20-10-2016

DE SPION

 

Ik ga met u de komende weken door een levensverhaal heen van een dame die immer tot mijn verbeelding gesproken heeft. Op de HBS had ik over haar in de geschiedenisles summier onderricht gekregen, haar neef had ik op de kansel in de kerk van Vuren zien staan en horen preken en ik had over beiden, tante en neef, gelezen in de verhalenbundel Het vrome volk van Maarten ’t Hart. Het boek van nu is de 174 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde hardcover De spion van Paulo Coelho en van De Arbeiderspers. Het voorwerk van De spion zet de toon, want ‘Heilige Maria, onbevlekt ontvangen, bid voor ons die onze toevlucht tot u zoeken. Amen’, ‘Als u met uw tegenpartij naar de rechtbank gaat, stel dan onderweg nog alles in het werk om van hem af te komen, voor hij u voor de rechter sleept, en de rechter u aan de gerechtsdienaar overlevert, en de gerechtsdienaar u in de gevangenis gooit. Ik zeg u, u zult daar niet uitkomen voordat u de laatste cent betaald hebt.’ Lucas 12: 58-59 en ‘Gebaseerd op ware feiten’.

De proloog die ik zo u aan ga reiken wordt voorafgegaan door een gruwelijke foto: een troep grijze soldaten omringt een in het zwart gehulde vrouw aan de rand van een heuvel in een bos vlakbij de kazerne van Vincennes, 15 oktober 1917. De zwart-witte plaat toont de executie van Margaretha Geertruida Zelle, alias de exotische danseres Mata Hari (‘Oog van de zon’),  die door de Fransen schuldig werd bevonden aan spionage en wegens hoogverraad gefusilleerd wordt. Braziliaan Paulo Coelho doet uit de doeken het hoe en het waarom.
Als intro voor De spion geef ik u een passage uit het verhaal ‘De neef van Mata Hari’ uit de bundel Het vrome volk uit 1974 van Maarten ’t Hart. Aan mijn leerlingen havo/atheneum legde ik dit bericht uit Maassluis voor en tijdens het klassikaal lezen maakten wij pas op de plaats bij de passage die de titel verklaart. Ik vertelde daarbij ook dat ik de naar het leven getekende dominee in het verhaal eens had horen prediken in de gereformeerde kerk van Vuren waar collega André Zonnenberg mij attent op gemaakt had. Het was inderdaad precies zo als Maarten ’t Hart dominee Zelle getekend had: ‘als Saul opwaarts groter dan al het volk en hij had een stem als een bazuin’. In de bundel Johannes Hendrikus Zelle van drs. W. van der Veen met de ondertitel ‘Volksverhalen over een legendarische predikant 1907-1983’ is de verhaaldraad: hoe de achterneef van Mata Hari met toeters en bellen door het leven ging om het evangelie op eigen wijze te brengen. Zo als predikant van de Gereformeerde Kerk van Rockanje van 1949 tot 1956. Niet ver van Maassluis!

Maarten ’t Hart: ‘Toch zaten zijn tegenstanders niet stil. Er is een fase geweest tijdens zijn verblijf bij ons waarin zij het verhaal verspreidden dat de dominee een neef was van Mata Hari. Maar die naam zei ons eerst niets, men vertelde dat het een goddeloze danseres was en zelfs hadden de tegenstanders beslag weten te leggen op foto’s van haar. Zo kreeg ik voor de eerste maal in mijn leven een prent te zien van een min of meer ontblote vrouw. Hoe goed herinner ik me nog het ogenblik waarop ik de bruine foto uit een lade haalde van het bureau van mijn vader die op dat moment niet thuis was. Ik wist dat hij een foto van haar had, ik had het hem horen zeggen tegen mijn moeder. Wat ik op de foto zag was verschrikkelijk zondig – een vrouw gekleed in kettingen en wat onduidelijke fragmenten textiel bij de borsten en onder de buik. Toch vond ik het ook prachtig, fascinerend zelfs. Maar ik kon volstrekt niet geloven dat de dominee tegen deze vrouw tante zou moeten zeggen als ze nog zou leven. Nee, dat kon niet en zo dacht iedereen in de stad totdat het christelijke weekblad ‘De Spiegel’ een reportage over Mata Hari verscheen. Daar stond het, koperdiepbruin op wit, Mata Hari heette eigenlijk Greet Zelle en ze kwam uit Leeuwarden. Er was geen twijfel mogelijk. En onze dominee, ja, die kwam ook uit Friesland, uit Leeuwarden zelfs. We spelden het artikel uit, het bleek dat Mata Hari gefusilleerd was, haar levensgeschiedenis was even tragisch als opwindend. Dat onze dominee misschien familie was van deze vrouw, wel, dat pleitte niet tegen hem. Integendeel, het maakte hem meer bijzonder. Hij was een heilige uit een slechte familie. Nee, deze slechte vrouw vermocht zijn reputatie niet te breken.’

Paulo Coelho: ‘Parijs, 15 oktober 1917 - Kort voor vijf uur ’s ochtends liep een groep van achttien personen – voor het grootste deel officieren van het Franse leger – de trap op naar de tweede verdieping van het Saint-Lazare, de vrouwengevangenis van Parijs. Een cipier die een toorts droeg om de lampen aan te steken ging hen voor, ze hielden halt voor cel 12. De gevangene werd bestierd door nonnen. Zuster Leonide opende de deur en vroeg iedereen te wachten terwijl zij terug de cel in ging, een lucifer afstreek langs de muur en de lamp aanstak. Vervolgens riep ze een van de andere zusters om haar te helpen. Voorzichtig en liefdevol legde zuster Leonide haar arm om het slapende lichaam, dat met moeite tot bewustzijn kwam – alsof alles haar nogal onverschillig liet. Toen ze wakker werd leek het of ze, volgens getuigenis van de zusters, uit een rustige slaap ontwaakte. Ze bleef kalm toen ze te horen kreeg dat het gratieverzoek dat ze dagen geleden bij de president van de Republiek had ingediend, was afgewezen. Of ze verdrietig was of juist opgelucht omdat alles bijna ten einde was, viel onmogelijk vast te stellen.

Op een teken van zuster Leonide betrad pater Arbaux de cel, samen met kapitein Bouchardon en advocaat Clunet. Aan de laatste gaf de gevangene de lange testamentbrief waaraan ze de hele week gewerkt had, plus twee grijze enveloppen met knipsels. Ze trok een paar zwarte zijden kousen aan – iets wat onder zulke omstandigheden grotesk leek - , stak haar voeten in met zijden strikken versierde hoge hakken, stond op van haar bed en haalde van een kleerhanger in de hoek van de cel een bontjas die tot haar voeten reikte en waarvan de mouwen en de kraag verfraaid waren met bont van een ander soort dier, waarschijnlijk een vos. Ze deed de jas aan over de zware, zijden kimono waarin ze geslapen had. Haar zwarte haar was in de war, ze kamde het met zorg en bond het samen in haar nek. Ze zette een vilten hoed op en maakte hem met een zijden lint vast onder haar kin, zodat de wind er geen vat op zou kunnen krijgen.
Langzaam bukte ze zich om een paar zwarte, leren handschoenen te pakken. Toen keerde ze zich onverschillig tot degenen die binnengekomen waren en zei kalm: ‘Ik ben zover.’ Ze verlieten de cel van de Saint-Lazare-gevangenis en liepen naar de auto die al met draaiende motor klaarstond om hen naar de plek te brengen waar het vuurpeloton zich bevond. De auto reed sneller dan toegestaan door de straten van de nog slapende stad naar de kazerne van Vincennes, waar eens een fort had gelegen dat in 1870 was verwoest door de Duitsers.
Na twintig minuten stopte de auto en stapte het gezelschap uit. Met Mata Hari als laatste. De soldaten stonden al opgesteld voor de executie. Het vuurpeloton werd gevormd door een rij van twaalf zoeaven. Aan het eind ervan stond een officier met getrokken zwaard. Terwijl pater Arbaux, geflankeerd door twee nonnen, met de veroordeelde vrouw sprak, naderde een luitenant die een van de zusters een witte lap aanreikte en zei: ‘Alstublieft, blinddoek haar.’ ‘Is dat verplicht?’ vroeg Mata Hari terwijl ze naar de lap keek. Advocaat Clunet keek de luitenant vragend aan. ‘Alleen als madame dat liever wil, is het niet verplicht,’ antwoordde hij. Mata Hari werd niet geboeid en niet geblinddoekt; ze hield haar blik schijnbaar rustig op haar beulen gericht terwijl de pater, de nonnen en de advocaat zich van haar verwijderden. De commandant van het vuurpeloton die zijn mannen in de gaten hield om te voorkomen dat ze hun geweren controleerden – het gebruik is immers dat een ervan geladen is met een losse flodder, waardoor ieder van de soldaten kan claimen dat hij niet het dodelijke schot heeft gelost – leek te ontspannen. Zo meteen zou alles achter de rug zijn. ‘Klaarmaken!’ De twaalf namen de vereiste houding aan en plaatsten hun geweer tegen de schouder. Ze vertrok geen spier. De officier stelde zich op waar de soldaten hem konden zien en hief het zwaard. ‘Richten!’ De vrouw tegenover hen bleef ongedaan, toonde geen angst. Het zwaard ging naar beneden, doorsneed de lucht met een boog. ‘Vuur!’ De zon die al aan de horizon verschenen was, verlichtte de vlammen en de korte rookpluimen die uit de geweren kwamen, tegelijkertijd klonk het knallen van het spervuur. Meteen daarop zetten de soldaten in een rituele beweging hun geweren terug op de grond. Mata Hari bleef nog een fractie van een seconde overeind. Ze stierf niet zoals mensen in een film, die je doorzeefd ziet worden. Ze viel niet voor- of achterover en ze bewoog haar armen niet omhoog of opzij. Ze leek in elkaar te zakken, haar hoofd recht, haar ogen nog steeds open, een van de soldaten viel flauw. Haar knieën verslapten en haar romp viel naar rechts, de bontjas bedekte haar dubbelgeslagen benen. En daar lag ze dan, haar gezicht naar de hemel gekeerd. Een derde officier trok de revolver uit de bolster op zijn borst en liep, vergezeld door een luitenant, op het roerloze lichaam toe. Hij bukte, richtte de loop op de slaap van de spionne, maar zorgde ervoor haar huid niet aan te raken, Toen haalde hij de trekker over en de kogel boorde zich door haar hersenen. De officier richtte zich tot allen die daar waren en zei met plechtige stem: ‘Mata  Hari is dood.’

MIJN VADERLAND, EEN APPELPIT

 

Ik nam een boek tot mij dat een van de aspecten van ware literatuur liet opkomen: het persoonlijke verleden werd nog meer ingekleurd. Die heuglijke happening viel mij ten deel toen ik de nieuwste werk van een auteur voorbije dagen in één ruk tot mij nam. Het gaat om de 248 bladzijden tellende hardcover Mijn vaderland, een appelpit van Herta Müller en uitgeverij De Geus met de onder titel ‘Een gesprek met Angelika Klammer’. Op de wikkel staat onder een afbeelding van Herta Müller ‘Winnaar Nobelprijs voor de Literatuur’.

In het recente verleden mocht ik het met u hebben over werken van Müller als AdemschommelDe mens is een grote fazantDe vos was de jager en Vandaag was ik mezelf liever niet tegengekomen, U en ik waren zeer ingenomen met deze en andere publicaties en daarom kan ik eigenlijk mijn introductie vullen met de blote mededeling dat Mijn vaderland, een appelpit er is! Om toch meer inhoud aan mijn verhaal te geven zeg ik iets over titel en ondertitel, geef ik u de tekst van de wikkel en citeer ik een passage.

Ik begin met het laatste, het citaat. Met het gezin trok ik begin jaren negentig, dus vlak na de Wende, door (toen nog) Tsjecho-Slowakije en Oost-Duitsland. Met ons vijven vergaapten wij ons aan de schoonheden van Praag, Dresden en Berlijn, maar traceerden ook de moedeloosheid, de eenzaamheid, de verlatenheid, de triestheid die opkwam uit de lege etalages van de winkels. In plaatsen als Jicin, Belina, Oschatz. Nog ervaar ik bijkans aan den lijve de melancholie van de uitstalkasten, waarin vaak een enkel voorwerp vergeefs om aandacht vroeg. Ik kon de juiste woorden niet vinden. Dat desolate van de stalinistische uitstalramen verwoordt Herta Müller op indringende wijze en ik illustreer dat zo. Maar eerst titel en ondertitel. Als Herta al struinend op weg was na een verhoor door de Securitate zei zij om de paniek te bezweren een rijmpje op: ‘Mijn vaderland was een appelpit tussen sikkel en ster ging de dolende rit.’ De Duitse uitgever, Angelika Klammer, heeft een gesprek  en een van haar vragen is ‘Zou je kunnen zeggen dat het regime met chicanes en repressie direct het individu trof, maar met de voorgeschreven lelijkheid indirect iedereen?’ Het antwoord laat ik voorafgaan door de tekst van de uitgever.

De Geus: ‘Herta Müller (1953) begon haar leven als koeienhoedster op het Roemeense platteland; ze groeide uit tot schrijfster van wereldniveau. In dit boek vertelt de Nobelprijswinnares over het leven dat haar van dat ene uiterste naar het andere heeft gebracht. Ze vertelt over haar kindertijd, over volwassen worden, haar politieke bewustzijn en haar eerste kennismaking met literatuur, haar verzet tegen de communistische dictatuur, het vertrek naar Duitsland en de ontwikkeling van haar schrijverschap. Een diepgravend en persoonlijk gesprek met een van Europa’s allergrootste auteurs.’
Herta Müller: ‘Die alomtegenwoordige lelijkheid was de enige gelijkheid in het socialisme. En die was bedoeld, die hoorde bij het programma van de dictatuur. Je werd levensmoe van wat er in het socialisme werd vervaardigd: betonnen huizen, meubels, gordijnen, servies, bloembedden in het park, affiches, monumenten, etalages. Alsof al het materiaal, of het nu cement was of hout, glas, porselein, zelfs takken, vanuit zichzelf grof en goedkoop was, alsof je daar gewoon niets mooiers van kon maken. Alsof de materie in dat land zich uit zichzelf in de staat, in de wil van het regime zich nestelde. De lelijke gelijkheid drukte op je gemoed, maakte je apathisch en pretentieloos, dat wilde de staat. Voor het socialisme was ons bedrukte gemoed ideaal, levensvreugde maakt de mensen spontaan, dus onberekenbaar. Ellende maakt lelijk. In plaats van vlees gaf de staat ons afval, varkenspoten met klauwen, de mensen noemden ze gymschoenen, of kippenpoten met nagels en kippenkoppen die met water waren overgoten en tot zware blauwrode blokken ijs bevroren. Ze werden met een bijl in porties gehakt en gewogen. De mensen droegen ze met hun blote handen, in die ellende hielp zelfs een zakdoek niet meer. Op weg naar huis druppelde het ijs, het was alsof honden hun territorium met bloedige urine markeerden. En voor dat afval had iedereen urenlang in de rij gestaan.

Ik denk dat de resten van menselijke waarde, de eerlijkste momenten van het dagelijks leven, de grappen waren: ‘Wat betekent het als de buurvrouw aanbelt? Ze wil een ei lenen. En als ze aanklopt? Ze brengt het soepbeen terug.’ Ja, vanuit mijn kindertijd kende ik de dorpsdroefheid, ik was er slechts schijnbaar aan ontsnapt. Toen ik een beetje aan de stad gewend was geraakt en de dingen beter kon zien, begon die droefheid weer of werd ze voortgezet. En de pendant van de dorpsdroefheid was die planmatig geproduceerde, gelijkmatig over alles verdeelde lelijkheid in de stad. Socialisme betekende het uitdrijven van de schoonheid. Kort na de Wende zag ik dat die planmatige lelijkheid voor heel Europa gold. Polen, Tsjechië, Letland, Slovenië, Bulgarije, zowel in de grote stad als in de negorij, overal dezelfde Roemeense etalages van die armoedige winkels – vergeelde papieren servetjes met een gaatjesrand schuin naast elkaar gelegd zodat een punt loodrecht naar beneden hing, daarop stoffig geworden flesjes vruchtensap in een driehoek gearrangeerd, aan beide kanten van de etalage geelbruine gordijnen en op alles ontelbare vliegenpoepjes. Dat is de armoedige Oost-Europese etalage van vroeger. Dat kan toch geen toeval zijn? Het is de heimatetalage van het Oosten, ik voelde mij in al die landen een beetje thuis. Zo’n etalage is een levensgevoel. Ze is depressief en brengt haar depressie dag in dag uit over op alle mensen die erlangs lopen. Zelfs als ze alleen maar gedachteloos kijken hebben ze die etalage al in hun gemoed.  Die heimatetalage en het bijbehorende heimatgevoel hebben de heimatideologen van de Landmannschaft nooit in hun prentenboek opgenomen.
Ik denk dat de schoonheid je houvast kan geven, het behoedt of spaart je. Het lelijke maakt elke omgeving afwijzend, je kunt er niet thuis zijn. Als schoonheid lange tijd volkomen ontbreekt, groeit er een zwaarmoedigheid. De mensen worden volkomen depressief en meedogenloos. Dat lijken heel verschillende eigenschappen, maar ze verschijnen allebei in de verruwing en lopen in een en dezelfde persoon door elkaar. Misschien kun je alleen in het onberekenbare mengsel van die twee je evenwicht bewaren. Zoals ook het mengsel van afwezigheid en verrukking bestaat. Of van afwezigheid en wanhoop. Of van verrukking en wanhoop. Ik denk dat alle eigenschappen door de uitzichtloosheid waarin de mensen moesten leven hoe dan ook allang verwrongen waren. Ze ontwikkelden zich tot psychosen, barstten uit en verdwenen naar believen. Voor niets was meer een bijzondere oorzaak nodig, ook in mij lagen alle gemoedstoestanden latent op de loer. Ik werd door mijn eigen gevoelens overrompeld.’
 

NIEMANDS GEK

 

Ik ga u een vuistdikke roman in trekken door de eerste drie bladzijden integraal aan u door te geven. U zult met mij met de neus in de boter vallen want welk een voorrecht is het een echt goed boek tot u kunnen nemen. Onze Lise Nooteboom uit het Utrechtse stuurde mij de kanjer die ook naar inhoud een juweel is. Het gaat om de 594 (!) bladzijden tellende paperback Niemands gek van Richard Russo en uitgeverij Signatuur. Ik haast mij te zeggen dat Kees Mollema voor een pracht van een vertaling van deze Engelse roman gezorgd heeft. U kunt dat zo beamen. Om u het verhaal aan te prijzen reik ik u eerst de tekst van de uitgever op de omslag aan.  Als u met die woorden in the mood en in the picture van de roman gekomen bent volgt de entree. In het verleden, om precies te zijn in de middeleeuwen, hanteerden de schrijvers vaak een Natureingangten: de beginzinnen brengen de vertellocatie in beeld. De Amerikaan Russo (1949) – hij won de prestigieuze Pulitzerprijs – doet dat op zijn eigen manier. Voor u het weet zit u midden in het verhaal. Augustinus zei het al: neem en lees! Russo zegt het u ook.

Signatuur: ‘Donald Sully woont al vijftig jaar in het doodsaaie plaatsje North Bath ten noorden van New York. In al die jaren heeft hij niet heel veel geluk gehad. Gescheiden en nu in een halfslachtige relatie met andermans vrouw, woont hij boven zijn bejaarde oud-lerares Engels die hem soms nog steeds de les leest. Opgescheept met een slechte knie en met vrienden die vijanden overbodig maken, probeert hij op zijn manier wat van het leven te maken. Maar dan krijgt Sully met een heel nieuw probleem te maken: zijn van hem vervreemde zoon dreigt in zijn vaders voetsporen te treden. Met geraffineerde en aanstekelijke humor en begrip voor zowel menselijke dwaasheden als overwinningen is. Niemands gek weer een knap voorbeeld van Russo’s vertelkunst.’

Richard Russo: ‘Woensdag - Upper Main Street, iets ten noorden van het korte stukje met de winkels van North Bath, was nog drie zijstraten lang een stille woonstraat, voordat hij nog stiller en landelijker overging in de oude Route 27A, een tweebaansweg die door de Adirondacks van noordelijk New York kronkelde, langs kleine, haveloze vakantieoorden, helemaal naar Montreal en welvaart. De huizen langs Upper Main, zoals de plaatselijke bevolking de straat noemde − hoewel Main, vanaf de zuidkant met de IGA-supermarkt en de Tastee Freez naar het noorden met het Sans Souci, nog geen vierhonderd meter lang was − waren voor het grootste gedeelte dinosaurussen: grote, oude victoriaanse huizen, bekleed met overnaadse planken, en uitgestrekte villa’s met stijlelementen van de oude Grieken, die zeker iets waard waren geweest als ze in Vermont hadden gestaan, aan de andere kant van de grens, en niet waren verbouwd tot woningen voor twee en af en toe drie gezinnen en niet al tientallen jaren als langzaam vervallende appartementen waren verhuurd. Het indrukwekkendste aan Upper Main was evenwel niet de bebouwing, maar een rij stokoude iepen, waarvan de takken boven de puntdaken van de oude huizen en de straat eronder als een groene kathedraal uitwaaierden, en de straat in een schaduwrijke koelte dompelden die de afbladderende verf, verzakte veranda’s en kromgetrokken dakranden van de huizen iets charmants gaven. Lui uit de stad, op weg naar het noorden, die de snelweg verlieten op zoek naar brandstof of een maaltijd, minderden soms vaart als ze door het plaatsje reden en keken dan nostalgisch naar de oude huizen, vroegen zich af wat ze kostten, hoe ze er vanbinnen uitzagen en hoe het zou zijn om erin te wonen en in de schaduw naar het centrum te kunnen wandelen. Dat was toch zeker het betere leven. Op hun terugweg naar de stad, na een lang weekeinde, overwogen degenen die het meest onder de indruk waren om weer van de snelweg af te gaan en de ervaring nog eens te beleven, misschien zelfs bij een makelaar langs te gaan. Maar dan herinnerden ze zich hoe lastig de afrit was geweest, hoe ver North Bath eigenlijk van de snelweg lag, hoe laat ze toch al terug zouden komen in de stad, en hoe moeilijk het zou zijn om aan hun kinderen op de achterbank uit te leggen waarom ze zo’n omweg maakten, alleen maar om een kort stukje door een straat met bomen te rijden, vervolgens weer om te keren en terug naar de snelweg te rijden. Zulke plaatsjes waren mooie, groene graven, wisten ze, en dus stierf de impuls een stille dood en vlogen ze zonder vaart te minderen langs de afrit van North Bath.                                                                                     

Misschien waren ze verstandig, want wat hen het meeste had aangetrokken aan het korte stukje Upper Main en het lange bladerdak van de gigantische iepen, was grotendeels bedrog, zoals degenen die eronder woonden wisten. Lang waren de bomen, die als door een wonder aan de iepziekte waren ontsnapt, de trots van de buurt geweest. Maar sinds kort, zonder waarschuwing vooraf, waren de iepen onheilspellend veranderd. In de winter van 1979 was er een vreselijke sneeuwstorm geweest en de zomer daarop werd het blad van bijna de helft van de iepen ziekelijk geel, en begon het al tijdens de hondsdagen van augustus te vallen, in plaats van halverwege oktober. De hulp van experts werd ingeroepen, en ze kwamen in drie afzonderlijke busjes, elk voorzien van een logo met een blije boom. De jongemannen die uit de busjes stapten droegen witte jassen, alsof ze zich dokters waanden. Ze slenterden rond elke boom, pulkten aan de schors, tikten tegen de stam alsof ze vermoedden dat er geheime ruimtes in zaten, raapten rottende bladeren uit de goot en hielden die omhoog in het fletse namiddaglicht. Een van de witgejaste mannen boorde een gat in de iep voor het huis van Beryl Peoples, stak zijn gehandschoende wijsvinger in de boom, proefde en trok een vies gezicht. Mevrouw Peoples, een gepensioneerde lerares van de middenschool, die de man vanachter de vitrage van haar voorkamer in de gaten had gehouden sinds de busjes waren gearriveerd, snoof. ‘Waar had hij verwacht dat het naar zou smaken?’ zei ze hardop. ‘Aardbeientaart?’ Beryl Peoples, ‘juffrouw Beryl’ voor bijna iedereen in North Bath, woonde al lang genoeg alleen om gewend te zijn aan de klank van haar eigen stem en maakte niet altijd onderscheid tussen de stem die ze hoorde als ze sprak en de stem die ze hoorde in haar hoofd, als ze nadacht. Het was een en dezelfde persoon, vond zij, en ze schaamde zich niet dat ze in zichzelf sprak. Ze wist zeker dat ze de ene stem niet kon onderdrukken, zonder ook de andere het zwijgen op te leggen, en dat was ze zeker niet van plan, niet zolang ze nog zoveel te zeggen had, ook al was zij dan de enige die luisterde.

Zo had ze bijvoorbeeld de jongeman die zijn vinger had geproefd en een vies gezicht had getrokken, graag verteld dat ze hem volslagen typerend vond voor de huidige tijd, waarin iedereen het spoor bijster leek te zijn. Als er al een terugkerend motief bestond in de wereld van vandaag, een wereld waarvan juffrouw Beryl, op haar tachtigste, betwijfelde of ze er nog wel in paste, dan was dat achteloze ruimdenkendheid. ‘Hoe weet je hoe het is als je het niet probeert?’ Zo omschreven veel jongeren het. In juffrouw Beryls gedachten − en ze ging er prat op dat ze een beetje een vrijdenker was − kon je het vaak wél weten, als je maar oplette, en de man die zojuist de binnenkant van een boom had geproefd en een vies gezicht had getrokken, had even weinig reden om teleurgesteld te zijn als haar vriendin, mevrouw Gruber, die luidkeels had uitgeroepen in de eetzaal van de Northwoods Motor Inn dat ze niet bepaald onder de indruk was van de smaak of de textuur van de slak die ze zojuist in haar servet had uitgespuugd. Juffrouw Beryl keek onaangedaan naar de grimas van haar vriendin. ‘Waardoor dacht je dat hij wél lekker zou smaken?’ Mevrouw Gruber had niet geantwoord. Nu ze de slak had uitgespuugd, vroeg ze zich koortsachtig af wat ze met het servet aan moest. ‘Hij was grijs en slijmerig en zag er smerig uit,’ drukte juffrouw Beryl haar vriendin nogmaals op het hart. Mevrouw Gruber gaf toe dat dit waar was, maar legde vervolgens uit dat het niet zozeer de slak was geweest die haar had aangetrokken, maar de naam. ‘Ze hebben een echte naam in het Frans,’ zei ze tegen juffrouw Beryl, terwijl ze steels haar vieze servet verwisselde met eentje van de tafel ernaast. ‘Escargot.’ Maar er was ook een woord in je eigen taal, zei juffrouw Beryl toen. Slak. Voor paardenpoep bestond waarschijnlijk ook een Frans woord, maar dat betekende niet dat het Gods bedoeling was dat je het at.Toch was ze heimelijk trots dat haar vriendin de slak had geproefd, en ze moest toegeven dat mevrouw Gruber avontuurlijker was dan de meeste mensen, onder wie twee die Clive heetten. Met de ene was ze getrouwd geweest, de andere had ze op de wereld gezet. Waar was het raakvlak tussen gevoel voor avontuur en gezond verstand? Nou, dat was nog eens een doodnormale vraag. De man die de binnenkant van de iep had geproefd moest nog een grotere gek zijn dan mevrouw Gruber, besloot juffrouw Beryl, want meteen nadat hij een vies gezicht had getrokken, deed hij zijn handschoen uit en stak zijn vinger opnieuw in de boom, waarschijnlijk om vast te stellen of de vieze smaak van de boom of de handschoen afkomstig was. Aan zijn gezicht te zien was het de boom.’

 

100 WAANZINNIGE WEETJES OVER WETENSCHAP

 

Een feitenrelaas heb ik voor u dat de ons omringende wereld in kaart brengt. Preciezer gezegd: ik leg een boek op uw leestafel dat het wonderlijke en wonderbaarlijke terrein van ons kennen en kunnen uit de doeken doet. Ik heb het over de 128 bladzijden tellende, van meet tot finish adequaat geïllustreerde 100 waanzinnige weetjes over wetenschap van Alex Frith, Minna Lacey, Jerome Martin en Jonathan Melmoth en van uitgeverij Deltas met de ondertitel ‘Een boeiende kijk op de wondere wereld van de wetenschap’. Op de omslag staat de geloofsbrief van de vier auteurs: ‘Elke dag stellen wetenschappers nieuwe vragen waardoor ze voortdurend nieuwe dingen ontdekken. Zo komen we steeds meer te weten over de aarde, de kosmos, de natuur, het menselijk lichaam, scheikunde, fysica, techniek, enzovoort. In dit boek vind je maar liefst 100 verbazingwekkende feiten die de wetenschap heeft onderzocht en bewezen. Verbaas vrienden en familie met jouw kennis en wie weet doe jij zelf ooit een belangrijke ontdekking…’

Op de omslag staan ook enige zogenaamde weetjes die ons het vademecum binnenlokken. Tijdens hun winterslaap stoppen sommige dieren met ademen. Vleermuizen gebruiken echo’s om hun prooi te vangen. Bliksem is heter dan de zon. Een ruimtelift zou je in de toekomst naar de ruimte kunnen brengen. Alle mechanische instrumenten zijn gemaakt op basis van 6 eenvoudige werktuigen. Noordse sterns trekken ieder jaar van de Noordpool naar de Zuidpool en weer terug. Er leven op aarde ongeveer 200 miljoen insecten per mens.
Om u het boek boordevol kennis en kunnen in te lokken geef ik de eerste twintig waanzinnige weetjes die door de toelichting in woord en beeld helemaal niet zo waanzinnig blijken te zijn. Wel zijn ze horizonverleggend en opzienbarend. Hoe dat in z’n werk gaat wordt door de auteurs uit de doeken gedaan. Voorbije zaterdag waren de kleinkinderen Fien en Daaf bij hun grootouders op bezoek. Ik legde ‘Het Basisschoolboek’ aan de twee voor en zij waren enthousiast. Beiden zijn leergierig en derhalve vraag ik om hun mening over dit Deltas-boek.
Het heelal is…alles wat er is.
Lichtjaren…meten afstand in plaats van tijd.
Alle leven op aarde…is ontstaan uit dezelfde groep organismen.
De aarde beweegt sneller…dan wat ook op aarde.
Jouw lichaam…bestaat voor 65 % uit zuurstof.
Jouw huisafval…kan uiteindelijk een nieuwe jas worden.
Wolkenkrabbers…zijn ontworpen om in de wind te bewegen.
Zonder de dampkring…zouden wij op aarde niet overleven.
De allereerste veren…werden niet gebruikt om te vliegen.
Als je gif in je lichaam krijgt…word je vaak beter door niets te doen.
De maan schijnt niet…maar reflecteert het licht van de zon.
Maagzuur…is tien keer sterker dan azijn.
Gestroomlijnde vormen…kunnen door lucht en water snijden.
Telescopen…kijken naar het verleden.
Vuurwerk…maakt 1.000.000.000 keer meer geluid dan praten.
Carl Linnaeus…bedacht een manier om levende wezens te omschrijven.
Apen en mensapen…zijn het meest aan ons verwant.
Auto’s kunnen op kokosolie rijden.
Het oppervlak van de aarde…bestaat vooral uit water.
Bijna twee derde van alle motten…zijn voor de wetenschap nog onbekend.
 
In mijn jeugdjaren in Kralingseveer klonk er op de jaarlijkse bazaar van het dorp bij het rad van avontuur ‘U vraagt wij draaien’. In 100 waanzinnige weetjes over wetenschap is het andere koek, want ‘U wilt weten en wij reiken de kennis aan’.

TWAALF TITELS VOOR EEN SFEERVOLLE EN LEESVRIENDELIJKE HERFST

Vorige week onthaalde ik op een serie titels van boeken uit het non-fictieve genre. Van luisteraars, kijkers en lezers vernam ik dat ze content waren met de lijst. Zij vroegen zich wel af of ik ook een twaalftal werken uit de fictie kon noemen. Die mensen worden op hun wenken bediend want ik reik nu aan titel, auteur en uitgever van het dozijn. Eveneens de tekst op de omslag. Teven citeer ik de entree van de epistels met het verzoek aan u mij te berichten welke schrijver u meteen bij de kladden heeft.

1) 2084 – Boualem Sansal – De Geus
Ati woont in Abistan, een immens rijk, vernoemd naar de profeet Abi. In dit land is de bevolking onderworpen aan één god. Elke persoonlijke gedachte wordt uitgebannen dankzij een alomtegenwoordig surveillancesysteem, dat toegang heeft tot ieders ideeën en handelingen. Ogenschijnlijk leven de mensen unaniem in de vreugde van het geloof, zonder vragen te stellen.
Wanneer Ati na een verblijf in een sanatorium naar huis reist, ziet en hoort hij dingen die hem doen twijfelen aan de opgelegde zekerheden. Hij besluit op zoek te gaan naar het volk van afvalligen waarover al zo lang geruchten de ronde doen.
Ati kon niet goed meer slapen. De angst sloeg steeds vroeger toe, als de lichten werden gedoofd en zelfs eerder, als de avondschemering zijn bleke sluier uitspreidde en de patiënten, moe van hun lange dag ronddolen van slaapzalen naar gangen en van gangen naar terrassen, naar hun bed terugsloften en elkaar geluk toewensten bij hun pogingen de nacht door te komen. Sommigen zouden er morgen niet meer zijn.

2) Notendop – Ian McEwan – De Harmonie
Ian McEwans vorige roman De kinderwet werd vier keer herdrukt en nog steeds weet het boek zijn weg naar vele lezers te vinden. Zijn nieuwste roman, Notendop, is een bijna klassiek verhaal over moord en bedrog, verteld vanuit een zeer ongebruikelijk perspectief. Er hier iets over verklappen zou een spoiler alert behoeven. Er zit dus niets anders op dan het boek zelf te lezen. 'In een notendop besloten zijn, de wereld zien in vijf centimeter ivoor, in een zandkorrel. Waarom ook niet, als de hele literatuur, de hele beeldende kunst, het hele menselijke streven, niet meer is dan een stipje in het heelal van mogelijke dingen.'
Hier ben ik dan, ondersteboven in een vrouw. Met mijn armen geduldig over elkaar wacht ik af en vraag me al wachtend af in wie ik me bevind en wat ik verwachten mag. Vol heimwee gaan mijn ogen dicht als ik bedenk hoe ik ooit ronddreef in mijn doorschijnende hoes, dromerig door mijn privé-oceaan dobberde en in de zeepbel van mijn gedachten vertraagde salto’s maakte …

3) Oksana – Donald Niedekker – Koppernik
In korte suggestieve scènes beschrijft Donald Niedekker het leven van Lena. Ze wordt geboren in een dorp bij Tsjernobyl en groeit op bij haar grootmoeder nadat ze haar ouders bij de ramp heeft verloren. Ze wil balletdanseres worden, maar als die carrière na een zware blessure is afgesloten, besluit ze haar geluk in het Westen te zoeken. Na een nachtmerrieachtige boottocht raakt ze verstrikt in de vrouwenhandel. Oksana is een roman en een dans, zwart en licht, een continent en een tijdperk doorkruisend. Rivieren, snelwegen, repetitielokalen, bordelen en buitenwijkvilla's vormen het decor voor een tegelijk lyrisch en bitter relaas.
Op blote voeten loop ik naar de rivier. Slaperige koeien aan de oever nemen me goedmoedig op, zodat alles goedmoedig is, de trage stroom van de brede rivier, rook die boven een houten boerenhut kringelt, de schorre zang van een verscholen vogel, Sasja, die uigestrekt op de steiger zijn hondendroom droomt. Ik boen de onderkant van een pan schoon. Een libel hangt stil boven het water vlak bij het riet aan de oever.

4) Noli me tangere – Andrea Camillerie – Serena Libri
Laura Garaudo is een begaafde jonge vrouw, getrouwd met de beroemde schrijver Mattia Todini. Ze schrijft zelf ook en vult haar leven daarnaast met kunst, toneel en mannen. Ze is gezond maar wordt soms overvallen door een neerslachtige bui, een ghibli – dan trekt ze zich enkele dagen terug in de slaapkamer. Na de laatste ghibli gaat ze naar hun zomerhuis in Gonfalone. En dan verdwijnt ze spoorloos. Inspecteur Maurizi wordt ingeschakeld. Maar is er wel sprake van een misdrijf? Of heeft zij zelf, op zoek naar het wezenlijke van het bestaan, de weg naar een ander leven ingeslagen?
‘Mattia?’ ‘Hoe is het lieverd?’ ‘Al wat beter, het huis is inmiddels warm en ik heb kunnen werken. Sinds wanneer zijn we hier niet meer geweest?’ ‘Laat me even denken… sinds januari’ ‘Ik moest ook een beetje schoonmaken. Er lag overal stof.’ ‘Heb je gegeten?’ ‘Ja.’ ‘Hoe voel je je?’ ‘Beter.’ ‘Is de hgibli over?’ ‘Bijna helemaal. Nu ga ik lekker slapen.’ ‘Bel je me morgen?’ ‘Om negen uur, goed?’ ‘Priman.’ ‘Welterusten, Mattia.’

5) Wolfskind – Ton Vogels – Salon des Refusés
Een roman over de vraag wanneer je het verleden los moet laten. Archeoloog Vincent de Vree denkt de vondst van de eeuw te doen. Het moet hem de erkenning geven waar hij al zo lang naar verlangt. Het lot beslist echter anders. In een oud klooster ontmoet hij het bijzondere meisje Nova. Ze is wees en worstelt daardoor net als Vincent met het verleden. Samen proberen ze het bestaan van een nieuwe, nog veel spectaculairdere vondst te bewijzen: een Romeins aquaduct. Deze ontdekking moet de gevallen archeoloog in één klap zijn status teruggeven. Met zijn tweede roman Wolfskind heeft Ton Vogels een ontroerend verhaal geschreven over zoeken en loslaten, over liefde en verraad, over de grens tussen waarheid en fantasie.
Vincent de Vree was niet voorbereid om op 29 september een beslissing te nemen die zijn leven zou veranderen. Later had hij zich afgevraagd of hij iets anders zou hebben gedaan als hij wel voorbereid was geweest. Als hij tijd had gehad om zijn besluit beter te doordenken, de voors en tegens af te wegen. Vincent de Vree was in de loop van de jaren echter steeds meer tot de conclusie gekomen dat het nemen van een rationeel besluit werd overschat.

6) Holland House – Sarah Prins – A.W. Bruna
Wat speelt er zich af achter de schermen van het grootste sportevenement ter wereld... Journaliste Sanne Gregorius reist net als haar vriend Fabian, die als fysiotherapeut deel uitmaakt van het Nederlandse Olympisch team, naar Rio de Janeiro. Op zoek naar onderwerpen om over te schrijven, ontmoet ze de Braziliaanse bouwvakker Orestes. Hij vertelt Sanne over de ellende die veel arme Brazilianen de afgelopen jaren hebben meegemaakt. Maar hij heeft nog een onthulling, over een uitzendbureau dat verwikkeld is in criminele activiteiten. Een uitzendbureau dat ondersteunend personeel levert voor de Spelen... Het zou Sanne de scoop kunnen opleveren die haar in één klap als serieuze journalist op de kaart zet: de onthulling van malafide praktijken die de Olympische Spelen op hun grondvesten doen schudden. Terwijl sporters vanuit alle windstreken onder het toeziend oog van miljoenen toeschouwers en tv-kijkers strijden om de hoogste eer, krijgt Sanne de duistere kant van Rio de Janeiro te zien. Op zoek naar de waarheid komen haar eigen leven en de levens van de mensen om haar heen op het spel te staan.
Zondag 13 maart, 14.36 uur De kalfsleren koffer was tot de helft gevuld met biljetten in verschillende coupures. Ze waren een uur bezig geweest met tellen. Twaalf miljoen dollar, cash.
Zoals afgesproken. De man die zichzelf William noemde, schudde aan het handvat. De pakjes biljetten schoven over elkaar heen. De trolley was te groot. Dat zou problemen kunnen geven bij het transport.

7) De Beproeving – Marijke Verhoeven – De Crime Compagnie
Het is dertig jaar geleden dat Fiona, de geest van een Vikingvrouw, op Kenning voor het laatst is gezien. Als Nina na haar aankomst op het rustige Deense eiland nietsvermoedend vertelt, dat ze een blonde vrouw in een witte jurk voorbij heeft zien rennen, is het gedaan met de rust.
Politieman Torben Olsen probeert zo goed hij kan de gemoederen van de theatrale eilanders te bedaren. Echt druk maakt Torben zich pas over de mysterieuze psychiater Marcus Holm, die met zijn volgelingen is neergestreken op Kenning. Is het een sekte? En wat is de rol van Marcus in de onopgeloste moord op Kenning dertig jaar terug.... ‘De Beproeving’ is een romantische thriller, die zich afspeelt op het Deense eiland Kenning bevolkt door uitgesproken, kleurrijke personages. De mix van romantiek, spanning, humor en een vleugje paranormale geheimzinnigheid maakt dit eerste deel over Kenning tot een duister, heerlijk spannend en mysterieus verhaal.
Giechelend strompelde ze naar buiten. Het gestamp van de dreunende discomuziek echode na in haar oren en ze slaakte een diepe zucht. De zomernacht was zwoel, een warm briesje streelde teder haar huid en zingend wiegde ze zichzelf zachtjes heen en weer. Plots draaide ze zich ongeduldig om naar de ingang, waar bleven ze nou? Ze gingen toch naar het strand? Of had ze hen niet goed verstaan?

8) De kleine keizer is terug – Romain Puértolas – Boekerij
Een Noors vissersschip doet een vreemde vondst in zijn netten: twee grote houten kratten met een tot blok bevroren inhoud. Ze besluiten de boel te laten ontdooien en treffen de volgende dag tot hun verbazing Napoleon en zijn paard in de koelcel aan, levend en wel! Napoleon vraagt hun hulp bij zijn terugkeer naar Frankrijk, en eenmaal daar is hij niet zo heel blij met de staat waarin hij zijn geliefde land aantreft: terroristen, aanslagen, vluchtelingen... Hij vereert François Hollande met een bezoek, die bang is dat de zoveel charismatischer Napoleon zijn toch al matige populariteit nog verder zal doen kelderen. Tot zijn grote opluchting besluit Napoleon de dreigende terreur bij de bron aan te pakken: met een leger dansmeisjes van de befaamde Moulin Rouge vertrekt hij naar Irak, om de leider van IS tot inkeer te brengen. Napoleon slaagt erin zijn onorthodoxe Grande Armee het IS- bolwerk binnen te smokkelen. En dan komt de grootste uitdaging ooit: kan hij de terroristische groepering ervan overtuigen dat de islam voor vrede staat en niet voor moord en verminking?
Het eerste woord dat Napoleon uitsprak, aan boord van vlucht Scandinavian Airelines SK0407 die hem na twee eeuwen afwezigheid naar Frankrijk terug zou brengen, was een Amerikaans woord. ‘Coca-Cola.’ Dit woord riep nog niets bij hem op, behalve dan die vreemde witte sierletters op een rode achtergrond die die rare cilindervormige veldfles op het tafeltje van zijn buurman illustreerden.

9) De Ontscheping – Jean Raspail – De Blauwe Tijger
De Ontscheping verscheen in 1973 onder de titel 'Le Camp des Saints' en veroorzaakte grote opschudding. Ronald Reagan las het en Samuel Huntington verwerkte het in zijn Botsende Beschavingen. Pas in de loop van de jaren bleek hoe enorm profetisch het scenario van deze roman was en vanaf de jaren '90 werd dit boek een absolute bestseller. Internationaal is dit boek inmiddels een begrip geworden. Het is minder futuristisch als 1984 of Brave New World, maar wel een getrouwere weergave van de wereldwijd verschuivende biomassa's zoals we die nu kennen. Het is een voorspelling van wat zich nu in Europa afspeelt. In De Ontscheping schepen een miljoen paria's uit de India zich in op oude schepen en zetten koers naar Europa. Ze landen op de Franse kust en dat is het begin van een apocalytpische schouwspel waarin niets minder dan Europa's beschaving zelf op het spel staat. Politici, ambtenaren, media en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders lopen elkaar voor de voeten om Europa uit te verkopen aan de gearriveerde horde, maar vooral aan hun eigen idealen.
De bejaarde professor dacht aan iets alledaags. Hij had té veel gelezen, té veel nagedacht, té veel geschreven om, zelfs in het diepst van zijn gedachten, onder dergelijke hoogst abnormale omstandigheden iets anders te durven bedenken dan een banaliteit die zo uit de koker van een vijftienjarige scholier had kunnen komen. Het was mooi weer. Het was warm, maar niet drukkend.

10) Zuiver schot – Jack Coughlin – Karakter
In een kasteel uit de 15e eeuw, vlak buiten Edinburgh in Schotland, staat Sir Geoffrey Cornwell op het punt om een ongekende stap richting vrede in het Midden-Oosten te zetten. Prins Abdullah van Saudi-Arabië en de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken hebben toegestemd om een vredesverdrag te tekenen. Vlak voor de plechtigheid gebeurt het ondenkbare: een raketinslag doodt de Israëlische minister en verwondt Cornwell en de prins. Gunnery Sergeant Kyle Swanson is in de stoffige, verraderlijke bergen van Pakistan als hij opgeroepen wordt. Hij vertrekt naar Groot-Brittannië, waar hij nog net op tijd aankomt om nog een aanslag op de prins te verijdelen. De aanvallers komen uit het Midden-Oosten, maar zijn niet verbonden met Al Qaida. Een schimmige groep terroristen heeft hen ingehuurd met als doel de enorme olievoorraden van Saudi-Arabië voor zichzelf te houden, koste wat kost.
Pakistan. Heel even maar, nog niet eens lang genoeg om in en uit te ademen, sloeg ‘gunnery sergeant’ Kyle Swanson zijn ogen op van het duistere pad dat voor hem lag en keek hij omhoog naar de omringende sneeuwtoppen. Aan het ijzige firmament was de beschaduwde rand van de maansikkel zo scherp zichtbaar dat de scherpschutter van  het Korps Mariniers de pokdalige kraters daar met het blote oog kon zien.

11) Het uur van de vlinder – Pieter Webeling – Lancelot
Juni 1915. Julien Maria Recourt dwaalt over het puin van een stukgeschoten dorp. Tien maanden heeft hij gevochten in de Grote Oorlog. In de ruïne van een kerk, te midden van scherven gebrandschilderd glas en een gevallen Christus, ontmoet hij de pastoor - wiens pastorie als door een wonder heel gebleven is. De pastoor verzamelt vlinders. Want de vlinder is in zijn beleving het kroonjuweel van de Schepping. De mens heeft het verprutst. Julien vertelt zijn verhaal, een lange biecht. Over de schelmenjaren met zijn vrienden, de ontdekking van de poëzie en de pikante ontmoetingen met zijn lief Elphège. Over de stank en de dood in de loopgraven, een kat die over het niemandsland loopt en kerstliederen zingen met de vijand. Maar de vragen overheersen. Waarom vertrouwt hij zijn gedachten en belevenissen toe aan de vlinderpastoor? Wat is er precies gebeurd met zijn twee gesneuvelde boezemvrienden?
Meer nog dan een meeslepende roman over de Grote Oorlog is Het uur van de vlinder een onderzoek naar het vinden van schoonheid, onschuld en vergeving. En: de mogelijkheid opnieuw te beginnen.

Gruis in mijn mond. Zand. Stof. De aarde beefde – en de losgeraakte, hangende dwarsbalk boven me bewoog mee. Ergens in het verlaten huis klonk gekraak. Ik wist niet precies hoe ver het front was, maar het gerommel van de kanonnen bleef hoorbaar door de ingestorte muur en een gat in het verzakte dak. Langzaam kwam ik overeind. Mijn kop dreunde. Van de rum, zonder twijfel. Ik spuugde een paar keer op de grond, klopte mijn uniformjasje af en probeerde mijn oren schoon te wrijven met de punt van de kraag.

12) Wachten op Bojangles – Olivier Bourdeaut – Wereldbibliotheek
Een jongetje leidt een leven als een sprookje met zijn ouders in een gigantisch Parijs appartement. Feesten, diners, muziek, rare huisdieren; ze leven alsof de buitenwereld niet bestaat. De motor van dit sprookjesleven is zijn moeder, voor wie het gekste nog niet gek genoeg is. En zijn vader zorgt ervoor dat alles wat zij bedenkt werkelijkheid wordt. Samen dansen ze het liefst dag en nacht op ‘Mr. Bojangles’ van Nina Simone, een lied dat voor het jongetje precies is als zijn moeder, intens vrolijk en even intens droevig tegelijk. Want achter haar fonkelende ogen en haar diepe liefde voor het leven gaat een verdriet schuil dat zich steeds moeilijker laat wegstoppen. Het jongetje en zijn vader zetten alles op alles om verder te kunnen gaan met hun krankzinnige, swingende en liefdevolle bestaan, maar de realiteit buiten de deur houden blijkt moeilijker dan gedacht.
Mijn vader zei dat hij voor ik werd geboren voor zijn werk met een harpoen op vliegen joeg. Hij had me de harpoen en een geplette vlieg laten zien. ‘Ik ben gestopt, want het is heel moeilijk en wordt nog slecht betaald ook,’ zei hij terwijl hij zijn oude werkuitrusting in een lakkistje deed. ‘Tegenwoordig open ik garages, dan moet je heel veel werken, maar het betaalt wel goed.’