Hemmema verbouwde bijvoorbeeld rond 1570 bonen, erwten, gerst en rogge of tarwe. Daarnaast molk hij een paar koeien. Hij had wat kleinvee en maakte kaas. Precies zoals de Germanen in de prehistorie ook al deden. Ook onze voorliefde voor diezelfde kaas heeft een lange geschiedenis, vooral in West-Nederland. Maar bij de andere ingrediënten van tegenwoordig vind je nauwelijks iets eigens. Op lamsoren* en zeekraal na eten we nooit inheemse gewassen, hooguit in een gedomesticeerde vorm die uit het buitenland komt. Wilde appels groeien ook bij ons, maar de gekweekte rassen komen uiteindelijk uit de buurt van Kazachstan en hebben ons in eerste instantie via het Middellandse Zeegebied bereikt. Aardbeien zijn bij ons inheems, maar alle gekweekte aardbeien in de supermarkt komen uiteindelijk uit Noord- en Zuid-Amerika. Zelfs de inheemse zeekraal komt tegenwoordig vaak uit het Midden-Oosten, niet van de Waddenkust of Zeeland (kijk maar op het etiket). Ook bloemkool, sperziebonen, uien en worteltjes komen uit verre en vreemde landen, maar dat verhindert niet dat ze voor Nederlanders een emotionele betekenis kunnen krijgen en ‘Nederlands’ kunnen worden. Tulpen, windmolens en draaiorgels zijn immers evenmin Nederlandse uitvindingen. Al die buitenlandse ingrediënten hebben ons in drie golven bereikt. Toen de Romeinen onze omgeving 2000 jaar geleden bezetten, namen ze een paar eigen gewassen en bovendien kippen mee, maar bijna alles verdween weer toen ze hier in uiterlijk het jaar 406 vertrokken, en kwam pas (veel) later terug. Een interessant maar extreem voorbeeld is koriander. Dit kruid stond in de Romeinse tijd op bescheiden schaal bij Romeinse nederzettingen in onze streken, wist zich na 406 nog een paar eeuwen in vooral Maastricht te handhaven, verdween toen spoorloos en maakte pas weer zijn opwachting toen we van Mexicaans en ander exotisch eten gingen houden.

Na de Romeinse golf kwam de Arabische. De Arabieren stichtten vanaf de zevende eeuw een rijk dat van India tot Portugal reikte, en introduceerden later in de Middeleeuwen allerlei Aziatische gewassen: van suikerriet en sinaasappels tot aubergines, durumtarwe, spinazie en bloemkool. Ten slotte werd in 1492 Amerika ontdekt, en vanaf de zestiende eeuw kwamen successievelijk allerlei Amerikaanse groente- en fruitsoorten zoals aardappels, sperziebonen, tomaten en chilipepers onze kant op. De plotselinge populariteit van de quinoa bewijst trouwens dat die Amerikaanse golf nog niet is uitgewoed. Een groot deel van dit boek gaat over deze drie golven, die samen bepaald hebben wat en waarmee we koken.’