29-05-2017

TOT OP DE DRAAD

Een naar woord en beeld verheffend boek heb ik voor u dat mij terugwiep in de tijd toen ik in de jaren veertig vol trots en branie rondjes schaatste op de Ottergracht in Kralingseveer. Niet dat het gladde ijs onder mij op de Friese doorlopers zo in vervoering bracht, want dat deed het dragen van een echte pilotenmuts. In een van de familiealbums koester ik de foto die mij op het bevroren water laat zien met op het hoofd een lederen muts die mijn ouder hadden bekomen via de HARK, de Hulp Actie Rode Kruis. In de naoorlogse jaren was er de nationale actie om de Nederlandse bevolking weer op de been te helpen. Mijn vader en moeder haalden de stoere baret op de Oudedijk in Kralingen op en ik droeg het hoofddeksel vele jaren achtereen in de winters. Ik moest aan het souvenir uit de oorlog denken toen ik het razend boeiende, horizonverleggende, informatieve, mooi geschreven 232 bladzijden tellende, rijk geïllustreerde Tot op de draad van Ileen Montijn en Atlas Contact met de ondertitel ‘De vele levens van oude kleren’ tot mij nam. Ook dacht ik bij het lezen aan het confectiepak dat ik een paar decennia terug in de oude fabrieksloods aan het eind van onze straat bij de familie Bovenberg afgaf, opdat zij het gedragen kostuum konden aanreiken aan behoeftige Roemenen. Het verhaal wil dat een goede vriend van mij op een markt in Boekarest het pak te koop zag hangen. Ik wil met uw goedvinden over een week een tocht maken door Tot op de draad. Als trekker geef ik integraal de tekst van de uitgever op de site en het ‘Vooraf’ van de auteur die in onze rubriek al heel wat keren haar opwachting maakte. Het klinkt als een cliché maar het is waar: op elke bladzijde van Ileen Montijn staan legio weetjes!

Atlas Contact: ‘Waar mensen zijn, zijn kleren; ze omhullen ons dag en nacht. Mensen zijn voortdurend met kleren in de weer, vermaken ze, koesteren ze, geven ze door. Scheepsladingen oude kleren reizen al eeuwen over de oceanen, driekwart van de wereldbevolking draagt tweedehands – net als de meeste Nederlanders in het verleden.
Oude kleren gaat over de zorg en de fantasie, het vakmanschap en de technieken die kwamen kijken bij de omgang met kleren. Ileen Montijn vertelt over de burgerij die status en chic wilde uitstralen, en de massa armen die afhankelijk was van liefdadigheid. In tijden van schaarste moest iedereen improviseren. In de jaren zestig ontdekten hippies de charmes van tweedehands; tegenwoordig wordt voor antieke haute couture goud geld betaald. Oude kleren gaat over jongensbroeken van oude meelzakken, een zijden jurk die honderd jaar is gedragen, een bebloed hemd dat een politieke relikwie werd. Verbazende verhalen over het gewoonste wat er is: oude kleren, vroeger en nu.’

Ileen Montijn: ‘Kleren zijn overal. We leven erin, ze vormen onze gestalte, we zijn blij als ze prettig zitten, goed staan of mooi gemaakt zijn. In de verkeerde kleren voelen we ons… verkeerd. Wie naar mensen kijkt, ziet kleren. ‘O, dat is een heel oud jasje,’ zeggen we soms als we een compliment krijgen. Of: ‘Ik liep er zo tegenaan.’ Kleren, oud of nieuw: we bezitten er veel meer dan we in een week kunnen aantrekken en we hoeven er nauwelijks bij stil te staan. Dat laatste was vroeger anders. Kleren kostten tot een jaar of vijftig geleden meer hoofdbrekens dan wij ons nog kunnen voorstellen. Alleen al omdat nieuwe kleren zo veel duurder waren dat ze voor de meeste mensen een zeldzame luxe waren. Die waren al blij als ze schoon en heel voor de dag konden komen en nog iets nets voor de zondag hadden. Maar ook de rijken besteedden veel aandacht en tijd aan hun kleren. Zij verkleedden zich voor iedere gelegenheid, vaak meermalen per dag, geholpen door een knecht of kamenier. Elke jas, elke jurk werd op maat gemaakt en moest voor hij klaar was, meermalen worden gepast bij de naaister of kleermaker. Oudere kledingstukken werden regelmatig opgeknapt of vermaakt.

Werelden van vakmanschap en cultuur, emoties en standsbesef zijn verbonden met de kleren van onze voorouders. Toch hebben de meeste schrijvers van geschiedenisboeken daar tot voor kort nauwelijks acht op geslagen. De kleding van historische personages – dat was hooguit een onderwerp voor hobbyisten. Ook onder kunsthistorici was de interesse beperkt. Natuurlijk wisten zij dat het overtuigend weergeven van stoffen zoals satijn en fluweel in de schilderkunst altijd hogelijk is gewaardeerd, en maakten zij dankbaar gebruik van de kostuums op portretten als aanknopingspunt voor de datering. Maar belangstelling voor de precieze betekenis, herkomst of constructie van kleding hadden er maar weinigen. Het moet ermee te maken hebben dat kleding ‘buitenkant’ is en daarom als oppervlakkig wordt gezien. Oppervlakkig, en dus onbelangrijk. Bovendien hoort het onderwerp bij de vrouwenwereld, de wereld van het moederen, huishouden, wassen, naaien, verstellen. Ook de wisselingen van de mode zijn in die opvatting een vrouwenzaak. Dat heeft dan weer te maken met de veronderstelde vrouwelijke ijdelheid en wispelturigheid. Echte mannen hebben niks met mode, zo is het idee, maar historisch bekeken is dat onzin. Mode is pas sinds twee eeuwen een vrouwending. Tot omstreeks 1800 was de kleding van mannen net zo kleurrijk en net zo onderhevig aan verandering als die van vrouwen – tenminste in de kringen die het konden betalen. Naaien en verstellen zijn weliswaar vanouds vrouwelijke bezigheden, maar als beroep werd dit werk net zo goed door mannen gedaan. Stof en snit werden in overleg tussen kleermaker en opdrachtgever gekozen, en wie zijn of haar kleren door een ander liet maken, moest zelf ook als hij een man was, heel wat meer kennis van zaken hebben dan moderne mensen, die hun kleren kant-en-klaar uit een rek halen. Dat kleren in het verleden belangrijk waren, is niet alleen omdat zij een dagelijkse zorg van velen waren. Nee, zij waren ook een krachtige motor van verandering in de geschiedenis.

Na voedsel is kleding de voornaamste levensbehoefte. Omdat stoffen moeilijk thuis kunnen worden gemaakt, werd er al vroeg in gehandeld. Kooplieden doorkruisten werelddelen, staken oceanen over. Wol en zijde, linnen en katoen werden hier geteeld, daar gesponnen, elders geweven en nog weer ergens anders tot kleren verwerkt. In de Gouden Eeuw bloeide in Amsterdam al een zijde-industrie, terwijl zijde in Noord-Europa helemaal niet kan worden geproduceerd, omdat de zijderups het hier te koud heeft. Ook katoen moest worden ingevoerd. Uitvindingen op textielgebied zoals het mechanische weefgetouw en de katoenspinmachine brachten de Industriële Revolutie op gang. Voor de katoenteelt werden honderdduizenden Afrikanen als slaven naar Amerika versleept. De uitvinding van synthetische verfstoffen in 1856 ontketende een ‘scheikundige revolutie’ die industrie en huishoudens grondig veranderde. 

Maar dit boek gaat over oude kleren, niet over nieuwe, die natuurlijk maar heel kort nieuw zijn en nog niets van het leven hebben gezien. ‘Vrienden! vertrouw niet het hart van degene die geen eerbied voelt voor Oude Kleren,’ schreef Thomas Carlyle in zijn merkwaardige boek Sartor Resartus (‘de ingenaaide kleermaker’) uit 1831. Oude-klerenmarkten zijn al sinds eeuwen in iedere stad te vinden. Ook toen anderhalve eeuw geleden een confectie-industrie ontstond die kant-en-klare kleren produceerde, verdween tweedehands niet, integendeel. Vanuit West-Europa werden oude kleren massaal uitgevoerd naar elders. De koopman van wie Woutertje Pieterse zijn eigen jasje terug wil kopen, beweert dat hij het zojuist naar New York heeft gestuurd. 1 Onze kleren zijn wereldburgers. Tegelijk zitten ze op hoogst intieme wijze om ons heen en worden ze door het dragen steeds meer deel van ons, als een tweede huid, een alternatief lichaam. De jurk die ik kreeg van mijn lieve tante M. – daar zit zij voor altijd een beetje in. Iemand die ik ken erfde een mooie zijden kamerjas van zijn vader, maar heeft die niet één keer durven aantrekken. Kinderkleertjes zijn schattig, zelfs als je niet weet wie ze aan heeft gehad. In verscheidene middeleeuwse, hoofse dichtwerken schenkt een jonkvrouw een mouw van haar kleed aan een ridder, die hem dan op zijn helm of schild bevestigt als symbool van zijn toewijding. Er bestaat zelfs een Roman van den Riddere metter mouwen (ca. 1300). En ze werden tot op de draad versleten.

De levenscyclus van een kledingstuk duurde vaak decennia, in sommige gevallen zelfs eeuwen. Kleren werden gerepareerd, vermaakt en doorgegeven. Ze werden vererfd, gestolen, verkocht, geveild, beleend en in vitrines gelegd. Dit alles volledig te beschrijven zou een onhandelbaar dik boek opleveren, even saai om te lezen als vervelend om te schrijven. Daarom wordt in de hiernavolgende hoofdstukken geen uitputtend verhaal verteld, maar vooral geprobeerd om een beeld te schetsen van wat mensen (vooral in onze eigen streken, en vooral in de laatste twee, drie eeuwen) zoal met hun oude kleren deden.

Het eerste hoofdstuk gaat over de meest eerbiedwaardige bestemming, liefdadigheid. Dat woord heeft in de welvaartsstaat een negatieve bijklank gekregen, maar het eeuwenoude verband tussen oude kleren en ‘goede doelen’ zit diep, en wordt nog steeds gevoeld. De handel in oude of, zoals het vaak neutraler wordt genoemd, gedragen kleren is het onderwerp van de volgende twee hoofdstukken. In onze tijd is in sommige Afrikaanse landen 80 procent van alle verkochte kleding tweedehands. Tot ver in de twintigste eeuw heeft dit ook voor Europeanen gegolden. Het hoofdstuk ‘Toveren met naald en draad’ gaat over hoe  kleren werden gerepareerd, aangepast en vermaakt, en hoe in tijden van schaarste de vindingrijkheid een hoge vlucht nam: het verlangen om er goed uit te zien is onuitroeibaar. Het hoofdstuk ‘Erfgoed’ vertelt over kledingstukken die worden doorgegeven of vererfd. Ze worden erfstukken, soms met een bijzondere status die te danken is aan hun eerdere gebruikers, en héél soms peperdure verzamelobjecten. Het hoofdstuk ‘De klerenkringloop’ ten slotte gaat over hergebruik. Tot het eind van de twintigste eeuw sprak dat vanzelf, en nu, in tijden van overvloed, moet het onder de naam recycling moeizaam opnieuw worden uitgevonden. Het woord ‘kleding’ is de laatste jaren bijna synoniem geworden met ‘mode’, en mode is in de mode. Het aanbod is groter dan ooit: in winkels, modetijdschriften en op internet vliegt de fashion je om de oren. Alle serieuze kranten hebben moderedacteuren. Modeontwerpers en modekenners verschijnen op de televisie, modetentoonstellingen trekken veel bezoekers. Toch is het de vraag of het echte gevoel voor kleren daarmee wel gelijke tred heeft gehouden. Wie niet zuinig hoeft te zijn op zijn spullen heeft minder besef van de waarde ervan, minder oog voor de kwaliteit van materiaal, snit, afwerking. Kleren belichamen mensen. Oude kleren zijn een onuitputtelijke bron van kennis en verhalen over hoe het was om vroeger te leven, maar ook van plezier. Dit boek is een poging om iets terug te roepen van de situatie van vroeger, toen er, om met Carlyle te spreken, nog eerbied was voor Oude Kleren en er geen snippertje verloren ging.’

TOT OP DE DRAAD

HET GELUK VAN DE CHINEZEN

 

Het boek waaruit ik nu de inleiding u ga lezen en u ga voorleggen komt uit een fonds dat bij u en mij zijn weerga niet kent. Al jaar en dag mag ik van onze pr dame Eva Bouman nieuwe uitgaven bij u introduceren en immer was u laaiend enthousiast over de publicaties uit Amsterdam. Ik noem enkele recente uitgaven van haar uitgeverij en u bent geheel in the picture. Alleen in Berlijn van Hans Fallada, De nacht in Lissabon van Erich Maria Remarque, Een onberispelijke man van Jane Gardam en En de akker is mijn wereld van Dola de Jong, hoe blij waren u en ik met deze werken! Nu gaat het om de 256 bladzijden tellende paperback Het geluk van de Chinezen van Eefje Rammeloo en dus uiteraard Cossee met de ondertitel ‘Van onze correspondent in Shanghai’. Ik trap een open deur in als ik zeg dat China de opkomende wereldmacht bij uitstek is. De vraag is echter of u en ik wel helemaal bij ten opzichte van het land dat een van de vroegste centra van beschaving is. Correspondent in Shanghai Eefje Rammeloo praat ons helemaal bij. Om haar bericht uit China in te loodsen geef ik u eerst de tekst van de uitgever op de omslag en ook doe ik dat met haar Inleiding die ik hier integraal citeer. Mijn optie is nu u te berichten dat er weer een belangrijk Cossee- boek verschenen is.

Cossee: ‘China is een politieke en economische grootmacht. Maar wat weten wij daadwerkelijk van het land dat op het wereldtoneel zo'n vooraanstaande rol speelt? En hoe denken de Chinezen zelf over de razende ontwikkeling van hun land, met als gevolg luchtvervuiling, vergrijzing en een groeiende kloof tussen stad en platteland? Waar maken ze zich zorgen om, wat is hun idee van vooruitgang en welke offers zijn ze bereid ervoor te brengen? Eefje Rammeloo komt bij de Chinezen thuis en spreekt met hen over hun zorgen en dromen over de vooruitgang.’

Eefje Rammeloo: ‘Het optimisme van de Chinezen is soms moeilijk uit te leggen in het buitenland. China is immers een een partijstaat, waar de vrijheid van meningsuiting beknot wordt en het gevaarlijk is om de lucht in te ademen of je kind melk te laten drinken. Dat kan allemaal wel zo zijn, denken veel Chinezen, maar dat betekent niet dat het hele politieke systeem op de schop moet. De oudere generatie is moe van de overheidscampagnes die leidden tot honger en terreur. De jongere generatie heeft inmiddels zoveel persoonlijke vrijheid dat ze geen noodzaak tot verandering ziet. Het gaat goed met het land, ‘don’t rock the boat’. Veertig jaar na het einde van de Culturele Revolutie zit de Chinese Communistische Partij (CCP) stevig in het zadel. Ze creëerde een bubbel waarin de meeste van de 1,35 miljard Chinezen zich op hun gemak voelen. Buiten China wordt vaak gedacht dat Chinezen geen volwaardig leven leiden. Hoe kan het ook anders, als je niet mag zeggen wat je denkt; als je wordt beperkt in je ambities; als je, kortom, onvrij bent? Collectivisme, arbeidscommunes, offers voor de revolutie en kritiekloze volgzaamheid kleurden het China van de tweede helft van de twintigste eeuw. Dat beeld wordt aan stukken geblazen door miljoenen verhalen van mensen van vlees en bloed. Hoe verschillend ook, in veel verhalen zit een stijgende lijn. Het gaat goed in China, in ieder geval veel beter dan vroeger.

Er zijn natuurlijk de nodige kanttekeningen te plaatsen bij dat optimisme. De rijkste één procent van de Chinese bevolking bezit een derde van al het kapitaal. Het armste kwart van de Chinezen bezit slechts één procent van dat kapitaal. Het land kent de meeste selfmade miljardairs ter wereld, maar lang niet iedereen werd rijk. Wel werden de meeste mensen minder arm. Het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft, daalde van 88 procent in 1981 naar 6,5 procent in 2012. Er kwam meer bestaanszekerheid – al haalt een ernstige ziekte of een natuurramp die ook gemakkelijk weer onderuit. Nu er genoeg te eten is, hebben Chinezen trek in andere zaken: vermaak, telefoons, horloges, dure kleding, respect voor hun land en gezond en veilig voedsel, om maar een aantal zaken te noemen. Voor de meeste mensen is Beijing ver weg. Toegang tot internet is er gewoon, het Chinese internet welteverstaan. Steeds meer mensen weten wat er buiten China te zien is op het internet, maar inmiddels is het voor veel mensen goed zoals het is. Waar heb je Facebook voor nodig als je Weixin hebt? Wie tóch liever Google gebruikt dan Baidu, gebruikt gewoon een digitale omweg. Het is misschien geen democratisch land volgens de Westerse gedachte, maar de machthebbers blijven evengoed alleen op het pluche wanneer het volk dat wil. Als in een Chinese versie van het sociale contract van Thomas Hobbes, hebben volk en machthebber elkaar nodig – samen houden ze welvaart en macht in evenwicht.

Terwijl ik dit schrijf, zie ik hoe een vrouw met witte spikkels op haar jas een verfroller over een lantaarnpaal haalt. Het is de jaarlijkse onderhoudsbeurt, waarbij ze lukraak over alle smerigheid heen schildert. Zo is het goed genoeg, net zoals China jarenlang geld verdiende met de productie van spullen die ‘goed genoeg’ waren voor Westerse bedrijven op zoek naar een koopje. Aan de horizon van Zhongguo, het Rijk van het Midden, doemen donkere wolken op. De economische groei stagneert. De ‘fabriek van de wereld’, zoals China genoemd werd, bracht iedereen welvaart, maar nu zijn fabrieksarbeiders in Vietnam en Myanmar goedkoper. Mensen zijn in de war. China verkeert in een overgangsfase. Groeien de bomen nog wel tot in de hemel? Hoelang nog kan de Partij iedereen een beter leven beloven? Om die vragen voor te zijn, of bij gebrek aan concrete antwoorden, riep de Chinese leider Xi Jinping zijn volk op hun droom na te streven. De communistische idealen, de revolutie van de arbeider en de boer, verdwenen van de voorgrond, en de Partij vroeg de Chinezen zelf met antwoorden te komen. De ‘Chinese Droom’ moet een antwoord bieden op de identiteitscrisis. En dus dromen de Chinezen. Over een tweede auto, een eigen bedrijf, schone lucht en een goede opleiding. Maar wat is ervoor nodig om hun wensen in vervulling te laten gaan? En tegen welke grenzen lopen ze aan? Dat zijn de vragen die aan bod komen in de reportages die ik de afgelopen jaren maakte en die in dit boek gebundeld zijn. Ze geven een beeld van het leven van Chinezen in deze tijd. Ik maakte een schets van de middenklasse, de niet altijd even vrijwillige trek naar die niet altijd even gezellige stad, en ik sprak met jongeren over de liefde, eenzaamheid en emancipatie. Liefde en geluk zijn een luxe die ze zich, anders dan hun ouders een paar decennia geleden, steeds vaker kunnen permitteren. Van de vele uitdagingen waar de Partij mee te maken krijgt, bekeek ik de grootschalige vervuiling, de godsdienstvrijheid en de verwerking van het bezwaarde verleden. Ik keek ook naar de loyaliteit met de Partij, ver weg in Beijing, van de Chinezen in de westelijke provincie Xinjiang en in Hongkong. Een van de belangrijkste uitdagingen van het China anno 2017, is dat de Chinezen boven ‘goed genoeg’ moeten uitstijgen – ze moeten innoveren. Maar hoe verwacht de regering innovatie, als het creativiteit op Chinese scholen ontmoedigt? Creativiteit leidt tot ongemakkelijke vragen die de ccp misschien niet kan beantwoorden. Het ‘Dictator’s Dilemma’, zo heet de toestand waarbij de regering de bevolking precies tevreden genoeg houdt om aan de macht te blijven. Vrijwel al het beleid dat de Partij in Beijing maakt, is bedoeld om de weegschaal in balans te houden. Met strategische precisie moet de Partij de economie nu zo hervormen dat welvaart en macht in evenwicht blijven. 

Het optimisme dat onstuitbaar leek, krijgt langzaam maar zeker een bitter randje van waakzaamheid. Het is onmogelijk een volledig beeld te schetsen van het China van 2017. Maar om het te proberen, hoef ik niet altijd ver van huis. Het appartementencomplex waar ik met mijn familie woon, is een dwarsdoorsnede van de Chinese samenleving. Sinds ik er woon, wordt het steeds drukker op de oprit van One Park Avenue. Steeds grotere auto’s manoeuvreren langs elkaar heen. En waar de chauffeur de verlengde Audi van zijn baas tot de ingang mag rijden, moet ik mijn fiets in de bedompte kelder parkeren. Terwijl twee mannen met hoofdlampen avond na avond de auto’s in de ondergrondse parkeergarage een snelle wasbeurt geven, blijf ik naar het managementkantoortje lopen om te klagen over de lekkage in de fietsenkelder. In de waterplas naast mijn fiets planten muggen zich vrijelijk voort, ziektes liggen op de loer, maar de medewerkster schudt haar hoofd. De huiseigenaren hebben auto’s; slechts de huurders en het personeel zijn fietsers. Mijn woontoren is China in het klein. Het appartementencomplex werd in 2005 opgeleverd en telt tien torens met in totaal 1140 woningen. De centraal gelegen compound was populair onder expats, maar wordt meer en meer bevolkt door Chinezen. Ik sprak met de portier, mijn ayi,* een jong gezin en een gepensioneerde buurman. Hoe uiteenlopend de personages in het verhaal van toren 2 ook zijn, hun overeenkomsten zijn tekenend voor het geluk van de Chinezen: allemaal hebben ze geprofiteerd van de vooruitgang. Ze zijn ook alle vier optimistisch over de toekomst. Meneer Li, de portier, groeide op in de jaren van collectiviteit en droomt nu – zoals veel Chinezen – van een eigen bedrijfje. De gegoede buurman, meneer Yang, zet zich in voor meer groen en een beter milieu. Het leven van de ongeschoolde Li Hong, mijn ayi, is duizend keer comfortabeler dan dat van haar ouders. Zowel zij als ingenieur Dai Guo werken hard om hun kinderen een goede start te geven in de ratrace die de Chinese maatschappij geworden is. Wie hun levens van dichtbij bekijkt, begrijpt dat China meer is dan een politiek systeem of een gulzige investeerder. Het is een land met 1,35 miljard verhalen. Ik heb er slechts een aantal opgeschreven.’

HET GELUK VAN DE CHINEZEN

SCHWUNG

 

Ik ga u het eerste chapiter voorlezen of op uw schrijftafel leggen van een roman die in het voorwerk het motto kent van ‘Dit is gebaseerd op een waargebeurd verhaal,’ Ik wil u hiermee aantonen dat het begin van een boek je als lezer meteen bij de kladden kan hebben. Je voelt de drang om verder te lezen. Dat prettige gevoel kwam in mij op toen ik de eerste bladzijden van een nieuwe uitgave van een door ons zo beminde uitgeverij tot mij nam. Het gaat om de 304 bladzijden tellende paperback Schwung van Auke van Stralen en van Nieuw Amsterdam. Op de omslag staat de intrigerende zin ‘Iedereen heeft een verborgen agenda’. Wij zullen hier met elkaar later nagaan of die slogan inderdaad op de roman past. Voordat ik het woord geef aan Van Stralen reik ik u de tekst op de achterzijde van de omslag aan.

Nieuw Amsterdam: ‘In 2002 krijgt Douwe, net afgestudeerd, zijn eerste baan bij Spidernet, een investeerder in internetstartups. De economie groeit hard en maakt hebberig. Algauw krijgt Douwe dan ook de opdracht een filiaal op te zetten in Frankfurt. Werken bij een snel groeiend bedrijf is anders dan Douwe had verwacht. Zijn collega Chris blijkt beangstigend fanatiek en grijpt een skitrip met het werk aan om Douwe onder druk te zetten hem te helpen. De vermenging van werk en vriendschap wordt ongemakkelijk, Douwe begint overal spoken te zien. Kan hij zijn collega’s wel vertrouwen? En vooral: is er nog een weg terug?’

Auke van Stralen: ‘‘You ain’t seen nothing yet,’ zei Max Bulder altijd. Hij gebruikte graag Engelse uitdrukkingen, alsof dat de enige manier was waarop iets bekrachtigd kon worden. Hij zei ook: ‘Alle bedrijven gaan ooit failliet, dat is een zekerheid, net als de dood.’ Hij kon het weten want hij had al bij drie bedrijven gewerkt die niet meer bestonden maar hem gemaakt hadden tot wat hij nu was: President Europe. De eerste keer dat ik zijn naam hoorde, dacht ik dat hij een grapje maakte en de fopnaam van een personage uit Tom Poes noemde, maar zo heette hij echt. Max Bulder was de man die de besluiten nam, de lijnen uitzette en onze levens bepaalde. Op de achtergrond waren de aandeelhouders, maar die bleven voor ons onzichtbaar, zoals zoveel voor ons onzichtbaar bleef. Van wat ik in die periode heb geleerd, was dit misschien wel het belangrijkste: als we allemaal hetzelfde zien, kijken we verkeerd. We werkten vanuit saffraangele portakabins aan de rand van een groot en kaal veld in Hoofddorp, een soort niemandsland. Ze vormden een tijdelijk onderkomen tot de oplevering van het nieuwe kantoor dat op vijftig meter afstand bezig was te verrijzen. Een modern gebouw, opgetrokken uit stalen balken en spiegelend glas; dankzij een speciale folie kon je wel naar buiten kijken, niet naar binnen. Net als in de portakabins. De economie groeide, mensen hadden steeds meer vermogen. En wie al veel had, wilde nog meer; die behoefte was ook de basis van ons businessmodel. Zorgvuldig dachten we na, wikten en wogen hoe we iemand zoals we dat noemden ‘maximaal konden uitnutten’. Meneer Bulder had voor Hoofddorp gekozen omdat het centraal lag, vlak bij Schiphol. ‘Makkelijk voor zakenreizen of als je opeens weg moet.’ ‘Plannen zijn voor de shredder,’ zei hij altijd. Niets mocht bewaard blijven, alles moest daardoorheen, en daar hebben we tot het laatste moment keurig naar gehandeld.

Ik ben tweetalig opgevoed. Mijn moeder was Duitse, geboren in een dorp in Zuid-Duitsland. Ze trouwde met een Nederlandse man die een paar weken in de Gasthof op het dorpsplein verbleef omdat hij in de buurt geologisch veldwerk verrichtte voor een oliemaatschappij. Hij ging terug naar Nederland, zij bleef zwanger achter; vlak voor mijn geboorte meldde ze zich bij hem in Hilversum. Er werd een verstandshuwelijk gesloten, en hij verbleef vaak en langdurig in het buitenland. Gelukkig woonde twee huizen verder in de straat Sven, even oud als ik, met wie ik bevriend raakte. We deden alles samen, ontdekten de wereld door haar in een schuurtje na te bouwen. Van papier-maché maakten we de aarde en we hingen aan visdraad de planeten eromheen, met een zaklantaarn als zon. Toen ik tien was werd mijn vader door de oliemaatschappij voor onderzoek naar Azerbeidzjan gestuurd. Iedere maand kwam hij een week terug, tot hij op een dag wegbleef. Ik heb hem nooit meer gezien. Het eerste jaar kreeg mijn moeder soms geld overgemaakt, maar schuldgevoel droogt op. Ze wachtte nog een jaar, zag dat het uitzichtloos was en nam me mee naar haar geboortedorp, waar ze overdag op het gemeentehuis werkte en ’s avonds soms als serveerster in de Gasthof. Dankzij haar sprak ik Duits, maar het duurde lang voordat ik een beetje wende op de middelbare school, een dorp verder. Van Sven ontving ik nog ansichtkaarten, we zagen elkaar eens tijdens een schoolvakantie, maar hoewel ik regelmatig aan hem dacht, bleek de afstand te groot.

Het was een periode waarin ik van alles uitrekende en de wereld in cijfers wilde vangen. Op familiefeestjes mocht ik lange sommen maken, dat maakte indruk. Volgens mijn moeder had ik dat van mijn vader, die was ook goed met cijfers. En vrouwen, maar die eigenschap had ik niet geërfd. Zij koos mijn studie. Wiskunde. Wie kon rekenen maakte minder fouten met geld. Dat was belangrijk in het leven: risicobeheersing. De eerste jaren studeerde ik in Karlsruhe. Ver genoeg voor de verlangde vrijheid, voldoende dichtbij om af en toe langs te gaan met vuile was. Hoewel de studietijd soepel leek te verlopen, ontstond er toch een gevoel van onrust. Was er niet meer? Zo’n gedachte komt geleidelijk, verdwijnt weer en blijft dan toch tegen je aanduwen tot je haar niet meer kunt negeren – zoals een hongerige poes die je ’s ochtends wekt voor voer. Omdat ik een interesse ontwikkelde voor computers en terug wilde naar Nederland specialiseerde ik me in informatica aan de Universiteit Utrecht. Na lang zoeken had ik in de buurt van het Wilhelminapark in een oude jugendstilvilla een zolderetage gevonden die was opgedeeld in een woon- en slaapkamer met een klein badkamertje en toilet. Sober en schoon. Voldoende om een tijdje in te wonen tot ik een inkomen had en iets groters kon huren of kopen. In de slaapkamer stond een deel van de onuitgepakte verhuisdozen. Met een paar studenten kon ik het redelijk vinden, en soms dronken we een borrel. Niets buitensporigs. Maar meestal zag ik de enige echte vriend die ik had: Sven – volgens hemzelf sinds enige tijd ‘Sven the Man’. Hij was ook in Utrecht gaan studeren: kunstgeschiedenis. Moeiteloos pakten we de vriendschap weer op, als je allebei niemand hebt gaat dat makkelijk. Hij woonde op fietsafstand. Tijdens de vele avonden samen zaten we tot laat op zijn kamer waar we naar jazz luisterden; overal lagen de donkerblauwe Blue Note-lp’s die hij in tweedehandswinkeltjes bemachtigd had. Ik vond de muziek aardig, voor hem was ze dagelijkse voeding. Uit een dikke Engelse Penguin-gids las hij voor waar we naar luisterden: Coltrane, Monk, Wayne Shorter. We spraken over onze toekomst, over wat we ooit zouden bereiken. We droomden. Maar de studieschuld liep op, en steeds vaker dacht ik aan wat ik hierna moest gaan doen. 

Na mijn afstuderen, in de zomer van 2002, kwam ik op een feest iemand tegen die ‘recruitte’ voor een bedrijf ‘dat iets deed in de informatie- en communicatietechnologie’ en op zoek was naar bijna of net afgestudeerde studenten in de informatica of wiskunde. Ik vertelde dat ik werk zocht, en omdat ik aan hun criteria voldeed, werd ik uitgenodigd voor een gesprek. Het vond plaats in een kantoor in Hoofddorp. Een verder lege bus zette me af bij een halte naast een open vlakte ter grootte van vier voetbalvelden. Of ik goed zat wist ik niet, nergens zag ik een straatnaam. Aan de overzijde stond een kantoorpand in aanbouw, overal hopen zand en gebutste containers met bouwafval. Enkele saffraankleurige en aaneengeschakelde portakabins vormden het tijdelijke onderkomen van bouwvakkers. De entree was een glazen draaideur die ondanks hard duwen niet in beweging kwam. Met mijn handen als een kijker tegen het glas gedrukt tuurde ik naar binnen. De hal was leeg. Achter me klonk een stem. In de deuropening van de portakabin die ik net gepasseerd was, zwaaide een vrouw. Over roestige metalen platen liep ik tussen bouwzand en modder naar haar toe. Een jurk met glimmertjes erop, platte bruine laarzen, kort krullend haar en een erg brede mond; ze stelde zich voor als Manon. Ik schatte haar op een meter zeventig en midden dertig. Hoewel verzorgd, zag ze eruit als iemand die bij een culturele instelling werkt: type vrolijke flapuit. Dankzij de camera boven de ingang had ze me zien aankomen. Binnen oogde het luxer dan ik verwacht had. Manon bracht me naar een vergaderkamer, waar ik plaatsnam aan een grote tafel met een ovalen matglazen blad. Aan de muur hingen vier klokken die allemaal op tien voor twee stonden. Manon zei dat de projectontwikkelaar wat vertraging had opgelopen, kwestie van een paar maanden tot ze uit de portakabins konden. Bij het weggaan sloot ze zorgvuldig de deur. Naast de deur zat een smal venster. Ik zag een spoor van zanderige voetstappen naar mijn stoel. Even was het stil, toen klonk er een hoog gezoem. Eerst zag ik door het venster twee benen, toen een kont die rondcirkelde. Aan de glimmertjes herkende ik Manon, die voorovergebogen met een kruimeldief bezig was. Het gezoem verdween weer richting de gang. Bij terugkomst zette ze koffie voor me neer en zei verontschuldigend dat ze manusje-van-alles was en lachte. Ik wist niet of ik mee moest lachen. Ze ging tegenover me zitten. Zwijgend bestudeerde ze enige tijd mijn cv. ‘Kun je me uitleggen wat honden met wasstraten te maken hebben?’ Onderzoekende blik, een mengeling van argwaan en nieuwsgierigheid.

Ik vertelde over mijn stage bij Siemens, waar ik moest analyseren wat de ideale bewegingen waren van borstels met lange slierten in wasstraten. Ik legde uit dat ik urenlang filmpjes had bekeken van natte langharige honden die zich droog schudden. ‘Het begint bij hun kop en zet zich cilindrisch voort naar hun staart. De tijd die daarvoor nodig is, is net genoeg om opnieuw een tegendraadse beweging bij de kop te laten beginnen. Wist je dat het water daardoor met een snelheid van 160 km per uur wegspuit? Zo ontstaat ook de ideale beweging om wagens perfect schoon te krijgen.’ Ik wilde uitweiden, maar Manon vroeg of ik melk en suiker wilde. Zelf nam ze telkens kleine slokjes uit een beker met een tuitje. We zwegen, ze keek me nadrukkelijk aan. Haar ogen waren onverwacht scherp. Even leek ze een andere vrouw. Ik had me via internet voorbereid. Het riedeltje vragen waarvan iedere HR-medewerker zich bedient kwam inderdaad voorbij: wat mijn beste vriend over mij zou zeggen (ja, wat vond Sven eigenlijk van me?), waarom ik en niet een ander de baan moest krijgen (de verpakte vraag naar toegevoegde waarde), wat ik over vijf jaar wilde doen (als je dat weet ben je een suffe zak). Ze zuchtte en zei toen: ‘Ik wil dat je voor me uitrekent hoeveel pingpongballetjes er in een Boeing 747 kunnen.’ Dat was een vraag waar ik wat mee kon. Op een stuk papier rekende ik stap voor stap uit om hoeveel stuks het ging. Ze keek een tijdje toe en zei toen: ‘Die vraag moet ik van meneer Bulder altijd stellen en je bent de eerste die ook echt gaat rekenen.’ We waren klaar, volgens haar. Ik aarzelde, wist niet of ik het mocht vragen maar deed het toch: was ik een ronde verder? Weer die scherpe blik. Ze lachte en vroeg of ik een online test wilde invullen. Was hooguit een uurtje werk, ik kon het thuis doen. Een intelligentietest en een persoonlijkheidstest. De volgende dag logde ik in op een website. Geef telkens aan welke stelling het beste bij u past: Stelling 1: Ik vind het fijn als ik mijn werkdag afsluit met een opgeruimd bureau Ik kan snel verschillende soorten informatie verwerken Stelling 2: Ik vind het belangrijk als mensen mij op straat herkennen en groeten Ik wil altijd mijn doelen behalen Vijftig stuks. Makkie. Mijn profiel bleek te kloppen.’
 

SCHWUNG

ALLES VOOR HET MOEDERLAND

Een meeslepend, intrigerend relaas reik ik u aan dat de context in leven roept waarin twee grote Russische auteurs dienden te leven. Het gaat om de leefwereld van Vasili Grossman ( 1905-1964) en Iaak Babel (1894-1940)  die onze boekenrubriek al vele malen hun visitekaart afgaven. Ik noem van de eerste auteur Leven en Lot en van de tweede Verhalen uit Odessa en u bent hopelijk in het plaatje. Ik heb het over de 344 bladzijden tellende paperback Alles voor het moederland van Michel Krielaars en Atlas Contact met de ondertitel ‘De Stalinterreur ten tijde van Isaak Babel en Vasili Grossman’. Om de intro af te ronden: de illustratie op de omslag is typerend voor de inhoud, want ‘Moving into a new appartement’ van Alexander Laktionov. De sticker daarop vermeldt ‘Van de auteur van Het brilletje van Tsjechov. Een betere aanbeveling is niet denkbaar want hoe ingenomen waren u en ik niet met dit bericht van Michel Krielaars uit Rusland een paar jaar terug. De tekst van Atlas Contact op de achterzijde van de omslag trekt ons het boek in en dat doet helemaal het eerste chapiter van Kielaars met de titel ‘Vertolkers van de waarheid’. Beide stukken geef ik aan u door met het verzoek hen tot u te nemen opdat wij een volgende keer een tocht door Alles voor het moederland kunnen maken!

Atlas Contact: ‘Naar aanleiding van Stalins ideeën over het toekomstige Rusland schilderde Joeri Pimenov Het nieuwe Moskou, dat een tijd verbeeldt van vrouwenemancipatie, vrijheid, gelijkheid en broederschap. Net zoals Pimenov geloofden velen dat voor de nieuwe Sovjetsamenleving offers gebracht moesten worden. Onder hen bevonden zich de Russische-Joodse schrijvers Isaak Babel en Vasili Grossman. Zij waren enthousiast over het nieuwe Rusland en waren blind voor de door Stalins begane wreedheden. Zo kon het gebeuren dat er in 1937 zo’n 800.000 Sovjetburgers met een nekschot werden geëxecuteerd, 1,7 miljoen werden gearresteerd, 350.000 naar strafkampen werden verbannen. Pas toen Babel en Grossman niet meer konden schrijven wat ze wilden en ze merkten dat de werkelijkheid van het communisme niet strookten met hun eigen idealen, raakten ze ontgoocheld. Aan de hand van hun bewogen levens schetst Krielaars een beeld van een meedogenloze wereld, waarin het vermoorden van onschuldige burgers een gewone zaak was en het individu kapot werd gemaakt.’

Michel Krielaars: ‘Sommige boeken vertellen zo overtuigend de waarheid dat ze een bedreiging vormen voor regimes die leugens verkondigen. Vasili Grossmans Leven en lot is zo’n boek. In dit in 1960 voltooide epos over de Sovjet-Unie tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt een meedogenloze dictatuur neergezet, waarin de grillen van één man, Josif Stalin, ieders lot bepalen. Verraad, wantrouwen en angst domineren er het dagelijks bestaan zowel aan het front als in het achterland. Van menselijkheid is, op een enkele uitzondering na, geen sprake meer. Leven is een kwestie van overleven geworden: de overheidsterreur kan elk moment toeslaan. Daarnaast wordt in deze grootse roman het communisme aan het nationaalsocialisme gespiegeld, waarbij de verschillen tussen beide totalitaire systemen minimaal zijn. Voor zulke kritiek bleek het Sovjetregime uiterst gevoelig. Want anders dan dissidente schrijvers zoals Aleksandr Solzjenitsyn was Vasili Grossman een gewaardeerd Sovjetauteur, die deel uitmaakte van de officiële literatuur. Veel van zijn boeken waren nationale bestsellers en beleefden torenhoge oplages. Zo’n succes was ‘Leven en lot’ niet gegund, juist omdat de kritiek op het communistische systeem vanuit het perspectief van gelovige communisten werd beschreven en daardoor dubbel zo hard aankwam bij de Sovjetautoriteiten.

Een paar maanden na voltooiing van het boek klopte de KGB dan ook bij Grossman aan om het manuscript in beslag te nemen en het voorgoed te laten verdwijnen. Het boek was ‘gearresteerd’, zoals de wanhopige schrijver, die er tien jaar aan had gewerkt, het noemde. Dat hij toen niet ook zelf werd opgepakt, had alles te maken met de dooi onder partijleider Nikita Chroesjtsjov. Wel werden onder Chroesjtsjovs opvolger Leonid Brezjnev, die een maand na Grossmans dood aan de macht kwam en de totalitaire duimschroeven aandraaide, al zijn boeken uit de bibliotheken verwijderd en niet meer herdrukt. Twintig jaar na de arrestatie van ‘Leven en lot’ bleken er toch nog twee kopieën van het manuscript te bestaan, die door trouwe vrienden van de schrijver waren bewaard. De Sovjet-Unie werd inmiddels geleid door de liberale politicus Michaïl Gorbatsjov, die openheid over het stalinistische verleden nastreefde. Dankzij hem kon Grossmans meesterwerk eindelijk in Rusland verschijnen. Ook het oeuvre van Isaak Babel verdween na zijn dood in 1940 uit bibliotheken en boekwinkels, alsof het nooit was geschreven. En al verscheen er drie jaar na zijn rehabilitatie in 1954 weer een selectie van zijn verhalen, het zou nog tot 1990 duren voordat een bijna volledige editie van zijn werk werd uitgebracht. Anders dan Grossman vertelde Babel de waarheid over het Stalin-regime niet zozeer met wat hij schreef als wel met wat hij niet schreef. Halverwege de jaren twintig had hij naam gemaakt met zijn verhalenbundels De Rode ruiterij en Verhalen van Odessa. Sindsdien gold hij als een van de beroemdste schrijvers van de nieuwe Sovjet-Unie. Toen in 1928 de relatieve vrijheid van Lenins Nieuwe Economische Politiek plaatsmaakte voor de rigide vijfjarenplannen van Stalin en iedereen zich ineens moest inzetten voor de industrialisatie van de nieuwe Sovjetstaat, werd het culturele leven aan banden gelegd en moesten ook schrijvers bijdragen aan de opbouw van het socialisme. Wie dat weigerde, werd het zwijgen opgelegd. Babel, die zich tot dan toe had aangepast, trok zich terug uit het literaire leven en publiceerde geen serieus literair werk meer. In het vervolg schreef hij voor de bureaulade. Om een excuus te hebben voor zijn zwijgzaamheid zorgde hij ervoor dat hij voortdurend op reis was, zowel binnen de Sovjet-Unie als in Parijs en Brussel, waar zijn familie naartoe was geëmigreerd. Maar zowel dat zwijgen als zijn regelmatige verblijf in het buitenland maakte hem verdacht, alsof hij met zijn afwezigheid het Sovjetregime afkeurde. Zijn vriendschap met de vrouw van het hoofd van de geheime politie, volkscommissaris van Binnenlandse Zaken Nikolaj Jezjov, deed hem uiteindelijk de das om. Toen Jezjov in mei 1939 in ongenade viel en Babel van spionage beschuldigde, luidde dat ook het einde van de gevierde schrijver in. Zijn manuscripten en aantekeningen werden bij zijn arrestatie in beslag genomen en verdwenen van de aardbodem. Na zijn executie restte alleen nog zijn brilletje.

Het tragische lot van Isaak Babel en Vasili Grossman heeft me altijd geboeid. Niet alleen vanwege hun indrukwekkende verhalen en romans of hun Joodse afkomst in een land waar het moderne antisemitisme is uitgevonden, maar ook omdat ik me niet kan voorstellen dat iemand schrijver wil zijn in een dictatuur, waar iedereen onafgebroken in angst leeft. Ook is het een raadsel voor me waarom iemand als Babel omging met de opperbeul van Stalin en waarom Grossman in 1937 zijn handtekening zette onder een belastende openbare brief, waarmee hij anderen mogelijk de dood in joeg. Deden ze dat uit trouw aan het socialisme? Waren ze overtuigd van het gelijk van de Partij, ook al liet die hun vrienden en familieleden arresteren en executeren zonder dat ze iets hadden misdaan? Waren ze naïeve idealisten, die het individuele belang opofferden ten gunste van het collectief en zagen ze zichzelf als ingenieurs van de ziel, zoals Stalin hen had genoemd? Of handelden ze gewoon uit angst? Babel heb ik altijd een geestige, warme man gevonden: een levensgenieter, een vrouwenversierder, een moppentapper, een vermakelijke fabulant. Hij lijkt me ook iemand met wie je een prettige avond in het restaurant kunt doorbrengen, zonder dat hij je iets persoonlijks vertelt. Je zult daardoor nooit te weten komen wat er werkelijk in hem omgaat. En toch vergeef je hem dat, omdat het zo aangenaam toeven met hem is. Bij Grossman ligt dat anders. Sinds ik zijn boeken heb gelezen, beschouw ik hem als iemand met wie ik urenlange gesprekken kan voeren. Menselijkheid en redelijkheid staan in die gesprekken centraal. Des te meer moeite heb ik dan ook met sommige van zijn daden. En juist daarom wil ik er begrip voor kunnen opbrengen, ook omdat ik me afvraag hoe ik zelf zou hebben gehandeld als ik in zijn positie had verkeerd.

Aan de hand van het leven en het werk van zowel Babel als Grossman wil ik reconstrueren hoe het bestaan van een succesvol Sovjetschrijver er in een van de wreedste periodes uit de Russische geschiedenis uitzag. Wat mocht je publiceren en wat niet, hoe streng was de censuur, hoe verhield het regime zich tot je als je succes had, in welke kringen verkeerde je vanaf dat moment, wat moest je doen om niet gearresteerd te worden, en wat gebeurde er met je als je toch in ongenade viel? Voor iemand zoals ik, die de Sovjet-Unie van Lenin, Stalin en Chroesjtsjov niet heeft meegemaakt, is het vrijwel onmogelijk om een bevredigend antwoord op die vragen te krijgen, omdat je je het dagelijks leven van die tijd alleen goed kunt voorstellen als je er zelf hebt rondgelopen. Ik roep daarom de hulp in van ooggetuigen en historici. De romans, verhalen en memoires van die paar Sovjetschrijvers, die de waarheid niet uit de weg gingen en daar soms met hun leven voor hebben betaald, doen de rest.

ALLES VOOR HET MOEDERLAND

NEGEN TITELS DIE NAAR HUN THEMA'S UW KOMENDE WEKEN AAN INHOUD ZULLEN DOEN WINNEN


Ik geef u de tekst van de uitgever op de omslagen van negen boeken door opdat u het daarin vervatte thema kunt traceren. Op het moment van dit redigeren staat de zon aan een azuurblauwe hemel en ga ik straks de tuin om in de koelte van de schaduw het eerste van het negental tot mij te nemen. Over een aantal weken wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Ik noteer titel, auteur, genre of ondertitel en uitgeverij, Gevolgd door de tekst op de omslag.  Ik verzoek u mij tegen het eind van juni de nummers van de boeken door te geven die het best bij overgekomen zijn. De man van de post gaf zojuist twee van de negen aan mij af. Ook de overige zijn vers van de pers!
 

1) Drie dochters van Eva – Elif Shafak – Roman – De Geus
Het Turkse meisje Peri groeit op tussen twee vuren: haar vader is progressief, haar moeder probeert het gezin steeds strengere islamitische regels op te leggen. Zo gauw ze kan, vlucht Peri dan ook, aangespoord door haar vader, naar het verre Oxford. Maar ook de vriendinnen die ze daar leert kennen worstelen met hun geloof. En dan valt Peri ook nog als een blok voor een charismatische maar controversiële hoogleraar. Hij leert haar voor zichzelf te kiezen, maar tegen welke prijs?







2) Ze kwamen op motorfietsen – Andrea C. Hoffmann en Patience I. – Ontsnapt aan Boko Haram – Harper Collins
De Nigeriaanse Patience is zeventien als de terroristische groepering Boko Haram haar dorp binnenvalt. Haar man en haar moeder worden vermoord, haar huis wordt in brand gestoken en zij wordt ontvoerd. Net als de vele andere ontvoerde meisjes zal ook zij uitgehuwelijkt worden aan een moslimman om islamitische kinderen op de wereld te zetten. Patience is echter al zwanger en ze besluit te ontsnappen. Uiteindelijk bevalt ze moederziel alleen in de wildernis van haar dochtertje, Gift. In een vluchtelingenkerk in Noord-Nigeria neemt ze de gerenommeerde Duitse journaliste Andrea C. Hoffmann in vertrouwen en vertelt ze over de hel waarin ze terecht was gekomen en over de wreedheden die ze heeft gezien.



3) Na de kater – Bart Haeck – Hoe we ons geloof in de Europese Unie verloren - Polis
Er was een tijd dat in Vlaanderen politieke discussies beslecht werden met het argument dat 'het moest van Europa'. Die tijd is voorbij. Ooit was het vanzelfsprekend dat een regeringspartij voluit pro Europa was. Nu behoort de N-VA in het Europees Parlement tot dezelfde eurokritische club als de Britse conservatieven. In ‘Na de kater’ schetst De Tijd-journalist en EU-correspondent Bart Haeck hoe de Griekse tragedie, de vluchtelingencrisis en de brexit iets heeft veranderd in Vlaanderen: ons ongebreidelde geloof in de Europese droom heeft een knauw gekregen. Het heeft plaatsgemaakt voor ontgoocheling, onbehagen en een nieuwe zoektocht naar hoe het dan wel moet.





4) Schaduw – Mirko Zilahy – Thriller – Xander
Een gruwelijk decor: de vergeten, in schaduw gehulde rafelrand van Rome, die glinstert van regen én bloed... Drie moorden in drie dagen. De lijken verwond met de precisie van een chirurg. De moordenaar bekend als 'De Schaduw'. Zijn motief? Mysterieus. Zijn werkwijze? Nog curieuzer. Maar één man is in staat dit geheim te ontrafelen: commandant Enrici Mancini.
Gebukt onder het verlies van zijn vrouw, neemt hij de opdracht met grote tegenzin aan. Eén ding is direct duidelijk: niets berust op toeval. Ieder spoor is een sleutel naar een volgende hint. Het grotere plan? Persoonlijker dan Macini ooit had kunnen denken...





5) In de wereld – Robert Anker – Roman – Querido
In de wereld speelt zich af tussen 1467 en 1500, beginnend en eindigend in Gent. De roman opent met een schildering van de intocht van de nieuwe hertog, Karel de Stoute, die hevig botst met de terugkeer van de processie van de Heilige Livinus. Binnen deze woelingen richt het boek zich op een gegoede burger bij wie lepra wordt geconstateerd, wat betekent dat hij radicaal uit de samenleving wordt verwijderd, ‘dood voor de wereld maar levend voor God’. Een zwerversleven neemt een aanvang, al is het niet altijd duidelijk of de leproos de hoofdfiguur is in de talloze wonderbaarlijke en spannende avonturen die beschreven worden. In de wereld is een opmerkelijke historische roman omdat de lezer vaak het gevoel zal hebben dat hij niet in de middeleeuwen maar in het heden aanwezig is.

 


6) Liefdeslessen – Piet Gerbrandy e.a. – Verleidingskunst en erotiek van schepping tot verlichting – Atlas Contact
Liefde en seksualiteit zijn blinde krachten, juist daarom poogt iedere cultuur ze te kanaliseren door middel van conventies en taboes. Natuurlijk beseft elk verstandig mens dat romantische verliefdheid en lust nooit naar regelsof gebruiksaanwijzingen zullen luisteren. Toch zijn er overal ter wereld verhandelingen waarin stap voor stap wordt uitgelegd hoe je je als minnaar of verliefde dient te gedragen om het meeste succes te hebben. Het spreekt vanzelfdat veel van dit soort teksten, hoe diepzinnig ze soms ook zijn, gekenmerkt worden door een zekere ironie. In Liefdeslessen worden twaalf van deze werken door kenners behandeld, variërend van de Talmoed en de Kamasutra tot het achttiende-eeuwse Les Liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos. Het boek laat zien dat elk verhaal over de liefde het uiteindelijk aflegt tegen de weerbarstige werkelijkheid.



7) De sympathisant – Viet Thanh Nguyen – Roman - Marmer
Het is april 1975 en in Saigon heerst chaos. In zijn villa zit een generaal van het Zuid Vietnamese leger whiskey te drinken en hij is samen zijn getrouwe kapitein een lijst aan het opstellen van mensen die een plaats krijgen op een van de laatste vluchten het land uit. De generaal en zijn landgenoten gaan een nieuw leven beginnen in Los Angeles. Ze zijn zich er niet van bewust dat een van hen, de kapitein, in het geheim de groep observeert en verslag uitbrengt aan een meerdere in de Vietcong. De sympathisant is het verhaal van deze kapitein, een man grootgebracht door een afwezige Franse vader en een arme Vietnamese moeder, een man die in Amerika ging studeren aan de universiteit, maar terugkeerde naar Vietnam om te vechten voor de communistische zaak. Viet Thanh Nguyens verbazingwekkende roman biedt een kijkje in de ziel van deze dubbelagent, een man wiens hooggestemde idealen vereisen dat hij de mensen die hem het meest nabij zijn moet verraden.


8) Dag van vuur – Beppe Fenoglio – Verhalen – Serena Libri
Zes verhalen over het dorpsleven in de jaren dertig in de ‘Langhe’, de streek waar Fenoglio geboren is. Van de man die het recht en een karabijn genadeloos in eigen hand neemt; van het meisje dat uitgehuwelijkt wordt en een krijsende baby krijgt maar liever nog een tijdje knikkert; van een priester met een onvermurwbare moeder die, zodra hij buiten haar bereik raakt, de brui aan het priesterschap geeft.  Zoals het toen was.

Quote uit het titelverhaal:
‘Eind juni gaf Pietro Gallesio het woord aan zijn tweeloop. Hij vermoordde zijn broer in de keuken, maakte op het erf zijn neef koud die op de knal kwam aangehold, zijn schoonzus stond op zijn lijst maar ze verscheen achter een traliehek met haar jongste kind op de arm en dus vuurde hij niet op haar maar stormde naar de pastorie van Gorzegno. De pastoor kwam net terug van een bezoek aan een stervende ergens aan de overkant van de Bormida, en Gallesio schoot hem op straat dood met een kogel in zijn slaap. Het werd de belangrijkste gebeurtenis vóór de Abessijnse oorlog.’
 

9) Hallo witte mensen – Anousha Nzume – Warme aanklacht tegen racisme – AUP
‘In dit boek wil ik graag uitleggen hoe je als wit persoon je privilege kunt erkennen en hoe je door dat te begrijpen hopelijk ook racisme in de samenleving kunt inzien en aanvechten.’
- Anousha Nzume. Of we nu willen of niet, in Nederland leven we in een witte wereld. Eeuwenlang was 'wit' bepalend voor de maatschappelijke en culturele status quo. Maar sinds de hernieuwde Zwarte Piet-discussie lijkt 'wit' onder druk te staan als nooit tevoren.

Hallo witte mensen is een handleiding voor het leven in deze veranderende wereld. Vragen als: 'Waarom weer dat gezeur over Zwarte Piet?' 'Dan is blanke vla zeker ook racistisch?' 'Hoe zit het nou met het n-woord?' 'Iemand een tropische verrassing noemen is toch juist een compliment?', en: 'Waarom ga je niet terug naar je eigen land?', worden in dit boek beantwoord. Aan de hand van persoonlijke anekdotes, wetenschappelijke publicaties ('in jip-en-janneketaal') en gesprekken met ervaringsdeskundigen, helpt Anousha Nzume witte mensen om te gaan met hun witte fragiliteit tussen de steeds mondiger wordende niet-witte mensen. En niet-witte mensen hoe om te gaan met de defensieve houding van witte mensen zodra hun privilege ter discussie staat. Dit alles brengt zij met liefde, compassie en geduld.