25-06-2018

Verwarring

Ik leg virtueel bij uw reisbagage in de hal, op de leestafel naast uw bankstel, op het krukje naast uw ligstoel in de tuin het derde deel van de autobiografische romanreeks De Cazalets. Ik ga u derhalve heerlijke leesuren bezorgen in de vakantieweken, die voor velen van u in het verschiet liggen. Het gaat om de 490 bladzijden tellende paperback Verwarring van Elizabeth Jane Howard en Atlas Contact. Eerder mocht ik het met u hebben over de eerste twee delen Lichte jaren en Aftellen en als reminder geef ik het Voorwoord van de in 2014 overleden Engelse schrijfster. Ook reik ik de tekst van de omslag en van de eerste twee pagina’s aan, opdat u in de stemming van Verwarring komt. De volgende keer vertel ik iets over de eigen leeservaringen. Of u nu thuis blijft of elders gaat, met dit kostuumdrama zit u gebakken. 

Elizabeth Jane Howard: ‘De volgende achtergrondinformatie is bedoeld voor de lezers die Lichte jaren en Aftellen, de eerste twee delen van deze kroniek, niet hebben gelezen. William en Kitty Cazalet, die door hun familie de generaal en de baronie worden genoemd, brengen de oorlog door in Home Place, hun landhuis in Sussex. De generaal is nu nagenoeg blind en gaat vrijwel nooit meer naar Londen om de scepter te zwaaien over de houthandel van de familie. Ze hebben drie zonen en een ongetrouwde dochter, Rachel. De oudste zoon, Hugh, is getrouwd met Sybil en heeft drie kinderen: Polly, Simon en William (Wills). Polly krijgt thuisonderwijs, Simon zit op kostschool en Wills is vier. Sybil is al enige maanden erg ziek. Edward is getrouwd met Villy en heeft vier kinderen. Louise is aan het bezwijken voor de liefde – met Michael Hadleigh, een geslaagde portretschilder, ouder dan zij en nu bij de marine – in plaats van een carrière als actrice na te jagen. Teddy staat op het punt bij de raf te gaan. Lydia volgt thuisonderwijs en Roland (Roly) is een peuter. Rupert, de derde zoon, is al sinds Duinkerken in 1940 vermist in Frankrijk. Hij was getrouwd met Isobel, met wie hij twee kinderen heeft gekregen, Clary, die met haar nichtje Polly thuis les krijgt (maar Polly en zij willen graag naar Londen om een volwassen leven te gaan leiden), en Neville, die op een voorbereidende kostschool zit. Isobel is bij de geboorte van Neville overleden, en Rupert is vervolgens getrouwd met Zoë, die veel jonger is dan hij. Kort na zijn verdwijning heeft ze een dochter gekregen, Juliet, die hij nooit heeft gezien. Rachel leeft voor anderen, wat haar boezemvriendin Margot Sydney (Sid), een vioollerares uit Londen, vaak moeilijk vindt. Edwards vrouw Villy heeft een zuster, Jessica Castle, die is getrouwd met Raymond. Ze hebben vier kinderen. Angela, de oudste, woont in Londen en heeft de neiging zich in ongelukkige liefdesaffaires te storten; Christopher heeft een zwakke gezondheid en leidt nu met zijn hond een teruggetrokken bestaan in een woonwagen. Hij werkt op een boerderij. Nora is verpleegster en Judy zit op kostschool. De Castles hebben wat geld en een huis in Surrey geërfd. Juffrouw Milliment is de hoogbejaarde gouvernante van de familie: ze is begonnen met Villy en Jessica, en geeft nu les aan Clary, Polly en Lydia. Diana Mackintosh, een weduwe, is Edwards meest serieuze minnares. Ze verwacht een kind. Edward en Hugh hebben allebei een huis in Londen, maar dat van Hugh in Ladbroke Grove is het enige huis dat op dit moment wordt bewoond. Aftellen eindigde met het nieuws dat Rupert nog leefde en met de Japanse aanval op Pearl Harbor. Verwarring begint in maart 1942, kort nadat Sybil is overleden.’

Atlas Contact: In Verwarring van Elizabeth Jane Howard staan de lange, donkere jaren van de oorlog centraal, met voedselschaarste, de constante dreiging vanuit de lucht, berichten van gesneuvelde vrienden en geliefden. De chaos op het wereldtoneel wordt weerspiegeld in de turbulente privélevens van de Cazalets, die de oorlog grotendeels doorbrengen op het familielandgoed Home Place. Tot ieders verbazing stort de eigenzinnige Louise zich in een ongelukkig huwelijk met de veel oudere, ambitieuze Michael – die meer geïnteresseerd is in zijn officierscarrière, en in zijn moeder, dan in zijn jonge bruid. Polly moet wennen aan het leven na de dood van haar geliefde moeder. Zoë begint een affaire met een getroebleerde Amerikaan. Terwijl Clary probeert de hoop levend te houden dat haar vermiste vader Rupert ooit ongedeerd uit Frankrijk terug zal keren. De Cazalets: voor de liefhebbers van Downton Abbey.

Elizabeth Jane Howard: ‘Deel 1 Polly Maart 1942 De kamer was een week dicht geweest; de calicot zonwering voor het raam op het zuiden met uitzicht op de voortuin was neergetrokken; de koude muffe lucht werd overgoten door een perkamentkleurig licht. Ze ging naar het raam en trok aan het koord; het scherm schoot met een klap omhoog. De kamer lichtte op tot een kille tint grijs – fletser dan de stormachtige wolkenlucht. Ze bleef even bij het raam staan. Kluitjes narcissen stonden akelig fleurig onder de apenboom te wachten tot ze drijfnat en geknakt zouden worden door het maartse weer. Ze ging naar de deur en deed hem op slot. Elke onderbreking zou onverdraaglijk zijn. Ze zou in de kleedkamer een koffer pakken en vervolgens zou ze de hangkast en de laden uit de rozenhouten kast bij de kaptafel leeghalen.

Ze pakte een koffer – de grootste die ze kon vinden – en legde hem op het bed. Er was haar gezegd dat ze nooit een koffer op een bed mocht leggen, maar dit bed was ontdaan van zijn beddengoed en zag er onder zijn sprei zo vlak en verlaten uit dat het er niet toe leek te doen. Maar toen ze de hangkast opentrok en de lange rij opeengepakte kleren zag, durfde ze ineens niets aan te raken – het was net alsof ze daardoor medeplichtig zou worden aan het onverbiddelijke vertrek, de verdwijning in haar eentje, voorgoed en hoewel niemand dat wilde, van alweer een week geleden. Het hoorde allemaal bij haar onvermogen om dat voorgoed tot zich te laten doordringen: je kon onmogelijk geloven dat iemand er niet meer was, het was het feit dat diegene nooit meer zou terugkomen dat zo moeilijk was. De kleren zouden nooit meer worden gedragen en nu hun voormalige eigenaar er niets meer aan had, konden ze slechts pijnlijk zijn voor anderen: of eigenlijk voor één ander. Ze deed dit voor haar vader, zodat hij, wanneer hij terugkwam van zijn reis met oom Edward, niet aan haar zou worden herinnerd door onbeduidende, hopeloze bezittingen. Ze trok er in het wilde weg enkele hangertjes uit: ze werd overweldigd door vleugjes sandelhout – samen met de flauwe geur die ze associeerde met haar moeders haar. Daar was de jurk in groen, zwart en wit die haar moeder had gedragen toen ze twee zomers geleden met haar naar Londen was gegaan, de beigegrijze mantel en rok van tweed die haar altijd te groot of te klein hadden geleken, de stokoude groene zijden japon die ze vroeger had gedragen wanneer ze een avond alleen was met pap, het jasje van velours fleuré met knopen van marcasiet dat ze haar concertjasje had genoemd, de olijfgroene linnen jurk die ze had gedragen toen ze Wills verwachtte – lieve help, die moest vijf jaar oud zijn. Ze had kennelijk alles bewaard: kleren die haar niet meer pasten, avondjurken die niet meer waren gedragen sinds de oorlog was uitgebroken, een winterjas met een kraag van eekhoornbont die ze nog nóóit had gezien… Ze haalde alles eruit en legde het op het bed. Helemaal achteraan hing een versleten groene zijden kimono die een jurk van goudlamé omhulde, een van paps nuttelozere kerstcadeaus van heel lang geleden, herinnerde ze zich vaag, die die ene avond opgelaten was gedragen en daarna nooit meer. Er zaten geen echt mooie kleren bij, dacht ze treurig: de avondjurken waren weggekwijnd doordat ze te lang waren blijven hangen zonder te zijn gedragen, de kleren voor overdag waren afgedragen tot ze dun waren of glommen of vormloos of iets anders waren wat ze niet hóórden te zijn. Het waren in feite allemaal kleren voor liefdadigheidsbazaars, wat volgens tante Rach het beste was wat ermee kon gebeuren, ‘hoewel je alles moet houden wat je wilt, lieve Polly,’ had ze eraan toegevoegd. Maar ze wilde niets hebben, en zelfs als ze dat wel had gewild, had ze, wat het ook geweest was, nooit kunnen dragen vanwege pap’.

Verwarring

Darwin in de stad

Een boek met een opzienbarende en horizon verleggende titel en ondertitel leg ik voor  u op de leestafel. Hoewel dat ‘opzienbarende’ en ‘horizon verleggende’: sinds een blauwe reiger op het dak van onze garage achterin de tuin geregeld zijn opwachting maakt, is het ook weer niet zo verwonderlijk. Het gaat om de 352 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde paperback Darwin in de stad van Menno Schilthuizen en Atlas Contact met de subtitel ‘Evolutie in de urban jungle’. In het eerste chapiter ‘Voorstad’ zet Schilthuizen uiteen wat zijn optie is voor dit boek. Ik geef u het betreffende stuk aan u door en laat dat vooraf gaan door de tekst van de uitgever op de omslag. Na de lezing door u en mij gaan wij woorden wijden aan dit bericht van een bioloog. Atlas Contact: In Darwin in de stad laat bioloog en hoogleraar Menno Schilthuizen zien hoe verstedelijking de evolutie van de natuur en dieren stuurt. In de toekomst leeft immers driekwart van de mensheid in de stad en gaat verstedelijkte omgeving steeds meer ruimte innemen. Een groot deel van de rest van het aardoppervlak is nodig voor landbouw, dus waar gaat de natuur dan naartoe? Naar de stad, toont Schilthuizen aan in dit wonderlijke en verrassende boek. En wanneer de natuur naar de stad gaat, neemt de evolutie een aparte wending. Stadsdieren worden brutaler en vindingrijker, stadsduiven ontwikkelen een detox-verenkleed en onkruid op straat krijgt een heel eigen type zaden. Dankzij evolutionaire aanpassing die zich voltrekt met snelheden waar Darwin niet van had durven dromen, raken mens en stadsnatuur steeds beter op elkaar ingespeeld en wordt een nieuw hoofdstuk in de evolutie van het leven op aarde ingeluid. Een hoofdstuk waarin, helaas, veel biodiversiteit verdwijnt, maar ook splinternieuwe dier- en plantensoorten het licht zullen zien.

Menno Schilthuizen: ‘Het beestje is perfect gevormd. Een mirakel van nanotechnologie klaar voor zijn kortstondige bezoek aan de wereld. Ragfijne vleugels, nog niet gerafeld, liggen netjes opgevouwen over het beheerst ademende achterlichaam. Zes gloednieuwe spillebenen, elegant geplaatst op de stoffige muur — elk nog bestaand uit negen afzonderlijke segmenten en nog niet gereduceerd door hardhandige ontmoetingen met ventilatorwieken of de voorpoten van springspinnen. Het goudfluwelen borststuk, een klomp waarbinnen alle kracht van de vliegspieren ligt samengeperst, is zo groot dat je amper het onbewogen aangezicht kunt zien waarachter een miniatuurbrein de binnenkomende en uitgaande signalen orkestreert van de antennes, de palpen, de alziende ogen en de acht in elkaar grijpende schedes van een parasitaire zuigsnuit. Ik sta in een warme en drukke voetgangerstunnel in metrostation Liverpool Street in Londen, met mijn bril in de hand en mijn neus tegen de betegelde muur gedrukt dit fraaie, vers ontslopen exemplaar van de molestusmug,’ Culex molestus’, te bewonderen. Maar langzaam ontwaak ik uit mijn entomologische dagdroom. Niet alleen vanwege de gehaaste voorbijgangers die me nog net kunnen ontwijken met een plotse manoeuvre en een gemompeld ‘pardon!’ dat eerder beschuldigend dan verontschuldigend klinkt, maar ook omdat ik me bewust word van de beveiligingscamera’s en het herhaaldelijk omgeroepen advies om verdacht gedrag vooral te melden. Voor een bioloog is de binnenstad niet direct een plek voor professionele activiteiten. De ongeschreven regel onder biologen is toch dat je de grote stad afdoet als noodzakelijk kwaad waar je je zo weinig mogelijk begeeft. De echte wereld ligt daarbuiten, in bos, vallei en veld. Waar je de wilde natuur vindt. 

Maar als ik heel eerlijk ben moet ik toegeven dat ik eigenlijk wel van steden houd. Niet zozeer de steriele, georganiseerde, goedgeoliede delen van de stad, maar eerder het rauwe organische weefsel, dat hier en daar, in vergeten hoekjes, achter de rafelranden der cultuur tevoorschijn komt – de stedelijke onderbuik waar het artificiële en het natuurlijke elkaar ontmoeten en ecologische verhoudingen met elkaar beginnen. Kijk je met een biologenblik naar het drukke, schijnbaar kunstmatige hart van de stad, dan zie je een bruisende zee van mini-ecosysteempjes. Zelfs in de schijnbaar levenloze, hermetisch met baksteen en beton afgedekte straten van Bishopsgate neem ik levensvormen waar die zich ondanks alles weten te handhaven. Hier een leeuwenbek die uitbundig bloeit vanuit een onzichtbare barst in de gepleisterde muur van een viaduct. Daar de misselijkmakende chemie tussen cement en een lekkend riool waaruit melkkleurige pegels geboren worden, die dan weer dienstdoen als ankerpunten voor de beroete draden van spinnenwebben. De smaragdkleurige aders van het mos dat tevoorschijn komt in de spleten tussen gebarsten gewapend glas en het ijzeren frame, wedijverend met de roestblaren die zich van onder de rode loodmenie naar boven worstelen. Stadsduiven met pootaandoeningen balanceren wankel tussen de plastic antiduivenprikkers op een dakrand. (Iemand heeft vlak erbij een sticker geplakt waarop een woedende duif met gebalde vleugelvuisten staat, die uitroept: ‘Antiduivenprikkers vormen een cynische onderdrukking van ons recht op samenscholing. Onze strijd is nog niet voorbij!’). En een mug dus, op de muur van een voetgangerstunnel in een metrostation. Niet zomaar een mug.

‘Culex molestus’ staat bekend als de Londense metromug. Hij kreeg die naam in de eerste plaats omdat hij de Londenaren teisterde die zich tijdens de Duitse bombardementen in 1940 schuilhielden op de perrons en de rails van de Central Line in het station Liverpool Street. Later, in de jaren negentig van de twintigste eeuw, deed de mug opnieuw van zich spreken toen hij de interesse wekte van geneticus Katharine Byrne van de University of London. Byrne ging mee met onderhoudsploegen op hun dagelijkse rondes door de catacomben van het metronetwerk van de stad. Ze begaven zich in de diepste krochten van het tunnellabyrint waar de bakstenen wanden bedekt zijn met kluwens polsdikke elektriciteitskabels, diepzwart van het stof van de remschoenen van de treinen, en waar de enige plaatsindicaties de mysterieuze codes zijn die met krijt, spuitbus of op oude geëmailleerde plaatjes zijn aangebracht. Dit is het domein van de Londense metromug. Hij doet zich tegoed aan het bloed van de forensen en legt zijn eitjes in overstroomde putten en schachten – en dat is dan ook waar Byrne de muggenlarven verzamelde.

Ze nam monsters van larvenhoudend water van zeven verschillende plekken op de Central, Victoria en Bakerloo Line, bracht ze naar haar laboratorium en wachtte vervolgens af tot ze zich ontpopten als volwassen muggen (zoals die ene die ik zag zitten op de muur van het metrostation). Daarna isoleerde ze er eiwitten uit voor een genetische analyse. Twintig jaar geleden zag ik haar op een congres in Edinburgh een presentatie geven over haar onderzoek. En hoewel haar publiek bestond uit door de wol geverfde evolutiebiologen wist ze ons allemaal te verrassen. Ten eerste bleken de ondergrondse muggen in elke van de drie metrolijnen genetisch verschillend van elkaar. Dat kwam, vertelde Byrne, doordat de metrobuizen afzonderlijke werelden zijn, en de wolken muggen in de tunnels van elke lijn rondgepompt worden door de zuigerwerking van de rondrijdende metro’s in hun nauw passende tunnels. De enige manier waarop de muggen van de Central, Bakerloo en Victoria Line genetisch met elkaar vermengd zouden kunnen raken, legde ze uit, was ‘als ze allemaal telkens zouden overstappen in station Oxford Circus’. Maar er was meer. De metromuggen bleken ook genetisch te verschillen van hun bovengrondse verwanten. Niet alleen in hun eiwitten, maar ook in hun levenswijze. Daarboven, in de Londense straten en stadsparken, zuigt dit type muggen alleen bloed van vogels, niet van mensen. Daar hebben ze ook een bloedmaaltijd nodig voordat ze eitjes kunnen leggen, paren ze in grote zwermen en gaan ze in winterslaap. Onder de grond, in de metrotunnels, zuigt de metromug het bloed van passagiers en legt zijn eitjes nog voordat hij een bloedmaaltijd heeft genoten; ze vormen geen paringszwermen maar vinden hun gerief in kleine besloten ruimtes en zijn het hele jaar door actief. Sinds Byrnes onderzoek is duidelijk geworden dat de metromug niet slechts in Londen voorkomt. Je vindt hem in metro’s, kelders en andere ondergrondse ruimten over de gehele wereld, en hij heeft zich geheel aangepast aan zijn door de mens uitgehouwen milieu. Dankzij muggen die per ongeluk terechtkomen in auto’s en vliegtuigen heeft het dier zich van stad naar stad weten te verspreiden, maar kruist soms ook met bovengrondse muggen, en absorbeert uit die bron ook wat erfelijke informatie. En het is ook duidelijk geworden dat dit alles zich heel erg recent heeft voltrokken – vermoedelijk is Culex molestus pas geëvolueerd toen de mens ondergrondse ruimten begon te bouwen.

Ik werp een laatste blik op die Londense metromug, op de muur van die drukke tunnel in station Liverpool Street, en probeer me alle onzichtbare modificaties voor te stellen die de evolutie teweeg heeft moeten brengen binnen in dat fragiele lichaampje. Eiwitten in de antennes zijn van vorm veranderd zodat ze reageren op menselijke geuren in plaats van op vogelgeuren. Genen verantwoordelijk voor de biologische klok zijn veranderd of uitgeschakeld om te voorkomen dat het dier in winterslaap gaat, want in de ondergrondse is er altijd menselijk bloed en het wordt er nooit zo koud. En denk je eens in hoe ingrijpend de veranderingen in het seksuele gedrag geweest moeten zijn! Van een soort waarbij de mannetjes grote wolken vormen waar de vrouwtjes in en uit vliegen om bevrucht te worden, tot een soort met simpele één-op-éénparing tussen elkaar toevallig tegenkomende muggen in de beperkte beschikbare ruimte onder de grond. De evolutionaire oorsprong van de Londense metromug spreekt tot onze collectieve verbeelding. Waarom vinden we dit zo intrigerend en waarom kan ik me Katharine Byrnes presentatie van al die jaren terug nog zo levendig herinneren? Ten eerste hebben we allemaal op school geleerd dat evolutie een traag proces is dat levensvormen bijna onmerkbaar modificeert over tijdspannes van miljoenen jaren, en niet iets wat kan plaatsgrijpen over de betrekkelijk korte tijd van de menselijke urbane geschiedenis. Het doordringt ons ervan dat evolutie niet alleen gaat over dinosaurussen en geologische tijdschalen. Het is een alledaags biologisch proces dat hier en nu kan worden geobserveerd! Ten tweede, de notie dat onze invloed op het milieu zo groot is dat ‘wilde’ dieren en planten zich daadwerkelijk aanpassen aan een omgeving die oorspronkelijk gecreëerd is door mensen, voor mensen, laat ons beseffen dat sommige van onze effecten op het leven op aarde onomkeerbaar zijn. De derde reden waarom we verrast zijn als we horen over de Londense metromug is dat het zo’n leuke, speelse toevoeging is aan het portfolio van de evolutie.

We weten allemaal dat evolutie heeft gezorgd voor de perfecte pluimage van paradijsvogels in afgelegen regenwouden, of de briljante bloemvorm van orchideeën op onbereikbare bergtoppen. Maar kennelijk is het proces daarnaast ook zo alledaags dat het niet te beroerd is om zich te bemoeien met de levensvormen die zich ophouden tussen de pikzwarte kabels van het metronet. Wat een grappige, unieke, huis-tuin-en-keukenuitzondering op de reguliere evolutie. Maar als het nou geen uitzondering meer is? Wat als de metromug staat voor veel meer flora en fauna die in contact komen met mensen en met een door de mens vormgegeven omgeving? Wat nou als onze greep op de ecosystemen op aarde zo stevig is geworden dat het leven op aarde overal bezig is om zich middels evolutie aan te passen aan een door en door verstedelijkende planeet? Dit soort vragen zullen we ons stellen in dit boek.’

Darwin in de stad

Vijf newcomers voor de zomer

Ik geef u opnieuw het thema van vijf boeken die vers van de pers zijn. Dat doe ik via de tekst op de omslagen van het kwintet. Ik heb uit heel wat reacties mogen opmaken dat u een lijstje met bij voorbaat interessante werken op prijs stelt. Na de notitie van titel, schrijver, ondertitel of genre en uitgever volgt in een nutshell de omschrijving van het onderwerp. Op een later tijdstip wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit.
 
1) Goed geld – Wim Willems en Henk Looijestein – De geschiedenis van de Nutsspaarbank – Boom
Goed geld vertelt de geschiedenis van een filantropisch fenomeen: de Nutsspaarbank.
Het vertrouwen in banken mag dan ondermijnd zijn sinds de crisis van 2008, maar ooit stond het belang van spaarders wel degelijk voorop. In het begin van de negentiende eeuw verrezen overal in Nederland spaarbanken. Het initiatief kwam van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. In de loop van 175 jaar groeide de Nutsspaarbank uit tot een financieel baken voor 'gewone mensen', een instelling met een sociaal hart. De bank werd steeds professioneler en gold lange tijd overal in Nederland als een betrouwbare plek voor spaargeld - totdat de welvaart in de jaren 1970 toenam en de concurrentie met commerciële banken een einde maakte aan het Nutsspaarbank-gevoel. In de afgelopen kwarteeuw hebben het VSBFonds en later het Fonds 1818 ervoor gezorgd, met kapitaal van de Nutsspaarbank, dat de sociale erfenis van deze bank niet verloren ging.

2) Voorwoorden – Soren Kierkegaard – Kritieken – Damon
In 1844 publiceerde Kierkegaard, alias Nicolaus Notabene, samen met 'Het begrip angst' een verzameling van acht voorwoorden tot onbestaande boeken, voorafgegaan door een voorwoord. In die voorwoorden richt de schrijver zijn pijlen hoofdzakelijk op de Deense cultuurpaus Johan Ludvig Heiberg. De Deense denker en cultuurcriticus Georg Brandes, tevens Kierkegaards eerste biograaf, beschouwt het boekje als ''één van de leukste en geestigste onder alle kleine plagerige boeken die ooit in het Deens geschreven zijn''. Maar nog meer vormt Voorwoorden in de geschiedenis van de wijsbegeerte een uniek werk dat het postmoderne denken in de tijd vooruit is gebleken. Naast Voorwoorden bevat dit boek twee kortere teksten met het theater en de acteerkunst als onderwerp. Net als in Voorwoorden vegen Kierkegaards pseudoniemen ook hier de vloer aan met de gangbare kunstkritieken en dagbladrecensies

3) De kievit – Sake P. Roodbergen – Natuurgids – Atlas Contact
In De kievit van Sake P. Roodbergen, onderdeel van de Vogelserie, staat een iconische Nederlandse vogel centraal. De kievit is als voorbode van de lente bijzonder populair. In dit boek beschrijft Roodbergen, een van de grootste kenners van onze weidevogels, aan de hand van één jaarcyclus het leven van de kievit. Een weiland zonder kieviten leek tot voor kort ondenkbaar. Maar de achteruitgang van de natuur heeft directe gevolgen voor het leefgebied van de kievit. De inhoud van dit boek valt na de inleiding in drie grote delen uiteen. Het eerste deel beschrijft het leven van de kievit in al zijn aspecten. Het tweede en derde deel richten zich op de "benutting' én de bescherming van deze weidevogel. In de provincie Friesland zijn die twee onderling zo met elkaar vervlochten dat het geheel als onderdeel van het immaterieel cultureel erfgoed wordt ervaren. In De kievit zet Roodbergen uiteen wat de beste manier is om deze prachtige vogel te beschermen en voor het Nederlandse landschap te behouden.

4) Bespieder van de eerste persoon – Sam Shepard – Novelle – Nobelman
Bespieder van de Eerste Persoon is het laatste boek van Sam Shepard. Deze deels autobiografische novelle, in een uiterste krachtsinspanning geschreven en gedicteerd in het jaar voor zijn dood, vertelt vanuit een dubbel perspectief over een niet bij naam genoemde hoofdpersoon die een aandoening heeft die hem meer en meer afhankelijk maakt van de naasten die voor hem zorgen. Hij slijt zijn dagen op zijn veranda, vervuld van mijmeringen en herinneringen en het besef van vergankelijkheid en teloorgang, en wordt voortdurend bespied door een raadselachtige man die zijn dubbelganger zou kunnen zijn en becommentarieert wat hij waarneemt. In ingetogen bewoordingen roept Sam Shepard een indringend beeld op van menselijke kwetsbaarheid, hoop en kracht. Sam Shepard (1943-2017) schreef meer dan vijftig toneelstukken en zeven prozawerken. Hij won in 1979 de Pulitzerprijs voor drama. Als acteur speelde hij in meer dan vijftig films, werd diverse malen genomineerd voor belangrijke filmprijzen, waaronder een Oscarnominatie voor zijn rol in The Right Stuff in 1984. In 2012 werd hem een eredoctoraat verleend door Trinity College in Dublin. Hij was lid van de American Academy of Arts and Letters, waarvan hij de Gold Medal for Drama ontving, en hij werd opgenomen in de Theater Hall of Fame. Hij stierf op 27 juli 2017 aan de gevolgen van ALS. Bespieder van de Eerste Persoon (Spy of the First Person) is het eerste boek van Sam Shepard dat wordt uitgegeven door Uitgeverij Nobelman. De vertaling van Shepards voorlaatste boek The One Inside staat op stapel.

5) Angst voor het naakt – Arnon Grunberg – Verhaal – Hermitage Amsterdam
Fabian Brouzos wil de mens lichaamsdeel voor lichaamsdeel ontdekken. Hoewel hij een technisch volmaakte tekenaar is, wordt hem op de kunstacademie gezegd dat zijn werk ‘een hart, een ziel, een thematiek' mist. Hij reist naar Italië om een systematisch leven na te jagen. Als zijn moeder steevast een garagehouder in Bologna in zijn tekeningen blijft ontwaren, begint ze zich grote zorgen te maken. Haar zoon is bang voor het vrouwelijk lichaam en zij voelt zich geroepen die angst weg te nemen – ongeacht de offers die daarvoor gemaakt moeten worden. Angst voor het naakt is een verhaal over obsessie, schaamte en de verlossing van het bedrog. Arnon Grunberg schreef het bij de tentoonstelling ‘Classic Beauties’ in Hermitage Amsterdam

Amerikanen lopen niet

Zojuist reikte de man van de post mij een boek aan waarover ik in de Volkskrant van 9 juni een razend boeiend interview tussen de auteur en Michael Persson gelezen had. Onder de titel van ‘St. Louis, een heel doorsnee en heel extreem Amerika’. De aanleiding was de kersverse 214 bladzijden tellende paperback Amerikanen lopen niet van Arjen van Veelen en uitgeverij De Correspondent met de ondertitel ‘Leven in het hart van de VS’. Om u net als ik in de ban te brengen van dit boek, geef ik integraal de tekst van het interview door met de aankondiging dat wij een volgende keer onze leeservaringen met elkaar uitwisselen. Het woord is aan Persson en Van Veelen: ‘Bij toeval belandde Arjen van Veelen in St. Louis, Missouri. Prompt braken er rellen uit en zat hij midden in het wereldnieuws. Een van de dingen die Arjen van Veelen uit Amerika heeft meegenomen is een Amerikaan. Hij heeft net luiers voor hem gekocht. Een anchorbaby, zegt hij grappend. In Amerika geboren kinderen zijn automatisch Amerikaans staatsburger en mogen, als ze 21 zijn, hun ouders het land binnenhalen. Maar nee, zegt Van Veelen, dat was niet het plan. ‘Dat Amerikaanse paspoort is eerder iets wat me zorgen baart. Wat betekent dat over achttien jaar? Vroeger was het Amerikaanse paspoort een droompaspoort, maar ik heb die droom van dichtbij gezien. Ja, op het vliegveld mogen we door het poortje voor de echte Amerikanen, we kunnen ons kind gebruiken als een soort Privium-pas. Maar verder? Ten eerste moet je als Amerikaan belasting gaan betalen. En bovendien, ik weet niet hoe Amerika eruitziet tegen die tijd. Voor hetzelfde geld is er dan een dienstplicht. Ik weet niet of een eventuele oorlog dan door mijn zoon moet worden uitgevochten.’

Deze week verscheen het tweede boek van Van Veelen, Amerikanen lopen niet. De 38-jarige auteur, eerder dit jaar genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs voor zijn debuutroman Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken, woonde twee jaar als min of meer toevallige correspondent in het hart van de Verenigde Staten. Zijn verslag daarvan is een genadeloos portret van de binnenkant van Amerika, bekeken met de verbijstering en scherpte van een nadenkende nieuwkomer. Je vrouw kreeg een onderzoeksbaan in St. Louis, een provinciestad in Missouri, een onbekende stad in een onbekende staat. Op welk moment dacht je: dat St. Louis, daar kan ik wel wat mee? ‘Ik kende die stad niet of nauwelijks, en ik kende Amerika zelf niet of nauwelijks. Ik noem me in het boek Amerika-ondeskundige. Dat is geen valse bescheidenheid, ik wist echt weinig van het land, behalve wat ik van Netflix kende. Ik dacht dat Amerika me niet meer kon verrassen. Dat is mooi, dacht ik, want ik wilde een roman gaan schrijven. Als je in een heel spectaculair land woont, dan word je alleen maar afgeleid. Maar ik woonde er een paar weken en prompt braken er rellen uit in mijn achtertuin. Wereldnieuws: Michael Brown, een zwarte man, was door een politieagent doodgeschoten, en dat lokte heftige protesten uit. Vanaf dat moment was St. Louis ineens een plek in de wereld.’

Wat deed het met jou ‘Zoals dat gaat word je dan gebeld door de tv om er iets over te zeggen, dat deed ik, ook al had ik geen benul wat er gaande was. Pas daarna vroeg ik me af wat ik nou precies had gezien, en dat ben ik gaan uitzoeken. Wat waren nou de wortels van die rellen? Dan ga je aan draden trekken, en zo kwamen er steeds meer dingen naar boven die nieuw waren voor mij. Ik dacht: als ze nieuw zijn voor mij, zijn ze vast ook interessant voor anderen die net zo weinig van Amerika weten als ik.’ ‘Toen bleek ook dat de stad waar ik zo compleet random in terechtgekomen was, heel symbolisch is. Zij ligt op het kruispunt van oost en west, en noord en zuid – St. Louis was de uitvalsbasis voor de pioniers, en ligt op de grens van de oude slavenstaten en het noorden, een verschil dat nog steeds groot is. De stad is heel doorsnee maar heel extreem: je hebt er grote rijkdom maar eenderde leeft onder de armoedegrens. Dat soort Amerikaanse contrasten zie je heel mooi vanuit St. Louis.’ In je vorig jaar verschenen roman beschrijf je de ‘flits van euforie’ die de schrijvende ik-persoon voelt als hij hoort dat een vriend gestorven is: eindelijk heeft hij iets te melden. Had jij die flits ook toen je hoorde van de dood van Michael Brown? Had je, cynisch gezegd, geluk? ‘Voordat Brown werd doodgeschoten, had ik wel al een eerste stuk geschreven – ‘De Correspondent’ had me gevraagd om een verhaal te maken met mijn eerste indrukken. En toen dacht ik al: ‘what the fuck’ is dit voor stad? Maar door die Brown-zaak kwam er een enorme belangstelling voor een compleet vergeten plek. Ik kon voortaan zeggen: dit is St. Louis, dit is waar die gast is neergeschoten. Ik hoefde het niet meer aan te wijzen op de kaart. ‘De schok kwam daarna, toen ik erachter kwam dat zoiets in St. Louis gemiddeld elke twee maanden gebeurt.

Niet de rellen bleken het verhaal dat ik moest vertellen, maar datgene wat géén nieuws was, de alledaagsheid van de raciale en economische ongelijkheid. Het bleek chronisch mis te zijn, alsof de hele burgerrechtenbeweging niet bestaan had. Daar is weinig media-aandacht voor. Die rellen zijn visueel mooi, met hun traangaswolken, zwaailichten, militaire voertuigen, ontblote bovenlijven... het is heel fotogeniek. Maar traangas werkt ook letterlijk verblindend, want de achterliggende armoede of bestaansonzekerheid is veel minder zichtbaar, veel lastiger te vatten. Ik heb uiteindelijk weinig over de rellen zelf geschreven, maar meer over de grote ongelijkheid van de stad, en van het land. Dus laat ik het zo zeggen: ik had mazzel met die rellen, omdat het stadje op de kaart kwam. Maar ze versimpelden de problemen ook enorm, en daar moest ik weer van weg zien te komen.’

Is dat ook mediakritiek? Vind je dat de aandacht voor Amerika te simpel is, te oppervlakkig? ‘Toen ik in 2016 weer in Nederland was gaan wonen – mijn vrouw zegde na een conflict haar baan op, waardoor onze verblijfsvergunning werd ingetrokken – was ik even verbijsterd over de overwinning van Trump als veel anderen. Dat had ik niet verwacht, zelfs daar in St. Louis, dat omringd is door Trump-stemmers. Maar vervolgens zag ik dat het in het nieuws bijna alleen nog maar over Trump ging. Terwijl alle extreme dingen die ik in Amerika had gezien, onder een Democratische president gebeurden. Op zwarte burgers schietende politiemannen? Dat gebeurde onder Obama, de man die als kers op de taart van de emancipatie werd gezien. ‘Het is te simpel om Trump als de duivel te zien. En te denken dat alle problemen opgelost zijn wanneer die is uitgedreven. Ik schrijf in mijn boek bewust heel weinig over Trump omdat ik denk dat de problemen veel ouder zijn. Sinds de jaren zeventig is in Amerika heel veel vooruitgang teruggedraaid, economisch maar ook sociaal en cultureel, en dat heeft niet te maken met de president en al helemaal niet met z’n tweets, maar met langetermijnveranderingen. Die vind ik veel interessanter. Die rellen en protesten hebben diepere oorzaken. Voor wie is dit land bedoeld?  ‘Trump heeft overigens ook goede vragen gesteld. Hij had als eerste aandacht voor het nieuwe heroïneprobleem, en durfde hardop te zeggen dat het land kapot was. Vanuit Missouri gezien was dat verfrissend. Eindelijk iemand die dat gewoon zei. Ook zijn protectionistische verhaal sloeg natuurlijk aan. Het opengooien van grenzen is een prachtig verhaal, maar desastreus voor de werkgelegenheid. Ik heb het neoliberalisme heel lang gezien als een soort natuurverschijnsel, de markt die zijn werk doet, maar heb nu de prijs gezien die daarvoor wordt betaald. In St. Louis werkten vijftienduizend mensen in de schoenenindustrie. Ik vraag me af of het beter is dat dat nu in China gebeurt. Trump heeft dus relevante dingen op de kaart gezet, dat zijn geen hypes. Wat ik wel een hype vind, is de enorme obsessie met elke tweet van Trump, elke afleidingsmanoeuvre, elke scheet die hij laat. Die doen er veel minder toe.’

In het boek beschrijf je een optocht in het ‘wereldstadje’ Amsterdam, Missouri. Daar leek je hoop te putten uit de veerkracht van de bewoners. ‘Ik was echt geraakt door dat stadje. Dat kwam doordat de mensen heel nostalgisch waren, en terecht nostalgisch, want ik denk dat het in dat stadje in de jaren vijftig echt veel beter leven was dan nu. ‘Wat me raakte was dat ze een soort ‘re-enactment’ van de jaren vijftig opvoerden, in de vorm van een dorpsfeest, een optocht met oude auto’s en kraampjes langs de kant. In dat gebied heeft driekwart van de bevolking op Trump gestemd, maar dat wil niet zeggen dat ze allemaal een hekel hebben aan Mexicanen en zwarten. Ze willen iets heel simpels: ze willen dat het dorpje waar ze vijf generaties hebben gewoond weer levensvatbaar wordt. Dat is helemaal niet zo gek of onhaalbaar. Het aanpakken van het klimaatprobleem is duizend keer zo ingewikkeld als zo’n stadje weer levensvatbaar maken. Je schoenen niet meer in Azië laten maken maar gewoon daar. De absurde machinerieën van Walmart of Amazon aanpakken, die de kleinschalige lokale economie vermorzelen. ‘En ondanks dat het stadje flink gehavend was, ondanks dat mensen waren weggetrokken, hadden ze een veel sterkere binding dan ik had verwacht. Ik werd geraakt door de enorme hunkering van die mensen naar het behoud van wat er nog restte – ik sprak een zakenman die de daken met metaal had laten bekleden om ze te conserveren voor betere tijden. Dat verlangen moet je niet negeren. Je kunt niet zeggen tegen die mensen: joh, dit stadje is mislukt, verhuis maar naar een grote stad. Je moet die mensen helpen om op hun plek te blijven. Dat is wat ze willen.’ Is die veerkracht misschien een soort American Dream? ‘Juist op de meest desolate plekken trof ik mensen aan die iets wilden veranderen, of die zich verzetten tegen de krachten van de markt of het systeem. Ik dacht eerst dat dat het oppervlakkige optimisme of positieve denken van Amerika was, maar het zit veel dieper.

Dat dorpsfeest in Amsterdam zie ik als een soort levenslustig protest. Zij zelf zien dat niet zo, voor hen was het een viering van hun wortels. Maar voor mij was het een protest tegen de krachten die hen willen ontwortelen.’ Ben je daarom teruggekeerd naar je geboorteplaats Rotterdam? ‘Ik wilde niet terug naar Amsterdam. Ik kan me daar geen eigen huis meer veroorloven, en bovendien wil ik niet bijdragen aan dat systeem van almaar oplopende prijzen. Dus kwamen we uit in Rotterdam. Ik heb onderschat wat wortels betekenen, ook voor mezelf. Rotterdam is een compleet nieuwe stad geworden, ik herinner me een arme stad met heroïnenaalden op straat, nu is het hip en verzorgd, maar ik voel me toch meteen weer thuis – ik zie die bus rijden met het bordje Overschie en denk dan, daar hoor ik.’ Wat wordt het volgende boek: fictie of non-fictie? ‘Wat ik het leukst vind is het ‘reported’ essay, ik zie mezelf graag als reizende essayist. Die roman was echt een bezoeking. Ik werd voortdurend afgeleid, al is het ook lastig concentreren als er steeds schoten klinken. Ik wil graag weg van mijn bureau. Ik houd van overpeinzingen, maar ik moet wel voeding hebben van de echte wereld. Het is avontuurlijker, je loopt altijd het risico dat de werkelijkheid spannender is dan wat je achter je bureau hebt bedacht. Maar ik moet ook zeggen: in Amerika was het makkelijker, want heftiger. De trends van Amerika zie ik in milde vorm in Nederland – de bezuinigingen op ons sociale vangnet kunnen ons nog veel gaan kosten – maar ik hoor hier nog geen kogels in mijn achtertuin.’

Amerikanen lopen niet

Chemo – wat nu?

Ik leg een boek voor u op tafel dat een must is voor hen die te horen hebben gekregen dat chemotherapie gewenst is. Het gaat om de 68 bladzijden tellende, passend geïllustreerde paperback Chemo – wat nu?van Ester Hartholt en uitgeverij Nobelman met de ondertitel ’15 handige tips’. Het motto voorin zet de toon, want ‘We cannot direct the ind, but we can adjust the sails’. In het voorwoord zegt Ester Hartholt dat toen zij van de artsen vernam dat zij chemotherapie zou krijgen haar wereld stil stond. Zij wist totaal niet wat haar te wachten stond en had dringend behoefte aan een boekje met praktische tips. Dat was er niet naar haar idee en dus besloot zij zelf er een te schrijven. Zij eindigt haar vooraf met Chemo – wat nu? bevat praktische tips waar je mee aan de slag kunt voordat je met de chemotherapie begint en voor tijdens het traject. Zodat je het gevoel krijgt de regie weer een beetje in eigen handen te hebben.’ Hartholt wil met een ‘luchtig’ boekje lotgenoten helpen, die nog voor het traject staan. Haar handboek eindigt met een serie lege bladen waarop de patiënt zelf de lijsten in kan vullen als ‘Lijst van vragen voor je arts of oncologieverpleegkundige’, Schema data voor je chemotherapie bezoeken aan het ziekenhuis’ en ‘Lijst van bijwerkingen van de chemotherapie. Deze kun je met je arts of oncologieverpleegkundige bespreken’. Het gaat om een gids die zich ook leent voor het weggeven. Ik noem u vijf van de vijftien tips die pas waarde krijgen wanneer u de chapiters ‘wat’ en ‘waarom’  van Ester Hartholt tot u genomen hebt. Overigens, voor de prijs hoeft u het niet te laten, want 12,50 euro.

Hier zijn de vijf tips:
Drink genoeg
Eet regelmatig
Beweeg genoeg
Ga naar de tandarts
Draag losse kleding.
Literaire en muzikale ode.

Chemo – wat nu?