29-08-2016

ROTTERDAM 1970 - NU

 

Een weergaloos fotoalbum waarmee ik zeer in de wolken ben, heb ik voor u, omdat dat het allereerst  het hier en nu van mijn stad van geboorte laat zien, maar mij ook overweldigt met nostalgische gevoelens. Het gaat om de 108 grote bladzijden tellende hardcover Rotterdam 1970 – Nu  van beroepsfotograaf Eppo W. Notenboom en uitgeverij Watermerk. Op het moment dat dit neerschrijf, heb ik zojuist in mijn dagblad gelezen dat Feyenoord aanstaande weekend de strijd aanbindt tegen PSV om de Johan Cruijffschaal. In ons fotoboek zien wij in sectie 21 Stadion Feyenoord ‘De Kuip’ zonder en met overkapping, toen en nu. Mijn jonge jaren bracht ik door op de oostelijke buitenschil van de Maasstad, in de wijk Kralingseveer. Rotterdam was voor mij vaak the place to be want er moest in die stede gepeeld worden, gevoetbald, geschaatst, gezeild, gewinkeld, op familiebezoek gegaan, gestudeerd, gewerkt, gekerkt, uitgegaan, kwitanties gelopen, museum bekeken, bibliotheek bezocht. Ik kan nog wel even doorgaan met het noemen van items die ik met of zonder ouders aangedaan heb. Maar mijn optie is u te zeggen dat de in 1270 ontstane stad mij gevormd heeft. Vandaar dat Rotterdam 1970 – Nu mij zo verrassend goeddoet, want het etaleert mijn thuishaven vooral in helikopterview, liep , fietste, bromde met de Kaptein Mobylette, reed ik met de Renault Dauphin door de stad, dan beleefde ik de outfit ervan van opzij, Dit album laat mijn heem van toen vanuit de lucht zien! Zo meteen de platen op de voorkant van de omslag en van sectie 1. De ingang van de Leuvehaven toen vanaf een drijvende bok en nu vanaf de Erasmusbrug.

Een paar maanden terug mocht ik het met u hebben over het memorabele kijk -en leesalbum Rotterdam frontstad van Gerard Groeneveld en uitgeverij Vantilt met de alleszeggende ondertitel ’10-14 mei 1940’. Het rampzalige bombardement, het inferno dat de nazi’s van Adolf Hitler aanrichtten op de binnenstad van Rotterdam wordt in een nieuw licht geplaatst. Ons Rotterdam 1970 - Nu laat zien hoe de op een na grootste stad van ons land uit de as herrezen is. In ‘hemelse’ kleuren wordt de stad aan de Maas in het zonnetje gezet. Het album is een lust voor het oog en een streling van het gemoed dat zich bij uitstek leent cadeau gedaan te worden. En de teksten zijn ook in het Engels, dus… Ik wil met uw goedvinden een verkennende tocht maken door dit onbewolkte Rotterdam dat zich zo kostelijk te kijk zet. Ik blader door het album en verwoord dan aan u welke stekken in mijn herinnering blijven, omdat ik er in het eertijds verkeerde of in heden vertoefde. Maar eerst reik ik u de tekst van de omslag en de geloofsbrief voorin van Eppo W. Notenboom aan. Opdat dat gesetteld bent!

De uitgever: ‘Van 1970 tot nu maakte fotograaf Eppo Notenboom een groot aantal kleurenfoto's van Rotterdam. In dit boek worden 50 bekende plekken in de stad in beeld gebracht met foto’s van toen en van nu. Het verschil is groot en als kijker ben je verbaasd over de extreme ontwikkeling die Rotterdam in de afgelopen 45 jaar heeft meegemaakt. Het boek zal de herinnering opfrissen van Rotterdammers die 1970 hebben meegemaakt en een herkenning zijn voor nieuwe Rotterdammers (en ver daarbuiten) vanwege de architectonische hoogstandjes.
De foto’s worden ondersteund door weetjes, die bij velen niet bekend zijn. Eppo Notenboom maakte de lucht- en grondfoto’s toen met een haast vooruitziende blik. Terwijl de meeste fotografie rond 1970 in zwart-wit werd gemaakt, maakte hij ze in kleur, omdat hij toen ook de kleurenfoto’s leverde aan de eerste kranten die in kleur verschenen. Deze opnamen op groot formaat dia’s bewaarde hij zorgvuldig bij zijn enorme archief, opgeborgen in 10 manshoge brandkasten. Rotterdam heeft in de afgelopen periode een enorme verandering ondergaan, met name door de opzienbarende hoogbouw die een voor Nederland ongekende skyline oplevert.
Allerlei onderwerpen passeren de revue: van C70, de huldiging van Feyenoord op de Coolsingel, Het Kralingse Popfestival tot de Kop van Zuid, Koopgoot, Martkhal, Maasvlakte 2 en het nieuwe Centraal Station. Steeds afgezet tegenover de opnamen van dezelfde plaats toen en nu.
De 185 foto’s, panorama’s en weetjes in de tekst geven zo samen een verrassend en uniek beeld van een stad die zich voortdurend blijft ontwikkelen en verbazen.’

De vijftig chapiters worden ingeleid door Notenboom himself. Ik citeer.
‘Rond 1970 maakte ik een groot aantal kleurenfoto’s van Rotterdam. Ik bleef foto’s van de stad maken, ook van alle veranderingen en vernieuwingen die plaatsvonden. Ik bewaar intussen ruim een miljoen negatieven in tien manshoge brandkasten. Nu 45 jaar later lijkt mij het juiste moment aangebroken om met foto’s van 50 bijzondere locaties naar buiten te komen. Foto’s van toen en van nu. Het is gelijk mijn twintigste boek, waarvan het merendeel is uitgegeven door Uitgeverij Watermerk. Geboren in 1949 aan de Zalmhaven, maakte ik de veranderingen in de stad van nabij mee. Op 16-jarige leeftijd begon ik als leerling-fotograaf bij Tom Kroeze. Van hem leerde ik de nieuwbouw en de haven door de lens te zien. Zo fotografeerde ik onder meer de opening van De Doelen en ruim 30 eerste optredens die daar plaatsvonden. Ik volgde al die jaren met fotografische belangstelling de opzienbarende architectuur en de havens, die voor een belangrijk deel tot de metamorfose van onze Maasstad hebben geleid. Ik leverde kleurenfoto’s over zulke onderwerpen aan de eerste kranten die in kleur verschenen. De oude Willemsbrug werd vervangen en de Erasmusbrug zorgde voor de ontwikkeling van de Kop van Zuid. De skyline van Rotterdam veranderde van dag tot dag. Immense cruiseschepen vervingen de lijndiensten naar de nieuwe wereld. De ss Rotterdam kreeg een vaste plek als hotel- en restaurantschip, waardoor het roemruchte Katendrecht positief veranderde. De uitbreiding van de havens tot aan de Tweede Maasvlakte volg ik nog steeds, vanaf de grond en vanuit de lucht. Ik heb ook bijzondere fotomomenten geselecteerd, zoals de huldiging van Feyenoord op de Coolsingel na het winnen van de Europa Cup I in 1970 en het landskampioenschap in 1993. In 1970 maakte ik luchtopnamen in kleur van het legendarische Holland Pop Festival Kralingen.  Ik pretendeer niet compleet te zijn in dit boek, verre van dat. Maar aan de hand van deze selectie wordt wel de ontwikkeling van de stad vanaf 1970 tot nu zichtbaar. Ik hoop dat de foto’s veel kijkers zullen verbazen, omdat er in die periode een heel andere stad in ontstaan. Mijn foto’s bewijzen dat de vernieuwing niet is gestopt in 1970. De stad is blijven veranderen en zal nooit af zijn!
Mijn persoonlijke sightseeing door Rotterdam 1970 - Nu.

- Het monumentale ventilatiegebouw van de Maastunnel, waar doorheen ik decennia terug met neef Pieter rende. - Molen de Zandweg aan de Kromme Zandweg in Charlois, waar ik ooit met Capelle voetbalde tegen Zwart Wit.- De Dordtselaan in Zuid waar ik ooit bij garage Spoormaker mijn Peugeot in onderhoud had - Het rangeerterrein Waalhaven als belangrijke schakel van de Betuweroute, waarmee ik als wethouder van Papendrecht veel van doen had. - Nieuwbouw Zuidwijk waar naar heen mijn vriendinnetje voor kort Truus van Holst met ouders van Kralingseveer verhuisde. - Het vernieuwde Theater Zuidplein waaruit ik in onze Cultuurmix mocht rapporteren. - Het hart van de wijk Oud-IJsselmonde dat sinds 1941 bij Rotterdam behoort en waar wij naar de vrouwelijke tandarts gingen.
- Voetbalstadion De Kuip, twintig minuten voor de aanvang van het duel Feyenoord-Ajax, waar ik met broer Jan en vader eens op 5 mei een festival vierde. - Het voormalige Zuiderziekenhuis aan de Groene Hilledijk, waar ooit de moeder van mijn vrouw verpleegd werd. - De SS Rotterdam in de Maashaven, waar vanaf ik u meerdere verslag deed van happenings. - De Wilhelminapier op de Kop van Zuid met helemaal vooraan Hotel New York, waar wij Ruud Montijn als voorzitter van de CRP uitaten. - De Markthal, waar ik voor u de opening mocht beleven door Koningin Maxima. -De Sint-Laurenskerk, die ik voor diensten met mijn eega vaak bezocht. - De Euromast die ik vlak na de Floriade van 1960 beklom en daar naar het ‘kraaiennest’ tuurde. - De Avenue Concordia in Kralingen waar ik bij de heer Bakker extra les kreeg voor het Praktijk Diploma Boekhouden. - De Kralingse Plas waarop ik ooit met schoolvriend Henk van Schaardenburgh zeilde en waaraan tante Jans diende. - Het Toepad in de Esch met de lommerrijke Joodse begraafplaats en waar wij onze pijl en boog vonden. - De Prinsenmolen aan de Rotte en de Bergsche Voorplas, waar ik met neef Leen schaatste. - De ingang van Diergaarde Blijdorp aan de Van Aerssenlaan, waar vlakbij onze zoon Time een paar jaar zijn domicilie had, - De voormalige gevangenis aan de Noordsingel, waar ik ooit een naaste mocht bezoeken. - Het Station Rotterdam Centraal, waar ik elke zondagavond in mijn militaire diensttijd vaarwel zei tegen mijn verloofde Jans. - Het Groot Handelsgebouw aan het Stationsplein waar wij als lui van de H.B.S. rovertje speelden. - De Beukelsdijk, waaraan het gebouw van onze H.B.S. stond. - De Henegouwerlaan, waaraan ik in Maison Jordy danslessen volgde. - De Voorhaven in Delfshaven, waar onze zoon Time met zijn Bonnie het huwelijk vierde.

Beste mensen, ik kan nog wel even doorgaan, maar u zult verstaan hebben dat Rotterdam 1970 - Nu voor mij een feest van herkenning is. En wellicht voor u ook! Zeker weten! Overigens: de locaties die ik zojuist noemde staan niet alle in het album, maar de platen brachten mij wel op het goede spoor!

BELGRAVIA

 

Ik las de tekst op de omslag van het boek en was meteen verkocht, want: een grandioze roman van de man achter ‘Downton Abbey’. Een heerlijk lange tv-reeks van zes seizoenen met het kostuumdrama dat de standsverschillen in de periode 1912-1925 in een groot Engels landhuis als hoofdthema heeft. Ik noem één naam, die van de moeder van de Earl of Grantham, Violet Crawley. De actrice Maggie Smith zette een dame neer die grandioos het thema droeg. De auteur die van de ins en outs van ‘Downton Abbey’ meester was, beleeft nu een revival. Ik heb het over Julian Fellowes, de schepper van de 480 bladzijden tellende paperback Belgravia, die ons land uitgegeven wordt door A.W. Bruna. De beste reclame voor deze roman is de notitie dat hij de maker is van ‘Downton Abbey’. De komende weken zitten wij derhalve goed, want Fellowes zal ons weer opnieuw doen opgaan in de vaart der volkeren. Nu is de setting gesitueerd in een tijdspanne niet van het begin van de twintigste eeuw maar in dat van de negentiende. Als opwarmer geef ik u nu de teksten op de omslag en de eerste vier pagina’s van het begin met de titel ‘Dansend de strijd tegemoet’.

De uitgever: ‘Op een steenworp afstand van Buckingham Palace, achter de deuren van Londens meest imposante huizen, hebben schandalen en intriges vrij spel. Op 15 juni 1815 organiseerde de hertogin van Richmond in Brussel een groots bal ter ere van de hertog van Wellington. Vlak na middernacht kwam onverwacht het bericht dat Napoleon de grens was overgestoken, waardoor Wellington zijn mannen op stel en sprong de oorlog in moest leiden. Veel officieren die op het slagveld omkwamen, droegen hun avondkleding nog. Belgravia begint op deze vooravond van de slag bij Waterloo. Genodigden op het legendarische bal zijn James en Anne Trenchard, die in de handel een fortuin hebben verdiend. Hun dochter Sophia maakt een onuitwisbare indruk op Edmund Bellasis, de zoon en erfgenaam van een prominente Britse familie. Maar tijdens het bal gebeurt er iets wat in ieders leven zijn sporen zal nalaten. En vijfentwintig jaar later, als de twee families neerstrijken in de nieuwe wijk Belgravia, heeft dit geheim nog steeds gevolgen. Achter de deuren van de imponerende huizen vormt zich een web van leugens en intriges…  Over de auteur. Julian Fellowes is als acteur, schrijver, regisseur en producent veelvuldig onderscheiden. Met de ongekend populaire televisieserie Downton Abbey heeft Fellowes als bedenker en schrijver drie Emmy’s in de wacht gesleept. In 2002 ontving hij een Oscar voor het script van Gosford Park. Naast film- en televisiescripts schreef Fellowes ook de boeken bij de musicals Mary Poppins en School of Rock en schreef hij twee romans: Snobs (2005) en Past Imperfect (2008). In 2010 werd Julian Fellowes geëerd met een plaats in The House of Lords. Hij woont in Dorset met zijn vrouw, Emma.

Julian Fellowes: ‘Het verleden, zo wordt vaak beweerd, is een ver en vreemd land waar dingen op een andere manier worden gedaan. Dat zou weleens waar kunnen zijn – het geldt beslist voor de zeden of gewoonten, de rol van vrouwen, het aristocratische bestuur en talloze andere aspecten van ons dagelijks leven. Maar er zijn ook overeenkomsten. Ambitie, afgunst, woede, hebzucht, vriendelijkheid, onbaatzuchtigheid en, bovenal, liefde zijn altijd even doorslaggevende motieven geweest voor het maken van keuzes als tegenwoordig. Dit is een verhaal over mensen die twee eeuwen geleden leefden, al lijken veel van hun verlangens, veel van hun ergernissen en de passies die in hun hart woeden al te zeer op de drama’s in onze omgeving, in onze tijd... Het zag er niet uit als een stad aan de vooravond van een oorlog, maar nog minder als de hoofdstad van een land dat nog geen drie maanden eerder uit het ene koninkrijk was gerukt en door een ander was geannexeerd. In juni 1815 leek Brussel in feeststemming, met bedrijvige, kleurrijke kraampjes op de markten en in felle kleuren geschilderde, open rijtuigen die door brede straten reden en ladingen vooraanstaande dames en hun dochters naar belangrijke afspraken brachten.

Geen mens zou kunnen denken dat keizer Napoleon in aantocht was en elk moment zijn tenten aan de rand van de stad kon opslaan. Maar daar had Sophia Trenchard, die zich zodanig vastberaden tussen de menigte door werkte dat je haar geen achttien jaar zou geven, nauwelijks oog voor. Net zoals iedere welopgevoede jongedame, vooral in het buitenland, werd ze vergezeld door haar dienstmeisje, Jane Croft, die met haar tweeëntwintig jaar vier jaar ouder was dan haar meesteres. Hoewel je van hen allebei kon zeggen dat ze de ander voor een pijnlijke botsing met een medevoetganger zouden behoeden, was het Sophia die eruitzag alsof ze alles aankon. Ze was knap, heel knap zelfs, op de klassiek blonde, blauwogige Engelse manier, maar de zelfbewuste trek van haar mond maakte duidelijk dat dit bijzondere meisje geen toestemming van haar moeder nodig had om aan een avontuur te beginnen. ‘Schiet op, straks is hij al vertrokken voor de lunch en zijn we voor niets op pad.’ Ze bevond zich in de periode van haar leven die bijna iedereen moet doormaken, als de kindertijd is afgelopen en een schijnbare volwassenheid, niet door ervaring gehinderd, je het gevoel geeft dat alles mogelijk is, totdat de echte volwassenheid definitief bewijst dat dit niet zo is. ‘Ik ga zo snel als ik kan, mevrouw,’ mompelde Jane, waarna een haastige huzaar, als om haar woorden te onderstrepen, haar achteruitduwde zonder ook maar een moment in te houden om te informeren of ze zich pijn had gedaan. ‘Het lijkt hier wel een slagveld.’ Jane was geen schoonheid, zoals haar meesteres, maar ze had een levendig gezicht, met krachtige trekken en blozend, al paste het meer op een plattelandsweggetje dan in een stadsstraat. Op haar manier was ze vrij vastberaden, waar haar jonge meesteres haar om waardeerde. ‘Stel je niet zo aan.’ Sophia had haar doel bijna bereikt terwijl ze vanaf de hoofdstraat een binnenplaats op liep die wellicht ooit een veemarkt was geweest maar die nu door het leger was gevorderd voor wat veel weg had van een bevoorradingspost. Uit grote karren werden kisten, zakken en manden gelost, die naar de omringende pakhuizen werden gedragen, en er leek een onophoudelijke stroom officieren uit elk regiment voorbij te komen, in groepjes, druk pratend en soms ruziënd.

De komst van een aantrekkelijke jonge vrouw en haar dienstmeisje trok natuurlijk de aandacht, en heel even stokten de gesprekken, vielen ze bijna stil. ‘Bespaar je de moeite,’ zei Sophia, en ze keek kalm om zich heen. ‘Ik ben hier om mijn vader te ontmoeten, meneer Trenchard.’ Er stapte een jongeman naar voren. ‘Kent u hier de weg, juffrouw Trenchard?’ ‘Jazeker, dank u wel.’ Ze liep naar een wat belangrijker uitziende ingang van het hoofdgebouw en ging, gevolgd door de trillende Jane, de trap naar de eerste verdieping op. Daar stuitte ze op meer officieren, die blijkbaar stonden te wachten om te worden toegelaten, maar dat was een discipline waaraan Sophia zich niet wilde onderwerpen. Ze duwde de deur open. ‘Blijf hier wachten,’ zei ze. Jane trok zich terug, liet zich de belangstelling van de mannen graag aanleunen. Het vertrek dat Sophia betrad was groot, licht en gerieflijk, met een fraai bureau van glad mahonie en andere, bijpassende meubels, maar het was eerder een omgeving om handel te drijven dan voor de beau monde, een plek om te werken, niet om zich te vermaken. In een hoek las een gezette man van begin veertig een officier in een schitterend uniform de les. ‘Wie haalt het in zijn hoofd om mij te storen!’ Met een ruk draaide hij zich om, maar bij de aanblik van zijn dochter veranderde zijn stemming en verscheen er een vriendelijke glimlach op zijn boze, rode gezicht. ‘Nou?’ zei hij. Maar ze keek naar de officier. Haar vader knikte. ‘Kapitein Cooper, u kunt gaan.’ ‘Niet om het een of ander, Trenchard...’ ‘Trenchard?’ ‘Meneer Trenchard. Maar we moeten het meel vanavond hebben. Mijn superieur heeft me laten beloven niet zonder meel terug te keren.’ ‘En ik zeg u toe mijn uiterste best te doen, kapitein.’ De officier ergerde zich zichtbaar, maar hij moest het wel accepteren, omdat hij niet meer toegezegd zou krijgen. Met een knik verwijderde hij zich, en toen was de vader alleen met zijn dochter. ‘Heb je ze?’ Hij was zichtbaar opgewonden. Zijn enthousiasme had iets aantrekkelijks: deze gezette, kalende zakenman die plotseling zo opgewonden was als een kind op sinterklaasavond. Heel langzaam, terwijl ze het moment maximaal uitbuitte, opende Sophia haar damestasje en haalde er voorzichtig enkele vierkante, kartonnen kaartjes uit. ‘Ik heb er drie,’ zei ze triomfantelijk, ‘een voor u, een voor mama en een voor mij.’ Hij rukte ze bijna uit haar hand. Als hij een maand geen eten en drinken zou hebben gehad, had hij niet begeriger kunnen zijn. De koperdruk was eenvoudig en sierlijk.’
‘Belgravia’: ‘Downton Abbey’ op zijn best!

1924

 

Een historisch relaas van een bewogen jaar dat leest als een thriller heb ik voor u. Op de omslag van de paperback staat de hoofdpersoon in de pose van een redenaar. Ik heb het over het 366 bladzijden tellende, van een katern met authentieke foto’s voorziene boek 1924 van Peter Ross Range en van Atlas Contact met de ondertitel ‘Het kanteljaar van Hitler’. Voorbije weekend nam ik 1924 in één ruk tot mij, want zo onthullend, onderhoudend, spannend en toegankelijk is het. De uitdaging voor een schrijvende historicus is dat hij geschiedkundige bronnen raadpleegt en die weet te vatten in een goedlopend verhaal. Aan het eind van zijn 1924 geeft Ross Range het notenapparaat en noemt hij de door hem geraadpleegde literatuur. Als een geboren verteller doet hij zijn op goede en betrouwbare gronden berustend verhaal op een heldere, meeslepende, bijkans lichte, lucide wijze. Ross Range brengt aldus het verleden tot leven. Op de eerste bladzijden van zijn Proloog met de titel ‘De ondoorgrondelijke opkomst’ leidt Ross Range zijn 1924 heel helder in, waarbij hij o.a. zegt het hoe en waarom van zijn titel en ondertitel. Ik reik u dat gedeelte aan, maar vooraf geef ik u de tekst van de omslag. Wij hebben zodoende de nodige bagage voor het over een paar weken maken van een verkennende tocht door 1924. Non-fictieve boeken bemin ik, op voorwaarde dat ze een tintelend thema bevatten en dat ze in mooi proza gedrenkt zijn.

De uitgever: ‘1924 is het cruciale jaar in het leven van Adolf Hitler. Na een mislukte coup in november 1923 wordt hij veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, waarvan hij dertien maanden zal uitzitten. Het geeft hem de gelegenheid om op deels autobiografische grondslag een boek te schrijven over zijn politieke ideeën. Het resultaat is het geschrift dat hem beroemd, berucht en rijk maakte: ‘Mein Kampf’. Een boek dat zo onrustbarend en opruiend is dat het na de oorlog in tal van landen verboden werd – in het Nederlands is het nog steeds niet verkrijgbaar. Peter Ross Range vertelt in een zeer toegankelijke stijl, gedetailleerd en levendig, over de ontwikkeling die Hitler in 1924 doormaakte. In dat kanteljaar maakt hij noodgedwongen pas op de plaats, overdenkt zijn bestaan, stippelt zijn politieke toekomst uit – en begint zijn weg naar de macht, die uiteindelijk zou leiden tot de zwaarste beproeving die Duitsland en Europa ooit hebben doorstaan.’

Het begin van de proloog ‘De ondoorgrondelijke opkomst’: ‘Het mislukken van de putsch is misschien wel de meest fortuinlijke gebeurtenis van mijn leven geweest.’Adolf Hitler Op de avond van 8 november 1923, met sneeuw in de lucht, drong Adolf Hitler, een vierendertigjarige politicus die plaatselijk bekendstond om zijn opruiende taal, met geweld een overvolle bierhal in het zuidoosten van München binnen. Hij hield een pistool in zijn hand en werd omringd door drie lijfwachten, van wie twee in militaire kledij. Met ‘zijn ogen wijd opengesperd en de uitdrukking van een dronken fanaticus’ probeerde Hitler, die met zijn een meter vijfenzeventig amper indruk maakte, een toespraak van het hoofd van de Beierse regering te onderbreken. Maar hij kon zich niet verstaanbaar maken. Hij klom op een stoel, stak zijn arm omhoog en loste een daverend schot in het hoge, betimmerde plafond. ‘Stilte!’ brulde hij. Volgens een ooggetuige werd het ‘doodstil’ onder het drieduizendkoppige publiek. Toen deed de man op de stoel een schokkende aankondiging. ‘De nationale revolutie is begonnen! Dit gebouw is omsingeld door zeshonderd zwaarbewapende mannen. Niemand mag deze ruimte verlaten.’ Achter Hitler stelde een peloton mannen met stalen helmen, onder commando van kapitein Hermann Göring, een zwaar machinegeweer op in het toegangsportaal van de bierhal. Zo begon Adolf Hitlers beruchte bierhalstaatsgreep van 1923. De putsch (zoals de Duitse uitdrukking luidde) mislukte binnen zeventien uur. Veertien van Hitlers getrouwen, vier politiemannen, en een voorbijganger werden gedood. Twee dagen later werd Hitler gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis in Landsberg, bijna zestig kilometer ten westen van München. Daar bleef hij de volgende dertien maanden gevangenzitten, van 11 november 1923 tot 20 december 1924.

De mislukte putsch – een poging om zowel de Beierse als de Duitse regering omver te werpen – was een opvallende nederlaag voor de ambitieuze Nazileider en zijn kleine maar radicale beweging. Hitlers jaar in de gevangenis – vrijwel heel 1924 – was de prijs die hij betaalde voor zijn vroegtijdige greep naar de macht. Hij had niet alleen de grootste gok die een politicus kan wagen, verknoeid, maar hij had ook gezichtsverlies geleden: menigeen beschouwde hem voortaan als een extremistische clown die dood en verderf over zijn volgelingen had gebracht. Maar tegen de tijd dat hij weer vrijgelaten werd, was Hitler erin geslaagd zijn afgenomen populariteit en dreigende vergetelheid om te vormen tot een springplank naar succes. De mislukte staatsgreep, zo bleek, was het beste dat Hitler, met zijn onverholen plannen om dictator van Duitsland te worden, had kunnen gebeuren. Als hij het jaar 1924 niet in de gevangenis van Landsberg had doorgebracht, was het hem misschien nooit gelukt de herboren politicus te worden die uiteindelijk Duitsland in zijn greep kreeg, de wereld in oorlog stortte en de Holocaust verordonneerde. Het jaar van Hitlers val, dat naar redelijke verwachting het einde van zijn carrière leek in te luiden, bleek in feite het sleutelmoment – het kanteljaar – in zijn transformatie van onstuimige revolutionair tot geduldige politieke speler die op langere termijn de macht zou veroveren. Hoe voltrok deze wending zich? Hoe kon Hitler zijn mislukking strategisch benutten? Wat in elk geval een rol speelde, was dat hij altijd handig gebruik wist te maken van elke mogelijkheid om publieke aandacht te trekken. Zo wist hij zijn proces wegens verraad, dat een maand lang duurde, om te zetten in een politieke zeepkist, waardoor hij erin slaagde zijn image van bierhal-herrieschopper uit München om te vormen tot het beeld van een nationaal bekende politieke figuur. In plaats van een berechting wegens hoogverraad, die Hitler lang genoeg had kunnen uitschakelen om zijn beweging en zijn charisma te laten verdwijnen, werd zijn proces volgens vele juristen een gênante vertoning voor het hele Duitse rechtssysteem.

Historici zien hierin een beslissende wending in Hitlers carrière. Nadat hij de eerste zware dagen van zijn internering in Landsberg te boven was gekomen, wist Hitler zijn lange maanden buiten de alledaagse politiek te benutten voor studie, zelfreflectie en verheldering van zijn visie. In de gevangenis, waar hij steeds kon rekenen op een devoot gehoor van veertig mannen, zijn medeplichtigen in de mislukte putsch, hield hij vaak lange toespraken aan de hand van aantekeningen of voor de vuist weg vanuit zijn koortsachtig drukke brein. Maar hij voelde de noodzaak zich tot de wereld te richten. Hij liep over van energie om te schrijven, om zijn politieke filosofie samen te vatten voor zijn volgelingen, en zijn overtuigingen en in toenemende mate bepaalde dogma’s op schrift te zetten. Dus hamerde hij lange dagen en vaak tot diep in de nacht op de toetsen van een kleine draagbare typemachine om het boek te schrijven dat de bijbel van het nazisme zou worden, het autobiografische en politieke manifest ‘Mein Kampf’. Zeven maanden na zijn vrijlating werd het gepubliceerd en verschafte het Hitler intellectueel gezag binnen zijn eigen beweging. Hij noemde zijn tijd in de gevangenis ‘mijn universitaire scholing op kosten van de staat’. Zijn jaar van ‘scholing’ veranderde niet alleen Hitlers strategische visie, maar ook zijn persoonlijkheid. Van een gefrustreerde en gedeprimeerde man, die geteisterd werd door twijfel aan zichzelf (tijdens de putsch waren zelfmoord en dood een vast refrein), werd Hitler tijdens zijn jaar achter de tralies een man die blaakte van verwaand zelfvertrouwen en steeds meer gefixeerd raakte op bepaalde ideeën om Duitsland te redden van allerlei rampspoed. Hij slaagde erin om de door hem geleide, noodlottige mars van 9 november 1923 om te vormen tot een toonbeeld van heroïsch martelaarschap. Op veilige afstand van de politiek van alledag, liet hij op sluwe wijze de Nazipartij onderling ruziën en zich te gronde richten, zodat hij die later weer zou kunnen oprichten op zijn eigen voorwaarden, naar zijn eigen beeld en onder zijn eigen duim. Met nieuwe energie en steeds obsessiever messianistisch, was Hitler na zijn gevangenisstraf klaar voor de mars naar het hoogste ambt. De ideoloog Alfred Rosenberg, een van Hitlers naaste vertrouwelingen ten tijde van de putsch, die later zijn minister voor de bezette oostelijke gebieden zou worden (waarvoor hij in Neurenberg werd opgehangen), zei simpelweg: ‘9 november 1923 heeft 30 januari 1933 gebaard’ – de dag dat Hitler kanselier werd van Duitsland.’

DE ROOFKONING

 

U weet het van mij; ik bemin boeken die het historische verleden tot leven brengen. De voorwaarden die ik bij die werken stel zijn drieledig: het thema moet mij aanspreken, de geraadpleegde bronnen dienen legio en betrouwbaar te zijn en de stijl waarin ze gedrenkt zijn is toegankelijk en tintelend. Het boek dat ik nu aan u voorleg voldoet ruimschoots aan die eisen. Het gaat om de 268 bladzijden tellende paperback De Roofkoning van Machiel Bosman en Athenaeum-Polak & Van Gennep met de ondertitel ‘Prins Willem III en de invasie van Engeland’. De subtitel demonstreert dat het onderwerp van De Roofkoning mij welgevallig is, want de inval door een Oranjevorst spreekt mij aan. Het scala aan het apparaat van aantekeningen en noten achterin geeft aan dat de auteur Bosman niet over een nacht ijsgang gaat. De stijl van schrijven doet mij weldadig aan en die zal ik u zo illustreren door het citeren van een deel uit het chapiter ‘De Nederlandse Armada’ (blz. 156 e.v.) Maar eerst breng ik via Wikipedia u in het plaatje.

Hoofdpersoon is Willem III, koning van Engeland, Schotland en Ierland, stadhouder van Gelderland, Holland,  Zeeland,Utrecht, Overijssel en Westerwolde. De ‘Glorious Revolution’ (in het Nederlands ook bekend als de ‘Roemrijke omwenteling’ en de ‘Glorieuze overtocht’) is de benaming van de machtsovername door de Nederlandse stadhouder Willem III van Oranje-Nassau en zijn echtgenote Maria Stuart als koning en koningin van Engeland,  Schotland en Ierland in 1688–1689, op uitnodiging van een aantal protestantse leiders in Londen. Dat Willem III de minder loffelijke en hoffelijke titel van ‘roofkoning’ van de historicus Bosman toebedeeld krijgt, is een kwestie die wij later met elkaar zullen oplossen. Nu wil ik alleen kwijt dat onze stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën zich sowieso in 1588 en later schatplichtig maakte aan de Glorious Revolution waarbij het zogenoemde volk van Londen paal en perk stelde aan de Koninklijke privileges en het parlement meer macht en invloed gaf. Wij zullen zien!

Nu de tekst van de uitgever op de omslag: ‘Oktober 1688 Voor de kust van Hellevoetsluis trekt de vloot zich samen. Er ligt een stad voor anker: honderden schepen – genoeg voor de overtocht van duizenden mannen. Plus nog duizenden paarden, honderden wagens, kanonnen, wapens, buskruit, leeftocht en wat verder maar nodig is. Het is de grootste vloot die de Noordzee ooit heeft bevaren. De prins van Oranje staat aan de vooravond van de meest vermetele onderneming uit de geschiedenis van de Republiek: een invasie in de herfst, als het oorlogsseizoen ten einde is en de Noordzee wordt geteisterd door stormen. Zijn tegenstanders verklaren hem voor gek. Maar tegenstanders zijn er in de Republiek nauwelijks te vinden – voor het eerst eigenlijk sinds de jaren direct na zijn spectaculaire machtsgreep in 1672, toen de Fransen met hun bondgenoten het land bedreigden en de gebroeders De Witt werden gelyncht. In een zeldzaam vertoon van eensgezindheid stort de Republiek zich in een ongewis avontuur met mogelijk catastrofale gevolgen, op instigatie van de prins van Oranje. Zijn doel? Een invasie van Engeland. Zijn missie? Koning Jacobus II te knechten. De koning? Zijn katholieke oom en schoonvader, de broer van zijn moeder en de vader van zijn vrouw. Zijn vrouw? De Engelse prinses Mary Stuart, tot voor kort de ver-moedelijke troonopvolgster van Engeland, Schotland en Ierland. Het wachten is op oostenwind.’ Nu om de stijl van Bosman te proeven het citaat.

Bosman: ‘Precies een eeuw eerder werd Engeland door de Spaanse Armada bedreigd. Precies een eeuw eerder vuurde de Spaanse koning Filips II zijn immense vlootmacht op de Engelsen af. Maar God was met de protestanten en gaf de papen op hun lazer. ‘Hij blies en dreef de vloot uiteen.’ Nu, honderd jaar later, is er opnieuw een armada op komst. Maar ditmaal is het een ander verhaal. Ditmaal zijn het protestanten die hun broeders komen verlossen van een rooms en tiranniek regime. Waar honderd jaar geleden vuurtonnen langs de kust werden ontstoken om de bevolking te waarschuwen, worden die nu uit voorzorg weggehaald. Het zou eens het signaal voor een opstand kunnen zijn. De Spaanse Armada telde 130 schepen en 25.000 man. Ze was onoverwinnelijk tot het tegendeel werd bewezen. De Nederlandse vloot doet de Spaanse van destijds verbleken. Er zijn onder meer 48 oorlogsbodems, een stuk of twaalf branders, minstens 250 transportschepen en 60 vissersboten die van nut kunnen zijn bij de ontscheping. De prins heeft zijn eigen keukenschip, ‘De Gebraede Haen’. In totaal bestaat de vloot uit rond de vierhonderd schepen. Daarop bevindt zich ongeveer 35.000 man, van wie bijna de helft soldaten. Het is de grootste zeemacht die de Republiek ooit op de been heeft gebracht. Wat stelt de Engelse koning daartegenover? Zijn oorlogsvloot doet niet veel voor de Nederlandse onder. De koning heeft ongeveer vijftig oorlogsschepen en branders in zee die bij de Gunfleet zijn gestationeerd, tussen de Theems-delta en Harwich. De prins wil een zeeslag als het even kan vermijden. Het is zonde van de schepen en het zou weleens slecht kunnen vallen in Engeland. Maar dat is een scenario waar geen blauwdruk voor bestaat, dus timmert het team rond de prins een eigen strijdplan in elkaar.Het gaat als volgt. De oorlogsvloot zoekt de vijand op en salueert naar gewoonte. Nu dient het moment van admiraal Herbert zich aan – de voornaamste reden waarom hij het commando voert. Hij moet de vijand ertoe verleiden de koning te verzaken, voor zover de omstandigheden dat toelaten. Zijn officieren zullen de motieven van de prins in geschrift aan de tegenstander ter hand stellen, met een begeleidende brief van Herbert erbij. Waar wilt u voor vechten? Voor uw eigen slavernij? Of voor uw vrijheid en religie? Aan welke kant van de geschiedenis wilt u staan? Sluit u aan, het grootste en beste deel van het leger zal het doen, net als dat van de natie. Verdedig uw land, dat is uw taak, verdedig uw geloof en de constitutie. Uw eer en toekomst staan op het spel. Dan laat Herbert de vlag strijken. De prinsenvlag, oranje-blanje-bleu, maakt plaats voor een in de Engelse kleuren met daarop de wapens van de prins en prinses van Oranje. Daarboven het motto van de missie: ‘Voor vrijheid en religie.’ Eronder de wapenspreuk van de Oranjes: ‘Je maintiendrai’ – ik zal handhaven. De prins draait zijn januskop en trekt zijn Engelse pak aan. Wie niet voor hem is, is een tegenstander van de Britse koninkrijken en zal het berouwen.

Begin oktober maakt de prins het doel van zijn missie in eigen land bekend. Hij stelt, om het moreel te versterken, zijn expeditieleger open voor alle Engelse en Schotse vrijwilligers die willen bijdragen aan de verlossing van hun vaderland. Ze zijn vrijwillig in de zin dat ze buiten het reguliere regimentsverband om slechts voor deze ene missie tekenen. Zo’n zeshonderd Britten melden zich aan. Er zitten mensen tussen die betrokken zouden zijn bij complotten tegen het leven van de koning, maar hier geldt het adagium: de vijand van mijn vijand is mijn vriend. Ook Franse hugenoten zijn welkom. Zij zijn de zichtbare slachtoffers van de verschrikkingen van een paaps en arbitrair regime. In totaal nemen rond de zeshonderd hugenoten aan de expeditie deel. Is dit een oorlog? Leg soldaten maar eens uit van niet. Is het een Heilige Oorlog? Wat de Britse en Franse vrijwilligers betreft wel. Ze zijn tot op het bot gedreven om de roomse tirannie te verdrijven. Ze zullen de papen mores leren, ze zullen hun liegende kaken breken. De prins is David, Jozua en Gideon tegelijk, hij zal een nieuw Jeruzalem bouwen. Britse en Franse vrijwilligers zijn tot op het bot gedreven om de papen mores te leren. Maar vraag het de prins en er is geen sprake van. Een protestantse macht die een protestants land komt ontzetten – dat is geen godsdienstoorlog, dat is een vriendendienst. De prins komt voor vrijheid en religie, een welluidende leus in Engeland. Die is al sinds de burgeroorlog in gebruik en ook Monmouth heeft zich ervan bediend. Het is retoriek waar de koning geen goed weerwoord op heeft. De man die naar verluidt liefst in een rode brief zou schitteren, dat wil zeggen dat hij een heiligverklaring ambieert, moet zich noodgedwongen behelpen met een wereldser jargon: de verdorven prins van Oranje is uit op de macht en de onderdrukking van de Britse volkeren. Wie vaart op de wind vaart op de voorzienigheid.

Rond de 15de is de prins klaar voor vertrek. Het enige waar het nog aan schort is een gunstige wind. ‘Ik bid de goede God voortdurend er een te schenken, want de hele onderneming hangt ervan af.’Een storm geselt de Noordzee. Dag na dag beuken de golven tegen de Hollandse kust. De Engelse koning laat een grote windvaan bij het paleis plaatsen, zodat hij vanuit zijn werkkamer kan zien uit welke hoek de wind waait. ‘Als het God behaagt het nog een paar dagen zo te laten, hoop ik in een betere conditie te zijn de prins van Oranje te ontvangen.’ De prins past zijn plannen aan. Het was eerst de bedoeling dat de oorlogsvloot vooruit zou gaan en de zee vrij zou maken. De transportvloot zou dan onbelemmerd kunnen volgen, precies zoals het volgens de handboeken hoort. Maar de tijd dringt en de zee is ruig en onvoorspelbaar. Men besluit het erop te wagen en beide operaties gelijktijdig uit te voeren. Het plan is om in het noorden te landen, tegen het advies van Herbert in. De kust is er gevaarlijk en in het zuiden zijn betere baaien. Maar in het noorden zetelt het hart van de oppositie en het is dichter bij de Republiek. Bij de prins staat de politiek altijd voorop.’ Augustinus zei het al: Neem en lees!

DE FRANKRIJKTRILOGIE

 

Ik heb de vuistdikke paperback nog maar een etmaal in huis en toch wil het van het bestaan ervan bij u gewag maken. Omdat het rijke boek niet alleen zo stimulerend, onderhoudend maar ook zo uitnodigend en uitdagend is. ‘Je souhaite la bienvenue à un livre pour votre valise’ het 1024 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde De Frankrijktrilogie van Bart van Loo en uitgeverij De Bezige Bij. Op de omslag staat zeg maar de ondertitel; Eten! Lezen! Vrijen! en de slogan ‘Het ultieme vakantieboek’ van NRC Handelsblad. Ik las de geloofsbrief, la lettre de créance, van de Vlaamse auteur - die wij recent hier toegejuicht hebben met zijn creatie Napoleon. De schaduw van de revolutie’ - en werd het drieluik ingetrokken. Ons favoriete land ter verpozing van het gezin krijgt een culturele, literaire, culinaire, amoureuze dimensie die la douce France in de zon zet. Île-de-France, Normandië, Bretagne, Dordogne, de Provence, de Elzas wij doorkruisten die streken. Parijs, Bordeaux, Nîmes, Marseille, Nice, Rennes, Nantes, Reims, wij visiteerden die steden. Ik heb het bruine vermoeden dat die locaties meer glans, diepgang en allure zullen krijgen door Van Loos' De Frankrijktrilogie die een herziene uitgave is van zijn drie bestsellers ‘Parijs retour – Literaire reisgids voor Frankrijk’, ‘Als kok in Frankrijk – Literaire recepten en culinaire verhalen’ en ‘O vermiljoen spleet! – Seks, erotiek en literatuur’. Vandaar de meer dan duizend pagina’s en de subtitel ‘Eten! Lezen! Vrijen!’. Wij gaan met elkaar hier een opwindende reis maken door deze drie in de pan. Als opwarmer geef ik de tekst van de omslag en het eerste gedeelte van de geloofsbrief. 

De uitgever: ‘In duizend-en-enige bladzijden bezingt de francofiele wervelwind Bart Van Loo zijn liefde voor de Franse cultuur; hij reisde achtereenvolgens zijn Franse literaire helden achterna, verdiepte zich in de culinaire schatten van het land en nam de eeuwenoude erotische traditie onder de loep. Die zoektocht leverde drie weergaloze boeken op die in deze pocket bijeen zijn gebracht. Perfect leesvoer voor een broeierige zomer.’ Philip Freriks: ‘Jaloersmakend mooi geschreven.’

Bart van Loo: ‘Een mens heeft behoefte aan wegwijzers. Het was een onorthodoxe leerkracht Frans die de kiem legde voor wat later ontbolsterde tot deze trilogie. Herman Geudens  praatte over de Franse cultuur als wat het een door conquistadores veroverde schat die zomaar voor het grijpen lag. Hij gaf me de sleutel van de schatkist. Ik duwde die op eigen kracht open en voor ik het goed besefte, tuimelde ik erin. ‘Je suis tombe dedans’. Zoals Obelix in een borrelende, schuimende ketel toverdrank. ‘Bart Van Loo, de Obelix van de Franse cultuur’, schreef auteur Willem van Zadelhoff ooit. De waarheid heeft zijn rechten: de fysieke overeenkomst met diens vriend Asterix zijn treffender.

Op een dag besloot ik mijn dromen te realiseren, zegde mijn baan in het onderwijs op en ging leven van pen en stem. Nu eens leidde ik een publiek bestaan, dan weer het leven van een monnik. Dankzij lezingen en artikels kon ik met een gerust gemoed naar bakker en slager. Soms trok ik me terug in een klooster, mijn Antwerpse appartementje of ergens in Frankrijk om in alle rust te kunnen lezen en schrijven. Aanvankelijk ging echter het grootste gedeelte van mijn tijd naar reizen. Met een stapel boeken als enig kompas zigzagde ik zonder einde. Mijn reizen trokken extravagante arabesken door Frankrijk. ‘Parijs retour’, het eerste deel van mijn trilogie, is het resultaat van tienduizenden bladzijden en duizenden kilometers leesplezier. Destijds werd ik vaak meewarig bekeken: vuistdikke Franse romans lezen en vervolgens ook nog eens de personages en de auteurs achterna reizen. Mensen begrepen niet dat ik mijn kostbare tijd zo verbeuzelde. Het gefrons verdween toen ik mijn weerwoord formuleerde. Ten eerste zijn de romans van deze schrijvers wonderen uit de wereldliteratuur, verhalen waar je moeiteloos aan warmt, intriges die je genadeloos meeslepen en weelderig verpakte bedenkingen die je anders naar de werkelijkheid doen kijken. Bovendien trachten de boeken en levens van roemrijke auteurs als Gustave Flaubert en Victor Hugo me naar alle uithoeken van Frankrijk. Naar Parijs uiteraard, maar ook naar de Côte d’Azur, Picardië, Normandië, de Provence. Van de rotsen van Etretrat via de Eiffeltoren tot de Pont du Gard. Kortom, ik belandde op alle beroemde plekken, maar dankzij mijn schrijvers bekeek ik ze door een andere bril. Bovendien ontdekte ik gaandeweg tal van boeiende maar onbekende streken, charmante maar vergeten negorijen. Ik reisde in alle seizoenen, alleen of in gezelschap, met de trein, de auto, per fiets of per boot, uiteraard ook te voet. Hoteleigenaars en museumconservators, gidsen en toevallige passanten beantwoordden al dan niet welgezind mijn talrijke vragen. Ik sprong over prikkeldraad en sloop over verboden paden om een foto van een schrijvershuis te maken. Ik zat met een boek in de hand weg te dromen in parken of op kerkhoven. Telkens opnieuw zocht ik in de werkelijkheid naar overeenkomsten met wat door mijn schrijvers ooit in romans werd beschreven. Zeg nu zelf, wie wil er nier in een romandecor binnenstappen?

Maar daar bleef het niet bij. Voor ik het wist, bestelde in in restaurants wat mijn schrijvers hadden gegeten, Dat is begonnen met de ‘rillettes de Tours’ van Honorë de Balzac in de Auberge du XIIe siécle in Saché. Nadien ging ik op zoek naar de zalm van diezelfde Balzac, de kip van Alexandre Dumas en de schapenfilet van Jean Cocteau. Terwijl ik ‘Parijs retour’ afwerkte, bekroop me de zin om die gastronomische zoektocht voort te zetten. Frankrijk is toch het land van de haute cuisine. Maar hoe zit dat nu eigenlijk? Welke koks hebben die reputatie opgebouwd? Hoe schrijven hun beste auteurs over de culinaire schatten van het vaderland? En uiteraard: hoe smaken die alom geroemde gerechten? Die zoektocht vroeg om discipline en doorzettingsvermogen. Ik verdwaalde in het wonderlijke kookboek van Alexandre Dumas (jawel, die van De drie musketiers), grasduinde in Auguste Escoffiers wereldberoemde Guide culinaire en vlooide mijn bibliotheek uit op zoek naar gastronomische passages. Uiteraard lieten ook mijn smaakpapillen zich niet onbetuigd. Ik bewaar goede herinneringen aan het succulente schapenvlees van Le train bleu in Parijs of het in hooi bereide rundvlees van Bernard Loiseau in het wel erg bourgondische Saulieu. Ook aan het onbekende restaurantje uit de Limousin waar ik een overheerlijke ‘tête de veau’ geserveerd kreeg, maar waarvan ik tot mijn ergernis het adres vergat te noteren. Bijtijds stak ikzelf de handen uit de mouwen. En zo ontstond 'Als kok in Frankrijk' ergens halverwege tussen keuken en schrijftafel, tussen restaurant en leeshoek. Aan elk deel van de trilogie zit een praktische kant. Zo kun je ‘Parijs retour’ thuis lezen, maar dankzij toegevoegde kaartjes kan het ook een alternatieve reisgids zijn. ‘Als kok in Frankrijk’ mag mee in de leesstoel, maar bevat tegelijk tal van zeldzame en klassieke recepten die erom vragen uitgeprobeerd te worden. Wat de praktische dimensie van ‘O vermiljoenen spleet! is, laat ik aan de verbeelding van de lezer over, maar mij leek het logisch om na uitgebreid gereisd en gegeten te hebben ten slotte ook de eeuwenoude Franse erotische traditie onder de loep te nemen.’