22-05-2017

MOSKOUSE NACHTEN

 

Het levensverhaal van een groots pianist heb ik voor u, die niet alleen met zijn muzikale talenten de wereld in vervoering bracht maar ook verbroederde. Een in vloeiend literaire taal vervatte biografie leg ik op onze leestafel die illustreert hoe muziek bruggen kan slaan tussen werelden van verschil. Het gaat om de 542 bladzijden tellende, van twee fotokaternen voorziene hardcover Moskouse nachten van Nigel Cliff en van uitgeverij Unieboek Het Spectrum met de ondertitel ‘Hoe een man en zijn piano de Koude Oorlog veranderden’.
Op de voorkant van de wikkel staat van Paul Witteman de lofprijzing ‘Er zijn duizend redenen om dit boek te lezen. Wat een fascinerend portret’ boven de sticker ‘Gezien in DWDD’. Om met het laatste te beginnen: op de laatste dinsdag van april liet Matthijs van Nieuwkerk in zijn tv-programma door een van de leden van het boekenpanel lovende woorden uitspreken over dit boek. Waarbij woorden vielen als ‘apart verhaal’. ‘verrassende biografie’ en ‘bericht uit de geschiedenis van de Koude Oorlog’ en ‘tintelende tonen van Van Cliburn uit de wereld van muziek’. Daar ik vermoed dat niet ieder van u bekend is met het fenomeen Van Cliburn en met de existentie van Koude Oorlog reik ik u als aanloop tot dit werk wat gegevens van Wikipedia aan, wat ik vooraf laat gaan door de tekst van de uitgeverij op haar site. Ik denk dat u en ik dan voldoende bagage hebben om een volgende keer onze tocht  door Moskouse nachten te doen slagen.

Het Spectrum: ‘Aangrijpend en waar gebeurd verhaal over een opmerkelijk, jonge Texaanse pianist ten tijde van de Koude Oorlog. Met zijn liefde voor de Russische klassieke muziek, stal Van Cliburn de harten van zowel de Amerikanen als de Russen, en zorgde hij voor een onverwachte verlaging van de spanningen tussen de supermachten, terwijl ze op het randje van een nucleaire oorlog stonden. In 1958 reisde de volledig onbekende 23-jarige Cliburn naar Moskou om daar mee te doen aan het eerste ‘Internationale Tsjaikovski Concours’. De Sovjets waren uiteraard niet van plan om die begeerde prijs aan een onbekende Amerikaan toe te kennen, maar toen de slungelige Texaan met zijn verlegen grijns het podium opliep en begon te spelen, had hij het hele land ogenblikkelijk in zijn ban. ‘Is hij de beste?’ vroeg Chroesjtsjov na afloop aan een van de juryleden. ‘In dat geval... geef hem die prijs!’ In dit spannende, onderhoudende en ontroerende verhaal vertelt Nigel Cliff het drama en de spanning van de Koude Oorlog. In deze uitzonderlijke tijd waren een getalenteerde musicus en de tijdloze klassieke muziek tijdelijk de enige brug tussen twee destructieve nucleaire grootmachten.’

Wikipedia (1): ‘Harvey Lavan "Van" Cliburn, Jr. (Shreveport, Louisiana, 1934 – Fort Worth, Texas,  2013) was een Amerikaanse pianist  Hij overleed op 78-jarige leeftijd aan botkanker. Hij stond bekend om zijn zangerige, vloeiende pianoklank, waarop hij zich speciaal toelegde. Van Cliburn kreeg op driejarige leeftijd pianoles van zijn moeder Rildia Bee O'Bryan. Zij had les gehad van Arthur Friedheim, een leerling van Franz Liszt. Als zesjarige verhuisde hij naar Kilgore in Texas. Toen hij twaalf was won hij een nationale pianocompetitie, waardoor hij kon debuteren met het Houston Symphony Orchestra. Op de Juilliard School, een conservatorium in New York, kreeg hij les van Rosina Lhevinne in de traditie van de Russische romantische pianoschool. Op twintigjarige leeftijd won hij de Leventritt competitie en maakte hij zijn debuut in Carnegie Hall. Internationale befaamdheid verkreeg Van Cliburn met het winnen van de eerste Internationale Tsjaikovskiwedstrijd in 1958 in Moskou. Deze competitie ten tijde van de koude oorlog was georganiseerd om de superioriteit van de Sovjet-Unie te bevestigen. Dit in navolging van de lancering van de Spoetnik-kunstmaan in oktober 1957. De uitvoering van Tsjaikovski's Pianoconcert nr. 1en Rachmaninovs Pianoconcert nr. 3 onder leiding van dirigent Kirill Kondrasjin leverde hem een acht minuten durende ovatie op.  Sovjet-partijleider Nikita Chroesjtsjov gaf de jury persoonlijk toestemming om de prijs aan Cliburn uit te reiken. Bij terugkeer werd zijn overwinning in New York gevierd met een ticker-tape parade. Hij maakte met Kondrasjin, die bij uitzondering de Sovjet-Unie had mogen verlaten, een grote tournee door de Verenigde Staten. Een artikel in het blad Time maakte hem bekend als "de Texaan die Rusland veroverde" en als "Horowitz, Liberace and Presley in één".

Cliburn zette zijn carrière succesvol voort, maar trok zich in 1978 terug uit de openbaarheid. Hij keerde pas terug op het concertpodium in 1987, toen hij werd uitgenodigd te spelen in het Witte Huis voor president van de Verenigde Staten Reagan en Sovjet-president Gorbatsjov. Daarna trad hij met tussenpozen op, waarbij zijn uitvoeringen steeds met groot enthousiasme werden ontvangen. Hij heeft opgetreden voor vele staatshoofden in diverse landen en in het bijzonder voor alle opeenvolgende Amerikaanse presidenten, van Eisenhower tot Obama. Hij had de status van een wereldster, al verwierf hij niet de reputatie van de grootste vertolkers. Zijn repertoire was niet zeer gevarieerd, maar het concert van Tsjaikovski waarmee hij wereldroem had behaald, bleef hij graag ten gehore brengen. Van zijn RCA Victor-opname van dat concert werden meer dan 1 miljoen grammofoonplaten verkocht, toen een uniek aantal in de klassieke platenwereld. Andere pianoconcerten die hij opnam waren die van Schumann,  Grieg,Rachmaninov (nr. 2), Beethoven (nr. 4 en nr. 5) en Prokofjev (nr. 3). Vanaf 1962 wordt om de vier jaar de Van Cliburn International Piano Competition gehouden, waar jong talent zichzelf kan presenteren.

Wikipedia (2) ‘De Koude Oorlog was een periode van gewapende vrede tussen de communistische en de kapitalistische wereld in de tweede helft van de 20e eeuw. Het   kapitalistische westerse blok, inclusief Nederland, België en Suriname, werd geleid door de Verenigde Staten (VS). De communisten stonden voornamelijk onder leiding van de Sovjet-Unie (USSR), of waren verbonden met communistisch China. Voor het Westen werd ook wel de term "eerste wereld" gebruikt, terwijl de communistische wereld de "tweede wereld" was. Voor de landen die noch bij het kapitalistische, noch bij het communistische blok hoorden, werd de aanduiding "derde wereld" gebruikt, een begrip dat tegenwoordig voor ontwikkelingslanden gebruikt wordt. De term "koude oorlog" (van het Engelse ‘cold war’) werd voor het eerst gebruikt door de schrijver George Orwell in 1945, in een essay in de Tribune, een Britse krant. Hij waarschuwde voor een nieuwe wereldorde van totalitaire  staten. De Koude Oorlog kwam vooral voort uit verschillen in wereldbeeld en ideologie, waardoor de twee machtsblokken lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan. Het traditionele geopolitieke gegeven dat Rusland nu eenmaal verreweg het grootste land op het Euraziatische continent is en dat eeuwenlange Russische expansie zowel bij Rusland als bij de omringende landen een bepaald vijandbeeld had ingeprent, moet echter niet verwaarloosd worden.

MOSKOUSE NACHTEN

DE BIJBEL VOOR ONGELOVIGEN DEEL 6

 

Een bundel heb ik in de hand voor u, die eigenlijk geen verdere aanbeveling behoeft dan de notitie dat hij vers van de pers is. Het gaat om een nieuw deel uit een inmiddels klassiek geworden serie over het boek der boeken. Ik heb het over de 256 bladzijden tellende paperback De Bijbel voor ongelovigen 6 van Guus Kuijer en uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep met de ondertitel ‘Judit, Daniël, Suzanna en Ester’. Omdat u de vijf voorgaande delen met applaus begroet hebt, zeg ik nu alleen dat het laatste deel uit het Oude Testament er is en wil ik u de smaak te pakken krijgen door u de eerste bladzijden van ‘Judit’ met de titel ‘Het verhaal van Saar’ aan te reiken. Maar eerst geef ik u de tekst van de uitgever op de omslag en een kort relaas over het Bijbelpersonage Judit. De Bijbel bevat de allermooiste verhalen uit de wereldliteratuur. Guus Kuijer vertelt ze na voor ongelovigen (en gelovigen). In dit laatste deel gaat het over Judit, Daniël, Susanna en Ester. De meeste van deze verhalen gaan over het ontstaan van het antisemitisme en de reactie van de Joden daarop. Het meest aangrijpende voorbeeld daarvan is het verhaal over de Joodse Ester die door koning Ahasveros van Perzië, door middel van een schoonheidswedstrijd, tot zijn vrouw wordt gemaakt. Met behulp van haar pleegvader Mordechai voorkomt zij, met gevaar voor eigen leven, dat de hoveling Haman door de uitvaardiging van een nieuwe wet het Joodse volk uitroeit.

Judit, soms ook geschreven als Judith, is een vrouw uit het gelijknamige Bijbelboek, dat als deuterocanoniek  bekendstaat. Dit betekent dat het boek onderdeel is van de Septuagint en door protestanten en Joden als apocrief gezien wordt. De naam Judit betekent ‘de vrouw uit Judea’. De stad Betulia wordt belegerd door de legendarische Holofernes, een legeraanvoerder die van Nebukadnessar II de opdracht kreeg de hele wereld te veroveren. Het enorme Assyrische  leger trekt naar het westen en lijkt onoverwinnelijk. De Israëlieten sloten de passen af, bouwden versterkingen op alle hoge bergtoppen en wierpen hindernissen op in de vlakten. De stedelingen raken uitgedroogd en wanhopen over de goede afloop. De mooie, rijke weduwe Judit maakt zich op en trekt het Assyrische legerkamp binnen met haar bediende Abra. Na drie dagen denkt Holofernes haar na een maaltijd te kunnen verleiden. Holofernes drinkt meer dan ooit en valt uiteindelijk in slaap. ‘Toen liep ze naar de bedstijl vlak bij Holofernes’ hoofd, nam daar zijn zwaard weg, ging naar het bed toe en pakte hem bij zijn haren beet. Ze zei: ‘Geef me nu kracht, Heer, God van Israël!’ en hakte met al haar kracht Holofernes met twee slagen het hoofd af. Ze rolde zijn lichaam van het bed en haalde de draperie van de stijlen. Even later kwam ze naar buiten en overhandigde Holofernes’ hoofd aan haar slavin, die het in de reiszak deed waar haar voedsel in had gezeten.’ Judit gaat terug naar haar stad. De inwoners vallen de belegeraars aan, die in verwarring raken als ze zien dat het hoofd van Holofernes op de stadsmuur is tentoongesteld. Het Assyrische leger slaat op de vlucht.

Guus Kuijer: ‘Het verhaal van Saar - Ik heet Saar. Ik heb er een hekel aan dat sommige mensen Saartje tegen me zeggen omdat ik een slavin ben. Dus noem mij Saar. Ik dien Judit, de weduwe van Manasse, de man die stierf aan een zonnesteek. Ik ben eerlijk gezegd blij dat hij er niet meer is. Ik heb hem te goed gekend. Hij hield zijn handen niet thuis, meer zeg ik niet. Hij was rijk en heeft al zijn rijkdom aan zijn weduwe nagelaten. Judit is een van de gewichtigste vrouwen van Betulia omdat ze een dochter is uit een vooraanstaande familie. Ik heb al haar voorvaderen uit mijn hoofd moeten leren, ook in omgekeerde volgorde: ze was de dochter van Merari, die de zoon was van Ox, de zoon van Josef, de zoon van Uzziël, de zoon van Helkia, de zoon van Ananias, de zoon van Gideon, de zoon van Rafaïn, de zoon van Akiton, de zoon van Elia, de zoon van Chilkia, de zoon van Eliab, de zoon van Natanaël, de zoon van Salamiël, de zoon van Sarasadaï, de zoon van Israël. Ik vind het jammer dat ze me de namen van de moeders niet heeft verteld, maar het scheelt natuurlijk wel in het uit het hoofd leren. Hoe mijn eigen vader en moeder heten weet ik niet, want ik werd als klein kind al verkocht en kwam bij een familie in Betulia terecht. Judit was een paar jaar ouder dan ik en toen ze me een keer op straat zag lopen wilde ze me hebben, zoals meisjes een pop willen hebben denk ik. Hoe dan ook: ze kreeg me en ik ben blij dat ze me kreeg, want ze is goed. Ze is nog mooi ook. Judit dus. Dat weet ik omdat ik haar af en toe in haar ondergoed zie en dan denk ik: allemensen, het kan niet op, wat een schoonheid. Maar ze vertoont haar schoonheid niet aan de buitenwereld omdat ze weduwe is. Ze knoopt een zak om haar heupen zodat je haar onderbuik en haar billen niet ziet en ze kleedt zich in het zwart zoals het een weduwe betaamt. Drie jaar en vier maanden geleden stierf haar man. Hij liep wankelend van het hete veld waar hij toezicht had gehouden bij het oogsten van de gerst. Hij haalde zijn huis nog, maar daar stierf hij diezelfde dag, liggend op zijn bed. De zon had hem gedood. Voor straf denk ik, maar ik zeg niet waarom ik dat denk. God is de zon en Hem ontgaat niets. Ik had regelmatig last van die man, meer zeg ik niet. Judit weet ervan, dus ik lieg niet. Ik moest hem regelmatig van me afslaan, maar als u meer wilt weten bent u aan het verkeerde adres. 'Zo zijn mannen nu eenmaal,' zei Judit om me te troosten. 'Ze staan zwak in hun schoenen.' En daar scheppen ze nog over op ook, voeg ik daaraan toe, meer zeg ik niet.

Het huis van Judit zag er opgeruimd uit na de dood van Manasse en zij ook. Ze leefde op. Ik heb meer vrouwen gezien die een glimlach moesten onderdrukken tijdens de begrafenis van hun echtgenoot, want de vijandschap tussen mannen en vrouwen is een van onze minder vrolijke tradities. Ik heb af en toe een vriend, maar geen man, want slavinnen hebben geen man en nee bedankt, ik hoef ook geen man, ik heb liever een vriend. Wat bedoel ik met een vriend? Een vriendelijke man. Ik denk dat Judit zo opzichtig rouwde om haar familie te laten zien dat ze geen zin had in een nieuwe man. Ze hoefde geen man, ze was de mannen meer dan zat. Ik voelde dat ze zin had in wraak. Ze wist alleen nog niet hoe die wraak eruit moest zien, maar dat kwam goed.

We leefden in een beroerde tijd, want ons land werd vanuit het oosten bedreigd door de troepen van Nebukadnessar, de koning van Babylonië. Vroeger dacht ik dat hij de koning van Assyrië was en dat hij in Ninevé woonde, maar ik heb van Judit geleerd dat Ninevé allang niet meer bestaat en dat de Assyriërs nu juist zijn platgewalst door Nebukadnessar, die in Babel woont omdat hij een Babyloniër is. Babel is een grote stad schijnt het, die net als Ninevé aan de Eufraat ligt, maar flink wat zuidelijker. Meer weet ik er niet van. Alles wat ik weet hoor ik van Judit, mijn lieve meesteres, die zich gedraagt alsof ze mijn grote zus is. Ze heeft me leren lezen en schrijven. Zomaar, omdat ze iets leuks wilde doen om haar tijd mee te vullen nadat haar man was overleden. Manasse heette hij. De man die dacht dat alle vrouwen hem aantrekkelijk vonden en daarom overal zijn broek liet zakken. Meer zeg ik niet, want ik houd niet van kwaadspreken, maar mooi was hij niet, dat wil ik nog wel even kwijt. Judit heeft me van alles geleerd. Ze heeft me verteld waar het westen is: daar waar de zon ondergaat, waar Babel ligt: daar waar de zon opgaat. Nebukadnessar was kwaad op het westen. Ergens om. Ik weet niet waarom, maar het zal wel met zijn eer te maken hebben gehad, want hij is een man en mannen zijn gauw gekwetst. En daarom wilde hij alle landen in het westen kapot hebben. Ik ken maar twee van die landen bij naam: Juda en Egypte. We dachten dat we niet bang hoefden te zijn omdat onze God er voor ons is en niet voor onze vijanden. Maar blijkbaar was God boos op ons, want Hij fluisterde de vijand een slim plannetje in de oren. Dat klinkt onwaarschijnlijk, maar het schijnt voor te komen.
De vijand met de grote oren heette Holofernes. Hij was de generaal die alle volken in het westen moest uitroeien. Hij viel Betulia niet aan, hij wachtte af. Onze stad ligt op een berg en heeft dikke muren, maar onneembaar is ze natuurlijk niet. Dus waarom wachtte hij af? Ik weet waarom Holofernes niet aanviel, want dit is mij verteld: onze aartsvijanden, de zonen van Esau en de zonen van Lot, zij waarschuwden Holofernes voor onze steile bergen. Of dat waar is weet ik natuurlijk niet, het kan ook roddel zijn. Ik geef het alleen maar door omdat ik deze roddel om een aantal redenen nogal waarschijnlijk vind. Meer zeg ik niet.

Ze zeiden: 'De Israëlieten vertrouwen niet op hun wapens, maar op hun bergen. Dat is bovendien de plaats waar hun God woont.' Daarin hadden ze gelijk: onze God houdt van de bergen, niet van het laagland, laat staan van de Grote Zee in het westen die ik nog nooit heb gezien, maar die wel bestaat. Geloof ik. 'U hoeft maar één ding te doen,' zeiden ze tegen Holofernes. 'Aan de voet van de berg van Betulia is een waterbron. Die moet u bezetten, want dat is de enige bron van Betulia. Zonder die bron zullen de inwoners van Betulia op den duur sterven van de dorst, de mannen, de vrouwen en de kinderen, allemaal, want geen mens kan zonder water. U zult moeiteloos de stad binnentrekken en daar de straten vol lijken aantreffen. Geen enkele soldaat van uw leger zal sneuvelen.' Holofernes vond het een goed idee, vooral omdat hij meer van zuipen hield dan van vechten, meer van vrouwen dan van plichten, dus liet hij de waterbron van Betulia bezetten en neukte hij er vervolgens bezopen op los. Roddel? Dat kan best zijn, maar oh, wat wordt de waarheid toch vaak roddel genoemd! En over neuken gesproken, dat soort woorden gebruik ik natuurlijk niet waar mijn meesteres bij is. Zij heeft het nooit over de liefde of de leut, want daar heeft ze geen woorden voor omdat ze netjes is. Ik wel, maar ik ben dan ook een slavin, en slavinnen kennen alle woorden die horen bij lust en pret omdat ze verder niks hebben.’

 

DE BIJBEL VOOR ONGELOVIGEN DEEL 6

VEERTIG HERFSTEN

 

Een intrigerend, meeslepend, uit het leven gegrepen, hoopgevend, veerkrachtig relaas over hoe een familie door een politieke strijd geteisterd kan worden heb ik voor u. Een loflied op de zucht naar ware vrijheid in gezinsverband, daar gaat het om. Ik heb het over de 368 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde paperback Veertig herfsten van Nina Willner en uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘Vijf vrouwen uit één familie, aan beide kanten van het IJzeren Gordijn’. Voorin staat de opdracht ‘voor Oma’ en ook het aan kernfysicus Sacharov ontleende motto ‘Ik neem mij voor om altijd te blijven geloven in de verborgen kracht van de menselijke geest.’ In de tekst op de omslag en in het voorwoord worden titel, ondertitel, opdracht en motto direct en indirect verklaard en beide geef ik aan u door. Om het slot van het tweede citaat te verduidelijken: de ‘ik’ Nina doet inlichtingenwerk voor de Amerikanen in Oost-Berlijn en haar nichtje Cordula is geselecteerd voor de nationale wielerploeg en traint in Oost-Berlijn. In het chapiter ‘Aan de andere kant van het checkpoint’ blz. 266- 283 lezen wij de toedracht. Twee werelden in één familie schuren langs elkaar heen. Een volgende keer passeren wij dat stuk met elkaar als wij een tocht maken door Veertig herfsten.

Atlas Contact: ‘In 1948 vlucht de twintigjarige Hanna vanuit de ddr naar West-Berlijn om aan het communistische regime te ontsnappen. De prijs die ze betaalt voor haar vrijheid is hoog. Veertig jaar lang zal de familie door het IJzeren Gordijn gescheiden zijn. Hanna’s dochter Nina Willner groeit op in Washington en wordt, als eerste vrouw, opgeleid tot agent bij de Amerikaanse geheime dienst. Op het hoogtepunt van de Koude Oorlog wordt Willner in Oost-Berlijn estationeerd. Hoewel ze zich op slechts enkele kilometers van haar familieleden bevindt, verhindert de bittere politieke strijd hun weerzien. Willner beschrijft haar leven als geheim agent in vijandig gebied en schetst tevens een indringend beeld van het leven aan Oost-Duitse zijde in die roerige, angstaanjagende tijd. Veertig herfsten is een familiegeschiedenis die vier dramatische decennia omspant, het leven van vijf vrouwen van verschillende generaties optekent en dat op een soepele manier verweeft met de historische feiten en achtergronden.’

Nina Willner: ‘Voorwoord - Toen ik vijf jaar oud was, kwam ik tot de ontdekking dat mijn grootmoeder achter een gordijn woonde. Het was 1966. Op de kleuterschool vierden we grootouderdag. Langzaam, in een lange rij, kwamen de kleuters uit mijn klas het lokaal in geschuifeld, hand in hand met hun grootouders, oude mensen die er lief uitzagen, zijdeachtig wit of grijs haar hadden en een verweerd gezicht met mild geworden trekken, twinkelende ogen en een welwillende glimlach. Vanaf mijn plekje in de klas zag ik ze binnenkomen. Ze zeiden de juf en elkaar vriendelijk goedendag en gingen zitten op de stoelen die al klaarstonden naast het tafeltje van hun kleinkind. Een voor een kwamen mijn opgewonden speelkameraadjes met hun grootouders naar voren en stelden hen trots aan ons voor als Nana, Poppa, Mimi – namen die ik even vreemd als betoverend vond –, onder de liefdevolle blikken die de senioren op hun kleinkind wierpen. Ik was overweldigd. Plotseling voelde ik me alleen en buitengesloten. Mijn blik ging van hen naar de lege stoel naast mijn tafeltje en ik vroeg me af: Waar zijn míjn grootouders? Toen ik die dag uit school kwam, wilde ik antwoorden. Ik stormde de voordeur door, vond mijn moeder in de keuken en zonder zelfs maar hallo te zeggen vroeg ik al: ‘Waar zijn mijn grootouders?’ Die avond gingen mijn ouders en ik na het eten bij elkaar zitten en vertelden ze me waarom ik nog nooit iemand van mijn familie had ontmoet. Kalm maar ernstig legde mijn vader, die van DuitsJoodse afkomst is, uit dat zijn hele familie ‘in de oorlog dood was gegaan’. Dat zei me niets, naïef als ik was, en ik wendde me tot mijn moeder in de verwachting ook door haar teleurgesteld te worden, maar tot mijn blijdschap kreeg ik te horen dat haar ouders, broers en zussen nog wel leefden. Ze pakte een foto van haar moeder en zei: ‘Dit is je oma.’

Oma. Ze was perfect. Ze zag er hetzelfde uit als de andere grootmoeders maar dan beter. Ze straalde rust en kalmte uit en haar gezicht werd gesierd door een innemende, slimme glimlach. Zonder het onder woorden te kunnen brengen voelde ik me aangetrokken tot haar landelijke elegantie, haar bescheidenheid, de wijze, zelfverzekerde houding waarmee ze ontspannen in een uitnodigende, met nopjesstof beklede leunstoel zat, het lichaam in een enigszins schuine stand en haar blik naar opzij gericht. Ik bleef maar naar de foto kijken, nam haar gestalte van boven tot onder in me op en draaide de afdruk zelfs zo dat het net was of ze naar mij glimlachte. Hoewel ik nu weet dat het een zwart-witfoto was, zag ik Oma in kleur, misschien vanuit een onbewust verlangen om haar onmiddellijk tot leven te wekken: met lichtblauwe ogen onder die zachte, zware oogleden en de lichte blosjes die ik op haar wangen meende waar te nemen. Haar haar was eenvoudig opgestoken en was net zo bruin als het mijne, en ze droeg twee sieraden, een grote, roosvormige broche, waarschijnlijk van goud, leek me, en een kleine sierspeld op de punt van de V-hals van een matroneachtige zwarte jurk. Ik stelde me voor hoe ik, opgekruld op haar mollige, comfortabele schoot, door twee heerlijke, hartelijke armen zou worden omsloten en zij naar me zou kijken met precies dezelfde blik waarmee de grootouders van mijn klasgenootjes naar hen hadden gekeken. ‘Oma,’ zei ik hardop, in de ban van die zangerig klinkende naam. Volkomen tevreden keek ik mijn moeder aan en vroeg: ‘Wanneer komt ze naar ons?’ Jammer genoeg, zei mijn moeder, die ineens onrustig werd en door de keuken begon te lopen, kon Oma niet bij ons op bezoek komen. Wij konden ook niet bij haar op bezoek. Ze woonde op een plek die de DDR heette, samen met de rest van mijn moeders familie, haar broers, zussen enzovoort. Dat snapte ik niet, en mijn moeder bleef staan, tilde me op een keukenstoel, hurkte neer zodat ze me in de ogen kon kijken en legde het uit. Toen ze klaar was met haar verhaal keek ik haar beteuterd aan. Nu weet ik dat ze de term ‘IJzeren Gordijn’ zal hebben gebruikt, maar die avond begreep ik alleen dat haar familie ergens ver weg vastzat achter ‘een gordijn’. En daar snapte ik niets van. Ik probeerde te bevatten waarom mijn moeder toestond dat er tussen haar en haar familie een doek hing, die je kon vergelijken met het dunne katoen voor mijn slaapkamerraam of voor mijn part de zwaardere stof voor onze woonkamerramen. Er hoefde, zo leek me, alleen maar iemand die doek weg te trekken, dan waren die arme mensen toch vrij? Op een dag, verzekerde mijn moeder me, kunnen we hen misschien ontmoeten. Nou ja, op een dag. Jeetje, dacht ik. Het is maar een gordijn. De dag erna vertelde ik de juf en mijn schoolvriendinnetjes dat ik ook grootouders had, dat mijn oma mooi was en dat ik ook nog mensen had die oom, tante, neef en nicht heetten. Mijn juf was opgetogen. Toen ze vroeg waar ze woonden, zei ik: In de ddr, ‘achter een gordijn’. Pas toen ik haar vrolijke gezicht zag betrekken en ze me meelevend aankeek, begreep ik dat het gordijn misschien wel groter was dan ik dacht. Het kind dat ik toen was, zou er pas jaren later achter komen dat het IJzeren Gordijn niet zomaar een doek was die eenvoudig weggetrokken kon worden door degenen die hij scheidde, maar dat het symbool stond voor iets wat veel groter en onheilspellender was dan alles wat een onnozel kind kan bedenken. Ik zou ontdekken dat heel mijn moeders familie inderdaad niet weg kon uit de DDR en dat mijn moeder was gevlucht.

1985 – Oost-Berlijn In de bedompte atmosfeer van de overdekte wielerbaan in Oost-Berlijn blies de trainer, stopwatch in de hand, op zijn fluitje en daar ging de nationale vrouwenploeg van de ddr. Soepel trappend op hun baanfiets zonder versnellingen maakten ze vaart op hun ronde over de 250 meter lange piste van vurenhout. Naadloos, in een gracieuze, afgemeten cadans, reden ze in het lint op de ovale baan, hun fietsen slechts centimeters van elkaar, hun smalle banden in contact met het glanzend afgelakte baanoppervlak. Ze namen positie in, techniek en snelheid synchroniserend, op de rechte stukken versnellend, in de bochten hellend. En toen, terwijl hun trainers betere vorm en meer inzet eisten, brak de top van de DDR-ploeg uit haar strakke formatie en ging ervandoor. Een ronde later waren ze op stoom, elkaar verdringend om op kop te komen, alles in de strijd gooiend, op bandjes die de zwaartekracht leken te tarten, zoals ze met middelpuntvliedende kracht aan de gladde, steile baanwand kleefden. Pijlsnel ging het over het rechte stuk, suizend schoten ze langs hun trainers die ‘Weiter! Schneller!’ (Ga door! Sneller!) schreeuwden, en in reactie daarop stortten de renners zich fanatiek op elke pedaalomwenteling. Druk zettend, forcerend, zo hard mogelijk trappend, à bloc rijdend zodra er een opening ontstond, een paar centimeter terugvallend om dan weer vooruit te schieten, staande op de pedalen, dreven ze het tempo op en terwijl ze hun fiets onder controle probeerden te houden, barstten ze uiteindelijk los in een finale snelheidsexplosie.

De trainers klokten de tijden terwijl de ene renner na de andere over de finish vloog. Slechts een paar kilometer verderop, nadat we ons ervan hadden overtuigd dat we niet waren gevolgd, verliet de olijfgrijze Ford van ons inlichtingenteam de hoofdweg en vervolgden we onze rit door het Oost-Duitse bos over de onverharde weg die speciaal was uitgekozen om onze voortgang te verhullen en ons doelwit ongezien te kunnen bereiken. We reden dieper het stille bos in, voorzichtig manoeuvrerend over het hobbelige pad, de voren mijdend, en hielden de begroeiing om ons heen non-stop in de gaten, beducht op mogelijke gevaren. Net toen we positie innamen, stapte er vlak voor onze auto een Sovjetsoldaat met geheven wapen het pad op. Andere soldaten verschenen uit het niets en stelden zich onmiddellijk rondom onze auto op. Ontsnappen was onmogelijk. Toen het pad voor en achter ons door soldaten was geblokkeerd, stapte er een Sovjetofficier op de passagierskant van de auto af. Onder het lopen schoof hij een patroon in zijn pistool. Met de loop van het geladen wapen tikte hij op het raam en beval: ‘Otkroj okno.’ (Doe het raam open.) Toen er geen reactie kwam, drukte hij de loop tegen het raam en snauwde: ‘Sejtjas!’ (Meteen!).
 

VEERTIG HERFSTEN

DE VORM VAN DE RUINES

 

Een pracht van een pil van literaire non-fictie leg ik voor u neer, waarvan ik bij u de eerste drie bladzijden wil doen opklinken opdat u net als ik in de ban komt van een roman die geschreven is in de stijl van het nieuwe soort journalistiek dat in jaren zestig uit Amerika is over komen waaien ; New Journalisme. Het genre waarbij getracht wordt de historische waarheid te achterhalen met gebruik van literaire technieken. Ik vraag uw aandacht voor de 518 tellende, van authentieke foto’s voorziene paperback De vorm van ruïnes van de in 1973 geboren Colombiaanse auteur Juan Gabriel Vásquez en uitgeverij Signatuur. Vásquez. Om maar in eigen taalgebied te verkeren: Martin Bril, Jan Donkers, Kees van Beijnum, Judith Koelmeijer, Frank Westerman, Geert van Istendael en uiteraard Geert Mak zijn kopstukken in dit genre. Zij en vele anderen trachten via literaire begrippen als personages, perspectief, tijd, ruimte, spanning, spanning, open plekken, flashback,  flashforward de gepasseerde realiteit in de vorm van een roman te vatten. Zo is in het citaat de ik -verteller Juan Gabriel Vásques zell, hij is een handelend personage. De tekst op de binnenzijde van de omslag zegt het zo: ‘Juan Gabriel Vásquez besluit na jaren terug te keren naar Colombia. Al die tijd had hij zijn vaderland ontzien, de chaos en terreur achter zich gelaten. Maar bij terugkomst merkt hij dat Colombia's verleden springlevend is. Hij wordt geconfronteerd met allerlei samenzweringstheorieën rond de moord op Jorge Eliécer Gaitán in 1948, die het startschot was voor jaren van onrust en geweld en waarvan het motief altijd een vraagteken gebleven is. Vásquez verdiept zich in dit keerpunt in de Colombiaanse geschiedenis. Want die moord begrijpen is niet alleen Colombia vandaag begrijpen, maar ook zijn eigen lot en dat van zijn kinderen.’

Ik haast mij te zeggen dat aan de finish van zijn in historie gedropt werk de schrijver gas terugneemt als het gaat om de weergave van de realiteit, want ‘Noot van de auteur – De vorm van ruïnes is een fictief werk. Alle personages, gebeurtenissen, documenten en episodes uit de werkelijkheid van vroeger en nu zijn tot een roman verwerkt met de vrijheid die inherent is aan de literaire verbeelding. De lezer is zelf verantwoordelijk voor alle overeenkomsten met het ware leven die hij in dit boek wil vinden.’ De bal ligt dus bij ons: wat nemen wij voor waar aan in de beschrijving van de Colombiaanse werkelijkheid? Een ding weet ik zeker, het proza waarin Vásquez zijn journaal vervat, is van grote klasse! Ik laat het nu horen.

‘De laatste keer dat ik Carlos Carballo zag, was toen hij met zijn handen op zijn rug geboeid en zijn hoofd diep tussen zijn schouders getrokken een politiebusje in kroop, terwijl onder in beeld de reden van zijn aanhouding verscheen: poging tot diefstal van het kamgaren pak van een vermoorde politicus. Het was een vluchtig beeld dat toevallig voorbijkwam in het avondjournaal, tussen de schreeuwerige reclames en het sportnieuws door, en ik weet nog dat ik dacht dat duizenden kijkers dit moment met mij deelden, maar dat alleen ik zonder te liegen had kunnen beweren dat het me niet verbaasde. De plaats delict was het voormalige woonhuis van Jorge Eliécer Gaitán, tegenwoordig een museum waar elk jaar horden bezoekers op afkomen voor een kortstondige onderdompeling in de beroemdste politieke moord uit de Colombiaanse geschiedenis. Gaitán droeg dit pak op 9 april 1948, de dag waarop Juan Roa Sierra, een jongeman met vage nazisympathieën die ook nog een tijdje met de Rozenkruisers had geflirt en gesprekken voerde met de maagd Maria, hem bij de deur van zijn kantoor opwachtte en op klaarlichte dag, midden in een drukke straat in Bogotá, van een paar meter afstand vier schoten op hem loste. De kogels lieten schroeigaten achter in zijn colbert en vest, en mensen die dit weten komen naar het museum uitsluitend om die gapende gaten te zien. Carlos Carballo was een van die bezoekers, zo had men kunnen denken. Dit gebeurde op de tweede woensdag van april 2014. Carballo was schijnbaar rond elf uur ’s ochtends in het museum aangekomen en had als een extatische gelovige urenlang door het huis geslenterd, met schuin hangend hoofd voor de boeken over strafrecht gestaan, de documentaire bekeken over brandende tramstellen en een woedende menigte met geheven machetes die in de loop van de dag steeds opnieuw wordt vertoond. Hij had gewacht tot de laatste scholieren in uniform vertrokken waren, was naar de vitrine op de bovenverdieping gelopen waarin het pak tentoongesteld werd dat Gaitán droeg op de dag dat hij vermoord werd, en had toen met een boksbeugel het dikke glas ingeslagen. Hij kon nog net zijn hand op de schouder van het nachtblauwe colbert leggen, maar meer tijd kreeg hij niet: gealarmeerd door de knal van uiteenspattend glas hield de bewaker zijn pistool al op hem gericht. Pas toen merkte Carballo dat hij zijn hand aan de scherven van de vitrine had opengehaald en begon hij als een straathond zijn knokkels te likken. Erg druk leek hij zich niet te maken. Op televisie vatte een jongedame in witte bloes en rok met Schotse ruit het als volgt samen: ‘Alsof hij was opgepakt voor graffiti spuiten.’

Alle ochtendkranten schreven over de mislukte roof. Overal klonk dezelfde hypocriete verbazing over het feit dat de mythe rond Gaitán zesenzestig jaar na dato nog altijd zulke heftige gevoelens losmaakte, en sommige dagbladen haalden de vergelijking met de moord op Kennedy maar weer eens uit de kast – het jaar ervoor een halve eeuw geleden, maar nog altijd een bron van fascinatie. Overal werden, alsof dat nodig was, de onvoorziene gevolgen van de moordaanslag opnieuw in herinnering gebracht: een volksoproer dat de stad in vlammen zette, scherpschutters op de daken die schoten op al wat bewoog, de oorlogstoestand in het land in de jaren die volgden. Alle media brachten dezelfde informatie, met meer of minder nuances, met meer of minder drama en voorzien van meer of minder foto’s – waaronder die van een furieuze menigte die na een lynchpartij het half ontblote lichaam van de moordenaar over het wegdek van de Carrera Séptima naar het presidentieel paleis sleept – maar er was geen krant waarin ik een antwoord vond, hoe ongefundeerd ook, op de vraag wat een geestelijk gezonde man bezielt om een bewaakt pand binnen te lopen en met geweld een pak vol kogelgaten van een beroemde dode mee te roven. Niemand vroeg het zich af en zo verdween Carlos Carballo langzaam weer uit ons mediageheugen. Overstelpt door het geweld van alledag, dat niet eens de ruimte biedt om het hoofd te laten hangen, lieten de Colombianen deze ongevaarlijke man stilaan uit hun geheugen wegglijden, als een schaduw in de namiddag. Niemand dacht nog aan hem. Het is voor een deel zijn verhaal dat ik hier wil vertellen. Dat ik hem echt heb gekend, is misschien te veel gezegd, maar we hadden een mate van vertrouwelijkheid die slechts is voorbehouden aan mensen die ooit geprobeerd hebben elkaar te bedonderen.

Alvorens met dit relaas (dat naar ik verwacht even uitvoerig als ontoereikend zal zijn) te beginnen, moet ik echter eerst iets vertellen over de man die ons aan elkaar voorstelde, want mijn ervaringen krijgen pas betekenis als ik beschrijf hoe Francisco Benavides in mijn leven kwam. Toen ik gisteren in het centrum van Bogotá langs de plaatsen liep waar de gebeurtenissen in dit boek zich afspelen en nog eens keek of er bij hun pijnlijke reconstructie echt niets aan mijn aandacht was ontsnapt, vroeg ik mezelf ineens hardop af waarom ik al die kennis heb vergaard, terwijl ik zonder misschien beter af was geweest, waarom ik me al die tijd met dode mensen heb beziggehouden, met hen heb geleefd en gepraat, hun geweeklaag heb aangehoord terwijl ik me op mijn beurt beklaagde omdat ik niets kon doen om hun lijden te verlichten. Tot mijn eigen verbazing moest ik vaststellen dat het allemaal was begonnen toen dokter Benavides me heel terloops, zonder grote woorden bij hem thuis had uitgenodigd. Op dat moment had ik in de veronderstelling verkeerd dat ik zijn uitnodiging aannam omdat hij ooit op een moeilijk moment tijd voor me had gemaakt en ik hem graag een wederdienst bewees, zodat het bezoek voor mij dus louter een sociale verplichting zou zijn, een van de talloze kleine dingen waarmee het leven aan ons voorbijtrekt. Hoezeer ik me vergiste, kon ik toen nog niet weten, want de gebeurtenissen van die avond zetten een machinerie van verschrikkingen in werking die pas met het schrijven van dit boek tot stilstand kwam; dit boek, een boetedoening voor misdaden die ik niet zelf gepleegd heb, maar waar ik wel degelijk erfgenaam van ben.’

DE VORM VAN DE RUINES

TIEN TITELS VOOR DE KOMENDE WEKEN


Ik geef u de tekst van de uitgever op omslag of site van tien werken die de weken van mei en juni (en veel later) meer diepgang zullen bezorgen. Mijn bedoeling is u het thema van de boeken kunt traceren, zodat u kunt bepalen of die van uw gading is. Ik kan u kwaliteit van inhoud garanderen, want de tien uitgeverijen gaven hier al vaak hun visitekaart af. Over zes weken wisselen wij hier met elkaar onze leeservaringen af. Of het nu gaat om toerisme (1), design (2), humor (3), religie (4), huidige machtsverhoudingen (5), pers (6), actuele politiek (7), geschiedschrijving (8), mens en cultuur (9) of historisch perspectief (10), u kunt aan uw trekken komen!

1) Jordanië ontdekken en beleven! – Gerhard Heck - Deltas
Wenken voor Aan strand, Excursies, Eten, Drinken, Bezienswaardigheden, Uitgangsleven,  Overnachten, Wandelingen. Hoogtepunten die geen enkele bezoeker mag missen: Petra – Jerash – Qasr Amra – Kruisvaarderkasteel Kerak  - Wadi Rum – Zwemmen in de Dode Zee – Akaba – Jordan Intercontinental – The Library Lounge & Cigar bar – Jabal al-Qala’a.










2) Graphic –  500 designs that Matter - Phaidon
Five hundred of the most iconic graphic designs of all time, from the beginnings of mechanical reproduction to the present. The process of visual communication and problem-solving through the use of typography, space, image, and colour informs the way we connect across languages and cultures. Derived from the acclaimed Phaidon Archive of Graphic Design, this fascinating compendium celebrates the long, rich history of graphic design, from the first sample of movable type and the Nuremberg Chronicle of the fifteenth century to the cutting-edge magazines, posters, and ephemera of today. Compiled and written by a global team of experts, this book is international in its scope and appeal.



3) Was ik maar thuis gebleven – Peter van Straaten – tekeningen  - De Harmonie
Wie kent het niet: de langverwachte vakantie die in het echt toch een stuk minder idyllisch blijkt? Krakkemikkig verblijf, vies eten, zeurende reisgenoot, de godganse dag stromende regen... In deze nieuwe bundeling zijn de beste tekeningen van Peter van Straaten over vakantieleed gebundeld. Hij weet daarmee zoals altijd feilloos de pen op de zere plek te leggen.
Was ik maar thuisgebleven is het tiende deel in de serie themabundelingen van deze meestertekenaar. Van de eerste uit de serie, ‘Roken Neuken Drinken’, tot en met de recentste, ‘Mijn vrouw begrijpt me niet, mijn vrouw heeft me door’ werden tienduizenden exemplaren verkocht....




4) De nachtegaal van de Katholieke Kerk – Pier Paolo Pasolini – Gedichten – Huis Clos
‘Christus, je lichaam/als van een jong meisje... Pier Paolo Pasolini (1922-1975): Italiaanse meestercineast, schrijver, publiek intellectueel,’ katholiek en een groots dichter. Huis Clos presenteert de eerste Nederlandse vertaling van een selectie uit een van Pasolini's vroegste bundels 'L'Usignolo della Chiesa Cattolica', oftewel De nachtegaal van de Katholieke Kerk. De uitgave is tweetalig. De gedichten van de jonge Pier Paolo Pasolini tonen een hartstochtelijk dichter die zichzelf willens en wetens kluistert in de vormen van de traditionele Italiaanse dichtkunst. De antithese is de drijfkracht waarin ingeklonken passie, rebelse godsvrucht en toornige onrust samenvallen in momenten van 'tedere verschrikking'. 'In een onbestemde slachthuisstank zie ik het beeld voor me van mijn lichaam: half naakt, vergeten, bijna dood. Zo wilde ik gekruisigd worden, in een vlammend moment van tedere verschrikking.' De vertaling is van de gerenommeerde vertaler Yolanda Bloemen. Cultuurhistoricus Floris Meens schreef een nawoord.

5) Botsende supermachten – Jan van der Putten – China en Amerika op ramkoers? – Nieuw Amsterdam
De opkomende wereldmacht China en de heersende wereldmacht Amerika botsen steeds vaker. Sinds 1500 is het zestien keer voorgekomen dat een gevestigde grootmacht werd uitgedaagd door een rijk in opmars. Twaalf keer leidde dat tot oorlog, twee keer zelfs tot een wereldoorlog. De Griekse historicus Thucydides scheef over de Peloponnesische Oorlog: ‘De groeiende macht van Athene en de angst die dat Sparta inboezemde maakten een oorlog onvermijdelijk.’ De Verenigde Staten (Sparta) en China (Athene) lijken blind op ‘Thucydides’ valstrik’ af te rennen. Wordt het inderdaad oorlog tussen ’s werelds grootste economieën? Of wegen hun gemeenschappelijke belangen zwaarder dan verhit nationalisme en superioriteitsgevoel? China-kenner Jan van der Putten onderzoekt een mogelijke confrontatie aan de hand van een aantal reële scenario’s.


6) Journalistiek in crisistijd – Donald Haks – De (Nieuwe) Nederlandsche Jaarboeken 1747-1822 - Verloren
Tussen 1750 en 1850 veranderde de journalistiek in Nederland. De ‘Nederlandsche Jaarboeken’ vernieuwden het politieke medialandschap. In maandelijkse afleveringen publiceerden zij een overzicht van politiek en maatschappij, drukten zowel officiële documenten als lokale ooggetuigenverslagen af en maakten gebruik van een netwerk van correspondenten. Naast nieuws over heel het land gaven zij commentaar. Daarin toonden zij zich kritisch en verlicht waar het wetenschap en samenleving betrof en waren zij voorstander van een objectiverende journalistiek. Zij verzetten zich principieel tegen de politisering van de pers in de Patriottentijd. In de Bataafse Republiek ondermijnden de toegenomen openbaarheid en de concurrentie van andere politieke periodieken hun positie. Na 1813 voorzag het dagblad in politiek nieuws, commentaar en discussie. De in dit boek beschreven geschiedenis van opkomst en ondergang van de Nederlandsche Jaarboeken laat dus ook de geboorte zien van de politieke pers in de negentiende eeuw.

7) Vechtscheiding – Erdal Balci en Froukje Santing – Hoe Erdogan de Turkse gemeenschap splijt – De Geus
Wat de uitkomst van het Turkse referendum van 16 april ook zal zijn, voor president Erdogan is het slechts een tussenstap in de uitbreiding van zijn conservatief-nationalistische macht. Sinds hij de AK-partij oprichtte aan het begin van deze eeuw zijn de Turken meer en meer uit elkaar gedreven en gedwongen te kiezen: voor Erdogan of tegen. Die scheuring loopt dwars door de samenleving, families en vriendschappen heen en is voelbaar tot in het buitenland - ook in de Turkse gemeenschap in Nederland, zoals zichtbaar werd tijdens de couppoging in de zomer van 2016 en tijdens de diplomatieke rel tussen Nederland en Turkije in maart 2017. In Vechtscheiding beschrijven schrijver/columnist Erdal Balci en journalist/publicist Froukje Santing de oorzaken van de tweedeling. Ze analyseren hoe de heimwee naar het Ottomaanse verleden het wint van de westerse oriëntatie en besteden ruim aandacht aan de Turks-Nederlandse gemeenschap en de Nederlandse betrekkingen met Turkije.

8) Specerijen – Francesco Antinucci – Een geschiedenis van ontdekkingen, hebzucht en luxe – Ad. Donker
Heel lang - reeds tientallen eeuwen - zijn specerijen van grote invloed geweest op de wereldeconomie. Overal ter wereld en in alle tijden, vanaf de oudheid tot aan de middeleeuwen en de moderne tijd. Specerijen hebben de geschiedenis voor een groot deel bepaald. En het product dat het meest werd verhandeld omdat het, zoals we nu zouden zeggen 'een hoge toegevoegde waarde' had, was peper. Peper diende in feite nergens toe, het had geen enkele nuttige functie, net zo min als alle andere specerijen. Maar waarom wilde men dan al die volstrekt nutteloze producten hebben, zelfs ten koste van alles? Omdat ze in werkelijkheid een veel belangrijker functie hadden dan die van direct nut. Nuttige producten dienden de mensen in leven te houden, maar nutteloze producten als specerijen dienden de mensen te representeren, hun status te verlenen. Aangezien de constructie van het eigen imago voor de mens belangrijker was - en nog steeds is - dan welke functionele waarde ook, is de jacht op specerijen de opmaat geweest voor de meest lucratieve economische activiteit van de menselijke geschiedenis. Francesco Antinucci vertelt deze geschiedenis en de geschiedenis van het belangrijkste vehikel voor deze specerijen: de keuken en de kunst van het koken. Aan het eind van ieder hoofdstuk vinden we instructies voor een directe kennismaking met de keuken van weleer aan de hand van de meest typische en eenvoudig te bereiden recepten uit de keuken van het antieke Rome, van de middeleeuwen en de renaissance.

9) Denkende romans – Jeroen Vanheste – Literatuur en de filosofie van mens en cultuur – Damon
Aristoteles legt zijn rechterhand op een buste van Homerus. Hij draagt een gouden ketting met een medaillon waarop Alexander de Grote is afgebeeld. In de gebruikelijke interpretatie van Rembrandts beroemde schilderij symboliseert dit de verhoudingen tussen het beschouwelijke leven, het actieve leven en de kunst: de grote filosoof en de machtige heerser moeten erkennen dat de legendarische dichter minstens hun gelijke is. Of, anders gezegd: de filosofie respecteert de wijsheid van de literatuur. Kan literatuur een vorm van filosofie zijn? Natuurlijk zijn er belangrijke filosofen geweest die ook prachtig konden schrijven en wier werk als een literaire vorm van filosofie gezien kan worden, maar is het omgekeerde ook mogelijk: bestaat er filosofische literatuur? Kunnen gedichten, toneelstukken of romans helpen bij het beantwoorden van filosofische vragen over mens en cultuur? In Denkende romans wordt aan de hand van bekende literaire werken van onder andere Cervantes, Tolstoj, Proust en Houellebecq verdedigd dat literatuur inderdaad kan bijdragen aan het filosofische denken over mens en cultuur. De literatuur leert ons het een en ander over mens en cultuur, op een heel andere wijze dan de theoretische filosofie of de wetenschappen dat doen. Dit boek is een uitgebreide en verbeterde uitgave van ‘De Wijsheid van de Roman’

10) Revoljoetsija! – Kees Boterbloem – De betekenis van de Russische revolutie in historisch perspectief -- AUP
Dit boek kijkt naar de Russische Revolutie en met name naar de langslepende gevolgen van de bolsjewistische staatsgreep van 1917. Je kan eigenlijk beter stellen dat de revolutie ten minste twee decennia lang (van 1917 tot en met 1938) woedde, en dat het pas rustig werd in de Sovjetwereld na Stalins dood in 1953. De gevolgen van het tumult waren (zijn) schokkend: de communistische overwinnaars van 1917 creëerden een onvergelijkelijk bloedige dictatuur. Vrijwel net zo schokkend is het dat het Russische voorbeeld navolging vond, zoals in China en Cambodja in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw. Nog altijd leven we met de consequenties van die omwenteling, die zowel politiek, economisch, sociaal en cultureel was. Niet alleen zijn landen als Noord-Korea of China formeel nog altijd communistisch, maar het falen van het communisme heeft bijvoorbeeld ook veel invloed op de huidige politieke situatie in de meeste westerse landen. In het bijzonder kan de ongekende zwakte van de linkse agenda in de huidige westerse politiek voor een groot deel geweten worden aan het communistische échec. Maar weinig politieke leiders durven zich resoluut op te werpen als de voorvechters van alle onderdrukten en kansarmen en volgen de fundamentele gelijkheid van de mens consequent als hun leidend principe. Een van de centrale thema's in dit boek is dat op verschillende cruciale momenten een ander pad van historische ontwikkeling in Rusland en de Sovjetunie had kunnen worden ingeslagen die de verschrikkelijke geschiedenis vanaf 1914 en faliekante mislukking van het Sovjet-project vanaf 1917 een ander vervolg hadden kunnen geven. De mogelijkheid van het pure communisme was een illusie die veel te maken had met de overtuiging dat de wereld in al zijn facetten maakbaar was. Die gedachte vond zijn origine vond in het grenzeloze negentiende-eeuwse optimisme, ingegeven door de adembenemende toepassing van de wetenschap op de technologie (een soort vertrouwen wat ons vandaag de dag niet vreemd is). Aan de andere kant kan worden gesteld dat de Westerse welvaartsstaat die na de Tweede Wereldoorlog verrees voor een belangrijk deel ontwikkeld werd als een soort van antwoord op de Sovjet-communistische welvaartsstaat. De vrije en democratische (kapitalistische) wereld wilde laten zien net zo goed, of nog beter, te kunnen zorgen voor zijn arbeiders en boeren. Het is geen toeval dat de afbraak van die welvaartsstaat pas echt begon toen het communisme in elkaar stortte, ook al hadden Ronald Reagan en Margaret Thatcher al eerder belangrijke stappen in die richting gezet.