27-02-2017

1917 ROMANOVS & REVOLUTIE

 

Een oogstrelende, onthutsende, meeslepende en grensverleggende catalogus leg ik voor u op de leestafel die een revolutionair jaar uit de vorige eeuw grandioos verwoord en verbeeld. Het kijk- en leesalbum zal u en mij ook tot het bezoeken van de tot 17 september lopende tentoonstelling inviteren. Het gaat om de 200 grote bladzijden tellende, rijk geïllustreerde paperback 1917 Romanovs & Revolutie uitgegeven door Hermitage Amsterdam en WBooks met de ondertitel ‘Het einde van een monarchie’. Op de omslag poseren een zittende vader en een staande zoon, beiden gehuld in een imposant uniform: het zijn tsaar Nicolaas II en tsarevitsj Aleksej in 1911. Een paar bladzijden verder in het formidabele boek zien wij de twee ook in dat jaar: een foto vol glamour van Nicolaas II en zijn familie, Maria, Alexandra, Olga, Nicolaas, Anastasia, Aleksej en Tatjana. Vader, moeder, zoon en vier dochters konden niet bevroeden dat zij allen wat jaren later in één keer vermoord zouden worden. Op blz.153 staat een gruwelijke foto die de drieste daad verhaalt met het onderschrift: ‘De kamer in het Ipatjev-huis in Jekaterinenburg, de wand bezaaid met kogelgaten van de moord op de tsaar en zijn gezin 1918’. Ik weet nog uur en dag dat onze geschiedenisleraar Kouwenhoven in de vijfde klas van de HBS; het was op een donderdagmorgen van november in lokaal 214 dat de eminente docent het trieste einde van de monarchie in woorden schilderde. De bliksem van het aangedane onrecht sloeg bij mij in. Ik ga u een gedeelte uit het mij door de Hermitage gezonden achtergrondverhaal bij de expositie 1917 Romanovs & Revolutie doorgeven dat de laffe executie verwoordt. Maar eerst reik ik de tekst van de site en de opgave van de inhoud aan, opdat u de horizon ervan in het oog vat. Een volgende keer maak ik met u halt en front voor het laatste stuk dat van Alexander Münninghof (van de familiekroniek De stamhouder!) en de titel draagt van Wilhelmina en de
Romanovs. Een ongemakkelijke relatie’.

De site: ‘In februari 2017 is het honderd jaar geleden dat een revolutie in Rusland een eind maakte aan de heerschappij van de Romanov-dynastie. Het waren roerige tijden. Economische voor- en tegenspoed wisselden elkaar af. Kunst en cultuur bloeiden, maar het land werd door opstanden en verliezen in de Eerste Wereldoorlog steeds instabieler. Tsaar Nicolaas II maakte een aantal misstappen en moest uiteindelijk aftreden. Voor hem en zijn familie restten zeventien maanden in verbanning, totdat ze allen in Jekaterinenburg werden vermoord. 1917 Romanov & Revolutie brengt lijn in de gebeurtenissen uit die turbulente tijden, gezien vanuit de stad waar het allemaal gebeurt, St. Petersburg (dan Petrograd): de val van de tsaar, de Eerste Wereldoorlog, de Russische revolutie en de evacuaties van de kunst uit het Winterpaleis en de Hermitagegebouwen. Verlevendigd met persoonlijke voorwerpen van de Romanovs (uit de Hermitage natuurlijk), maar ook de originele Acte van Abdicatie van Nicolaas II uit het Moskouse Staatsarchief. Uit het Artilleriemuseum in St. Petersburg komt de pantserwagen waarop Lenin direct na zijn terugkeer in Rusland opriep tot revolutie. De vele historische foto's brengen in 1917 Romanov & Revolutie dit belangrijke hoofdstuk in de wereldgeschiedenis nog dichterbij.’

De inhoud: Voorwoorden ‘1917 in 2017’ en ‘Door de ogen van het Paleis’, ‘Tijdlijn Romanovs & Revolutie’, ‘De tsaren en potentiële troonopvolgers en hun lotgevallen na de Revolutie’. ‘Rusland eind 1917’, ‘Rusland tijdens de regering van Nicolaas II’, ‘De Russische keizerlijke familie op de grens van de negentiende en de twintigste eeuw’, ‘Voor Geloof, Tsaar en Vaderland’. De Romanovs in de Eerste Wereldoorlog’, ‘1917, het Winterpaleis en de Hermitage’, ‘Spanningen in de Romanov-familie net voor de Eerste Wereldoorlog en de Revolutie’, Wilhelmina en de Romanovs. Een ongemakkelijke relatie’,
De achtergrond: ‘De laatste maanden - Het keizerlijke gezin was op 1 (14) augustus ondergebracht in het gouverneurshuis in het Siberische Tobolsk, 2.800 kilometer van Petrograd. Zij leefden daar in de winter van 1917–18 in relatieve rust, al mochten ze het landgoed niet verlaten. Ze brachten de tijd door met elkaar, zoals zij al jaren gewend waren. Ze lazen en speelden toneel. De vrouwen hielden zich bezig met handwerk en hielden hun dagboek bij. Nicolaas was veel buiten, houthakken was zijn favoriete bezigheid, met de kwetsbare Aleksej steeds in zijn buurt. Onwetend van de chaotische tijd na de Oktoberrevolutie en de burgeroorlog waarop die begon uit te lopen, knapte Nicolaas op. Na de slopende jaren sinds 1905, de Eerste Wereldoorlog en de revolutie, was de bevrijding van staatszaken – ook in verbanning – duidelijk een opluchting.

Vanwege het oprukken van antibolsjewistische eenheden werd het gezin eind april 1918 verplaatst naar Jekaterinenburg, een zeer pro-bolsjewistische stad. Zij werden daar ondergebracht in het geconfisqueerde huis van militair ingenieur Nikolaj Ipatjev. Het was aanzienlijk kleiner dan het onderkomen in Tobolsk en had maar een kleine tuin met een inderhaast opgezette hoge schutting. De ramen waren dichtgekit en witgeschilderd, het gezin mocht tweemaal per dag een half uur luchten in de tuin. De gezondheid van Aleksej en Alexandra ging achteruit, de verveling was enorm en de sfeer in het snikhete, bedompte huis werd steeds slechter. Veel andere leden van de Romanov-familie waren inmiddels ook gevangen gezet in de Oeral en ook in Petrograd. In juni werd Nicolaas’ broer Michail in Perm geëxecuteerd. Omdat de antibolsjewistische Witten, de tegenstanders van de bolsjewieken, Jekaterinenburg dreigden in te nemen, nam de regionale sovjet van de Oeral het besluit om de familie te elimineren. In de nacht van 17 op 18 juli 1918 werden Nicolaas, Alexandra, Olga, Tatjana, Maria, Anastasia en Aleksej bijeengedreven in de kelder van het huis en door een vuurpeloton onder leiding van Jakov Joerovski omgebracht. Het moet een gruwelijk tafereel geweest zijn doordat de vrouwen niet direct stierven; de in hun jurken genaaide juwelen zouden de kogels aanvankelijk hebben tegengehouden. De lichamen werden op een geheime plek in de bossen buiten Jekaterinenburg begraven. In de jaren daarna werden alle leden van het huis Romanov die niet hadden kunnen vluchten in de Oeral (Alapajevsk) en Petrograd (Peter en Paul Vesting) geëxecuteerd.
In 1976, een jaar voordat Boris Jeltsin – toen leider van de communistische partij van Sverdlovsk (de Sovjetnaam van Jekaterinenburg) – de opdracht kreeg het Ipatjev-huis te slopen, werden door de geoloog Aleksandr Avdonin in het bos nabij een plaats genaamd Ganina Jama de overblijfselen van de Romanovs gevonden. Hij hield die plek geheim totdat de Sovjet-Unie in 1991 uiteen viel. In dat jaar werden de restanten opgegraven en geïdentificeerd. Twee leden van het gezin werden niet gevonden. Dat gebeurde pas in 2007, toen de 46-jarige bouwvakker Sergej Plotnikov, lid van een team dat al jaren naar de twee nog niet gevonden Romanovs op zoek was, niet ver van de begraafplaats een kuil ontdekte onder een bedekking met brandnetels. Hij vond er de overblijfselen van een jongen tussen 10 en 13 jaar en een jonge vrouw tussen 18 en 23. Het bleek te gaan om tsarevitsj Aleksej en grootvorstin Maria. Behalve de laatste twee zijn alle overige gezinsleden inmiddels herbegraven in de Peter en Paul Kathedraal in St.-Petersburg. Het hele gezin is heilig verklaard.’

1917 ROMANOVS & REVOLUTIE

EEN BEHOORLIJK KABAAL

 

Het geschiedde op de morgen van 21 februari: de man van de post, onze Ruud, reikte mij een pakketje aan met daarin een kloek boek met een intrigerende titel. Ik begon te lezen en meteen was ik in de ban van het tintelende thema en de toegankelijke taal ervan. Het ging om de 408 bladzijden tellende, rijk en adequaat geïllustreerde hardcover Een behoorlijk kabaal van Jacqueline  Oskamp en uitgeverij Ambo Anthos met de ondertitel ‘Een cultuurgeschiedenis van Nederland in de twintigste eeuw’. Ik moet u zeggen dat ik Een behoorlijk kabaal in mijn valies voor de krokusvakantie doe. Als de gezinsleden zich volgende week in sneeuw en baan vertieren, ga ik wis en waarachtig dit boek tot mij nemen. Dat ik dan op het balkon goed zit leerden mij tekst op de site, de opgave van de inhoud, de reacties van collega-recensenten en de eerste drie pagina’s. Ik geef die vier stukken aan u door met de afspraak dat wij in maart onze leeservaringen hier uitwisselen. Met als inzet o.a. de vraag: waar staat de wat ‘harde’ titel voor?

De omslag: Een behoorlijk kabaal van Jacqueline Oskamp is een geschiedenis van de klassieke muziek in het 20ste eeuwse Nederland. Er is vaker geschreven over het componeren in Nederland, maar niet eerder werden muzikale ideeën zo direct gespiegeld aan maatschappelijke ontwikkelingen, historische gebeurtenissen en de voortdurend veranderende tijdgeest. Was de vileine Willem Pijper werkelijk zo'n vooruitstrevend componist? Waarom werd in ons land geschamperd over de in Frankrijk en Duitsland zo populaire jazzmuziek? Was in de oorlogsjaren ook het muziekleven gehuld in grijstinten? En: voerde de Notenkrakersbeweging in wezen een schijngevecht? Jacqueline Oskamp plaatst de Nederlandse muziek in een breed cultuurhistorisch perspectief en maakt deze toegankelijk.

De inhoudsopgave: 1 Panorama: de ware grondtoon  2 De vergissing van Vermeulen – gefnuikte vernieuwing 3 Merck toch hoe sterck – oplevend nationalisme  4 Van boogiewoogie naar Bokkenwagen – jazz en fascisme  5 De oorlog – ‘Doe niet principieel!’ 6 Naoorlogse vernieuwing: ro-lo-to-mineur 7 Notenkrakers op oorlogspad 8 De jaren zeventig: ‘Hoed je voor als links vermomde rechtsen’ 9 Het nieuwe millennium: verdwijnt de kunstmuziek? 10 Coda Dankwoord Verantwoording Noten Geraadpleegde literatuur Personenregister.
Recesenten: ‘Oskamp plaatst de Nederlandse muziekgeschiedenis midden in het woeden der gehele wereld.’ En: ‘Een toegankelijk geschreven boek.’– NRC Handelsblad.

‘Een goed gedocumenteerd, helder boek over Nederlandse componisten en hun rol in de samenleving.’ En: ‘[Oskamp] durft ook kritische kanttekeningen te plaatsen bij het uitsluitende karakter van de muziekwereld, bij het kolonialisme ervan, het racisme en seksisme.’ – de Volkskrant ‘Oskamp heeft een goede neus voor paradijsvogels’, ‘Oskamps herijking is zinvol en volkomen terecht’ en ‘een troostrijk boek’. – Het Parool.

‘Oskamp zet de muziek af tegen andere kunstvormen in Nederland en daarbuiten, en probeert de noten te verklaren vanuit de verschillende maatschappelijke, sociale en politieke ontwikkelingen. Niet dat die muziek daar per se beter van wordt, maar die bredere blik levert vaak een passend panorama op, waardoor sommige muzikale ontwikkelingen beter te begrijpen zijn – zeker ook voor hen die niet zo ingevoerd zijn in de moderne klassieke muziek.’ En: ‘Een zeer lezenswaardig boek’. Trouw.
‘Een meesterlijk standaardwerk’, ‘De stijl van de schrijfster is vlot leesbaar, af en toe geestig of relativerend, en ze is buitengewoon goed gedocumenteerd, ook over historische gebeurtenissen, met kenmerkende citaten. Verder worden interessante verbanden gelegd met de beeldende kunsten.’ Slot: ‘Een absolute aanrader.’– Jazz Bulletin ‘Een behoorlijk kabaal’ zit boordevol rake observaties en treffende formuleringen.’ En: ‘In een relatief kort bestek plaatst Oskamp de Nederlandse muziek van de afgelopen honderd jaar succesvol in een politiek en maatschappelijk perspectief.’ - Cultureelpersbureau.nl.

Jacqueline Oskamp: ‘Panorama: de ware grondtoon - In maart 1914 wordt het Nederlandse muziekleven binnen tien dagen twee keer opgeschud door het bezoek van een roemruchte buitenlander. Op 1 maart maakt de Franse componist Claude Debussy (51) zijn entree op het podium van het Amsterdamse Concertgebouw, tien dagen later gevolgd door zijn Oostenrijkse collega Arnold Schönberg (39). Debussy heeft een grote hekel aan reizen, maar gedwongen door geldzorgen is hij nu toch op pad gegaan: zijn Nederlandse optreden zal hem 1500 francs opleveren (omgerekend naar 2014 ruim 5000 euro). Hij wordt als een held onthaald. Nog voordat er een noot heeft geklonken, verheft het publiek zich voor een geestdriftig applaus. ‘Minutenlang hield deze ovatie aan en men kon het de kunstenaar aanzien dat hij moeite had om zijn gevoelens van bewogenheid op dat ogenblik te onderdrukken. Met een sympathiek handgebaar bracht hij allen dank voor deze, blijkbaar door hem niet verwachte ontvangst,’ schrijft de Nieuwe Rotterdamsche Courant de volgende dag. Op het programma staan twee orkestwerken, de Nocturnes en Prélude à l’après-midi d’un faune, en een viertal pianostukken die deze dag voor het eerst in een Nederlandse concertzaal klinken – alle gedirigeerd en gespeeld door de componist zelf. Minstens even indrukwekkend als zijn prestatie is het uiterlijk van de Fransman, die dan al vijf jaar aan kanker lijdt.

De recensent van Het Vaderland ziet een introverte man: ‘misschien ietwat bijziend of innerlijk ingesponnen in zijn eigen rijkdom, ligt er een waas van somberheid over de verschijning’. Componist Otto Glastra van Loon geeft in Onder de stenen lier jaren na dato uiting aan zijn teleurstelling: ‘Dat zijn orkestdirectie en zijn pianospel bij enkele objectieve toehoorders gemengde indrukken achterlieten, vermocht daarna aan de warme bewondering van het publiek geen afbreuk te doen.’Toch is iedereen het erover eens dat dit optreden van Debussy in Nederland, zijn eerste en enige, een historische gebeurtenis is. Voor jonge Nederlandse componisten, maar ook voor een veteraan als Alphons Diepenbrock, is Debussy het boegbeeld van een nieuwe, moderne muziek, een alternatief voor de dominante Duitse traditie – doorwrocht en zwaar – van Bach, Beethoven, Brahms. Hij personifieert alles wat op dat moment in muzikaal Europa als progressief wordt beschouwd. Het blijft de vraag of Nederland zich met dit bezoek van de Franse grootmeester tot de koplopers van de muzikale vernieuwingen mag rekenen. Weliswaar wordt Debussy met veel egards en enthousiasme ontvangen, maar pas aan het eind van zijn carrière, vier jaar voor zijn dood in 1918. En de Nieuwe Rotterdamsche Courant mag dan wel juichen dat de dirigenten Cornelis Dopper, Evert Cornelis en Willem Mengelberg het Nederlandse publiek gaandeweg rijp hebben gemaakt voor deze ongewone klanken, in werkelijkheid hebben Debussy’s stukken gemiddeld tien jaar op uitvoering moeten wachten en werden ze met grote reserve ontvangen.
Naar aanleiding van de première van Prélude à l’après-midi d’un faune (1894) in 1904 door Willem Mengelberg luidt het commentaar: ‘als hij saters met geitenstaarten en bokspoten muzikaal heeft willen illustreren, dan is het hem wel gelukt het onooglijke daarvan in tonen weer te geven’. (Haagsche Courant). En: ‘Ongetwijfeld steekt er iets oorspronkelijks in deze door en door Fransche, maar door haar onbestemdheid bevreemdende muziek. Zij werd met aandacht gehoord, maar lokte geen applaus uit.’ (Het Vaderland). Arnold Schönberg, die anders dan Debussy radicaal met de traditie wil breken, stuit tien dagen later op louter onbegrip. Het  publiek is nauwelijks bekend met zijn muziek – tot dan toe zijn in Nederland alleen het laatromantische Pelleas und Melisande en de Drei Klavierstücke op. 11 uitgevoerd – en het weet zich geen raad met de Fünf Orchesterstücke op. 16, geschreven in een atonaal idioom. De componist, die net als Debussy zijn eigen werk dirigeert, wordt getrakteerd op hoongelach tijdens en na de uitvoering. ‘Men scheen (…) verbijsterd en overrompeld te zijn door de vele snerpende en griezelige geluiden, die gelukkig evenwel van zeer korte duur bleken te zijn,’ schrijft Samuel Bottenheim in Geschiedenis van het Concertgebouw.

‘Debussy voert u naar een sprookjesland en Schönberg schijnt bij voorkeur in een woeste, ontoegankelijke bergstreek op een eenzame rots of aan een eenzaam strand te vertoeven,’ bespiegelt Simon van Milligen in april 1914 in het muziektijdschrift Caecilia – overigens met de toevoeging in Schönberg een ‘oprecht en groot kunstenaar’ te herkennen. Anderen voelen geen behoefte de nuance te zoeken. In datzelfde Caecilia schrijft Jan Mulder twee maanden eerder naar aanleiding van een uitvoering van de Fünf Orchesterstücke in Londen: ‘Ik zie evenveel kans om een redevoering in het Sanskriet of Hottentotsch te beschrijven als deze barbaarsche geluiden en klankeffecten.’
 

EEN BEHOORLIJK KABAAL

EDEN

 

Een razend  roman van gewicht van een schrijver van statuur heb ik voor u die ik ook in mijn valies stop. Ik weet zeker dat ik volgende week in den vreemde uren van groot leesgenot ga beleven.  Het gaat om de 400 bladzijden tellende, sporadisch subliem geïllustreerde paperback Eden van Marcel Möring en van De Bezige Bij. De tekening op de omslag verbeeldt de Natureingang  van het bij voorbaat intrigerende, horizonverleggende, eeuwenbestrijkende verhaal, dat in de entree het hoofdpersonage in de wereld zet: Niekas, wat ‘niemand ‘ betekent.
Ik ga zo meteen het begin van Eden aan u voorleggen om u ook rijp te maken voor een gang erdoorheen. U zult dan ook de titel u eigen maken, want ‘Het had geen naam omdat het er niet hoorde te zijn. Het was een plek waar houthakkers, kolenbranders en pelsjagers waren neergestreken. Als een van ons werd gevraagd waar we woonden dan zei hij ‘daar’ en wees in de richting van het dorp dat niet bestond.’ Niekas is gedoemd het hof te verlaten om een zwervend bestaan te gaan leiden. In de maand maart wisselen wij hier onze leeservaringen omtrent ‘Eden’ met elkaar uit. Als proviand voor onze tocht pluk ik wat informatie van Wikipedia. Het citaat betreft een weergave van de thema’s en motieven die wij traceerden toen ik in 1997 Mörings roman In Babylon bij u mocht introduceren. U was blij met dit literaire werk en ik heb de vaste overtuiging dat u en ik over ‘Eden’ net zo verheugd zullen zijn. Ik reik u ook de tekst van de omslag aan. Waar het mij echter nu vooral om te doen is; u Möring te laten proeven!

Wikipedia: ‘Een van de belangrijkste motieven van In Babylon is dat van de wandelende jood. Deze legende gaat over de jood Ahasverus die Jezus geweigerd zou hebben om tijdens de kruisweg te rusten op een bankje bij zijn huis. Ahasverus was daarna gedoemd tot het einde der tijden op aarde te blijven rondzwerven. In In Babylon zijn de Hollanders een geslacht van wandelende joden, die tijdelijk hun kamp hebben opgeslagen in Nederland, maar in de twintigste eeuw weer aan het zwerven gaan. In plaats van een doem is het wandelen van deze joden een keuze geworden, die in het boek enige heroïek krijgt. De Hollanders zijn aanwezig bij grote gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis. Zo trekt Magnus enige tijd mee in het gevolg van Sjabbati Zwi, een joodse pseudo-messias. Nathans vader Manny werkt in de oorlog voor het Manhattan-project: het maken van de eerste atoombom. Als kleine jongen is Nathan aanwezig bij de eerste geslaagde proef met een atoombom in 1945. Herman is een van de eersten die de bevrijde  concentratiekampen bezoekt. Entropie is een tweede belangrijk motief. Simpel geformuleerd houdt entropie in, dat de wanorde van een systeem ofwel gelijk blijft, ofwel toeneemt. Deze toename is onomkeerbaar en bij maximale entropie is de energie uit het systeem verdwenen. Oom Herman past entropie als sociologische metafoor toe op de samenleving, en Zeno ziet de wereld door de entropie ten onder gaan. Dit wordt verbonden aan het beeld van de klok, die opgewonden wordt en die loopt tot de veer helemaal ontspannen is. Dit zien we terug in subplots die niet tot een einde komen in In Babylon, levensgeschiedenissen die niet helemaal verteld worden en het oplossen van de geest van oom Chaim.’

De site: ‘In Eden worden twee grote verhalen verteld. Het verhaal van een naamloos kind dat opgroeit in een woud dat zo groot en uitgestrekt is dat hij geen weet heeft van de wereld daarachter. De lezer is er getuige van hoe hij op een dag op de vlucht slaat voor een daad die hij niet heeft begaan. En dan: in een psychiatrische inrichting pleegt een patiënt zelfmoord. Een andere patiënt, voor dood aangetroffen in het stadsbos, weet niet meer wie hij is. En er is de raadselachtige Stephanie, met wie ogenschijnlijk niets mis is. Psychiater Mendel Adenauer ziet zijn instituut als de plek waar het wrakhout van onze samenleving achterblijft en vraagt zich af of zijn opvatting dat de mens en de wereld kunnen worden geheeld, wel klopt.

In deze avontuurlijke roman toont Marcel Möring zich de grootse moralist en krachtige verhalenverteller die hij boven alles is.
Marcel Möring: ‘Ik ben geboren in een woud zonder grenzen, oud en woest als de schepping zelf, waar de bizon zwierf en de bomen ouder waren dan alles wat leefde. Er waren wolven en beren en als het winter werd lag de sneeuw zo dik dat elke gedachte aan reizen ijdel was en dorpen maanden waren ingesloten en eenzame houtvesters stierven van honger en kou. In de lente, als de sneeuw smolt en het ijs op de beken en rivieren en meertjes brak, was overal in het bos het druppen van water te horen en het murmelen van kleine stroompjes die een weg zochten tussen boomwortels en omgevallen stammen tot ze een beek of een rivier bereikten om zich kolkend en schuimend in te storten. Grassen en kruiden schoten op na die eerste lentedag. De vogels, die de hele lange koude winter stil hadden geleken, riepen elkaar toe. Bomen en struiken begonnen te botten. Nog geen twee weken later was alles een waas van teer jong groen. ’s Zomers scheen de zon lang op het dichte loofdak, de dikke laag humus op de grond warmde op en overal rook het naar rottend blad en hars en versgezaagd hout, want de mannen waren dan al weer het woud ingetrokken om te kappen. Bosaardbeien schitterden als droppels bloed tussen het groene dek, orchideeën geurden bedwelmend, bijen vlogen af en aan en honingdronken hommels zoemden rond de bloeiende tijmstruiken. Na de lange stille winter was het bos een en al bedrijvigheid: houtvesters velden woudreuzen voor de zagerijen, jagers schoten beren om hun huiden, bizons voor het vlees en wolven voor hun plezier. In traag stromende rivieren en beken hing de snoek roerloos te wachten op prooi en werden karpers groot en vet, otters speelden in de kwikzilveren schittering van het water en bevers bouwden met zoveel toewijding aan hun dammen dat het leek of ze hoopten dat het deze zomer eindelijk zou lukken het uitgestrekte woud te veranderen in hun waterige dromen.

In dat bos, in een dorp zonder naam, kwam ik ter wereld. Het had geen naam omdat het er niet hoorde te zijn. Het was een plek waar houthakkers, kolenbranders en pelsjagers waren neergestreken. Als een van ons werd gevraagd waar we woonden dan zei hij ‘daar’ en wees in de richting van het dorp dat niet bestond, en als we hier waren, te midden van onze huisjes en hutten, dan noemden we het ‘hier’ en keken om ons heen, alsof we onszelf ervan moesten overtuigen dat het dorp er wel degelijk was. Ik had zelf ook geen naam en om dezelfde reden. Voor mijn geboorte waren vier andere kinderen gestorven. Geen van hen was ouder dan een maand geworden. Er waren een meisje, twee jongens en nog een meisje geweest. Toen ik werd geboren was het vertrouwen van mijn ouders in de levensvatbaarheid van hun nageslacht zo geslonken dat ze hoopten dat de Engel des Doods mij zou overslaan als ik naamloos bleef. Het was hetzelfde bijgeloof waarmee moeders hun zieke kinderen een andere naam gaven. Mijn moeder was na de bevalling koortsig en verzwakt. Haar borsten waren leeg en ze moest het bed houden. Omdat er in het hele dorp, dat uit niet meer dan acht huisjes en een paar hutten bestond, geen zogende vrouw was, wikkelde mijn vader mij in doeken, sloeg een stuk vacht om het bundeltje en liep naar het dichtstbijzijnde dorp. Daar vond hij een Litouwse boerin die haar kind nog aan de borst had. Maar hoe hij ook vleide, jammerde en sjacherde, ze wilde haar melk niet ter beschikking stellen aan het gebroed van een godsmoordenaar. Ze schikte haar lekkende borsten in haar lijfje, spuwde op de grond en riep de boer, die mijn vader met een dorsvlegel het erf afjoeg. En zo ging het door, deur na deur, erf na erf. Aan het einde van de dag, toen mijn vader zich met zijn hongerige kind op de terugweg begaf, kwam aan de rand van het dorp een vrouw op hem toe lopen. Het was een vrouw met een slechte naam, die kinderen had van verschillende mannen en zichzelf en haar kroost in leven hield door de was te doen voor de boerinnen van het dorp. Er waren er ook die zeiden dat ze haar lichaam verkocht. ‘Jij daar,’ riep ze mijn vader toe, ‘waar ga jij met dat kind heen?’ Mijn vader, een sterke houthakker maar mak als een lam en schichtig als het om het wereldse ging, boog zijn hoofd en mompelde het verhaal, de vier dode zuigelingen, zijn zieke vrouw, haar lege borsten en de vruchteloze zoektocht naar een voedster. De wasvrouw bekeek hem vanonder haar wanordelijke krullen en glimlachte. ‘Jij ziet er niet uit als een man die geen gezonde kinderen kan maken,’ zei ze. Ze greep hem bij zijn arm, legde zijn hand op haar volle boezem en zei: ‘Ik heb genoeg voor twee. Ik heb zelfs te veel.’ Ze liet zijn verstijfde hand los en lachte. ‘Ik heb zoveel dat ik zelfs jou kan zogen.’ Daarbij schaterde ze zo hard dat mijn vader omkeek om te zien of niemand hen gadesloeg. De wasvrouw wenkte hem en liep haar huisje in zonder te kijken of mijn vader haar volgde.                                                                                                                                                                     

Zo werd mijn leven gered, door de achteloze weldoenster die mijn voedster werd. Mijn vader legde mij in haar armen en gaf mij over aan het lot. Zijn kind zou zeker sterven als hij het terugbracht naar het dorp zonder naam. Beter het achter te laten waar het misschien zou bederven dan het te bewaren voor de vuigheid van de wereld met de kans dat het zou sterven, want wie het leven redt van één mens, redt de mensheid. Die nacht, toen hij terugkeerde bij zijn ijlende vrouw, waar een van de andere vrouwen de koorts probeerde te stillen met een kompres van zuringblad, haalde hij zijn schouders op en zei dat het allemaal te laat was geweest en tevergeefs. Zo weinig hoop had hij, dat hij zijn kind overgaf aan de Engel des Doods voor die het opeiste. De wasvrouw heette Ana. Toen mijn vader haar met mij alleen had gelaten, ontknoopte ze de veter van haar jak, tilde er haar linkerborst uit en legde mij aan. Ik dronk als een dorstige die lang heeft gedwaald en eindelijk een bron heeft gevonden en toen de linkerborst was geledigd, legde ze mij aan haar rechterborst en ook daarvan dronk ik. Die nacht vreesde ze voor mijn leven, omdat ik mij kromde onder krampen en desondanks niet schreeuwde. De volgende ochtend, toen ze mijn buik had gewreven en mijn lippen had bevochtigd met een aftreksel van venkel, legde ze mij weer aan en dronk ik voor de tweede keer en hoewel de melk mij opnieuw krampen bezorgde, was zelfs na een dag al te zien dat ik sterker en gezonder werd en zes maanden later, toen mijn vader weer naar het dorp kwam, nu om huiden te verkopen en zout en stof mee te nemen, zag hij een kind met blozende wangen, een weerbarstige bos gitzwart haar en een lijf als een vette big. Mijn moeder was toen al gestorven. Toen ik geen zuigeling meer was, haalde mijn vader mij op en keerde ik terug in het dorp dat niet bestond. Omdat niemand ooit had gehoord van een kind zonder naam en er geen was om uitsluitsel te geven, liet mijn vader het erbij. Men noemde mij ‘die weg was’, of Niekas, wat ‘niemand’ betekent.’

EDEN

WELK THEMA VAN DEZE VIJFTIEN WERKEN UIT DE NON-FICTIE GAAT U AANSPREKEN


Eenieder van u zal wis en waarachtig meerdere thema’s in de literatuur op heterdaad willen betrappen. De voorwaarde die u wel daarbij stelt dat de inhoud in toegankelijke en tintelende taal vervat is. Ik voldoe aan die eis, want ik traceerde uit vijftien taalvaste werken onderwerpen als politiek, humor, toerisme, avontuur, ziekte, persoonlijk welzijn, maatschappelijk bewustzijn, discriminatie, levenskunst, religie, kennis en kunde. Ik geef de tekst van de uitgever op de omslag aan u integraal door met het verzoek mij te berichten welke thema’s het best bij u zijn overgekomen. Over een paar weken wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit! Het gaat om:

1) Zetelroof – Geerten Waling – Fractiediscipline en afsplitsing in de Tweede Kamer, 1917-2017 - Vantilt
Een ‘zetelrover’ – het is de weinig flatteuze benaming voor een volksvertegenwoordiger die zijn partij verlaat zonder zijn zetel op te geven. Maar is het wel roof? Van wie is de parlementszetel in onze democratie? Fractieafsplitsingen in de Tweede Kamer zijn al mogelijk sinds 1917, maar juist in onze tijd komen ze vaker voor dan ooit. Het rommelt in de landelijke politiek – en het zijn de ‘zetelrovers’, zoals Wilders, Verdonk, Bontes, Van Klaveren, Kuzu, Öztürk en Monasch, die de aandacht op zich weten te vestigen. In Zetelroof beschrijft Geerten Waling de opkomst van de parlementaire democratie en de vorming van het partijstelsel dat sinds 1917 de Nederlandse politiek domineert. Fractiediscipline en loyaliteit aan de partij zijn sindsdien op gespannen voet komen te staan met het individuele mandaat van onze volksvertegenwoordigers. Wat is de legitimiteit van de volksvertegenwoordiger? En hoeveel ruimte is er in de toekomst nog voor politieke partijen? Na honderd jaar partijmacht en fractiediscipline is het tijd voor reflectie.

2) Sigmund weet wel raad met narcisten – Peter de Wit – De Harmonie
Op social media is ieder van ons 24/7 bezig me, myself and I zo succesvol mogelijk te promoten. Narcisme is de stoornis du jour. Waarschijnlijk omdat je zelf totaal geen last hebt van deze aandoening, maar er juist met volle teugen van geniet. Maar pas op! Echte narcisten zijn manipulatief en gewetenloos en hebben totaal geen aandacht voor de gevoelens van anderen. Maar genoeg over mij. Nog een selfie dan maar? In Sigmund weet wel raad met narcisten zijn de beste strips verzameld over het fenomeen IK. Eerder verschenen in deze reeks succesvolle delen met adviezen over onder andere managers, vrouwen, kinderen, 50-plussers, mannen en relaties.




3) Hoe verliefd is de lezer? –Doeschka Meijsing – Querido
Doeschka Meijsing was niet alleen een fervent lezer, ze ging vanaf haar puberjaren ook bijna wekelijks naar de film, een concert, een museum of het theater. Van wat ze zag en hoorde deed ze aanvankelijk alleen verslag in de dagboeken die ze decennialang bijhield, later publiceerde ze erover in onder meer ‘Vrij Nederland’, ‘Elsevier’ en ‘De Groene Amsterdammer’. Ze legde zichzelf geen enkele beperking op en schreef over werkelijk alles wat ze mooi vond: van Shakespeare tot Kuifje, van Audrey Hepburn tot Sophia Loren, van Roald Dahl tot Rudy Kousbroek en van Shaffy tot Bach. Xandra Schutte, Doeschka Meijsings partner en hoofdredacteur van ‘De Groene Amsterdammer’, selecteerde de beste beschouwingen en schreef er een inleiding bij.




4) Illes Balears – Hans van der Klis en Hein Aalders – Mallorca, Ibiza, Menorca, Formentera – Bas Lubberhuizen
Lang voor de charters in groten getale Mallorca en Ibiza aandeden, werden de Balearen – waartoe ook Menorca en Formentera behoren – ontdekt door schrijvers en kunstenaars uit heel Europa. Ze voelden zich aangetrokken door het klimaat, het licht, de lage kosten van levensonderhoud en de vrijheid die er heerste. De Balearen waren een toevluchtsoord voor kunstenaars die bedreigd werden door de nazi’s, zoals Walter Benjamin en Raoul Hausmann. In de jaren zestig verbleef het halve Leidseplein op de Balearen, gevolgd door de hippies.
Internationaal vermaarde schrijvers als Albert Vigoleis Thelen en Robert Graves en Nederlandse schrijvers als Cees Nooteboom, Jan Cremer en Theo Kars gaven de eilanden een prominente plek in hun werk. En nog steeds zijn de eilanden van ‘zon, zee en zonde’ populair onder kunstenaars en schrijvers.

5) Licht – GemmaVenhuizen – De invloed van lichaam en geest – Atlas Contact
Gemma Venhuizen is gefascineerd door licht, niet alleen vanuit wetenschappelijke belangstelling, maar ook vanuit een persoonlijke behoefte aan licht. Net als veel mensen merkt ze dat licht haar stemming beïnvloedt: op donkere dagen raakt ze in een dip, en op zonnige dagen fleurt ze weer op. Venhuizen onderzocht welke invloed licht heeft op ons welzijn. Wat is licht precies? Wat doet het met ons, geestelijk en lichamelijk? Wat is het verschil tussen natuurlijken kunstmatig licht? En hoe kunnen we licht optimaal gebruiken? Voor dit boek ging zij in gesprek met psychologen, slaaponderzoekers, dermatologen, biologen en ingenieurs om de universele behoefte aan licht (en donker) te onderzoeken, en te inventariseren in hoeverre licht cruciaal is voor een betere gezondheid.



6) Vrije uitloop – Saskia Stehouwer – Gedichten – Marmer
De term 'vrije uitloop' op een doos eieren betekent dat de kippen in kwestie minimaal 4 m2 buitenruimte beschikbaar hebben. Beter dan niets, maar echt vrij kun je het niet noemen.
Ook mensen hebben een bepaalde hoeveelheid bewegingsruimte, afhankelijk van waar hun wieg stond, hun opleiding, middelen en talenten. ‘Vrije uitloop’ onderzoekt de wandaden, de onverschilligheid, de twijfel en de vreugde die voort kunnen komen uit de ruimte en invloed die - vooral westerse - mensen hebben en is een pleidooi voor een open en minder arrogante houding ten opzichte van andere mensen en de natuur. ‘Vrije uitloop’ is de tweede gedichtenbundel van Saskia Stehouwer. Met haar debuut ‘Wachtkamers’ won ze de C. Buddingh'-prijs 2015.



7) Een Nederlander in de wildernis – Luc Panhuysen – De ontdekkingsreizen van Robert Jacob Gordon (1743-1795) in Zuid-Afrika – Nieuw Amsterdam
Robert Jacob Gordon is vrijwel vergeten in Nederland. Maar in de achttiende eeuw was deze Nederlander met Schotse wortels een bekendheid. Hij maakte lange reizen door het nog ongerepte Zuidelijk Afrika en liet ons een fabuleuze verzameling journaals, kaarten, tekeningen en schilderijen na. Deze ‘Atlas Gordon’ bevindt zich tegenwoordig in de collectie van het Rijksmuseum. Gordon biedt ons een unieke blik op het tijdperk van de Verlichting, toen kolonialisme samenging met een enorme honger naar kennis. Hij was bevriend met zowel vooraanstaande wetenschappers als inheemse stamhoofden. Hij was militair en diplomaat, botanist, zošloog, cartograaf en antropoloog. Op zijn geheel eigen wijze verbeeldt hij het Verlichtingsideaal. Luc Panhuysen beschrijft in dit boek de persoon Gordon en zijn ontdekkingsreizen, aan de hand van origineel bronmateriaal. Wij maken zijn ontberingen en hoogtepunten mee vanaf de eerste ontdekkingsreis tot aan zijn dramatische levenseinde, dat vrijwel samenviel met het einde van de Nederlandse republiek.

8) Francien de Zeeuw – Natasza Tardio – Van verzetsheldin tot eerste vrouwelijke militair – Pepper books
'Of ik het allemaal nog een keer zou doen? Dat weet ik niet. Mensen zien sterven is vreselijk.' Francien de Zeeuw was Nederlands eerste vrouwelijke militair en nauw betrokken bij de in 1944 opgerichte Marva (de Marine vrouwenafdeling). Voor die tijd een omstreden ontwikkeling, maar De Zeeuws leven kent vooral omstreden beslissingen. Zo was ze als verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog actief in het verzet, luisterde ze telefoonverkeer af, werkte mee aan overvallen op distributiekantoren en smokkelde ze distributiebonnen en wapens. In de aanloop naar de bevrijding sloot ze zich aan bij de partizanen. Ze vertrok eind 1944 vanuit het reeds bevrijde deel van Nederland naar Engeland, waar ze als eerste Marva opgeleid werd. Ze werd uitgezonden naar Nederlands-Indië. De Zeeuw is niet in één term te vangen: heroïsch, feministisch, tegendraads, autonoom en op zo veel vlakken interessant. Natasza Tardio sprak De Zeeuw uitgebreid en schreef een meeslepende - geautoriseerde - biografie over het boeiende leven van deze inspirerende vrouw.

9) Wat is God? – Ton de Kok – Wetenschappers & kunstenaars op zoek – Thoth
Waarom is er iets en niet niets? Een adembenemende gedachte voor wie er even bij stilstaat. En omdat er iets is: het universum, de wereld, huis, tuin en keuken, stellen we ons vaak de beklemmende vraag wat eigenlijk de zin van dit alles is. Vijfentwintighonderd jaar lang hebben filosofen, schrijvers en dichters met dat mysterie geworsteld. Ton de Kok is gepromoveerd in de geesteswetenschappen, oud-marinier, voormalig lid van de Tweede Kamer en tegenwoordig docent godsdienstfilosofie op een middelbare school in Amsterdam. Hij mengt zich regelmatig in het publiek debat op de opiniepagina's van de landelijke dagbladen. Gevoed door zijn veelkleurige levenservaring geeft hij met een journalistieke pen in een persoonlijk document een boeiend beeld van de bestaansworsteling van bijna veertig filosofen en schrijvers met de vraag ‘Wat is God?’ Tussen Xenophanes (500 v.Chr.), met wie het boek begint en Harry Mulisch, met wie het wordt afgesloten, ontmoeten we onder anderen Plato, Lucretius, Thomas van Aquino, Eckhart, Pascal, Spinoza, Voltaire, Schopenhauer, Nietzsche, Sartre, Mann, Hesse, Camus, Hemingway en Kertész.

10) Malcolm X – Fikry Azzouzi – EPO
Hij was tegelijkertijd een van de meest gehate en geliefde mannen van zijn tijd. Droeg de geuzentitel angriest man in America. Voerde een kruistocht tegen de onderdrukking van de zwarten in de VS. Vervelde van militant van het schimmige Nation of Islam tot revolutionair. Was net geen veertig toen drie mannen hem tijdens een toespraak in New York doodschoten. Meer dan een halve eeuw na datum blijft Malcolm X, formerly known as Malcolm Little, een icoon en cultheld in hetzelfde rijtje als Che en Lumumba. Dit boek wekt hem weer tot leven. In het eerste deel steekt Fikry El Azzouzi de oceaan over om zijn fascinatie voor Malcolm X van zich af te schrijven: 'Ik sta recht / Niet voor de klant / Maar voor de onderkant / Voor de mensen aan de rand / Heb ik toegezegd / Om eindelijk te beginnen / Aan mijn gevecht.'
Het tweede deel is de neerslag van een legendarische toespraak van meneer X zelve over de
Afro-

11) Van havik tot vredesduif – Edy Korthals Altes  - Diplomaat tijdens de Koude Oorlog – Aspekt
Wat bracht een ervaren diplomaat tijdens de Koude Oorlog tot een  publieke stellingname tegen de wapenwedloop, die leidde tot zijn terugtreden als ambassadeur in Madrid? Altes schetst op openhartige wijze zijn metamorfose van hardliner tot vredesactivist. Hij laat zien wat hem ten diepste beweegt. Na zijn terugtreden uit de Buitenlandse Dienst richtte hij zich op de ontspanning tussen Oost en West en de ontwikkeling van een nieuw veiligheidsconcept: wederzijds verzekerde veiligheid in plaats van wederzijds verzekerde vernietiging. De auteur is verontrust over de sterke stijging van de wereldwijde militaire uitgaven na de val van de Muur. We leven immers in een extreme kwetsbare moderne wereld met een apocalyptisch destructief vermogen. Een pragmatische benadering van de grote wereldproblemen is echter niet voldoende. Geestelijke vernieuwing is de eerste voorwaarde voor een fundamentele verandering in onze omgang met mens, materie en natuur. Als oecumenisch christen is Altes voorstander van een open dialoog, niet alleen tussen de wereldgodsdiensten maar ook met andere levensovertuigingen.

12) Gebroken wilskracht – Jeffrey Wijnberg – De ziekte die depressie heet en hoe je ervan geneest – Scriptum
Een depressie: het is psychische volksziekte nummer één. Een aandoening die ook wel schuilgaat achter benamingen als overspannenheid, burn-out en surménage of zoals vroeger werd gezegd: een zenuwinzinking. Mensen die onder een depressie lijden zijn vaak jarenlang uitgeschakeld, vooral omdat een effectieve behandeling achterwege blijft. Aan de patiënt is, zo op het eerste oog, weinig verkeerds te ontdekken en hij wordt daarom door de buitenwacht met wantrouwen aanschouwd. Maar het depressieve lijden is ernstig vooral omdat er sprake is van wilsverlamming: de patiënt kan helemaal niets uitrichten omdat de hersenen zijn vermogen tot handelen hebben geblokkeerd. Psycholoog Jeffrey Wijnberg is niet alleen professioneel deskundig, maar ook ervaringsdeskundig; hij weet wat het is om een depressie door te maken. Het slechte nieuws is dat een depressie levensontwrichtend is voor alles en iedereen. Het goede nieuws is dat een depressie te genezen valt. Pillen en praten is het moderne devies. Maar Wijnberg weet als geen ander dat er meer bij komt kijken om als gezond mens uit de diepe depressieve put te klimmen.

13) Levenskunst à la Montaigne – Ronald Wolbink – ISVW
Je kunt naar een coach gaan om te zoeken naar je diepste gevoelens, maar je kunt beter eerst dit boek lezen. Het beschrijft wat jij, hier en nu, kunt opsteken van de levenskunst van de Franse filosoof Michel de Montaigne. Deze zestiende-eeuwse denker hield er een aantal verrassende denkbeelden op na. Zo beschrijft hij de mens als een veranderlijk wezen, boordevol tegenstellingen. We zijn van nature wisselvallig en daarom past ons eerder bescheidenheid dan standvastigheid. Montaigne staat ook stil bij de onvermijdelijke eindigheid van ons leven; een gedachte waaraan de moderne coach, die stilzwijgend uitgaat van een steeds verdergaande ontwikkeling en ontplooiing, liever niet wil denken. Alleen door stil te staan bij de dood kunnen we verder leven in het hier en nu. De nuchtere inzichten van Montaigne zijn een goed tegengif tegen de pseudozelfsturing van onze maatschappij. Die eist dat we ons continu afstemmen op wat de omgeving van ons vraagt. Dit kan de arbeidsmarkt, de relatiemarkt of de participatiemaatschappij zijn. Het humanisme van Montaigne is een verademing. Hij wijst ons op een sceptische maar altijd positieve manier om naar ons handelen en onze omgeving te kijken, waarbij de mens zelf steeds begin- én eindpunt is.

14) Werk in de 21e eeuw – Ryan Avent – Arbeid, macht en welvaart in het digitale tijdperk – Nieuw Amsterdam
Niemand van ons heeft de industriële revolutie meegemaakt, maar een dergelijke grote omwenteling staat ons in het huidige digitale tijdperk te wachten. We zullen te maken krijgen met een onstuitbare automatisering en robotisering, met een overvloed aan goedkope arbeid en een groeiende kloof tussen laag- en hooggekwalificeerden. Het is wel duidelijk dat werk een fundamenteel andere rol in ons leven zal gaan spelen. Welk werk blijft er over in het digitale tijdperk? Wie heeft de macht om de welvaart te verdelen of zich toe te eigenen? De industriële revolutie heeft ons geleerd dat we een periode van ontwrichtende politieke verandering en sociale strijd zullen moeten doormaken voordat er overeenstemming kan zijn over de verdeling van de welvaart. Voor dit grensverleggende boek bestudeerde Economist-publicist Ryan Avent de geschiedenis van de industriële revolutie en het werk van experts op het gebied van grote transformaties. Reizend van Shenzhen naar Göteborg en van Mumbai naar Silicon Valley onderzocht Avent de betekenis van werk in de 21e eeuw.

15) Weten vraagt meer dan meten – Christien Brinkgreve, Sanne Bloemink en Eric Koenen – Hoe het denken verdwijnt in het regime van maat en getal – AUP
Vanaf de conceptie wordt de groei van het embryo tegen het gemiddelde afgezet. Hetzelfde geldt voor schoolprestaties. In veel maatschappelijke domeinen heersen maat en getal. ‘Ik hou me nu eenmaal aan de feiten’, aldus een prominent hersenwetenschapper. En daar al zit ‘m het misverstand: er is hier geen sprake van feiten, maar oplichtende hersendelen op een scan. Het zijn interpretaties, verpakt als wetenschap, zogenaamd ‘hard’, maar qua denkwerk dun en aanvechtbaar. Dat leidt tot verwarring, aanvechtbare redeneringen en vaak verkeerde conclusies. De reductie tot statistische gemiddelden maakt dat variatie aan het oog wordt onttrokken en afwijkingen van het gemiddelde al gauw als stoornis worden gezien. Zo wordt uitgegaan van het tekort en niet van het vermogen van mensen. Maar bovenal levert het weinig op voor baby’s, ouders, leerlingen of patiënten. En om hen was het toch allemaal te doen? Met de gedachte dat meten weten is, zien we vaak de essentie over het hoofd. In verschillende maatschappelijke gebieden, zoals de zorg en het onderwijs, heerst een regime van maat en getal waarmee het persoonlijke verhaal uit het zicht raakt. In het boek worden verschillende domeinen bestreken waarin men met dezelfde problemen worstelt. Het bevat prikkelende interviews met nauw betrokkenen, waaronder Trudy Dehue, Paul Verhaeghe en Xandra Schutte. Zij vertellen waar en hoe het spaak loopt, maar ook hoe het anders kan. Hoe patronen ontstaan, hoe dwingend ze zijn en hoe zij daartegenin gaan. Of je nu patiënt bent of hulpverlener, werknemer of leidinggevende, of je nu schoolgaande kinderen hebt of kind van bejaarde ouders bent - de lezer komt te weten in welke systemen van denken en handelen wij leven, vaak ongemerkt en deels ongewild.