22-06-2015

DE LIBELLEMAN

 

Een literair kleinood heb ik voor u dat van meet tot finish een blijk van hulde is voor een nog niet zo lang in zwang zijnde genre. Het gaat om het 324 bladzijden tellende, 24 afbeeldingen bevattende De libelleman van A.L. Snijders en van AFdH Uitgevers met de ondertitel van ‘160 zkv’s’. Het genre heeft u nu meteen te pakken want zkv staat voor zeer korte verhalen. Om dat ‘zeer kort’ nader te bepalen; de twee specimina die ik zo aan u doorgeef tellen resp. 333 en 401 woorden. Dit gezegd hebbende denk ik aan de elfde schrijfwedstrijd gedichten en verhalen zoals die dit voorjaar werd georganiseerd door de Culturele Raad Papendrecht. In de plaatselijke bieb mocht ik als voorzitter van de jury vorige week woensdagavond de prijzen uitreiken. In de categorie gedichten ging de lauwerkrans naar Wim Schut, Nathalie Looij en MarjaVerschoor-Meijers en in die van verhalen gingen Caroline Leistra, Bert van de Meiden en Laura Valk met de eer strijken. Bij de sectie verhalen was een door de sectie Letteren gestelde eis van maximaal 450 woorden en werd net als bij de gedichten het thema ‘Toen en nu’ opgelegd. Ook nu weer bleek dat veel liefhebbers van de taal in de pen geklommen waren, want de oogst was rijk: 64 gedichten en 24 verhalen. Slechts één deelnemer overschreed de grens met 910 woorden en een tiental schrijvers hield zich niet aan het bepaalde thema: men bleef verwijlen in het ‘toen’ en haalde zodoende het ‘nu’ niet.

Good old Snijders – hij is van 1937 – moet u horen en derhalve zal ik twee van de 160 zeer korte verhalen die hij in 2013 en 2014 schreef integraal citeren. Maar eerst geef ik de tekst van de uitgever op de omslag. ‘In een van de verhalen in deze bundel vertelt A.L. Snijders hoe een man libellen fotografeert. Hij staat een halve nacht tot zijn nek in een inktzwarte bosvijver met de camera in zijn ene hand en een felle lamp in zijn andere. Die man zou Snijders zelf kunnen zijn: een ooggetuige zonder oordeel. De libelleman vertelde me dat hij ooit als goudsmid voor een weddenschap een zeer klein doosje met een scharnierende deksel had gemaakt, een kubus van een millimeter. Ik kon mijn oren niet geloven, maar ik had het goed verstaan, hij zou het bij zijn volgende bezoek meenemen. Naar huis fietsend mompelde ik: 'Dat kan niet dat kan niet dat kan niet', maar daar staat tegenover dat ik de libelleman nooit op een leugen betrapt heb. A.L. Snijders  maakt mee wat iedereen meemaakt maar niemand schrijft het op zoals hij. Hij is een geliefd ambassadeur van het korte verhaal geworden door wekelijks voor te lezen op radio 4 en door zijn veelvuldige aanwezigheid op festivals, in boekhandels en cafés in Nederland en België. Zijn vertaalde werk wordt gepubliceerd in de vs, Canada en Engeland.

Snijders stelt voor de campagne Nederland Leest 2015 een boek met de mooiste kortverhalen samen. Het wordt verspreid in een oplage van een half miljoen exemplaren. De libelleman is de negende bundel zeer korte verhalen (zkv's) die AFdH Uitgevers publiceert. Bijna tien jaar na de eerste bundel blijven de verhalen verrassen. Ze toveren vaak een glimlach tevoorschijn. Het verschil met het begin is dat Snijders' publiek nu vele malen groter is. De illustraties in dit boek zijn gekozen door Y. Sweering. Het is materiaal uit haar eigen verzameling: beelden die zij vond passen bij het werk van haar man.’ De 24 van Snijders echtgenote Sweering zijn een lust voor het ook en een streling van het gemoed, alleen al doordat ze de zkv’s nog een dimensie  meer geven.

De twee zkv ’s die ik bij u op laat klinken zijn het titelverhaal ‘De libelleman; en ‘Boot’. U zult met mij door dit tweetal in de ban raken van de taalvirtuositeit van A.L. Snijders. Zijn woordgebruik is immer to the point, origineel en verrassend. Daarbij komen zijn gevoel voor humor, zijn oog voor het zogenaamde kleine en zijn hang naar het eigen heim. Ik kan mij voorstellen dat u straks vraagt om nog twee short stories van Snijders. Dat doe ik de volgende keer, maar veel meer voor de hand ligt dat u de bundel De libelleman in de winkel ophaalt!

De libelleman – ‘De libelleman verscheen een of twee zomers geleden als passant bij ons huis en is sindsdien een regelmatige gast. Ik geef hem deze naam omdat hij libellen fotografeert onder ongekende omstandigheden. Hij staat een halve nacht tot zijn nek in een inktzwarte bosvijver met de camera in zijn linkerhand en een felle lamp in zijn rechter. Als bewijs laat hij de nachtfoto’s van de libellen zien. Ik voel me opgelucht, want ik houd van de naakte waarheid, de foto’s bevestigen het gesproken woord. Het onbekende leven ontvouwt zich niet volgens de lineaire regel van de tijd. Wat veertig jaar geleden plaatsvond hoeft niet eerder verteld te worden dan de gebeurtenissen van gisteren. Gisteren fietsten we door het bos naar de brievenbus. Het is niet meer nodig met een vulpen een brief te schrijven en hem onder een zegel te versturen naar je geëmigreerde vriend van de lagere school of het onvergetelijke buurmeisje dat maar een jaar in dezelfde straat woonde. Het is ook dwaas te fantaseren over je brief in de posttrein die in de nacht langs boerenhoeven met slapende honden rijdt, er wordt geen post meer over het spoor vervoerd. Alles is ongemerkt achter je rug veranderd, alleen in je hoofd bestaat het verleden nog zoals het was. Maar ook als de noodzaak verdwenen is, kun je het blijven doen, ik schrijf nog wel eens een brief. Toen de brief van gisteren in de bus gevallen was, bleven de libelleman en ik nog even praten. Hij vertelde me dat hij ooit als goudsmid voor een weddenschap een zeer klein doosje met een scharnierende deksel had gemaakt, een kubus van een millimeter. Ik kon mijn oren niet geloven, maar ik had het goed verstaan, hij zou het bij zijn volgende bezoek meenemen. Naar huis fietsend mompelde ik ‘dat kan niet dat kan niet dat kan niet’, maar daar staat tegenover dat ik de libelleman nooit op een leugen betrapt heb. Er is een kans dat dit verhaal een vervolg krijgt. 

Boot - ‘Gelderland en Overijssel maken een film over de IJssel. Ze hebben een 85-jarige vrachtboot van 26 meter gehuurd en varen daar in drie weken mee van Arnhem naar Kampen. Ze nodigen gasten uit die op- en afstappen en iets vertellen over de IJssel. Omdat ik zo’n gast ben, loop ik in Rheden in een afgesloten arm van de rivier langs een smalle betonnen trap naar beneden en klim over een groot, wachtend zandschip naar de vrachtboot waarmee ik naar Doesburg zal varen. De schipper wijst me aan de overkant de plek waar hij het schip 25 jaar geleden voor het eerst zag. Het lag daar al twee jaar onder water, alleen de bovenkant van de kajuit was zichtbaar. Hij liet het lichten, kocht het en werkte er 25 jaar aan, elke dag – ik sta met afgunst, bewondering en afgezakte schouders naar het resultaat te kijken. Iedereen ziet wat ik denk: wat kan een leven toch rijk zijn. Alles staat piekfijn in de verf. Als er vandaag een schilfertje afspringt, wordt het morgen hersteld. Na zijn twee-jaar-onder-water-periode wordt dit schip behoed voor een post-traumatische stoornis. Moderne schepen hebben een boegschroef. Dat maakt het manoeuvreren zeer makkelijk, dat doe je met je pink. Een 85-jarige moet heel anders behandeld worden, je moet voelen wat hij doet, je moet een neus hebben voor de stroom en de wind, je moet je aanpassen aan zijn bewegingen, je kunt hem niet dwingen, je moet met hem meewerken, soms wil hij zwaaien, soms wil hij klimmen. Deze schipper kan dat allemaal, hij verdient een medaille die hem door de IJssel zelf overhandigd zou moeten worden, de rivier is de enige die begrijpt wie hier vaart. In Doesburg gaan we naast een veel groter Tsjechisch schip liggen, het ligt er rommelig bij, het ruim vol met slordig geladen rollen dik ijzerdraad, de luiken schots en scheef. De geruchten zoemen over het water, het schip ligt hier al geruime tijd, er is één man aan boord, hij wacht op het stijgen van de staalprijs en hij spreekt Duits. Als ik weer vaste grond onder de voeten heb, is het donker. De schipper zit in zijn kajuit en stookt zijn Franse kacheltje uit 1930 met kleine houtjes uit een verre haven. Het is er snel warm, ik schik de man stilzwijgend in de categorie ‘gelukkige mensen’ en hoop dat dit ook zijn bedoeling is.’

 

HET MEISJE IN DE TREIN


 

Een toonaangevende thriller heb ik voor u die wereldwijd grote bijval oogst. Zo zeer zelfs dat mijn lijfblad AD kopte dat het boek elke vijf seconden verkocht wordt. Het gaat om het 358 bladzijden tellende Het meisje in de trein van Paula Hawkins en A. W. Bruna Uitgevers. De mondiale bestseller zal zeer zeker voor de komende vrije dagen – en die daarvoor en daarna! – voor spanning gaan zorgen, en dan in de betekenis van: de drang tot verder lezen. Vandaar dat op de cover staat dat Tess Gerritsen het gewoon niet kon wegleggen. De maand juni wil ik verder besteden aan de zeg maar primaire introductie van een kwartet literaire thrillers van de immer boeiende Bruna. Te weten: Lieve dochter van Elizabeth Little, De doden hebben geen verhaal van Gard Sween, De kooi van Josh Malerman en Het meisje in de trein van Paula Hawkins. De gang van zaken bij de vier is steeds een juichend bericht uit de pers en de ouverture om u te laten proeven. Als u na de vakantie de vier tot u genomen hebt wisselen wij hier onze leeservaringen uit.

Chantal Blommers in AD: ‘Thrillerspecialist Stephen King kon er niet van slapen en Steven Spielberg wil het verhaal zo snel mogelijk verfilmen. Het meisje in de trein van Paula Hawkins (42, foto) wordt volgens kenners dé boekenhype van deze zomer. Wereldwijd vliegt er elke 5 seconden een exemplaar over de toonbank. Valt na Amerika en Engeland ook Nederland voor de bestseller? Uitgever A.W. Bruna Fictie rekent er in ieder geval sterk op. Het boek ligt sinds gisteren in de Nederlandse winkels en het aantal exemplaren is al rap aangevuld tot 21.000 vanwege het verwachte succes. In New York staat het boek al 13 weken op nummer 1 en ook in Engeland belandde het meteen op de toppositie. Dit boek gaat ook Nederland inpakken,’ weet Saskia Hausel van de uitgeverij. ‘Sinds het boek halverwege januari uitkwam, zijn er al meer dan 2 miljoen exemplaren verkocht. Dat is een succesvoller debuut dan De Da Vinci Code van Dan Brown.’Het meisje in de trein gaat over Rachel, die elke dag dezelfde reis maakt vanuit een buitenwijk van Londen naar de stad. Elke ochtend ziet ze, als de trein stopt voor een rood sein, een in haar ogen perfect stel ontbijten op hun terras. Op een dag ziet ze iets vreemds, dat voor haar alles verandert. Wanneer blijkt dat de vrouw van het stel wordt vermist, stapt Rachel naar de politie om te vertellen wat ze heeft gezien en raakt ze onbedoeld betrokken bij de personen over wie ze altijd mijmerde tijdens haar dagelijkse ritje.’

Voorin een prelude: ‘Ze ligt begraven onder een zilverberk, in de buurt van de spoorrails, en haar graf is een cairn. Een klein hoopje stenen, meer niet eigenlijk. Ik wilde niet de aandacht vestigen op haar laatste rustplaats, maar ik moest iets doen voor haar nagedachtenis. Ze zal er vredig slapen, niemand die haar daar stoort, geen geluiden behalve vogelgezang en het gedreun van passerende treinen.’ En ook die: ‘Eén betekent ergernis, twee brengen plezier, drie een trouwpartij en een klein kindje vier. Ik blijf hangen op vier en kan niet verder komen. Mijn hoofd is vol geluiden, mijn mond zit vol bloed. En een klein kindje vier. Ik hoor de eksters, ze lachen, ze lachen me uit, met een schor gekakel. Een voorbode. Een slecht voorteken. Ik zie ze, zwart afgetekend tegen de zon. Niet de vogels, iets anders. Er komt iemand aan. Iemand praat tegen me. ‘Kijk nou. Kijk nou wat ik heb gedaan, door jouw schuld.’

Het begin met het chapiter Rachel: ‘Vrijdag 5 juli 2013 Ochtend Er ligt een stapel kleren naast het spoor. Lichtblauwe stof – misschien een shirt – op een hoop gegooid met iets vuilwits. Waarschijnlijk afval, deel van een lading die stiekem in het miezerige bosje naast het spoor is gedumpt. Het kan zijn achtergelaten door de baanwerkers die aan dit deel van het spoor werken, die zijn hier vaak genoeg. Of het is iets anders. Mijn moeder zei vroeger altijd dat ik een veel te levendige fantasie had; Tom zei dat ook. Ik kan het niet helpen: zodra ik die weggegooide vodden zie, een smerig T-shirt of een eenzame schoen, kan ik aan niets anders denken dan aan die andere schoen, aan de voeten die in die schoenen pasten. De trein komt schokkend, schrapend en piepend weer in beweging, het hoopje kleren verdwijnt uit zicht en met het vaartje van iemand die stevig hardloopt rollen we verder richting Londen. Iemand op de stoel achter me slaakt een zucht van onbeholpen irritatie; de stoptrein van 8.04 uur van Ashbury naar Euston kan het geduld van zelfs de meest ervaren forens behoorlijk op de proef stellen. De reis wordt geacht 54 minuten te duren, maar dat is zelden het geval: dit deel van de spoorbaan is oeroud, versleten, er zijn voortdurend problemen met de seinen en er wordt onophoudelijk aan de rails gewerkt. De trein kruipt verder; hij schommelt langs pakhuizen en watertorens, bruggen en loodsen, voorbij eenvoudige victo-riaanse huizen, die het spoor nadrukkelijk hun rug toekeren. Met mijn hoofd tegen het raampje geleund kijk ik hoe deze huizen langs me heen schuiven als een tracking shot in een film. Ik zie ze zoals niemand anders ze ziet; zelfs hun eigenaars zien ze waarschijnlijk niet vanuit dit perspectief. Tweemaal per dag krijg ik heel even een inkijkje aangeboden in andermans leven. Het heeft iets troostends om onbekenden veilig thuis te zien zitten. Iemands telefoon gaat over, een uit de toon vallend vrolijk, opgewekt melodietje. Er wordt niet snel opgenomen en het blijft maar om me heen rinkelen. Ik voel hoe mijn medereizigers op hun plaats zitten te schuiven, met hun krant ritselen, op hun laptop tikken. De trein schokt en waggelt de bocht om, gaat langzamer rijden voor een rood sein. Ik probeer niet op te kijken, ik probeer door te lezen in de gratis krant die ik bij binnenkomst op het station uitgereikt heb gekregen, maar de woorden vervagen voor mijn ogen en niets kan mijn aandacht vasthouden. In gedachten zie ik nog steeds dat eenzame hoopje kleren naast de spoorbaan liggen.

Avond. Het mixdrankje gin-tonic bruist omhoog over de opening van het blikje als ik het naar mijn mond breng voor een slok. Scherp en koud, de smaak van mijn allereerste vakantie met Tom, in een vissersdorpje aan de Baskische kust in 2005. ’s Ochtends zwommen we een kilometer naar het eilandje in de baai, we vreeën op een van de verborgen strandjes; ’s middags zaten we in een bar, sterke, bittere gin-tonics drinkend, naar zwermen strandvoetballers te kijken die met 25 tegen 25 wedstrijden speelden op het zand dat bij laag tij droogviel. Ik neem nog een slok, en nog een; het blikje is al halfleeg, maar dat geeft niet, ik heb er nog drie in de plastic tas bij mijn voeten. Het is vrijdag, dus ik hoef me niet schuldig te voelen dat ik in de trein zit te drinken. Nou wordt het leuk. Het wordt een mooi weekend, zeggen ze. Zonneschijn, wolkeloze luchten. Vroeger zouden we misschien naar Corly Wood zijn gereden met een picknickmand en de kranten, de hele middag op een deken in het vlekkerige zonlicht wijn drinken. Of anders barbecueën in de achtertuin met vrienden, of naar de Rose om in de tuin te gaan zitten, ons gezicht rood aangelopen van de zon en de alcohol naarmate de middag verstreek, en dan arm in arm naar huis zwalken en op de bank in slaap vallen. Zonneschijn, wolkeloze luchten, niemand om mee te spelen, niets omhanden. De manier van leven zoals ik dat op dit moment doe, is lastiger in de zomer, met al dat daglicht, te weinig bescherming van de duisternis, iedereen is op pad en overduidelijk overdreven gelukkig. Heel vermoeiend, en je houdt er een rotgevoel aan over omdat je niet meedoet.
Het weekend strekt zich voor me uit, 48 lege uren om te vullen. Ik til het blikje op naar mijn mond, maar er zit geen druppel meer in.’ De dagen daarna, die lopen tot 10 september 2013, kennen dezelfde literair getinte outfit! 

 

WATERLOO 1815-2015


Op dit moment van schrijven en redigeren verblijf ik aan de vooravond van een bij voorbaat memorabele dag. Want morgen passeert er een waarlijk koninklijke aangelegenheid, als de vorstenparen van Nederland, België en Luxemburg elkaar treffen bij de 200ste herdenking van de Slag bij Waterloo. In mijn lijfblad AD De Dordtenaar stelt Arno Gelder zeven vragen over de Moeder aller Veldslagen, die het einde inluidde van Napoleon Bonaparte. Uiteraard doe ik dat niet zomaar want vier recent verschenen werken leg ik voor u neer. Het gaat om het 304 blz. tellende, Onze Slag bij Waterloo - De beleving van de overwinning op Napoleon in Nederland van Louis Ph. Sloos en Vantilt, het 326 blz. tellende grote Waterloo – 200 jaar strijd van Jurriën de Jong, Ben Schoenmaker, Jeroen van Zanten en Boom, het 384 blz. tellende Antihelden - Bijzondere levens van gewone mensen uit de tijd van Napoleon van Joost Welten en Davidsfonds en het 286 blz. tellende Waterloo 18 juni 1815 – De val van de adelaar van Kees Schulten en Walburg Pers. Alle vier gul geïllustreerd! Ik wil met de komende weken het slagveld betreden met in de hand de vier Waterloo-werken die van collega-recensenten onlangs al ruim aandacht kregen. Zo kopte o.a. Bart Funnekotter in NRC Handelsblad met ‘Waterloo is nog lang niet voorbij’, Paul van der Steen in Trouw met ‘Ieder zijn eigen Waterloo’ en Lotte Jensen in de Volkskrant met ‘Deux bonbons Napoléon. Waar deze titels voor staan vertel ik de volgende keer op onze veldtocht door de werken waarvan ik nu de tekst van de uitgever op de site geef.

Onze Slag bij Waterloo; ‘Tweehonderd jaar geleden werd Napoleon bij het Belgische Waterloo definitief verslagen. Een gebeurtenis van wereldformaat die in Nederland veel sporen naliet. Tot de Tweede Wereldoorlog kenden we zelfs een heuse Waterloodag, vergelijkbaar met 4 en 5 mei, maar dan op één dag: 18 juni. In Onze Slag bij Waterloo onderzoekt Louis Ph. Sloos waarom deze gebeurtenis in Nederland zoveel indruk maakte. Het was natuurlijk de grootste en bloedigste veldslag die ooit op Nederlands grondgebied plaatsvond, maar er is meer. Zo raakte, beroerde of interesseerde de slag de meeste Nederlanders onder meer omdat deze een voortzetting was van de onafhankelijkheidsstrijd in 1813-1814. En ook in Nederland leefde in de negentiende en begin twintigste eeuw een sterke belangstelling voor de napoleontische legende. Over de Slag bij Waterloo is veel geschreven, maar niet eerder was de blik gericht op Nederland als natie. Louis Ph. Sloos behandelt thema’s als de Waterloomanie, de doden, gewonden, plunderaars en de hulpverlening na de slag. Ook heeft hij oog voor het slagveldtoerisme, de ‘helden’, de invaliden, de weduwen, wezen en veteranen, het herdenken en gedenken, de betekenis van de slag voor het Nederlandse leger en ‘Waterloo voor jong en oud’ in de literatuur, kunst en kunstnijverheid, muziek en spel.’

Waterloo: ‘Op 18 juni 2015 is het tweehonderd jaar geleden dat Napoleon zijn Waterloo vond. Over de strijd zijn talloze Engelse, Franse en Duitse boeken, films en documentaires verschenen. In België en Nederland is de aandacht voor de slag bij Waterloo altijd veel geringer geweest. Dat is vreemd, want ook Belgen en Nederlanders vochten mee en hun aandeel was belangrijker dan men vaak denkt. In dit rijk geïllustreerde boek wordt hun verhaal verteld. Jurriën de Jong is historicus en werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek. Prof. dr. Ben Schoenmaker is verbonden aan het NIMH en de Universiteit Leiden en is gespecialiseerd in negentiende- en twintigste-eeuwse militaire geschiedenis. Jeroen van Zanten is universitair docent Nederlandse geschiedenis aan de UvA. Hij schreef eerder de biografie over koning Willem II.’                 

Antihelden: ‘Revolutie en oorlog zijn al wat de klok slaat in de Franse Tijd (1794-1815). De dynamiek van deze periode is grenzeloos. Overal stort de oude wereld in en begint de moeizame opbouw van een nieuw soort samenleving. Hoe houden gewone mensen zich staande in een tijd waarin alle zekerheden wegvallen? Lees hoe antihelden van allerlei slag overleven in crisistijd. In niet eerder ontdekte brieven, dagboeken en kronieken geven zij zichzelf bloot: verlangen, hartstocht, overspel, seks, werken, wonen, geloof, lijden en sterven komen samen in indringende levensverhalen. Kijk door de ogen van een havenarbeider, kanaalgraver, koetsier, koster, student, rentenier, apotheker, soldaat en officiersvrouw, en ontdek een wereld die verrassend dicht bij ons staat. De honderden authentieke, veelal nooit eerder gepubliceerde illustraties, nemen de lezer mee terug naar de Franse Tijd. Een intiemere inkijk in het dagelijks leven van tweehonderd jaar geleden kreeg de lezer nog nooit. Joost Welten is historicus. Zijn dissertatie 'In dienst voor Napoleons Europese droom' is bekroond door de Koninklijk Nederlandse Academie van Wetenschappen.’

Waterloo 18 juni 1815: ‘Toen Napoleon, na zijn terugkomst van Elba in maart 1815, begreep dat de Europese mogendheden weigerden hem als keizer der Fransen te erkennen en zich gereed maakten hem gewapenderhand te verdrijven, ging de keizer in het offensief. Volgens de auteur was zijn plan om op te rukken naar Brussel. Zijn triomfale intocht daar zou in Europa een politieke aardverschuiving teweeg brengen met als resultaat dat de grote mogendheden alsnog bereid zouden zijn om met hem te onderhandelen. Dit plan mislukte, hetgeen het einde van zijn keizerrijk betekende. Waterloo 18 juni 1815. De val van de Adelaar beschrijft hoe dit kon gebeuren aan de hand van de veldtocht van 1815 en de slag bij Waterloo. Het afsluitende hoofdstuk behandelt een aantal punten waarin de schrijver met andere historici van mening verschilt.’

Nu de vragen van Arno Gelder en die geef ik u als  bagage mee voor onze tocht door het Waterloo-kwartet.
1 - Wanneer was de Slag bij Waterloo? In 1815 werd het leger van de Franse keizer Napoleon Bonaparte beslissend verslagen door een coalitie van Britse en Nederlandse legers en Duitse troepen uit hoofdzakelijk Pruisen. Het was voor altijd gedaan met ‘de kleine korporaal’ en de Franse overheersing van grote delen van Europa.
2 - Waar ligt Waterloo? Het plaatsje ligt circa 16 kilometer ten zuiden van Brussel. Overigens vond de slag niet in Waterloo zelf plaats, maar in en rond Eigenbrakel. Omdat de Engelse legeraanvoerder, de hertog van Wellington, zijn hoofdkwartier in Waterloo had gevestigd, werd die naam met de gebeurtenis verbonden – een staaltje van typisch Britse arrogantie.
3 - Deed Nederland mee aan de slag? Jazeker! En hoe! De Slag bij Waterloo is de grootste veldslag ooit op Nederlands grondgebied. De Nederlanden omvatten destijds immers het huidige België en Luxemburg. Duizenden landgenoten gingen onder de wapenen. De 23-jarige prins van Oranje, de latere koning Willem II, nam als generaal in Britse dienst deel aan de slag en raakte gewond aan de schouder. In het Koninklijk Huisarchief wordt de maarschalksstaf bewaard die de hertog van Wellington de prins schonk. Anna Paulowna, zijn echtgenote, koesterde in een doosje de botsplinters van haar man als aandenken. 
4 - Wat gebeurde er in Waterloo? Aan de eigenlijke slag gingen twee belangrijke slagen vooraf. De Slag bij Ligny, waarbij de Pruisische legeraanvoerder Blücher tot terugtrekking werd gedwongen, maar zijn troepen intact hield. En de Slag bij Quatre-Bras, waar het Engels-Nederlandse leger werd aangevallen, maar door weifelend optreden van de Franse maarschalk Ney, eveneens tamelijk ongeschonden, kon terugvallen op Waterloo. Daar, achter een heuvelrug, wachtte de coalitie de Franse aanval af. Die kwam, maar omdat de regen het terrein in een modderpoel had veranderd, mistte het artilleriebombardement scherpte en effect. Het Franse offensief werd beantwoord met een geallieerde tegenstoot. Desalniettemin ondernam de Franse cavalerie een aanvalspoging die de Britten dreigde af te snijden van hun bondgenoten. Nederlandse eenheden ontzetten daarop de Engelsen. Toen het Pruisische leger zich in de strijd mengde, kenden de geallieerden een overwicht dat zij niet meer uit handen zouden geven. Napoleon zette zijn laatste troef, de Oude Garde, in, maar mede door Nederlandse troepen onder leiding van generaal Chassé, liep de poging op niets uit. Toen Wellington het bevel gaf tot een algehele aanval, sloeg het Franse leger op de vlucht.
5 - Wie waren de hoofdrolspelers? Behalve Napoleon, de Franse maarschalk Michel Ney, commandant van de Keizerlijk Garde en door zijn troepen ‘Dapperste der Dapperen’ genoemd. Volgens historici liet hij tijdens de Slag bij Waterloo echter dure steken vallen. Arthur Wellesley, de eerste Hertog van Wellington, bijgenaamd ‘Old Hookey’ (vanwege zijn grote haakneus), ‘The Beau’ (dankzij zijn smetteloze uniform) en IJzeren hertog, commandeerde het Engelse en Nederlandse smaldeel. Een tactisch scherpzinnige geest. Gebhard Leberecht von Blücher, Pruisisch militair en houwdegen, Als liefhebber van het offensief werd hij ‘Maarschalk  Voorwaarts’ genoemd. Meedogenloos was hij ook. ‘Honden, willen jullie voor eeuwig leven?’ was een bekende kreet uit zijn mond ter aanvuring van zijn manschappen.
6 - Hoe lang duurde de Slag bij Waterloo? Die was in 1 dag gepiept. De strijd was evenwel intens en wreed. Inclusief de voorafgaande slagen deden er in juni 1815 300.000 strijders mee. Er vielen 23.300 doden en 65.300 gewonden. Aan Nederlandse zijde waren op 15, 16 en 18 juni 1815 ruim 2000 doden en vermisten en evenzoveel gewonden te betreuren.
7 - Wat was het gevolg van de slag? Napoleon Bonaparte werd voor de tweede keer verbannen: na het Italiaanse Elba, nu naar het eiland Sint-Helena, ver weg ergens in de Atlantische Oceaan. Daar zou hij overlijden. Met de Franse hegemonie over Europa was het definitief gedaan.’

Op mijn lagere school vertelde meester Molenaar ooit aan de hand van een grote illustratie van J.H. Isings ‘Brand van Moskou -16 september 1812’ dat de ineenstorting van het Napoleontische rijk aanstaande was. De plaat verbeeldde het zichtbare begin van het einde. Napoleon had het Kremlin moeten ontruimen en moet toen uitgeroepen hebben: ‘Dit voorspelt ons grote ongelukken’. Zijn gelijk kreeg hij in zijn Waterloo. Onze vier werken vertellen dit. En hoe!

GERONIMO

 

Ik nodig u bij deze uit voor een wervelende gang door een roman die zo verzonnen is dat de werkelijkheid op heterdaad betrapt wordt. Het gaat om het 366 bladzijden tellende Geronimo van Leon de Winter en van uitgeverij De Bezige Bij. Om met het boek in huis te vallen: de titel staat voor de codenaam van de uitschakeling van Osama bin Laden, wat na de dood in 2011 van de Saoedi-Arabische terrorist bekend werd. Voorin zijn spektakelverhaal zegt De Winter dat elke overeenkomst met bestaande figuren, organisaties, gebeurtenissen en historische feiten op louter toeval berust. In zijn dankwoord zegt de in 1954 geboren auteur dat hij opnieuw heeft mogen profiteren van de grenzeloze bibliotheek die het internet is. Op onze gezamenlijke leestocht zullen wij trachten te achterhalen welke mededeling voor het goed verstaan van Geronimo relevant is: die voorin of die achterin. Mij bereikte deze week een exemplaar Geronimo ter recensie voor u maar nu wil ik van het bestaan ervan hier gewag maken omdat de roman zo opzienbarend en spraakmakend is. Zo kopte Arjan Peters in de Volkskrant met ‘Het is allemaal te veel, te erg, te sentimenteel. Maar ook zó krankzinnig dat Leon de Winter met Geronimo de werkelijkheid benadert’. Om u de bagage aan te reiken voor onze verkenningstocht geef ik de tekst van de uitgever op de omslag en citeer ik de bladzijden 19 en 20 en deels 21 die de ouverture vormen van het eerste hoofdstuk met titel ‘Abbottabad, 11 september 2010 en subtitel ‘UBL’. U zult, net als mij gebeurde, vallen voor het proza van De Winter.

De Bezige Bij: Geronimo is een duizelingwekkende roman over onderdrukking en vrijheid, over schoonheid en rouw, over haat en liefde. Geronimo – zo luidde het codewoord dat de mannen van Seals Team 6 moesten doorgeven als ze Osama bin Laden hadden gevonden. De commando’s deden de wereld versteld staan met hun spectaculaire actie. Maar is de operatie echt verlopen zoals de officiële versie ons wil doen geloven? In deze roman speelt Leon de Winter een virtuoos spel met deze vraag. Daarnaast is Geronimo het verhaal van Apana, een Afghaans meisje dat een passie ontwikkelt voor de Goldberg Variaties van Bach, en het verhaal van Jabbar, een Pakistaanse jongen wiens kostbaarste bezit een oud keukenkrukje is, een krukje dat de loop van de geschiedenis een cruciale wending kan geven. En ook is Geronimo het verhaal van de Amerikaanse ex-commando Tom Johnson, door wiens ogen vol mededogen we naar een doortrapte, tragische en tegelijk magnifieke wereld mogen kijken.

Het begin gaat als ‘Usama bin Laden leefde vijf jaar lang achter de muren van zijn schuilhuis, zo luidt het officiële verhaal. Dat is niet correct. Geregeld is hij ’s nachts naar buiten gegaan. Ook in de vroege ochtend van 11 september 2010 – acht maanden vóór Operation Neptune Spear – was hij uit zijn huis geglipt en had hij de brommer uit de opslagplaats gereden. Zoals anders ging hij op weg naar een kruidenierswinkel die zijn deuren nooit sloot. In Abbottabad, Pakistan, was het kwart over twee ’s nachts, en UBL – de afkorting die Amerikanen voor hem gebruikten en die zijn jongste bruid, Amal, hem soms ook uitdagend in zijn oor fluisterde: ‘ubl, mijn sjeik, kom je?’ – was een gelukkig mens. Hij besefte dat hij nu geen overhaaste stappen moest zetten. Hij moest zich niet laten meeslepen door de heerlijke gedachte dat hij morgen al kon bereiken waaraan hij dertig jaar had gewerkt; langer dan dat, eigenlijk zijn hele leven, sinds hij het daglicht had gezien. Het tij zou keren. Geduld, dacht hij, geduld. Het zou onverstandig zijn, na jaren van isolement en tegenslagen, halsoverkop zijn nieuwe kennis uit te spelen. Met wat hij nu wist, was hij bij machte zijn tegenstanders te verlammen. Zijn geloof en nederigheid waren door Allah beloond. Hem was een wapen geschonken waartegen niemand zich kon beschermen. UBL wilde zijn vreugde uitschreeuwen en de stille straten en slapende huizen toeroepen: ik weet het, ik weet het, ik heb het ontdekt, ik weet nu wat niemand anders weet! Rijdend op zijn rammelende brommertje glimlachte hij terwijl hij dacht: het is waar, UBL gaat de wereld opnieuw naar zijn hand zetten! Hoe vermomde hij zich als hij ’s nachts naar buiten ging? Als volgt, zo heb ik uit de beschrijvingen begrepen: op UBL’s hoofd lag een ouderwetse helm in de vorm van een halve leren bal, met flappen die zijn oren bedekten. Op zijn neus drukte een bril met bifocale glazen die de aanblik van zijn ogen vervormden, en rond zijn hals en onderkaak had hij een sjaal gewikkeld die zijn gezicht voor een groot deel verborgen hield. ’s Winters droeg hij een halflange groene legerjas van het soort dat in grote delen van Azië mannen warm houdt. Dergelijke jassen worden overal voor weinig geld te koop aangeboden, zware jassen van dik katoen waarin een extra voering van schapenvacht kan worden vastgeknoopt (de vacht was nog niet nodig, ook al werden de nachten in deze bergstad weer koeler). Verder droeg UBL een wijde, beige broek die bij de enkels strak sloot, een zogenaamde shalwar, een model waarin hij zich ook eerder in Afghanistan jarenlang had gekleed, en zijn voeten had hij in open, versleten sandalen gestoken. Aan zijn lengte kon hij niets veranderen of verhullen. Hij was lang, veel langer dan de meeste Pakistanen, maar op de brommer viel zijn lengte niet op. Als hij afstapte, steunde hij op een wandelstok en bewoog hij met trage tred en gebogen rug, alsof hij twintig jaar ouder was. Hij deed zich voor als zomaar een man die ’s nachts op een uit gebruikte onderdelen samengestelde brommer op weg was naar een nachtwinkel die de naam The Abbottabad Nite Shop droeg. Achter op de brommer vervoerde hij een kleine koelbox waarin hij de ijsjes koud kon houden die hij zijn jongste vrouw had beloofd. Ze kende hem beter dan wie ook, beter nog dan zijn oudste vrouw. Als een wild dier was ze, met een klein maar lenig lichaam en een intuïtie die hem soms versteld deed staan. Hij had de plicht zijn vrouwen te bezoeken, maar de jongste, een vrouw met gulzige ogen en dijen vol vuur, wist altijd, ook als hij zweeg, wat zijn stemming was. Ook overdag kon ze hem tot opwinding brengen wanneer hij onder zorgen gebukt ging. Gezien zijn leeftijd kon hij de vrouw die hij die avond diende te bezoeken niet beminnen als hij niet een blauwe pil slikte – maar daarover morden de vrouwen niet.’

Dat De Winter een literair spel speelt blijkt al meteen, want ‘Usama’ moet voor ‘Osama’ opgaan. Een kleine veertig jaar terug mocht ik bij u op de proppen komen met De (ver)wording van de jonge Dürer van Leon de W., nu is daar diens Geronimo!