29-03-2016

HET ECHTE DUITSLAND

e tiendaagse van de Boekenweek 2016 ligt helaas achter ons maar het thema ervan blijft gelukkig onder ons: Duitsland met het motto ‘Was ich noch zu sagen hätte’. Dat dit buurland  nog veel te zeggen heeft, blijkt uit legio recente uitgaven waaruit ik nu een greep doe. Ik geef daartoe de tekst op de site, de opgave van de inhoud en een citaat. Dit allemaal opdat u het aroma van de ‘Heimat’ verkennende boeken kunt opsnuiven en wij later hier met elkaar van gedachten over geur en kleur kunnen wisselen.


STAALHELMEN EN CURRYWORST
Jerker Spits - Een Duitse cultuurgeschiedenis in 15 fenomenen - Van Oorschot - 190 blz.

‘Iedereen heeft een mening over Duitsland, en Wikipediadiep gaat onze kennis meestal nog wel, maar waar zijn de verbanden? Germanist Jerker Spits etaleert in vijftien fenomenen waar de verbindingslijnen lopen die we niet automatisch hadden gezien. Van de mobiele telefoon van Merkel naar de Stasi, van de curryworst naar het Berlijn van nu, van de gebroeders Grimm naar Rammstein, van Bach naar Kraftwerk. Door die vele verbanden is dit de meest compacte en levendige geschiedenis van Duitsland die er is. Staalhelmen en curryworst. Een Duitse cultuurgeschiedenis in 15 fenomenen vertelt in anekdotes en feiten hoe geweldig boeiend de Duitse cultuurgeschiedenis is, al tweeduizend jaar lang.
Over de 'witworstgrens', Erich Honecker als jager, en hoe de Kever van de nazi's een auto voor hippies werd. Piet Paris tekende voor dit boek de vijftien fenomenen op zijn fraai gestileerde wijze.’

Inhoud: De auto - Het barnsteen - De blikken trom - Het boek - Het bos - Het bureau - De curryworst - De handy - De houtsnede - Humboldts papegaai - De Lutherbijbel - De piano - Het poppenspel - Het sprookjesboek - De staalhelm.

Citaat Inleiding ‘Dit boek richt zich op de lezer die meer wil weten over de Duitse cultuur. In de behandeling van vijftien fenomenen worden verbindingslijnen door de Duitse cultuur aanschouwelijk gemaakt. Van de mobiele telefoon van Merkel naar de Stasi, van de curryworst naar de Duitse politiek, van Bach naar Kraftwerk. Het boek vertelt over de ‘witworstgrens’, Erich Honecker als jager, en hoe de Kever van de nazi’s een auto voor hippies werd. Ik wil laten zien waarom de Duitse cultuur niet alleen je hoofd, maar vooral ook je hart raakt.
Aan bod komt Friedrich Schiller die op zijn kamer in Weimar nadenkt, boven de geur van rotte appels. Hij heeft er een bureaula vol van. Als hij werkt, opent hij die la; de bedwelmende geur van gistend fruit inspireert hem. Aan bod komt Luther, die zich eenzaam en gekweld voelde terwijl hij de Bijbel vertaalde, en vreselijk last had van constipatie. ‘De Heer heeft mijn achterste getroffen met vreselijke pijnen. Mijn ontlasting is keihard en ik moet zo persen om er vanaf te komen dat het zweet me uitbreekt, en hoe langer ik daarmee wacht, hoe moeilijker het gaat. Mijn reet is één brok ellende.’

Het boek gaat ook over Fanny Mendelssohn, de begaafde zus van Felix, die op haar veertiende van haar vader te horen kreeg: ‘Voor hem kan muziek zijn beroep worden, maar voor jou kan en moet het enkel versiering blijven.’ Maar Fanny bleef componeren, en voor haar muziek is nog een wereld te winnen. Aan de hand van portretten van kunstenaars en wetenschappers, houtsneden en muziekinstrumenten, uitvindingen en ontdekkingsreizen leert de lezer de Duitse ziel kennen. Van de gebroeders Grimm, die in archieven op zoek gingen naar oude volksverhalen, tot de mannen van metalband Rammstein, die zich in hun songteksten en video’s door de sprookjes van Grimm laten inspireren. De hoofdstukken zijn ook los van elkaar te lezen. Daarom zijn in veel hoofdstukken kruisverwijzingen opgenomen. Achter in het boek zijn naast de bronnen ook boeken vermeld voor de lezer die meer wil weten. ‘Deutschland? aber wo liegt es? Ich weiß das Land nicht zu finden,’ dichtten Goethe en Schiller in de Xenien. De toegang tot Duitsland ligt in de belangstelling voor de cultuur en geschiedenis. Ze ligt in nieuwsgierigheid naar een land dat veel zwarte bladzijden kende, maar zich ook sterk maakt voor beschaving en internationaal begrip. Europa kijkt steeds vaker naar Duitsland. De economie is vijfentwintig jaar na de Wende genoeg hersteld om Duitsland tot de belangrijkste speler van Europa te maken. Intussen melden de Goethe-Instituten een groeiend aantal belangstellenden dat Duits wil leren. Ook de culturele interesse lijkt langzamerhand toe te nemen. Nederlandse beeldend kunstenaars, ontwerpers en fotografen ontdekken Berlijn. Met dit boek heeft de Nederlandse lezer een culturele wegwijzer in de hand.’
 

HET ECHTE DUITSLAND

WE KUNNEN NIET ALLEMAAL DUITSERS ZIJN

Wouter Meijer – Atlas Contact – 238 blz.

 

‘Waarom is niet iedereen in Europa Duits? De bewondering voor het grootste land van de EU werd de afgelopen jaren steeds groter. En inderdaad: Duitsland is kampioen export, heeft het diploma 'Hoe verwerk ik mijn verleden' met vlag en wimpel gehaald, en misschien zou het wel beter zijn voor de economie, het milieu en de wereldvrede als iedereen Duitser was.
Maar wie zoals Wouter Meijer jarenlang in Duitsland woonde en werkte, ziet ook de andere kant. Het groeiende leger van onderbetaalde flexwerkers, de krampachtige omgang met extreemrechts, en de rol op het wereldtoneel die veel Duitsers helemaal niet zien zitten.’
Inhoud Inleiding Naar school in West-Berlijn - Hoe gaat het met de eenwording? - Economie: leren van Duitsland? - Werken bij een Duitse nieuwszender - Nieuwe energie - De ruimte op rechts - Correspondent in Berlijn - Een bondskanselier in slow motion - Europa onder Duitse leiding.

Citaat Inleiding deels: ‘Station Keleti is het grootste station van Budapest. In Duitse kranten wordt het vaak ‘Ostbahnhof’ genoemd, en dat klinkt een stuk vertrouwder. Het Keleti-station puilde begin september uit van de vluchtelingen. Ze konden niet meer verder reizen omdat op verzoek van Oostenrijk het treinverkeer was stilgelegd. Honderden vluchtelingen protesteerden in de stationshal en riepen ‘Germany, Germany’, andere scandeerden ‘Merkel, Merkel’. Het was voor de Duitse televisiekijkers een vreemd beeld: aan de ene kant was het hartverwarmend dat mensen Duitsland intussen zagen als het beloofde land, een paradijs waar ze zo snel mogelijk naartoe wilden. Bondskanselier Merkel vertelde later dat ze die beelden ook had gezien en erdoor ontroerd was. Maar het was ook een voorbode van een stroom mensen die Duitsland nauwelijks aankan, en vooral van een verwachting die geen land waar kan maken, zelfs Duitsland niet. Bijna waren de vluchtelingen de hoofdrolspelers geworden in een ‘Herfstsprookje’ – als vervolg op het ‘Zomersprookje’ van een paar jaar eerder. Dat ‘Sommermärchen’ was in 2006, toen Duitsland het wk voetbal organiseerde. De rest van de wereld zag een vrolijk land dat feest kon vieren, dat de zorgen van zich af had geschud en vooral een land dat weer trots op zichzelf durfde zijn. De Duitsers waren zelf minstens zo verbaasd dat het niet griezelig was als mensen een of meer zwart-rood-gouden vlaggetjes op hun auto prikten of het in drie strepen op hun wangen verfden.

Het Herfstsprookje van 2015 werd vooral leven ingeblazen door mensen in nood, mensen van ver weg die hun hoop vestigden op een land dat in veler ogen bijna perfect was: ‘Germany’. De vluchtelingen zien in Duitsland vooral een land dat openstaat voor anderen, dat officieel zelfs een welkomstcultuur heeft, en natuurlijk een land waar ze veilig zijn, met goede sociale voorzieningen en mogelijkheden om te studeren of te werken. Duitsland kreeg de afgelopen jaren steeds meer bewonderaars. Het leek te mooi om waar te zijn: een land dat zijn problemen had opgelost. De kerncentrales konden worden uitgeschakeld, want er was voldoende stroom van de zon en de wind. Er was ook voldoende geld want de hele wereld wilde Duitse producten kopen. Daardoor kon Duitsland arme landen zoals Griekenland helpen en intussen zelf een sluitende begroting presenteren. Geen nieuwe schulden meer. De historische schuld was verwerkt, er waren geen vijanden meer. Dus was er ook geen groot leger meer nodig, de dienstplicht was afgeschaft. En dat allemaal onder aanvoering van een onaangevochten leidster die Duitsland en Europa regeerde zonder op tafel te hoeven slaan. Angela Merkel bleef bescheiden, had nauwelijks nog concurrenten die het haar moeilijk maakten en ze straalde rust en vertrouwen uit. Meer wilden de Duitsers niet van hun politici. Ook dat was bijna een sprookje, zo mooi. En zo bedrieglijk. Toen de vluchtelingen kwamen, was het sprookje uit.

Wie de afgelopen jaren in Duitsland werkte en woonde, wist dat het sprookje ook daarvoor al niet zo mooi was als het vanbuiten misschien leek. Ik was correspondent in Berlijn van begin 2008 tot eind 2014. Het ging in mijn werk vaak over de Duitse macht in Europa, het economische succes, de verwerking van het verleden en het einde van de kernenergie. Zaken waarvoor Duitsland vaak bewondering oogst, maar die allemaal ook een keerzijde hebben of in werkelijkheid niet zo gemakkelijk gaan. Ik probeer in dit boek te beschrijven hoe Duitsland in elkaar zit en wat er de afgelopen jaren is veranderd. En ook te laten zien wat er niet goed gaat. Daar kunnen we in sommige gevallen minstens zoveel van leren als van de dingen die we vaak bewonderen. De overgang naar een nieuw energiebeleid, de Energiewende, kost bijvoorbeeld veel meer geld dan iemand had verwacht. Maar had niemand dat kunnen voorzien, of is het onvermijdelijk? En kunnen we dat in Nederland voorkomen door van Duitsland te leren?’
 

WE KUNNEN NIET ALLEMAAL DUITSERS ZIJN

DUITSLAND OP HET SPOOR

Els Snick – Bas Lubberhuizen – 144 blz.

 

‘Els Snick is onlangs uit de kast gekomen. Voortaan zegt ze gewoon: ik hou van Duitsland, ik vind Duits erg mooi, heb veel Duitse vrienden, reis graag door Duitsland en ken prachtige Duitse boeken. Maar het land is zo onbekend. Behalve Berlijn, dát is een leuke stad, dat hoort niet bij Duitsland, lijkt iedereen te denken. Snick neemt ons mee op haar reis door Duitsland. Toevallige ontmoetingen, nieuwsgierigheid, en haar lievelingsschrijver Joseph Roth leiden haar. Ze logeert in Roths favoriete hotels in onder meer Berlijn, Leipzig en Düsseldorf en bezoekt onder andere het Oktoberfest in München, de gevangenis van Landsberg waar Hitler Mein Kampf schreef, vergeten kuuroorden in het Zwarte Woud en de oude mijnsites van het Ruhrgebied. Ze gaat de confrontatie aan met de clichés over Duitsland, praat met vluchtelingen en met bijzondere Duitsers en duikt in haar eigen (familie)verleden.’

Inhoud: Voor vertrek – Berlijn, Hotel am Zoo – Goslar, Hotel Niedersächsischer Hof – Düsseldorf, Parkhotel – Intermezzo Mannheim – Leipzig, Hotel Fürstenhof – München, Hotel Excelsior – Badenweiler, Hotel Römerbad.

Citaat ‘Voor vertrek - Was het toeval dat ik in de herfst van 2015 naar Duitsland vertrok op het moment dat de geschiedenis er een ongekende bocht maakte? Worden de vier maanden tussen het optimistische Wir schaffen das waarmee Angela Merkel de vluchtelingencrisis probeerde te bezweren en de shock van de aanrandingen door allochtone jongeren op Silversternacht in Keulen een kantelpunt in de geschiedenis? In die periode doorkruiste ik Duitsland van oost naar west en van noord naar zuid. Het was een lang gekoesterde droom Joseph Roth achterna te reizen, Duitsland te verkennen in het spoor van de auteur over wiens fabelachtige leven ik een boek heb geschreven, wiens werk ik vertaal en die in alle opzichten blijft boeien en fascineren. Net zoals Duitsland me boeit en fascineert.

Roth was een vluchteling. Een Duitstalige jood uit Oostenrijk-Hongarije. Zijn geboortestreek in het huidige Oekraïne kwam na de Eerste Wereldoorlog, na het hertekenen van de Europese kaart, in Polen te liggen. Hij werd een staatloze en kreeg asiel in de nieuwe republiek Oostenrijk. Omstreeks 1920 ging hij naar Berlijn om er werk te zoeken. Hij werd er een gevierd journalist en schrijver. Tot hij in 1933 door de nazi’s verdreven werd, als emigrant naar Frankrijk trok en in Nederland nieuwe uitgevers vond voor zijn werk. Zijn hoop dat Oostenrijk stand zou houden tegen de nazi’s, zelfs dat de Habsburgse keizer zou terugkeren op de troon in Wenen, vervloog met de Anschluss van 1938. Roth schreef zijn testament, de kleine roman De legende van de heilige drinker, waarmee hij zichzelf tot een legende maakte, en dronk zich dood. Hij stierf in een armenziekenhuis in Parijs op 27 mei 1939.

De opkomst van de nazi’s maakte Roth in de jaren twintig mee in Berlijn, een smeltkroes van culturen, experimenteerterrein van de internationale avant-garde, de rebelse stad waar Adolf Hitler nooit echt voet aan de grond kreeg. In Duitsland, waar hij zijn brood moest verdienen, was Berlijn voor hem de enige leefbare stad. In de periode van 1920 tot 1933 maakte hij reportages in het hele land in opdracht van verschillende kranten. ‘Ik teken het gezicht van de tijd,’ zei hij over zijn werk als journalist. Hij reisde door Duitsland per trein, praatte met mensen onderweg, schreef in cafés. Zijn hele leven woonde hij uitsluitend in hotels. Ter verdediging van zijn vrijheid, ter compensatie van zijn vaderlandloosheid. Ik wilde op deze reis een andere Roth leren kennen dan de arme en afgetobde emigrant die in de jaren dertig in Parijs, Amsterdam, Oostende en Brussel heeft gewoond. Die berooid en ziek in armzalige pensions en cafés zat te schrijven, woedend om wat er in de wereld gebeurde, verdrietig door de vernietiging van Oostenrijk en de idee van een humaan Europa, verteerd door heimwee en weemoed, zich om het wel en wee van joodse vluchtelingen uit Duitsland bekommerend, altijd met een fles sterkedrank bij zich. Wat doet het met een mens altijd onderweg te zijn? Als je vaderland wordt opgeheven, je door nieuwe grenzen van je familie wordt gescheiden? Hoe is het om geen eigen huis te hebben maar te trekken van hotel naar hotel, om met portiers, kelners, kamermeisjes en reizigers uit de hele wereld je dagelijkse leven te delen? Bij Roth leverde het duizenden bladzijden krantenartikelen, romans en brieven op. Veel van die brieven schreef hij in hotels, op het papier dat in de lade van zijn schrijftafel klaarlag.

Goed papier, goede inkt, goede pennen waren duur en Roth had nooit geld. Hij leefde boven zijn stand. Visitekaartjes had hij niet, laat staan eigen briefpapier. Daardoor kennen we de hotels waar hij heeft verbleven. In Duitsland zijn zes daarvan nog altijd in bedrijf, en die heb ik bezocht. Ik ben begonnen in Berlijn, de stad waar Roth het langst heeft gewoond, die ook vandaag weer velen aantrekt, die geschiedenis ademt en waar ik zelf sinds mijn jeugd tientallen keren ben geweest. Het leek me interessant halverwege in München het Oktoberfest mee te maken en te eindigen in een kuuroordje in de volle natuur. Zo kreeg mijn traject vorm. Ik reisde van Berlijn westwaarts naar Goslar, een stadje in het midden van Duitsland, vandaar naar Düsseldorf en dan weer terug naar het oosten tot in Leipzig, van Leipzig ging ik zuidwaarts naar München en mijn laatste hotel was in Badenweiler, bijna op het drielandenpunt met Zwitserland en Frankrijk. Ik nam een stapel boeken mee van en over Roth, reisde net als hij met de trein en probeerde te ontdekken wat me nu zo fascineerde aan hem en aan Duitsland. Mijn plannen werden doorkruist omdat ik onderweg mijn eigen geschiedenis tegenkwam. Beter gezegd de geschiedenis van mijn familie. Wat ik leerde door in het spoor van Joseph Roth door Duitsland te reizen had te maken met verlies en veerkracht, met de manier waarop mensen en staten na nederlagen, die ze aan zichzelf te danken hebben of ook niet, overeind kunnen krabbelen om opnieuw te beginnen en de wonden van het verleden te laten helen. Dit was wat ik overal in Duitsland tegenkwam  en wat mij confronteerde met dingen die ik in mijn eigen leven heb meegemaakt. Zo komt het dat ik onderweg ook enkele dagen in Mannheim bij vrienden heb doorgebracht, om vandaar mensen op te zoeken die lang geleden mijn familie hebben gekend, en dat ik in het dorpje Kaisheim bij Donauwörth heb gelogeerd bij een man die een deel van mijn familiegeschiedenis beter kent dan ikzelf’.

DUITSLAND OP HET SPOOR

DAAR IS DE MUUR

Margriet Brandsma – Verhalen over Berlijn – Conserve – 176 blz.

 

‘Tien jaar geleden verscheen de verhalenbundel Waar is de Muur? over Berlijn en toen auteur Margriet Brandsma aan een opvolger begon, stond eerder de titel dan het eerste hoofdstuk op papier. Die kon niet anders zijn dan: Daar is de Muur. Ook al staat er nog minder van de Berlijnse muur overeind dan tien jaar geleden, bij restanten als de East Side Gallery en bij de gedenkplaats aan de Bernauer Strasse is het drukker dan ooit. Tien jaar geleden is een eeuwigheid voor een metropool die nog elke dag bezig is zichzelf uit te vinden. Daarom is het tijd voor een nieuwe bundel met verhalen over de intrigerende stad Berlijn. Daar is de Muur bevat onder meer tips van Nederlandse insiders, het gaat over wijken die hip zijn, hip zijn geweest of nooit hip zullen worden. Het voert via wandelingen en fietstochten langs een Berlijns hoofdpijndossier: de voormalige villa van nazikopstuk Joseph Goebbels aan de Bogensee.Margriet Brandsma beschrijft het allemaal in haar boek dat boordevol foto's staat van Jeroen van Eijndhoven.’
Inhoud: Patatgeneratie – Alles is waar en ook het tegendeel – Geheimtipps – Wonen aan de Karl-Marx Allee – Typisch Berlijn Hoe lang nog Memi – Een idyllische legerplaats – Het liefdesnest van Joseph Goebbels – Wandelen en fietsen.
Woord vooraf: ‘Woord vooraf Ga een uurtje op de Washingtonplatz zitten en zie hoe het grote Berlijnse Hauptbahnhof honderden en nog eens honderden toeristen uitspuugt. Mensen die de stad voor het eerst bezoeken, pik je er eenvoudig uit. Ze kijken een beetje verdwaasd om zich heen, geïmponeerd door de ruimte en het enorme kantoor van bondskanselier Angela Merkel. Vanaf de Washingtonplatz kun je trouwens goed zien waarom Berlijners haar kantoor de wasmachine noemen. Mensen maken selfies met op de achtergrond het glazen spoorpaleis. De ene schoolklas na de andere betrekt het foeilelijke hotel Meininger pal naast het station, omdat het er nog zo goedkoop overnachten is. Rugzak uitpakken en de stad in: Party angesagt. Zo’n 300.000 reizigers maken elke dag gebruik van het grote station en op sommige dagen lijkt het wel alsof inwoners van Berlijn er niet mogen komen, zo nadrukkelijk wordt het beeld bepaald door rolkoffers en rugzakken. Toeristen van jong tot oud hebben Berlijn ontdekt, ze hebben de Muur gevonden.

Waar is de Muur? was de titel van mijn verhalenboek over Berlijn tien jaar geleden. De opvolger met nieuwe verhalen over de stad kon niet anders heten dan Daar is de Muur. Ook al staat er nog minder van de Muur overeind dan tien jaar geleden, rondom de restanten bij East Side Gallery en de Bernauer Strasse is het drukker dan ooit. Tien jaar is een eeuwigheid voor een stad die elke week verandert en die nog elke dag bezig is zichzelf uit te vinden als metropool. In 2006 was Berlijn geen overdreven populaire bestemming voor een stedentrip. Het aantal toeristen dat de stad bezocht steeg weliswaar elk jaar, maar bleef in vergelijking met andere Europese hoofdsteden als Londen en Parijs behoorlijk achter. In 2006 ontving Berlijn zeven miljoen bezoekers. In 2015 waren dat er bijna twee keer zoveel. De verklaring daarvoor? Een opsomming van de aantrekkelijkheden van Berlijn ligt voor de hand. De spannende geschiedenis, het grote culturele aanbod, het uitgaansleven, de stad is goedkoop in vergelijking met andere Europese hoofdsteden. Allemaal waar, maar dat gold tien jaar geleden ook al. Toen was Berlijn zelfs nog veel goedkoper dan nu. Maar nu is Berlijn geen geheime tip meer en daarin heeft onder meer het WK voetbal van 2006 een rol gespeeld. Duitsland presenteerde zich als een gastvrij en bij vlagen zelfs vrolijk land en Duitsers doorbraken het stereotype een humeurig en humorloos volk te zijn. Ze stonden er zelf ook van te kijken, wreven zich in de ogen en vroegen zich af: zijn wij dat? Duitsland kreeg uit alle hoeken van de wereld lof toegezwaaid voor de gastvrijheid en de organisatie van het toernooi en daar plukte Berlijn als speel- en finalestad veel vruchten van. De ‘Fanmeile’ werd geboren. Duitsers stonden als haringen in een gloeiend hete ton samen met buitenlandse fans naar voetbalwedstrijden te kijken. De grote schermen opgesteld tussen Brandenburger Tor en Siegessäule trokken miljoenen bezoekers en zijn sindsdien vaste prik bij elk groot evenement. ‘Nie wieder Pizza’ schreeuwde een jonge fan in mijn microfoon nadat Italië in een bloedstollende wedstrijd Duitsland uit het toernooi had geknikkerd. De teleurstelling op de ‘Fanmeile’ was tastbaar op die late avond van de 4de juli in 2006, maar eigenlijk had Duitsland het WK al gewonnen. Het was een grootse image- en reclamecampagne voor Duitsland en de Duitsers, gadegeslagen door miljarden televisiekijkers. ‘Die Welt zu Gast bei Freunden’ was het motto en zelden was een slogan toepasselijker dan die van het WK 2006 in Duitsland. Negen jaar later breng ik opnieuw een bijzondere zomer door in Berlijn. Het glorieuze WK van 2006 loopt een smetje op als het verhaal opduikt dat Duitsland stemmen heeft gekocht om het toernooi binnen te hengelen. En alsof de duvel ermee speelt, ook het motto van 2006 keert terug: de wereld te gast bij vrienden.

Nu slaat het op de honderdduizenden vluchtelingen die naar Duitsland komen en een bevolking aantreffen die hen overwegend gunstig gezind is. ‘De welkomstcultuur lijkt sterk op die van negen jaar geleden,’ schrijft de Berlijnse krant Der Tagesspiegel op 17 september 2015. ‘Dit land dat er altijd om bekend stond alles precies te willen regelen en risico’s te willen minimaliseren, gaat verfrissend rustig met deze ongeplande en grotendeels niet te plannen situatie om. Er wordt al gesproken over de “nieuwe Duitse gelatenheid” en de verwondering daarover is wereldwijd. Die gaat zo ver dat de Washington Post onze  Bondskanselier als president van de VS wenst in plaats van iemand als Donald Trump,’ aldus ‘Der Tagesspiegel’. De trots druipt ervan af, het is altijd aandoenlijk te zien hoe belangrijk het voor Duitsers is wat anderen van ze vinden. De euforie houdt niet aan. Als de zomer voorbij is en de bladeren van de bomen vallen, keert het tij en vragen steeds meer mensen zich af of het land deze vluchtelingenstroom wel aankan. Dat ze in de zomer opnieuw hebben laten zien dat de wereld te gast kwam bij vrienden komt de Duitsers nu op kritiek te staan, een Britse politicoloog hoont zelfs dat het land zich als een hersenloze hippiestaat heeft gedragen. Mij valt in deze gedenkwaardige zomer en herfst op dat de registratie van vluchtelingen in Berlijn heel erg chaotisch verloopt, maar dat de opvang daarna redelijk is georganiseerd. En het gaat om nogal wat mensen. Berlijn (ruim 3,5 miljoen inwoners) verwacht, aldus de prognose begin december, dat in 2015 ruim 68.000 vluchtelingen naar de stad zijn gekomen, meer dan heel Nederland (bijna 17 miljoen inwoners) in hetzelfde jaar te verwerken kreeg. Nog een opvallend aspect: burgemeester Müller van de Duitse hoofdstad zegt vol trots dat Berlijn de vluchtelingen in financieel opzicht aankan: ‘Investeringen in scholen en infrastructuur zullen niet lijden onder de kosten die de vluchtelingencrisis met zich meebrengt.’ Berlijn, de arme stad met de torenhoge schulden zoals ik die kende, de stad die volgens de voorganger van Müller moest bezuinigen tot het piepte en kraakte, heeft nu de ruimte om onverwachte rekeningen te betalen zonder dat belastingverhogingen of bezuinigingen noodzakelijk zijn. Dat is, het moge duidelijk zijn, mede dankzij het toerisme dat zo op gang is gekomen de laatste jaren. Van 2002 tot 2011 woonde ik in Berlijn. Nadat mijn correspondentschap voor de NOS eindigde en ik terug naar Nederland ging, kwam ik er nog talloze malen op bezoek. Tien jaar na Waar is de Muur? heb ik me weer een tijdje in de stad gevestigd om Daar is de Muur te schrijven.’
 

DAAR IS DE MUUR

ZIJDEN DRAAD

 

 

Een cultuurhistorisch kijk- en leesalbum heb ik voor u, dat een lust voor het oog en een streling van het gemoed is. De vele kunstzinnige illustraties en de vele bevlogen woorden brengen een saluut aan een rijk verleden en heden. Het gaat om de 240 bladzijden tellende, kleurrijk gedocumenteerde poëtisch getitelde  hardcover Zijden draad van Tristan Mostert en Jan van Campen en van uitgeverij Vantilt met de wat prozaïsch klinkende ondertitel ‘China en Nederland sinds 1600’. Ik zeg het maar meteen: de titel Zijden draad staat voor de waardevolle, duurzame relatie die China en Nederland al vijf eeuwen - met vallen en opstaan - met elkaar  koesteren. De schat aan kaarten, tekeningen, schilderijen, houtsneden, zijden stoffen, porseleinen schalen enz. verbeelden dat contact. Hoe dat precies verliep doen Mostert en Van Campen heel precies en gedreven uit de doeken. Zij slaan daarbij het recente verleden niet over, vandaar de foto van Robert Capa uit 1938 op de voorzijde ‘Chinezen op straat die naar een aanval van Japanse bommenwerpers kijken.’

Om u de verstrekkendheid, weidsheid, gedegenheid, historiciteit, aanpak en elan van Zijden draad te schetsen geef ik u de tekst van de omslag, de titels van de hoofdstukken en de inleiding. U hebt dan naar mijn idee voldoenden bagage om met mij over een paar weken hier een tocht naar het dichtbije Rijksmuseum en naar het verre China te maken. Met de beauty Zijden draad in onze handen als gids. Wat verschijnen er toch schitterende werken uit het Nijmeegse waar Vantilt haar domicilie heeft!

De omslag: Zijden draad vertelt de gezamenlijke geschiedenis van China en Nederland vanaf 1600 aan de hand van voorwerpen uit de collectie van het Rijksmuseum. De verwoede pogingen van de Nederlandse kooplieden om China te bereiken en in China een handelspost te beginnen komen aan bod, maar ook de fascinatie in Nederland voor de Chinese koopwaar, de contacten tussen Nederlanders en Chinezen in China zelf en op andere plekken in Azië, zoals in Batavia, het beeld dat de Nederlanders thuis van China ontwikkelden op grond van de zijde, het porselein en lakwerk en de nieuwe informatie die daar vandaan kwam. De vaak rauwe geschiedenis van de Chinees-westerse relaties in de negentiende en twintigste eeuw contrasteert op intrigerende wijze met de groeiende belangstelling in ons land voor de Chinese kunst.

De titels van de chapiters: China rond 1600 - De weg naar het overvloedigste land ter wereld - Een eigen handelspost - Diplomatie en oorlog, misverstanden en culturele interesse - Handel, rijkdom en luxe: de Nederlanders in kanton in de achttiende eeuw - Chinezen in Batavia - China bij de achttiende-eeuwse Nederlanders thuis - Oorlog, revolutie en verzameldrift - Nederlanders in een woelig China. Ik zei het u al: een lust voor het oog een streling van het gemoed is Zijden draad. En dat mede door de ons zo geliefde Vantilt!

De Inleiding: ‘Op een prent van Rembrandt bekijkt de apotheker en prentverzamelaar Abraham Francen (1621–na 1678), omringd door voorwerpen uit zijn collectie, een vel papier. Het licht dat door het open raam naar binnen valt schijnt niet alleen op de aan ons oog onttrokken afbeelding, maar ook op de schilderijen aan de muur en op enkele rariteiten op tafel, waaronder een menselijke schedel en een beeldje van een zittende Chinees. Abraham Francen, een persoonlijke vriend van Rembrandt, was weliswaar niet zeer bemiddeld maar hij behoorde als lid van de schutterij wel tot de stedelijke bovenklasse van Amsterdam. Geheel in lijn met zijn statuur was hij een fanatiek verzamelaar, vooral van prentkunst – het aanleggen van een uitgelezen verzameling was onder de Amsterdamse elite een gebruikelijke manier om te tonen dat men goede smaak had en niet van de straat was. Exotische rariteiten, die vaak naar Nederland kwamen vanuit de overzeese vestigingen die de Nederlanders halverwege de zeventiende eeuw overal ter wereld hadden gesticht, namen in zulke verzamelingen vaak een prominente plaats in en Rembrandt zelf had in zijn ‘kunstcaemer’ grote hoeveelheden exotische schelpen, koralen en Aziatische wapens, waarmee hij waarschijnlijk indruk wilde maken op bezoekers van zijn huis en atelier. Francen had, iets bescheidener, een Chinees beeldje, waarmee Rembrandt hem in 1657 afbeeldde op deze ets. Het stelt waarschijnlijk een Chinese hoogwaardigheidsbekleder voor uit de Ming-tijd (1368-1644) en het beeldje zal gemaakt zijn van verlakt hout. Historische figuren kregen soms een goddelijke status en maakten dan deel uit van het Chinese pantheon. Dergelijke beeldjes waren bestemd voor de privédevotie.

Men kwam in het begin van de zeventiende eeuw met ‘China’ in aanraking door de selectieve informatie van reizigers en door de Chinese voorwerpen die werden aangevoerd. Deels waren dat kostbare handelsgoederen, zoals zijden stoffen en porselein, maar voor een ander deel waren dat ‘rariteiten’, en dat konden alle voorwerpen zijn die tegemoetkwamen aan de nieuwsgierigheid naar dit verre keizerrijk. Op zich waren uit China afkomstige voorwerpen allang niet meer zeldzaam in Nederland – in de eerste decennia van de zeventiende eeuw was er een uitgebreide markt ontstaan voor Chinese voorwerpen. Het blauwwitte Chinese porselein, met exotische voorstellingen en ondoorgrondelijke decoratiemotieven, kon al tientallen jaren op grote belangstelling rekenen in Nederland. Ook bijvoorbeeld Chinese zijden stoffen vonden een grote markt. Met dit beeldje had Francen echter wel degelijk iets te pakken wat zeldzamer was. De meeste Chinese voorwerpen die Nederland bereikten, hoe exotisch ze er in Nederlandse ogen ook uit zagen, waren in China voor de export gemaakt. Het beeldje bij Francen op tafel behoorde echter niet tot de gebruikelijke stroom goederen die met de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) mee naar Europa kwam. Beeldjes als deze waren bestemd voor Chinese kopers, die het op een offertafel zouden hebben vereerd met wierook. Francen plaatste het op tafel in zijn studeerkamer en vereerde het op een andere manier: met zijn aandacht als verzamelaar en liefhebber van voorwerpen uit een verre cultuur.

Dit boek gaat over de historische relatie tussen China en Nederland, over de Nederlandse fascinatie voor het grote en niet of nauwelijks te doorgronden keizerrijk, over de ontmoetingen tussen Nederlanders en Chinezen in Azië en in Nederland, en over de Chinese handelsgoederen en rariteiten die in Nederland aankwamen en mede het beeld van het land, de smaak en de mode bepaalden. Dit verhaal wordt verteld aan de hand van museumobjecten – de materiële overblijfselen van die historische relatie. Van een poging de Chinees-Nederlandse betrekkingen in hun volledigheid te beschrijven kan geen sprake zijn. De collectie van het Rijksmuseum bepaalt de keuzes en de zwaartepunten in dit boek. Wij zijn ons ervan bewust dat musea als een wonderlijk filter van de geschiedenis kunnen werken en dat selectie en collectievorming door musea ook weer hun rol spelen in het ontstaan van het beeld van China en invloed uitoefenen op de manier waarop we ons de relatie met dat land herinneren. Het heeft geen zin dit mechanisme te verbloemen of te compenseren. Dit boek vertelt het verhaal van de relatie tussen China en Nederland, maar geeft vooral ook het Chinabeeld in Nederland weer zoals dat is ontstaan door de omgang met Chinese voorwerpen die 400 jaar lang gekoesterd en verzameld zijn en uiteindelijk in het Rijksmuseum zouden belanden. Omdat de werking van dit filter voor het boek zo belangrijk is, is het goed om enkele aspecten en voorbeelden daarvan aan te stippen.

Het Rijksmuseum richtte zich van oorsprong vooral op kunst en kunstnijverheid en de nationale geschiedenis van Nederland. Een groot deel van de collectie is ontstaan in de negentiende eeuw, en het toen heersende beeld van de eigen geschiedenis heeft hierop zijn stempel gedrukt. Dit zien we terug in de verhalen die dit boek wel en niet kan vertellen. Zo is een grote rol weggelegd voor het Chinese exportporselein dat zo populair was in de Nederlandse ‘Gouden Eeuw’, en waarvan het Rijksmuseum mede daarom zo’n grote verzameling heeft opgebouwd. Hier kleurt de Nederlandse geschiedenis, en de eigen beleving daarvan, dus het beeld dat we van de Chinese kunnen geven. Ook is in het boek echter een belangrijke rol weggelegd voor de collectie van de pas in de twintigste eeuw opgerichte Vereniging van Vrienden der Aziatische Kunst. De aard van deze verzameling, tegenwoordig in permanente bruikleen bij het Rijksmuseum, is volkomen anders, daar deze vereniging uit een culturele en Chinees-kunsthistorische interesse Chinese voorwerpen verzamelde. Dit boek gaat echter niet alleen over Chinese voorwerpen die in Nederland op uiteenlopende manieren werden geapprecieerd. Het vertelt ook het verhaal van de culturele ontmoeting tussen Nederland en China binnen een wereld die steeds verder globaliseerde. Om dat naar behoren te doen hebben we ons de vrijheid gepermitteerd om een aantal stukken uit andere collecties toe te voegen. Dit verhaal is uit de aard der zaak niet een geschiedenis van China als geheel, maar vooral van de kustgebieden in het zuidoosten (ongeveer de huidige provincies Fujian en Guangdong), waar de handelscontacten met de Neder - landers zich voornamelijk afspeelden. Het geografisch bereik in dit boek zal ruwweg gelijk optrekken met dat van de Nederlanders vanaf de zeventiende eeuw: aanvankelijk beperkte het zich tot de kusten, langzaam breidde het zich uit, bijvoorbeeld door gezantschapsreizen naar Peking. Pas in de loop van de negentiende eeuw – de laatste hoofdstukken van dit boek – beslaat het verhaal heel China. Ook de grote aantallen buiten China woonachtige Chinezen, voornamelijk uit Fujian afkomstig, vormen een onlosmakelijk onderdeel van de geschiedenis van de interactie tussen Nederland en China. De museumcollectie bepaalt hier duidelijk onze keuzes: er is materiaal over de Chinese gemeenschap in Batavia en dus komt dit aspect ruimschoots aan de orde, evenals de rol die Chinezen speelden in de negentiende-eeuwse expansie van de Nederlandse macht in de archipel. Het verhaal van de Chinese gemeenschap die in de twintigste eeuw in Nederland zelf ontstond, kan daarentegen aan de hand van de Rijksmuseumcollectie nauwelijks worden verteld.

Veel van de objecten in dit boek zijn ook an sich het product van de interactie tussen Nederland en China. Zulke objecten worden regelmatig aangeduid als culturele ‘hybrides’. Recent wordt echter steeds vaker de vraag gesteld of ‘hybriditeit’ wel zo’n zinnig concept is. Deze benadering van objecten, die veronderstelt dat het object elementen bevat die op min of meer vastomlijnde culturen zijn terug te voeren, is niet altijd behulpzaam. Het op afbeelding 3.16 getoonde bord, bijvoorbeeld, gemaakt in Japan, wellicht naar een voorbeeld uit Delft, in een stijl die teruggrijpt op verschillende vormen van Chinees porselein die echter grotendeels voor de export werden gemaakt en inspeelden op de Europese smaak, toont aan hoe onmogelijk en hoe weinig behulpzaam het is om deze objecten als culturele ‘hybrides’ te benaderen. Boven alles zijn ze het product van de interconnectiviteit van de wereld die juist vanaf de zeventiende eeuw enorm toenam, van interactie die niet meer is te herleiden tot specifieke, vastomlijnde culturen. Binnen de ‘wereld overzee’, waarvoor de zeventiende-eeuwse Nederlander grote belangstelling had, nam China een uitzonderlijke positie in. Geen land of gebied sprak zo tot de verbeelding en nooit waren de verwachtingen over rijkdom en handelsmogelijkheden hoger gespannen. Deze torenhoge verwachtingen worden weerspiegeld in de buitenproportionele inspanningen om tot rechtstreekse handelscontacten met China te komen. Daarom verdient en krijgt dit onderwerp, net als de geschiedenis van de Nederlandse appreciatie van Chinese kunst en kunstnijverheid, een evenredig groot aandeel in dit boek.’

ZIJDEN DRAAD

DE VAL VAN FORMOSA

 

 

Een lekker lijvig, tintelend toegankelijk, zeer onderhoudend, in ware historie gedrenkt werk heb ik voor u, dat van meet tot finish illustreert dat ook vroeger geweld en verraad hun mannetje stonden. Het gaat om de 496 bladzijden tellende, gul authentiek geïllustreerde hardcover De val van Formosa van de Amerikaanse auteur Tonio Andrade en van uitgeverij Van Wijnen met de ondertitel ‘Hoe een Chinese krijgsheer de VOC versloeg’. Geschiedenis krijgt een geweldig gezicht, mede door de vertaling van Tristan Mostert.Om meteen maar de titel te verklaren: De militair uit Azië is de piraat Koxinga die in 1662 na een lang beleg fort Zeelandia op Formosa van gouverneur  Frederik Coyett afdwong. De vroegere kolonie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, Formosa, is het huidige Taiwan. De verliezer Coyett werd door de Nederlanders beschuldigd onnodig gecapituleerd te hebben en kreeg na een proces in Batavia de doodstraf, die later werd omgezet in een verbanning van twaalf jaar naar de Molukken. De crux bij het tot mij nemen van geschiedkundige werken is dat die niet alleen betrouwbaar zijn en op feiten berusten maar dat ze de outfit van een roman hebben. Aan die eisen voldoet Tonio Andrade ten volle. Om dat aan te tonen geef ik u de entree ‘Een executie’ van ‘Vooraf’ van De val van Formosa.  U zult met mij in vervoering van het verleden geraken. Dat komt doordat de auteur als wetenschapper het talent kent  op meeslepende wijze, in mooie taal verpakt zijn opgediept relaas door weet te geven. Hoort u maar of leest u maar! Een volgende keer wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit.

‘Vandaag werd de tweeënvijftig jaar oude Frederick Coyet terechtgesteld voor landverraad, wat hij diep onrechtvaardig vond. Ze dwongen hem te knielen in het slijk voor de galg, met zijn gezicht richting de Bataviarivier. Voor een vrij man was het simpel om weg te varen. Voor twee stuivers kon een Chinese prauw je naar de jonken en Oost-Indiëvaarders roeien die op de Javazee heen en weer wiegden. Of je kon de andere kant op, langs grachten die net zo prachtig waren als die in Amsterdam, behalve dat er in Nederland geen krokodillen waren. Kaaimansgracht, Tijgersgracht, Rhinocerosgracht – ze waren omgeven door rijen palmbomen en bloeiende tamarindes. De geur ervan verhulde net niet de rotte lucht van de gracht en de stank van de strontscheppers. De laatste keer dat hij als vrij man rond had gelopen door Batavia, de Koningin van het Oosten, de hoofdstad van Nederlands Oost-Indië, was jaren geleden. Nu was hij gevangen gezet in zijn eigen huis en kon hij de pracht van deze wereldstad alleen door de ramen aanschouwen. Buiten liepen Nederlanders met hun degens en breedgerande hoeden, Javaanse vrouwen in sarong en kabaja, Maleise kooplieden met tulbanden, Chinese mannen in golvende zijden gewaden en met zulk lang haar dat pas aangekomen zeelieden hen voor vrouwen aanzagen. Soms trok er een Chinese optocht door de straten, met gongslagen en nasaal klinkende hoorns, grillige dans en bontgekleurde godsbeelden waar vrome Nederlanders zenuwachtig van werden. Zelfs de Afrikaanse slaven, die in hun pofbroeken door de straten liepen, leken vrijer dan hij. Deze ochtend trokken de mensen naar de executieplaats, want Coyet was geen alledaagse veroordeelde. Hij was geen zeeman met losse handjes of weggelopen soldaat. Hij had ooit aan de top gestaan, was één van die weinige gelukkigen geweest die op paarden reden of zich in een koets of draagstoel lieten verplaatsen, en die, als het ze behaagde om uit te stappen, personeel hadden om hen tegen de tropenzon te beschermen. De grootste parasols waren voorbehouden aan de Raden van Indië, die het wereldrijk bestuurden vanuit het stenen fort dat achter het galgenveld opdoemde.

Coyet was ooit Raad van Indië geweest, en als zijn succes had doorgezet was hij wellicht Gouverneur-Generaal geworden – de opperbestuurder van Nederlands Oost-Indië, wiens grandioze hofhouding nauwelijks onderdeed voor de hoven van Europese vorsten. Maar het had hem tegengezeten. Zijn laatste functie was die van gouverneur van Taiwan geweest, de grootste Nederlandse kolonie en één van de meest winstgevende. Dit had een opstap moeten zijn voor verdere promotie, maar de kolonie was aangevallen door de Chinese krijgsheer Koxinga. Coyet had zich teweergesteld en had de kolonie een onwaarschijnlijke negen maanden weten te verdedigen, maar uiteindelijk had hij zich moeten overgeven. Toen hij in Batavia aankwam stonden zijn collega’s hem niet eens toe verslag te doen. Ze legden beslag op zijn bezittingen en ontdeden hem van zijn rang en voorrechten. Zijn vrouw moest haar kerkbank opgeven en een minder voorname kerk zoeken. Coyet werd tot zondebok gemaakt, en behandeld alsof hij zich opzettelijk had overgegeven. Coyet was geen doetje. Hij verzette zich bij elke stap. Eerst deed hij een beroep op het rechtvaardigheidsgevoel van zijn collega’s, in de hoop dat de Almachtige God, de opperste rechter en kenner van de menselijke ziel, hun harten kon bewegen om zijn naam te zuiveren, zodat hij ‘weer gelegenheid en genegenheid (zou) hebben om de Edele Compagnie nog vele jaren trouw te dienen’. Maar God bewoog hun harten niet. Ze misdroegen zich. Ze probeerden hem uit zijn huis te zetten. Toen hij weigerde sloten ze hem op in slechts één kamer. Ze verboden hem om brieven naar Nederland te sturen. Ze probeerden hem de toegang tot de dagboeken en verslagen die hij zelf zo nauwkeurig had bijgehouden te ontzeggen, maar gebruikten deze documenten ondertussen zelf om hun zaak tegen hem op te bouwen, de waarheid verdraaiend en alles in een zo kwaad mogelijk daglicht stellend. Hij was niet als jurist opgeleid zoals zij, maar hij was hardnekkig en doortastend. Hij verzette zich op procedurele gronden, weigerde papieren te ondertekenen en beëdigde verklaringen te doen, tekende bezwaar aan, klaagde zelf de tegenpartij aan. Hij wist de zaak jaren op te houden. Maar uiteindelijk wonnen ze. Nu moest hij toehoren hoe de omroeper zijn vonnis voorlas.

Als gouverneur van Formosa, zo verkondigde deze, wist Coyet van tevoren dat Koxinga zou binnenvallen maar had hij verzuimd om de soldaten en burgers in een manhafte staat van verdediging te brengen. Hij had forten onverdedigd gelaten, zonder voedselvoorraad en met stinkende putten. Hij had Koxinga door de zeestraten laten varen en zijn troepen laten landen. Hij had één kostbaar verdedigingswerk zonder verzet opgegeven en had de meest winstgevende stad van de kolonie verlaten, zodat de piraat daar de voorraden rijst, wijn en vlees had kunnen stelen. Daarna had hij zich als een lafaard verschanst achter de dikke muren van Taiwans belangrijkste verdedigingswerk, Kasteel Zeelandia, zonder zelfs ook maar te proberen om Koxinga te verdrijven. Uiteindelijk had hij dat fort overgegeven voordat Koxinga zelfs maar een bres in de muren had geslagen, en daarmee alles aan hem laten toevallen: pakhuizen vol zijde, suiker en zilver. Hij had die schatten kunnen afvoeren, maar had het niet gedaan. Dit alles, zo sloot de omroeper af, had de Verenigde Oostindische Compagnie en de Heilige Kerk die zich op Taiwan had weten te vestigen, schade berokkend, om maar niet te spreken van de mannen en vrouwen die door Koxinga waren gemarteld, onthoofd en gekruisigd. De beul hief zijn enorme zwaard. De slag zwiepte boven Coyets hoofd langs. Op verraad stond de doodstraf, maar de Raad van Justitie had besloten om genade te tonen. Het was een symbolische terechtstelling. Coyets echte straf was het verlies van zijn fortuin en levenslange opsluiting op een afgelegen eiland. Een paar weken later was hij vertrokken. De autoriteiten in Batavia waren opgelucht, maar als ze dachten dat verbanning hem tot zwijgen zou brengen, dan hadden ze het mis.’ Natuurlijk willen u en ik nu verder lezen in De val van Formosa!

DE VAL VAN FORMOSA

HARD GRAS

 

 

Het voetbaltijdschrift voor lezers bij uitstek Hard Gras passeert al meer dan twee decennia  met de regelmaat van een goedlopende klok onze rubriek. Ook nu weer steek ik de vlag uit en wel voor het nummer van voorbije februari, vooral omdat het zo enerverend is. Met dank aan de uitgeverij ervan: Ambo Anthos, die de 136 bladzijden weer formidabel vorm gaf. Om u deze Hard Gras in te loodsen geef ik u het Voorwoord van het driemanschap Spaan, Van Nieuwkerk en Borst. Maar eerst citeer ik uit nummers Hard Gras 1995, want daarin twee gedichten van mijn hand. En vertel iets via Wikipedia over het succesvolle blad. Op het moment van dit schrijven verneem ik dat onze icoon Johan Cruyff is heengegaan.
 
Voetstappen
Mijn zoon komt achterom
zet zijn fiets in de schuur
en haalt zijn voetbaltas
van de bagagedrager.
Aan zijn voetstappen
hoor ik
hoe hij gespeeld heeft.
 
De Engelse supporter
Op de verkeersbrug
bij De Kuip
kwamen wij een kwartier
voor de wedstrijd
Everton – Austria Wien
een dronken Engelse supporter tegen,
die wanhopig naar het stadion
zocht
en de verkeerd kant
uitzwierde.
Richting IJsselmonde.
 
Wikipedia: Hard Gras is een literair voetbaltijdschrift dat in Nederland wordt uitgegeven. Het eerste deel werd in september 1994 uitgebracht en in oktober 2004verscheen de veertigste aflevering. Aanvankelijk werd het tijdschrift vier keer per jaar uitgegeven, maar sinds 2006 zes keer per jaar. De hoofdredactie van Hard Gras bestond oorspronkelijk uit Henk Spaan en Matthijs van Nieuwkerk. Sinds 2005 is ook Hugo Borst hoofdredacteur. Net als de meeste literaire tijdschriften verschijnt Hard Gras in een vorm die nog het meest aan een pocketboek doet denken. De opzet van een aflevering verschilt per keer. De ene keer bestaat een deel uit losse verhalen en gedichten, de andere keer is het compleet gewijd aan één enkel thema. Voorbeelden hiervan zijn: Special over Ronaldo, Special over Feyenoord, Special rondom vijftigste verjaardag Johan Cruijff, Een nummer Gewijd aan eerste seizoen Louis van Gaal bij FC Barcelona, ‘Feyenoord wint de Wereldcup’, ‘Je hebt het niet van mij. Een tragikomisch verslag van een jaar Vitesse’, door Marcel van Roosmalen die er de Nico Scheepmaker Beker 2006 mee won.
De oplage van Hard Gras bedraagt 10.000 exemplaren; bij speciale nummers worden 15.000 exemplaren gedrukt.

Voorwoord: ‘De winter haalde in 2016 nooit zijn niveau, in tegenstelling tot het winternummer van Hard gras. De namen van Carolina Trujillo, Frank Heinen, Erik Brouwer, om er een paar te noemen, een toevallige selectie in een toevallige volgorde, staan daar borg voor. We horen veel over vluchtelingen en over de angst voor de mannen onder hen. Dan kennen de mensen de gezusters Trujillo nog niet die in de jaren zeventig onder moeders paraplu het Uruguayaanse bewind waren ontvlucht. De zusjes overleefden de Nederlandse provincie vooral door er meteen op te slaan als iets hun niet beviel. Niet praten, eerst beuken. Van vechten is geen sprake in het verhaal van Arthur van den Boogaard die zeven moeders en één vader bezocht om te vragen naar herinneringen aan de eerste levensdagen van hun kinderen, latere voetballers.

Erik Brouwer beschrijft het tragische leven van George Best. Erik zou Brouwer niet zijn als zijn zoektocht niet veel meer heeft opgeleverd dan tot nu toe in Nederland is gepubliceerd. We hebben twee stukken van buitenlandse topschrijvers: Javier Marías over Messi en Dario Voltolini over Platini. Deze inleiding klinkt soms misschien als het blazen van de eigen loftrompet. Mocht dat zo zijn, dan is het slechts een gevolg van ons enthousiasme over de kwaliteit van de verhalen die we keer op keer binnen krijgen.’ Mijn loop door dit Hard Gras startte ik op blz. 68 waar Knausgard & Ekelund met ‘Uit  & thuis’ zijn visitekaart geeft.

HARD GRAS