Een boeiend bericht uit de Tweede Wereldoorlog heb ik voor u, dat een triest gebeuren in een nieuw daglicht stelt. Het gaat om de 316 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde hardcover Rotterdam frontstad van Gerard Groeneveld en uitgeverij Vantilt met de ondertitel ’10-14 mei 1940’. Uiteraard heeft u weet van het ramzalige bombardement dat de Duitsers van Hitler bij het begin van de rampspoed vier dagen uitvoerden om te eindigen met het alles vernietigende inferno dat zij op de Maasstad ontketenden. Het unieke van het vorige week aan burgemeester Aboutaleb aangeboden Rotterdam frontstad is drieledig: de eerste publicatie van het lang verloren gewaande capitulatiedocument van kolonel Scharnoo, de vele nooit eerder gepubliceerde foto’s van vooral Duitse soldaten in de meidagen van 1940 en het point of view dat de auteur Groeneveld legt bij de burgers en de soldaten. Op een veiling via internet achterhaalde hij het handgeschreven briefje over de overgave van Rotterdam. Het Duitse leger wilde zo snel mogelijk Rotterdam veroveren omdat de nazi Hitler zijn veldtocht door Europa niet wilde frustreren. Als op 13 mei de Germaanse troepen op het Noordereiland in de Nieuwe Maas niet verder komen door de verbeten tegenstand van Nederlandse mariniers op de noordoever besluit de Duitse bevelhebber Dietrich von Cholitz twee vrijwilligers op pad over de Maasbrug te sturen, Het zijn kapelaan N. A. Commandeur en meteorologisch medewerker J. van de Mast die de Rotterdamse garnizoenscommandant Pieter Scharnoo tot overgave moeten overhalen. De foto op blz. 164 toont het duo met witte vlag dat hun boodschap; staak de strijd voor 12.00 ’s nachts en voorkom dat Rotterdam een tweede Warschau wordt. Scharnoo wil echter de burgeronderhandelaars niet ontvangen, waarop de Duitsers op 14 mei aan commandant en b. en w. een schriftelijk ultimatum sturen.
Ik pluk uit Rotterdam frontstad: ‘De weerstand, die in het open stad Rotterdam tegen de offensieve der Duitsche troepen getoont wordt, noodzaakt mij indien uwe weerstand niet onmiddelik gestakt wordt, die doelmatige maatregelen te nemen. Dit kan de volledige vernieling van het stad ten gevolge hebben. Ik verzoek U als een man die verantwordingsgevoel bezit, daarop aan de dringen. Dat het stad niet dit zware verlies lijden moet. Als teeken van overeenstemming verzoek ik U dadelijk een parlementaire te sturen, welke die noodige vollmacht bezit. Indien U binnen twee uuren na de overhandiging van deze mededeeling keen antwoord ontvang, ben ik genoodzakt die scherpste maatregelen te nemen.’ Kolonel Scharnoo geeft meteen antwoord en schrijft op het nu boven water gekomen papier: ‘Ich habe Ihren Brief empfangen. Dieser war nicht unterzeichnet und erwähnte nicht Ihren militärischen Rang. Bevor einen derartigen Vorschlag in Überwägung nehmen zu können, musz dieser mich erreichen, mit Ihren militärischen Rang, Ihren Nahmen und Ihre Unterzeichnung versehen.’ General-leutnant Schmidt reageert meteen op het verzoek door eronder zijn eisen voor het tweede ultimatum te zetten. Scharnoo neemt het verzoek om 13.15 maar dan is de bommenregen boven de stad al begonnen! Ik stel aan u voor het markante en monumentale, het opzienbarende en vernieuwend Rotterdam frontstad in de komende weken die de aanloop tot de meidagen vormen tot u te nemen. Opdat wij na de veertiende mei hier met elkaar erover van gedachten kunnen wisselen. Als intro daarop geef ik u een fragment uit de memoires van mijn vader zaliger. Die spreken voor zich. Overigens, op de bladzijden 131 en 188 lezen wij dat de Duitsers op 11 mei bij mijn dorp van geboorte, Kralingsche Veer, de Maas over wilde steken, wat een paar dagen hun gelukte.
Vader Kaptein: ‘Tegen half twee die middag werd het onheilspellend druk in de lucht van naderende Heinkel bommenwerpers. Heel hoog vlogen ze, om boven de stad gekomen daar een kring te draaien en tenslotte, laag neerkomende want er was geen afweergeschut meer, in een brede strook, tussen Kralingen en het station Hofplein, hun brisantbommen te laten vallen. De schokken die dit bombardement teweegbracht, waren opgetrokken, maakten die plaats voor vuur- en rookkolommen. Vanaf de IJsselmondselaan was het een afzichtelijk schouwspel. De opperbevelhebber, generaal Winkelman, besloot in de middag van die dag, te capituleren, met uitsluiting van de provincie Zeeland en onze overzeese gebiedsdelen. Dat was een ontroerend moment om hem dat des avonds via de radio te horen zeggen. Het kon niet anders, want zou het niet gebeuren, dam hadden meerdere grote steden het voorbeeld van Rotterdam moeten volgen. We waren nu bezet gebied en wat zou dat betekenen? In elk geval niet veel goeds. Al spoedig werden we evenals omliggende plaatsen overstroomd met vluchtelingen. In allerijl werden schoollokalen als voorlopig onderdak ingericht of werden ontredderde mensen, die vrijwel niets mee hadden kunnen nemen, liefderijk bij de burgerij ondergebracht. Wij hadden geen slaapgelegenheid over, maar namen toch ook twee dames op. Door zelf op de vloer van de huiskamer te gaan slapen, konden zij dat op ons bed proberen, na alle ontberingen. De andere morgen ben ik met buurman Klaas Dekker in de stad eens poolshoogte wezen nemen. De huizenzee tussen de Oudedijk en Oostzeedijk bleek vrijwel helemaal te zijn verwoest, maar verder dan het Oostplein konden we niet, daar was het nog een grote vuurzee. De wind die eerst westelijk was, had vrij spel omdat geen bluswater te krijgen was. De huizen die niet gebombardeerd waren,werden nu een prooi van het vuur. Voor onze logés was het fijn dat ik hun kon vertellen dat hun huis staande was gebleven daar aan de Adamshofstraat en doordat de wind in de loop van de nacht van richting was veranderd en nu oostelijk woei, er voor dat huis geen gevaar meer dreigde. Het gevolg was natuurlijk wel dat in het centrum nu veel meer bedrijven, winkels en huizen verloren gingen. Op onze tocht zagen we niet anders dan ontredderde mensen, met zo hier en daar iemand van de hogere pieten der mariniers, in vol ornaat, Daar tussen liepen representanten van het Duitse leger, zich gedragende alsof zij hier al jaar en dag de dienst uitmaakten. Onze logés bleven nog één nacht en gingen de andere dag, toen familieleden hen kwamen opzoeken en de goede conditie van hun huis bevestigden, terug naar hun eigen woning. Rotterdam bleek, toen al het puin was geruimd, geen centrum meer te hebben – haar hart kwijt te zijn.’
De waarde van op 400 foliovellen getypte herinneringen van vader Leen Kaptein is dat ze het verleden in ons collectief geheugen onderbrengen. De grote verdienste van uitgeverij Vantilt is dat zij door deskundige en gerenommeerde auteurs het verleden blijft oprakelen! Als saluut aan Vantilt geef ik haar tekst op de omslag: ‘In de vroege ochtend van 10 mei 1940 wordt Rotterdam op bruuske wijze de oorlog in gesleurd. Bommen vallen op vliegveld Waalhaven. Kort daarna dalen Duitse parachutisten uit de lucht en nemen samen met andere goed voorbereide luchtlandingstroepen het vliegveld in. Op de Maas landt een eskader watervliegtuigen van waaruit Duitse soldaten in rubberbootjes naar de kant peddelen. Ze hebben haast. Rotterdam vervult een sleutelpositie in de Duitse opmars. Het bezit van de Maasbruggen is van vitaal belang voor de achterop volgende troepen. Hitler wil dat de Vesting Holland zo snel mogelijk in Duitse handen valt. Daarvoor is een spectaculaire luchtlandingsoperatie bedacht. De verrassing is voor de Rotterdammers volledig. Zij hebben geen idee wat oorlog is, maar leren snel bij. Tegen heug en meug zitten ze vanaf het eerste uur midden in de frontlinie. Vijf beklemmende dagen van verbitterde strijd volgen, eindigend in het bekende vernietigende bombardement.
Aan de hand van nieuwe bronnen en tientallen nooit gepubliceerde foto’s en documenten vertelt Gerard Groeneveld het verhaal hoe de oorlog naar de Maasstad kwam. Rotterdam frontstad beschrijft een indringende geschiedenis waarin de persoonlijke verhalen de boventoon voeren: van Nederlandse en Duitse soldaten, maar vooral ook van de tussen het geweld gevangen burgers.’
Een in sobere doch prachtige taal vervatte roman heb ik voor u, waarin beschreven wordt hoe een man op leeftijd door een nieuwe relatie in het reine komt met zijn oorlogsverleden. Hoe een in door de Holocaust opgelopen trauma als sneeuw voor de zon verdwijnt door een ongedachte en onverwachte ontmoeting met een vrouw. Het gaat om de 214 bladzijden tellende hardcover Plotseling, liefde van Aharon Appelfeld en uitgeverij Ambo Anthos. De illustratie op de papieren wikkel laat een oudere man op de rug zien die vastberaden de weg door de galerij van bomen achter zich wil weten. In het boek betreft het de zeventigjarige man Ernst Blumenfeld, gepensioneerd medewerker van een investeringsmaatschappij, die als mislukt auteur alleen voor de la in zijn bureau schrijft. De aan depressies onderhevige man is in zijn eenzaamheid doodziek en lijdt veel pijn. Zijn ouders, vrouw en dochtertje zijn door de Roemeense nazi’s vermoord en van zijn tweede vrouw is hij gescheiden omdat zij zijn treurnis om het verleden afkeurt. En dan is daar opeens de 35-jarige ongehuwde Irina die hem na een operatie in zijn flat in Jeruzalem mantelhulp aanreikt. Ook zij heeft een door de sjoa getekend leven maar is door haar zin in het leven de tegenpool van Ernst. En dan is daar tussen de twee plotseling de vonk van de liefde die overspringt. Irina leeft hem voor hoe de ouders en grootouders te accepteren ondanks hun tekortkomingen. Ernst kampt nog steeds met de zwijgzaamheid waarin hij in zijn ouderlijk huis destijds in Czernowitz in het zuidwesten van Oekraïne moest opgroeien. De vader ligt na gedane arbeid als kruidenier immer rokend en zwijgend op de bank en de moeder hult zich ook steevaste in zwijgen. Uit verzet tegen het doodzwijgen sluit Ernst - die goed kan leren – als hij twaalf jaar jong is bij de communistische beweging aan. Hij hoopt zodoende te bereiken dat hij als Jood als gewone landgenoot aanvaard wordt. Als taalkundig virtuoos dient hij de slogans voor de partij op te stellen, waarbij hij al gauw merkt dat er tussen politieke woorden en gedane daden een groot verschil bestaat. Wanneer de Tweede Wereldoorlog uitbreekt onderscheidt hij zich in het Rode Leger maar na de rampspoed moet hij als vluchteling zijn heil zoeken in Palestina. Zijn verleden wil hij alleen van zich af schrijven wat hem niet lukt. Totdat Irina voor de deur staat.
Plotseling, liefde mogen wij niet ongelezen laten. De taal is glansrijk en het oude thema van de liefde is aansprekend gebracht. Knap is hoe Aharon Appelfeld om de doorstane Holocaust omheen schrijft. Hij doet niet direct verslag van het leed de Joden door Hitler en zijn trawanten aangedaan, maar het trilt heel zijn proza door. Overigens, de levens van auteur Appelfeld en zijn verhaalpersonage Blumenfeld liggen deels een op een. In 1932 geboren ontsnapt hij als jongen van acht een vernietigingskamp in zijn land, leeft jaren in de bossen en houdt zich schuil in dorpen en betreedt in 1945 het beloofde land Israël. Ik stel voor dat u en ik ieder afzonderlijk Plotseling, liefde van Aharon Appelfeld tot ons nemen en dat wij over een paar weken hier met elkaar over die verhaal over gemis en bezit van liefde van gedachten wisselen. Voor de goede orde: het liefdesverhaal vormt geen damesroman of fondantepos maar is een saluut aan de liefde die alles aankan. Om u het verhaal in te leiden geef ik de tekst van de uitgeverij Ambo Anthos op de site. Om u vervolgens de smaak van de taal van Appelfeld te doen proeven reik ik u integraal het eerste chapiter aan.
De uitgever: Plotseling, liefde van de veelgeprezen Aharon Appelfeld is een emotioneel boek over de groeiende liefde tussen een oudere schrijver die met zijn dramatische oorlogsverleden worstelt en zijn jonge ongetrouwde hulp. De Israëlische Ernst, in de zeventig, woont alleen. Zijn eerste vrouw en dochter zijn door de nazi’s vermoord, van zijn tweede is hij gescheiden. Hij wordt verzorgd door Irena, dochter van Holocaust-overlevenden. Langzaamaan geven ze zich bloot en ze beseffen dat ze meer voor elkaar betekenen dan ze dachten wanneer Ernst in een depressie belandt. Plotseling, liefde is ontroerend, hartverscheurend en zal geen lezer onberoerd laten.’
Appelfeld: ‘Ernst werd zeventig en voor zijn verjaardag had Irene een kwarktaart gebakken en die versierd met aardbeien. ‘Gefeliciteerd met uw verjaardag,’ zei ze, en ze zette de taart op tafel. ‘Op mijn leeftijd viert men geen verjaardagen meer,’ zei Ernst zonder haar aan te kijken. ‘Dat is niet waar,’ zei ze, en ze schrok van de woorden die over haar lippen waren gekomen. Irene werkte al twee jaar bij Ernst in huis, sinds de operatie. Ze kwam elke ochtend om acht uur en vertrok om drie uur ’s middags. Op sommige dagen bleef ze langer. Ze spraken weinig met elkaar, maar af en toe overviel Ernst haar met een vraag of met een idee dat door zijn hoofd speelde. ‘Hoe kwam je erbij een taart voor me te bakken?’ vroeg hij zonder op te kijken. ‘Ik dacht dat het u zou verblijden,’ antwoordde ze in een hele zin. ‘Mij?’ ‘Iedereen is blij met kwarktaart,’ zei ze tot haar eigen tevredenheid. ‘Ik kan genieten van lekkere taart, maar blij word ik er niet van.’ Irene begreep het verschil niet helemaal en reageerde niet. Ernst voegde eraan toe: ‘Op mijn leeftijd is blijdschap vermoeiend.’ Een jaar geleden stond hij nog gereserveerd tegenover haar, maar haar ijver en toewijding hadden zijn hart gewonnen. Nu boog hij zich voorover om te luisteren als ze hem raad gaf in huishoudelijke aangelegenheden of hem iets vertelde. Irene praatte weinig. Slechts luttele woorden kwamen per dag over haar lippen. Ze wist dat Ernst niet graag kletste of grappen vertelde. Hij was blij als ze aan een half woord genoeg had. Ernst verraste haar telkens weer. Gisteren had hij tegen haar gezegd: ‘Ik had geen ander leven willen leiden.’ Even had ze verbaasd gestaan: zijn leven was niet enkel rozengeur en maneschijn geweest. Irene zat in een hoek zonder hem aan te kijken. Ze hield ervan hem iets te eten voor te zetten en te wachten op zijn reactie, maar zorgde ervoor hem niet te storen in zijn gedachten. Soms ging hij zo op in zijn overpeinzingen dat hij vergat te eten. Ernst sprak Duits tegen haar, met hier en daar een Jiddisch woord en soms ook een zin in het Hebreeuws. Hij zei dat zijn geheugen achteruit was gegaan sinds de operatie. Irene merkte dat niet. De woorden die hij sprak waren helder en zijn verzoeken begreep ze zonder nadere uitleg. Het was haar al opgevallen: Ernst putte zich niet uit in beschrijvingen, maar bracht soms een woord uit dat fris was als een peer die zojuist was geschild en op een bordje werd opgediend. Bovendien had hij maniertjes waar ze van hield: het opzetten van de hoed voordat hij de deur uit ging, of het buiginkje wanneer ze hem zijn wandelstok aanreikte.
‘Ik had niet gedacht dat ik de zeventig zou halen,’ zei hij schijnbaar in zichzelf. ‘Godzijdank wel!’ riep Irene uit. Ernst hield niet van zulke ostentatieve vroomheid, maar gaf geen commentaar. ‘Zeventig is een mooie leeftijd,’ voegde ze er om een of andere reden aan toe. ‘Die is niet anders dan andere leeftijden. Je bent alleen zwakker en je geheugen laat je vaker in de steek.’ Irene was het niet met hem eens. Ernst was kien, hij las en schreef, en als hij uit wandelen ging, was zijn houding fier en sprong zijn voorkomen in het oog. ‘Zeventig is een mooie leeftijd, zeg je.’ ‘Heb ik het mis?’ reageerde ze meteen. ‘Natuurlijk heb je het mis.’ Irene wist inmiddels dat het woord ‘mis’ niet altijd wees op onenigheid. Soms klonk er verholen instemming met een licht plagerige ondertoon in door. De werkdag zat er bijna op. Irene ruimde de keuken op, dekte de tafel voor het avondeten, trok haar jas aan en wenste Ernst goedenavond. De weg naar huis was niet lang. Ze woonde in de oude buurt Katamon, twintig minuten lopen van het huis van Ernst. Een tijdje geleden was haar leven nog ontregeld geweest, haar dagen verward en doelloos. Dan bleef ze staan op straat en vroeg zich af: een lange wandeling maken of naar huis gaan? Nu liep ze langzaam en was ze een beetje moe, maar vol van woorden en klanken van woorden die ze in de loop van de dag had opgevangen. Irenes appartement telde drie kamers, een keuken en een balkon. Hier was ze opgegroeid en hier waren haar ouders gestorven. Na hun dood koesterde ze hun nagedachtenis met allerlei kleine, zelfverzonnen rituelen. Sinds ze bij Ernst werkte, deed ze dat minder, maar ze bleef naar de begraafplaats gaan op hun verjaardagen en sterfdagen. Op sjabbat en feestdagen ruimde ze het huis precies zo op als haar moeder altijd deed, maar de meeste van haar gedachten gingen nu uit naar Ernst. Soms, als haar angsten de overhand kregen, ging ze tegen de avond weer bij hem langs. Dan zette ze een kop thee of schilde ze een appel voor hem. Sinds ze bij Ernst werkte, ging ze niet meer naar de stad en maakte ze zelfs geen korte wandelingen meer.’
Ik haast mij u te zeggen: wij gaan in de komende weken kennismaken met een auteur die ten onrechte in het vergeetboek is geraakt. Nog pregnanter; tot op de dag van vandaag heb ik met niet één werk van deze schrijver tot mij genomen. Ik zeg dit tot mijn eigen schade en schande, want wat deze uitgeverij in haar fonds opneemt is bij voorbaat van klasse. Het gaat om de 350 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde biografie Josepha Mendels van Sylvia Heimans en Cossee met de intrigerende ondertitel ‘Het eigenzinnige leven van een niet-nette dame’. Op voorzijde omslag paperback blikt een mooie jonge Josepha ons tegemoet. Ik kan mij voorstellen dat de subtitel ook bij u wat vreemd overkomt: dat ‘eigenzinnige’ en vooral dat ‘niet-nette’. De tekst op de site van Cossee geeft enkele vingerwijzingen en die geef ik dan ook aan u door. Evenals de titels van de elf hoofdstukken van Sylvia Heimans die in 2014 promoveerde op het leven van Josepha Mendels. Ook pluk ik voor bagage op onze weg naar deze inspirerende grande dame van internet: uit Joris van Groningen ‘Mendels, Josepha Judica’ in ‘Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland’. Om mijn eerste introductie compleet te maken: ik ga het met u ook hebben over de roman ‘Je wist het toch’ uit 1948 die met de verschijning van de biografie een revival beleeft. In deze weken van herdenking het leed vooral onze Joodse landgenoten door de nazi’s aangedaan, is deze heruitgave een waardig saluut van uitgeverij Cossee.
Cossee: ‘Josepha Mendels groeide aan het begin van de twintigste eeuw op in een orthodox-joods milieu, maar kon daar moeilijk aarden. Ze begon te schrijven naast haar werk als gouvernante, en vertrok op vierendertigjarige leeftijd naar Parijs, om het benauwde Nederland achter zich te laten. Na de Tweede Wereldoorlog zou ze een gevierd auteur worden, bekroond maar ook verguisd. Mendels is een flamboyante persoonlijkheid, maar er schuilt ook een diepe, droevige geschiedenis achter haar vrijgevochten karakter. De moord op haar hele familie door de nazi’s wierp niet alleen een schaduw op haar succes, maar op haar hele leven. Zeker is dat ze los is gekomen van haar orthodoxe jeugd. Na de oorlog was de jonge Simon Vinkenoog haar minnaar en Anna Blaman haar vriendin. Ze werd een bekend en gelauwerd auteur door haar sterke, onafhankelijke vrouwelijke personages, en maakte er een punt van nergens bij te horen. Niet bij de joden, niet bij de feministen en niet bij de schrijvers: ‘De maatschappij schrijft mij niets voor. Ik doe alleen waar ik zin in heb. Ik zal sterven als een niet-nette dame.’ Wie is deze vrouw, die de verwachtingen van haar omgeving overwon en haar eigen weg koos? Die alle normen tartte door als vijfenveertigjarige vrouw een van de eerste ‘bewust ongehuwde moeders’ te worden, en die op haar tweeënzeventigste haar debuut als actrice maakte en schaars gekleed op het podium van een theater in Parijs stond? Sylvia Heimans maakt de winst- en verliesrekening op van het leven van een eigenzinnige en onconventionele schrijfster, die haar omgekomen familie op het toneel van de grote literatuur wist te brengen, en het liefst had gewild dat haar familieleden getuige konden zijn van haar succes.’
De titels van de chapiters: ‘Het Jodinnetje dat zo mooi opstellen kon schrijven’ – ‘In het Zwaluwnest veranderde mijn leven’ – ‘U weet niet wat kranten nodig hebben’ – ‘Die Bourgondiërs hebben allemaal zo’n scheve rotneus als ik’ – ‘Getrouwd voor de duur van de oorlog’ – ‘De dagen zijn lang en mijn handen zijn leeg’ – ‘Ik zal een groot schrijfster worden waar je trots op kunt zijn’ – ‘Ik was niks. Ik werd niet aangekeken. Ik bestond niet’ – ‘Een walgelijk moeilijk karakter tussen tafellaken en servet’ – ‘Omdat ik zeg wat ik te zeggen heb, ben ik er bij die domme ‘Haagse Post’ alweer uitgegooid’ – Een tweede roem.
Van Groningen: ‘Mendels, Josepha Judica (geb. Groningen 18-7-1902 – gest. Eindhoven 10-9-1995), schrijfster en actrice. Dochter van Isidore Mendels, leraar Nederlands, en Emma Levi. Josepha Mendels bleef ongehuwd. Ze kreeg één zoon. Josepha Mendels groeide op in een orthodox joods gezin in Groningen, als jongste van drie dochters. Haar vader had gehoopt op een jongen en gaf haar daarom een jongensnaam met een a erachter – ze werd Jos genoemd en later noemde ze zichzelf ook zo. Het liefst wilde ze actrice worden, maar haar vader was daar fel tegen gekant. Vanaf haar veertiende bezocht ze de Middelbare Meisjesschool (MMS) in Deventer, waar ze bij verschillende gezinnen in de kost was, en deed in 1920 eindexamen. Op de MMS beleefde ze haar eerste grote liefde: voor een meisje. Terug in Groningen ging ze naar de huishoudschool. In die tijd kreeg Mendels een kortstondige, tamelijk onschuldige verhouding met de man van haar zanglerares, de eerste van haar altijd niet-verplichtende relaties met mannen. Vaste verbintenissen leken haar een gevangenis. Dat was in die dagen een opmerkelijk feministische houding, maar misschien was die eerder tekenend voor haar tegendraadse, eigenzinnige karakter dan politiek of ideologisch geïnspireerd. Na de huishoudschool ging ze naar de kweekschool, maar in plaats van lerares werd ze in 1923 gouvernante in Den Haag, waar haar ouders naartoe waren verhuisd. In 1927 ging ze eerst als lerares vervolgens als directrice werken bij het Zwaluwnest, een avondopleiding in Den Haag voor armlastige joodse meisjes. Hier leerde ze tekenlerares en schilderes Berthe Edersheim kennen, een vriendin voor het leven, die haar aanspoorde haar ambities als schrijfster te verwezenlijken. In 1936 toog Josepha Mendels als freelance journaliste naar Parijs. Ze werkte daar als correspondente voor onder andere het ‘Kamper Nieuwsblad’, ‘De Dameskroniek’, ‘Elseviers Weekblad ‘en ‘NRC’en schreef over uiteenlopende zaken, maar vooral over mode en het uitgaansleven, zoals theater, film en musea. Om te verhullen dat zoveel artikelen van één auteur afkomstig waren, publiceerde ze vaak onder pseudoniem.
Toen ze in mei 1940, na het uitbreken van de oorlog, als Jodin gedwongen werd uitsluitend nog onder pseudoniem te publiceren, weigerde ze dat uit principe. Ze staakte haar journalistieke werkzaamheden en begon aan haar eerste roman, ‘Rolien en Ralien’. In 1942, toen de razzia’s van de Duitsers op de joden op gang kwamen, dook Mendels enige tijd onder bij vrienden in Parijs en vluchtte ten slotte naar Spanje. Ze werd beroofd door haar gids en vlak over de grens in Figueras aangehouden door de Spaanse autoriteiten. Na een kortstondige gevangenschap lukte het haar via Madrid naar Lissabon te ontkomen. Omdat ze op de bezorging van een mantelpakje wachtte, miste ze haar vlucht naar Londen – een geluk, want het toestel werd door de Duitsers neergehaald. Met een volgende vlucht bereikte Mendels alsnog de Engelse hoofdstad. Daar werkte ze bij de Franse afdeling van de Rijksvoorlichtingsdienst in Stratton House, bij de luisterdienst van de Nederlandse radiodienst. Mendels maakte berichten van de uitzendingen uit bezet Nederland. Later werkte ze bij ‘Nouvelles de Hollande’, een informatieblad voor Franstalige landen. Intussen had ze een verhouding met een getrouwde Nederlandse man, een vluchteling die zijn gezin had moeten achterlaten. Ze zou er later over schrijven in ‘Je wist het toch’ (1948), dat zoals het meeste van haar werk een autobiografische roman is. Kwam Josepha Mendels zelf relatief veilig de oorlog door, haar moeder, haar beide zussen Edith en Ada, haar zwager en twee neefjes werden door de Duitsers gedeporteerd en vermoord.
In maart 1945 keerde Mendels terug naar Parijs, waar ze ging werken bij de voorlichtingsdienst van de Nederlandse ambassade, het Bureau d’ Information. Twee jaar later verscheen haar debuutroman Rolien en Ralien (1947), een verhaal over de ontluikende lesbische gevoelens van een jong meisje. Een jaar later beviel ze, 46 jaar oud, van een zoon, Eric. De vader was een getrouwde man die zijn zoon vaak bezocht, maar Mendels had geen vaste verhouding met hem. Erics opvoeding nam ze zelf ter hand, met hulp van Nederlandse au pairs, want ze was inmiddels weer volop aan het werk als correspondente voor talloze Nederlandse kranten, weekbladen en magazines, waaronder ‘Vrij Nederland’. In 1953 verhuisde Mendels van de Rue Mouffetard, waar de roman Alles even gezond bij jou (1953) zich afspeelt, naar een appartement aan de Rue Trétaigne. Vijf jaar later trok de inmiddels gescheiden Berthe Edersheim bij Mendels en haar zoon in. Pas in 1970 publiceerde ze een nieuwe – en haar laatste – roman, De speeltuin. Op 72-jarige leeftijd begon ze nog een korte carrière als actrice, een sinds haar jeugd gekoesterde wens. Ze kreeg een hoofdrol in Grenouille (Kikker), een avantgardistisch stuk van regisseur Pierre Sala. Zo trad ze zes keer per week anderhalf uur op in het Théâtre des Mathurins. Daarna speelde ze nog in enkele Franse films en televisieseries, zoals ‘La marge’ en ‘Petit déjeuner compris’. In 1992 keerde ze met Berthe terug naar Nederland en ging in Eindhoven wonen om dichter bij haar zoon en zijn gezin te zijn. Berthe Edersheim overleed er in 1993, Josepha Mendels twee jaar later. Ze werd begraven op de gemeentelijke begraafplaats Woensel in Eindhoven.
Mendels’ eerste roman Rolien en Ralien kreeg een eervolle vermelding van de stad Amsterdam. Haar derde roman, Als wind en rook (1950), werd bekroond met de Vijverbergprijs van de Jan Campertstichting. De vader van Robinson Crusoë kreeg de Onderscheiding jeugdboek over een kunstenaar. Haar onuitgegeven, maar wel opgevoerde toneelstuk ‘Breng de bessen Berthe’ (1957) kreeg een bekroning van de gemeente Amsterdam. In 1964 werd ze door de Franse staat geëerd met de benoeming tot Chevalier dans l’Ordre des Palmes Académiques voor haar culturele verdiensten. Voor haar gehele oeuvre ontving Josepha Mendels in 1986 als eerste de Anna Bijnspriis.
Een intrigerend, onthullend, fascinerend, zeer betrokken bericht uit de Tweede Wereldoorlog en de nasleep daarvan heb ik voor u, dat ons vooral in de meidagen van herdenking en viering een pas op de plaats laat maken. Het gaat om het 236 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde Verraad van Roel van Duijn en van uitgeverij Aspekt met de toonzettende ondertitel ‘De driehoeksverhouding van een verzetsechtpaar en een SD-agent’. Op de omslag zien wij de drie hoofdpersonages: Herman Reef, zijn vrouw Leen Reef-Weel en Hauptscharführer Konrad Hofmann. Meerdere malen heb ik het met u gehad over de wirwar van het verzet in de jaren 40-45. Mijn vader zaliger weigerde in de zomer van 1944 zijn baas te assisteren bij het drukken van de illegale verzetskrant Trouw. Vader zette hem alleen in de morgen voor het feitelijke werk op het goede spoor. In de middag waren de drukpersen in volle gang toen Duitse soldaten de drukkerij door verraad binnenvielen en Wegeling en zijn kompanen in een vrachtwagen geslingerd werden. Enkele weken daarna werd de man in het kamp Vught Wegeling gefusilleerd. De jaren van na de bevrijding bleef vader worstelen met de vraag waarom zijn baas het gewraakte blad drukte. Was het alleen uit liefde voor het vaderland? Overigens werd het lijk van de verrader door het verzet onder Zoetermeer in een wetering gedumpt. Toen ik de Trouw-editie van zaterdag 23 april tot mij nam werd ik getroffen door het grote artikel onder de titel ‘Moffenhoer? Nee, een verzetsheldin!’ van de vroegere politicus, politiek activist, schrijver en publicist Roel van Duijn (1943) die mij vooral bijblijft als vroegere provo. De intro boven het stuk vermeldt dat Leen Reef geen verraadster was, want in zijn boek rehabiliteert Van Duijn zijn gewezen schoonmoeder. Door een geheime verhouding met een SD’er redde zij haar man en andere verzetsstrijder uit Vught. Ik reik u integraal Van Duijns verhaal aan met de belofte aan u dat wij in de maand mei hier met elkaar van gedachten wisselen over het oprakelen van een brok lastige geschiedenis, die na de oorlog onder het tapijt geschoven werd.
Nu Van Duijn: ‘Mijn ex-schoonvader Herman Reef werkte als jonge, Twentse pacifist eind jaren dertig bij apparatenfabriek Hazemeyer, in de oorlogsindustrie, en dat voelde tegenstrijdig. Het Hengelose bedrijf werd een belangrijke leverancier voor de Duitse Wehrmacht. Na de Hitleriaanse overrompeling van Nederland vormden Herman, zijn vrouw Leen en hun vrienden al gauw een verzetsgroep. Zij voelden er niets voor om 'achter het behang te zitten', zoals Herman het noemde. Hij doelde daarmee op mensen die zich uit lafheid koest hielden. ‘Wij gingen iets doen en meer doen, wat voor mij grote spanningen meebracht. Maar het moest.’ Ze verspreidden de gestencilde bladen van De Vonk, Vrij Nederland en De Waarheid. Ook hielpen ze onderduikers. Zelf bedachten ze oproepen tot verzet. Soms maar minuscule papiertjes legden ze bij Hazemeyer en andere fabrieken in kozijnen en toiletten. Vrijheid voor alle politieke gevangenen en geïnterneerde Joden.
In de doodstille nacht van 13 oktober 1942 slopen de twee ex-pacifisten Herman Reef en Harry van Genuchten met een zelfgemaakte bom door de verduisterde straten naar de spoorbaan, niet ver van het onzichtbare station van Hengelo. Ze wisten dat 's ochtends vroeg de eerste trein voor de Wehrmacht zou vertrekken en groeven hun explosief langs de rails in. Een railwachter vond de bom bijtijds, verspreidde het nieuws en een marechaussee kon niet nalaten het te melden aan het politiebureau. Die informeerde prompt de Sicherheitsdienst. Alledaags verraad. Een Nederlandse railwachter, een Nederlandse marechaussee en vervolgens een Nederlandse politiecommissaris - geen van allen nazi's - hebben Herman en zijn collega's in gevreesde handen gebracht. Op vrijdag 23 oktober 1942 stopte een overvalwagen vol grijsgroene Grüne Polizei voor het grote fabrieksgebouw aan de Bornschestraat. Alle arbeiders van de gereedschapswerkerij moesten aan de wand gaan staan, terwijl de laden van hun werkbanken doorzocht werden. Namen werden afgeroepen en Herman moest als een van de eersten van de arrestanten naar voren komen.
De arrestatiegolf was rampzalig breed, tot in Rotterdam toe. De Hazemeyergroep had zich gaandeweg verbonden aan de communistische Nederlandse Volksmilitie. De bom was niet ontploft onder Wehrmachtgeneraals die in de trein zouden hebben gezeten, maar onder de verzetsstrijders zelf. Drie dagen na de mislukte aanslag vermoordden de Duitsers vijftien bekende linkse mensen. Rauter rapporteerde opgetogen aan Himmler over het intimiderende effect van deze represaille. Gedurende bijna twee maanden zaten de Hengelose arrestanten in de Arnhemse koepelgevangenis en werden ze dagelijks opgehaald voor verhoor, in de kelders van de Kraton, het gebouw aan de Utrechtsestraat. Herman werd niet alleen verdacht van de aanslag en het verzamelen van wapens, maar ook van het verspreiden van illegale lectuur. Herman ontkende, maar dit kon onmogelijk goed aflopen. Na zeven weken werden de Hengeloërs overgebracht naar het concentratiekamp Amersfoort, waar Herman mocht plaatsnemen in een van de 'dodencellen'. Op 1 februari 1943 belandde de Hazemeyergroep in concentratiekamp Vught. Herman, nummer 1810, was in augustus niet bij de vier van hen die doodgeschoten werden. De dappere ontkenner overleefde. In kwellingen, dat wel. Het is in deze periode dat Leen de hoofdrol overneemt.
Zij, mijn ex-schoonmoeder, heeft me haar verhaal verteld, maar ik kon haar toen nog niet geloven. Zij wilde na de arrestatie weten waar haar man was, vastbesloten om hem vrij te krijgen. De opening voor haar waagstuk vond zij bij een Duitse SD'er in Arnhem. Hem leerde zij kennen toen ze daar verscheen om informatie over het lot van haar man in te winnen; maar met het plan om de man zover te krijgen dat hij Herman zou vrijlaten. Haar flirt sloeg aan. Hauptscharführer Konrad Hofmann nodigde haar uit om samen te dansen in het Wehrmachtsheim, toen gehuisvest in het gebouw Musis Sacrum. Leen stond doodsangsten uit, maar ze danste echt met hem, tussen de oorlogsmisdadigers en de moffenmeiden. In de nacht na het feestje heeft zij hem, in haar bordeauxrode jurkje, bewogen om mee te werken aan de vrijlating van haar man. Hoewel Leen aanvankelijk geen andere bedoeling had dan Herman te bevrijden, heeft zich uit haar pseudo-erotische bevrijdingsactie en Konrads eenzame verlangen iets ontwikkeld dat serieus genoeg was om haar ook lang na de oorlog eens naar hem te doen afreizen in de Bondsrepubliek.
Uit de archieven blijkt dat SD-man Konrad Hofmann een onverwacht menselijk gezicht had. Het naoorlogse oordeel van de procureur-fiscaal in Arnhem, mr. J. des Tombe, luidde dat Hofmann zich niet alleen nooit schuldig heeft gemaakt aan enig misdrijf tegenover het Nederlandse volk, maar dat hij ook 'in meerdere gevallen de Nederlandse bevolking de helpende hand heeft geboden'. En ‘dat de heer K. Hofmann zich als SD-agent zeer humaan heeft gedragen en verschillende SD-slachtoffers door het afleggen van voor hen gunstige verklaringen voor veroordeling tot de dood heeft behoed’. Dat Hofmann zich wel vaker sterk maakte voor vrijlatingen lees ik in het relaas van de Politieke Recherche. Hofmann heeft eind 1944, toen de SD was uitgeweken naar Zutphen, voor elkaar gekregen dat drie vrouwen van de familie Harskamp zijn vrijgelaten. Zijn misdadige collega Heinemann verklaarde na de oorlog: ‘Vrouwenkwesties werden door de heer Hofmann verwerkt.’ Niet alleen in Zutphen, maar ook in Arnhem had Hofmann deze prettige specialisatie - zie zijn ontmoeting met Leen. Zij had de zenuwslopende taak op zich genomen om zonder enige hulp de vijand ertoe te brengen haar wil te volgen. Toen Herman ruim een jaar in Vught zat kon hij zijn ogen niet geloven. Als in een droom zag hij Leen in gezelschap van een paar hoge SS-mannen lopen in zijn werkplaats van het Philips Kommando. Hoe kon dat? Wat had het te betekenen? Het is een feit dat er op de ochtend van 28 april 1944 iemand in de gereedschapsmakerij van het Philips Kommando verscheen en zeven nummers afriep. Nummer 1810 was entlassen. Niet alleen hij, maar ook zijn kameraden, die nooit geweten hebben aan wie zij hun bevrijding te danken hadden. Voor een 'communistische saboteur', die een aanslag op een militair object had gepleegd, is hij verrassend snel vrijgelaten. In principe zaten deze verzetsmensen die in langfristige Schutzhaft waren, er de hele oorlog, als ze het al overleefden. Een paar maanden later zijn in Vught 23 medewerkers van het illegale Trouw geëxecuteerd. Een toelichting op zijn vrijlating heeft nummer 1810 nooit gekregen. Grote kans dat deze bevrijding zijn leven heeft gered, want een maandje later moest een groot aantal ex-lotgenoten van het Philips Kommando naar Dachau. In de roes van omhelzingen en bloemen bleven de vragen. ‘Hoe heb jij mij toch uit dat kamp gekregen, wat deed jij daar met die moffen?’ Fluisterend antwoordde ze: ‘Beloof je me dat je het aan niemand zegt? Door een goed contact met een goede Duitser.’ ‘Goede Duitser zeg je? Ik had nog liever in het kamp willen blijven dan op zo’n manier te worden bevrijd.’ Zijn bevrijding had hij zich voorgesteld als het geslaagde gevolg van een heldhaftige opstand, nu was het een misselijkmakende streek van zijn eigen vrouw geweest. Bevrijd. Maar gevangen in weerzin tegen de manier waaróp. Op overvalmomenten stokte zijn overgave aan het nieuwe geluk en hij méénde zijn verwijt dat zij hem beter helemaal niet had kunnen bevrijden, dan op deze manier. Dat hij dan liever dood wilde. Hij probeerde het verraad te slikken. Kon een vijand uiteindelijk hun vriend zijn? Onvoorstelbaar. Zijn bevrijding had hij zich voorgesteld als het geslaagde gevolg van een heldhaftige opstand van Nederlandse arbeiders en boeren. En nu was het een misselijkmakende streek van zijn eigen vrouw geweest. Hoe verwarrend was het dat zijn bevrijdster, zijn geliefde, ook zijn kwelgeest was: die het met de vijand gehouden had. Dit overspel van Leen was puur verraad. Fout! Waarom had ze het niet overgelaten aan het geallieerde leger of een knokploeg? Oorlog is mannenzaak. Herman en Leen meden het beschamende onderwerp, maar er gingen geruchten. Sommigen van het Twentse verzet beschuldigden Leen van verraad. Hadden ook andere gevangenen haar gezien toen zij in Vught was met de SS'ers? En hadden anderen haar mogelijk in gezelschap van Hofmann gezien, in Hengelo? Enkele verzetslieden vonden dat Leen gefusilleerd moest worden. Als straf voor haar omgang met een Duitse militair. Uit angst zijn Herman en Leen niet meteen weer in Hengelo gaan wonen.
Het is zeker dat Leen met haar moedige relatie niet alleen een beslissende zet heeft gegeven aan de bevrijding van haar man, maar ook aan die zes groepsgenoten, die allemaal op dezelfde dag vrij zijn gekomen. Als de dood is Leen geweest. Bang om als moffenhoer op straat kaalgeschoren en met pek besmeurd te worden. Toch heeft ze het hem gelapt. Mijn scepsis heeft door de bestudering van de archieven plaatsgemaakt voor grote bewondering. De Nederlandse autoriteiten hebben de geruchten over haar verraderrol gelukkig niet serieus genomen. Herman en Leen trokken zich in 1946 vanuit Eindhoven terug in een zomerhuisje aan een riviertje bij Ommen. Daar is in 1946 hun dochter Josti, mijn ex, geboren. Herman en Leen hielden van elkaar, maar vergeven heeft Herman haar zijn bevrijding nooit, wat niet heeft bijgedragen aan de verwerking van zijn kamptrauma. Dom genoeg heeft ook oorlogspsychiater Jan Bastiaans Leen verweten dat zij hem zo verraderlijk bevrijd had. Voor Leen is het net zomin als voor Herman ooit echt vrede geworden. De Duitsers waren verslagen, maar de oorlog woedde in hun huwelijk voort. Precies dertig jaar na zijn arrestatie heeft Herman, uitgeput door nachtmerries en wisselende emoties van afschuw en liefde, inderdaad voor de dood gekozen. Leen heeft stank voor dank gekregen, miskenning en verdenking. En ze moest daarover zwijgen als was ze fout geweest.
Het lucht mij op dat ik haar geheim uitgegraven heb, omdat zij lange tijd een wolk boven mijn hoofd geweest is. Leen was een moedige bevrijdster, maar slachtoffer van ingebeeld verraad. Nu begrijp ik waarom zij soms een wat verbitterde indruk maakte. Voor Herman was er de eer dat hij een verzetsman was geweest en voor zijn pijnlijke herinneringen aan de concentratiekampen bestond respect. Zij was slechts 'de vrouw van' geweest en over haar echte, belangrijke verzetsdaad durfde zij in het openbaar niet te spreken. Lekte die toch uit, zoals bij Bastiaans was gebeurd, dan volgde een pets op haar neus. Het gevolg was gesmoord zwijgen, met wisselende gevoelens. Een schuldgevoel tegenover Herman, als zij met hem meedacht. Dan weer woede, als zij te ver met hem meegedacht had. Miskenning dat ze door hem niet geëerd werd om haar bevrijdingsdaad, haar heldinnenwerk. Terwijl toch háár verzetsdaad gelukt was en Hermans bom nooit ontploft was. En dan ook nog een onbestemd verlangen naar Hofmann, omdat die haar wél begrepen had en ook haar, door Herman gehate, maat geweest was. Een succesvolle, maar tragische driehoeksverhouding. Haar ook zelfgekozen einde kwam in 1992. Het zilvergrijze vrouwenbeeld naast de Kraton, dat als symbool van de Nederlandse vrouw in oorlogstijd uitziet op de Arnhemse Rijn, is voor mij het monument voor Leen Reef-Weel. Ze redde wat te redden viel, deze verzetsheldin, die dat niet mocht wezen. Omdat in oorlogstijd de vijand zonder uitzondering vijand is en de vrouw slechts vrouw.’
Met de regelmaat van goedlopende klok mag ik boeken bij u introduceren uit het fonds van de door u en mij zo beminde uitgeverij De Geus uit Breda. Ook nu weer bereikte mij een zestal nieuwe publicaties die – met een saluut aan de voor velen zogenoemde meivakantie – die het bij velen van u goed zullen doen. Ik leg deze werken voor u neer met het verzoek aan u die tot u te nemen en met het plan die over een paar weken met elkaar hier te bespreken. Ik reik u nu de tekst van de uitgeverij aan, opdat u het thema te pakken krijgt. Naar genre van het sextet: van strip tot dagboek, van biografie tot roman!
1 De Arabier van de toekomst - Een jeugd in het Midden-Oosten (1984-1985) - Riad Sattouf
‘In 1984 is de kleine Riad zes jaar oud en nog altijd een betoverend mooie man, met de blonde haren van zijn Franse moeder. Een man die voor de grootste uitdaging van zijn leven staat: hij gaat naar school. En niet in Frankrijk, nee, in het land waar zijn vader vandaan komt, het Syrië van Hafez al Assad. Autobiografische striproman.’
2 Haring aan de Seine – Een liefde in Parijs – Marjoleine Oppenheim-Spangenberg
‘Marjoleine vertrekt in de jaren tachtig met haar 14 jaar oudere liefde Boy naar de Franse hoofdstad om samen een nieuw leven op te bouwen. Er waait op dat moment een frisse wind – de net gekozen socialistische president Mitterand belooft verandering. Samen starten ze een bescheiden winkelketen, waarin ze haring, paling, zalm en kaviaar verkopen. Al snel wordt het een succes. Ze krijgen een boeiend sociaal leven en hun zoon wordt geboren. Ze vinden steeds makkelijker hun weg in de complexe stad. Maar er zit een keerzijde aan hun succes: Boy gaat meer en meer drinken en Marjoleine raakt hem langzaam maar zeker kwijt. Toch blijft ze.’ Geromantiseerde non-fictie.
3 Adieu Parijs – Léon Werth
‘Het is juni 1940. De Duitsers staan op het punt Parijs binnen te vallen en acht miljoen Parijzenaren vluchten naar het zuiden. Onder hen ook LéonWerth en zijn vrouw. Iedereen – arm en rijk, van vrouwen alleen tot complete gezinnen – ontvlucht de stad, zo goed en zo kwaad als het gaat. In auto’s, op fietsen, op ossenwagens, liftend of lopend. Iedereen heeft honger, iedereen is kapot, iedereen is op zoek naar onderdak, eten, benzine, en vooral naar hoop.’Dagboek en ooggetuigenverslag.
4 Het laatste vaarwel – Robert Haasnoot
‘Als zijn grote liefde Evie na jarenlange afwezigheid weer in het dorp opduikt, herleeft Albert het verleden dat zijn toekomst bepaalde. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog lag hun dorp hevig onder vuur. In een paranoïde toestand beschoten Nederlandse soldaten behalve de vijand ook onschuldige dorpelingen. Te midden van angst en dood bloeide de liefde tussen de jonge Evie en Albert op, terwijl ze zich dagenlang schuilhielden voor het geweld. Na de capitulatie was Albert niet meer in staat haar lief te hebben. Maar de terugkeer van Evie dwingt hem nu, achtentwintig jaar later, onder ogen te zien wat hij al die tijd verdrongen heeft.’ Roman gebaseerd op non-fictie.
5 De dochter van Stalin – Het veelbewogen leven van Svetlana Alliloejeva – Rosemary Sullivan
‘Svetlana Alliloejeva groeit op binnen de muren van het Kremlin. Ze is eigenwijs, intelligent, maar ook eenzaam, vooral na de zelfmoord van haar moeder. Ze heeft geen weet van de verschrikkingen die buiten het Kremlin plaatsvinden. Ook begrijpt ze niet waarom het ene na het andere familielid plotseling verdwijnt. Pas als ze ouder wordt, beseft ze wat voor man haar vader is en wat voor gruweldaden hij op zijn geweten heeft. Na zijn dood vlucht ze naar de Verenigde Staten. Maar ook al was ze geen onderdeel van haar vaders regime, Svetlana kan zijn reputatie niet ontlopen.’ Biografie.
6 De tolk van Java – Memoires van een oorlogstolk – Alfred Birney
‘Voor een Helmondse schoenmakersdochter, een Indische voormalige oorlogstolk en hun zoon – de verteller – bestaat er geen heden. Er is alleen een belast verleden: de jeugd van de moeder tijdens de Tweede Wereldoorlog in Brabant; de jeugd van de vader, die na de oorlog van Oost-Java naar Nederland vlucht; en de jeugd van de verteller die, geterroriseerd door zijn paranoïde vader, zijn tienerjaren op een internaat doorbrengt. Jarenlang zal hij zijn ouders achtervolgen met vragen over de oorlog, die ook hij als een zware last met zich meedraagt. Hun verhalen zijn spannend, hilarisch, gruwelijk, treurig en rauw. Hun onderlinge verhouding is afwijkend: ze zijn eerder tot elkaar veroordeeld dan dat ze een liefhebbende band hebben, met de herinnering als hun gezamenlijke vijand.’ Roman.