31-10-2016

DE BEKEERLINGE

 

Een in prachtig proza vervat, in verbeelde historie gedrenkt relaas leg ik voor u op de leestafel met de vreugdevolle mededeling dat ik opnieuw mocht beseffen hoe betoverend en meeslepend taal kan zijn. Het gaat om de 314 bladzijden tellende hardcover De bekeerlinge van Stefan Hertmans en van uitgeverij De Bezige Bij. Op de wikkel staat dat het genre dat van een roman is, maar ik haast mij te zeggen dat de Vlaamse auteur zich vooral heeft laten leiden door de werkelijkheid die zich in het verleden voordeed. Toen ik een paar jaar terug Oorlog en terpentijn van de in 1951 geboren Hertmans bij u introduceerde wees ik erop dat de schrijver zich baseerde op een paar cahiers die hij in 1980 kreeg van zijn grootvader, een gedecoreerde held uit de Eerste Wereldoorlog, een plichtbewuste en gedisciplineerde soldaat. De roman reconstrueert het leven van Urbain Martien. Zijn leven begint in een Gentse volksbuurt tijdens de belle epoque en krijgt een onvoorziene wending tijdens de zogenoemd Grande Guerre. 

Nu vond Hertmans zijn inspiratie in Hebreeuwse manuscripten die in de negentiende eeuw in Cairo opgedoken zijn en waarin verhaald wordt van een aanbevelingsbrief van de vrouw Hamoutal. In de titel van het boeiende, beter: briljante boek komen wij haar weer tegen, want de bekeerlinge is de adellijke Normandische Vigdis Adelaïs die zich in het laatste kwart van de elfde eeuw de Joodse David Obadiah, zoon van de opperrabbijn van Narbonne, huwt en tot diens geloof bekeert en dus een proseliet is. Vigdis en David dienen Rouen te ontvluchten omdat de ouders van Vigdis het niet dulden dat hun dochter tot het Jodendom overgegaan is en sturen een troep ridders op de twee aan. Op weg naar Narbonne bedrijven de twee in het veld de liefde en krijgt Vigdis de naam van Hamoutal, dat staat voor ‘warmte van de dauw’. Als zij in Narbonne bij de familie van David aangekomen zijn, blijkt dat de achtervolgers hen op de hielen zitten en vluchten zij naar het dorpje Monieux in het departement Vaucluse. Laat nu het zuidelijke Franse dorp Monieux de stek zijn waar Stefan Hartmans vele jaren achtereen de zomer doorbrengt en waar hij van een dorpeling een afdruk van een oud krantenartikel krijgt en dat hij veel later pas leest. De schrijver krijgt dan goud in de handen want het stuk is de bron voor zijn De bekeerlinge. De roman start dan ook met de komst van David en Vigdis die verhaal wordt door de ogen van de ik-verteller, zeg maar Stefan Hartmans himself.

Ik zal u integraal de entree van ‘Jupiters berg’ opdat u met mij in de ban komt van de schrijfstijl van Hertmans. Later zullen wij met elkaar een tocht maken door De bekeerlinge waarin de titels van de hoofdstukken weergeven de vlucht van Vigdis. Want Rouen, De vlucht, Narbonne, Moniou, De overtocht, Caïro, Nijera, Cambridge, De schat van Monieux. Maar nu al wil gezegd hebben dat Hertmans een meester is in het oproepen van de verzonken wereld van het verleden. De taalvorser rakelt het verleden op door te speuren, te lezen, te studeren, te verbeelden, in de tijd te verplaatsen. Hij creëert een verleden. Ik zeg ‘een verleden’, want  Hertmans is zich ervan bewust dat de kijk op het verleden evolueert. Zo zegt hij op bladzijde 70; ‘…want het licht op oude monumenten is geen ogenblik stabiel. Net zomin als onze blik op het verleden,’ En op blz. 19: ‘De tijd doet zijn ding’. Ik bemin non-fictie mits in goede taal weergegeven. Hertmans weeft erdoorheen fictie. Maar dan op een grandioze wijze. Voor mijn citaat de tekst van de omslag. 

De Bezige Bij: ‘In een klein dorp in de Provence wordt sinds mensenheugenis over een pogrom en een verborgen schat gesproken. Eind negentiende eeuw vindt men in een synagoge in Caïro een hoeveelheid opzienbarende joodse documenten. Stefan Hertmans ontdekt de sporen van een voorname christelijke jonkvrouw uit de elfde eeuw, die haar leven vergooide uit liefde voor een joodse jongen. Hij gaat letterlijk achter deze vrouw aan, die samen met haar verboden liefde op de vlucht slaat en een duizelingwekkende tocht aflegt, opgejaagd door alles en iedereen.
Stefan Hertmans baseerde zich voor De bekeerlinge op historische bronnen. Dat brengt hem in een chaotische wereld van passie, haat, liefde en dood, en voert hem uiteindelijk van Caïro terug naar het kleine Provençaalse dorp, waar hij sinds decennia thuis is. De bekeerlinge wordt ingeleid door een foto van Monieux. Een aanwijzing dat Stefan Hertmans zich laat leiden door hetgeen de realiteit blootgeeft. Wij als gezin vertoefden vaak om de Mont Ventoux: ons verblijf aldaar zal door deze roman nog meer allure geven.

Stefan Hertmans gaat zo van start: ‘Het is vroeg in de ochtend, de eerste zonnestralen komen net boven de heuvelkam uit. Van bij het raam waar ik uitkijk over de vallei zie ik in de verte twee mensen naderen. Ik denk dat ze van de hoogten van SaintHubert komen, van waar je zowel de top van de Mont Ventoux als de vallei van Monieux kan zien; daarna moeten ze een tijd door het schrale eikenbos op de hoogvlakte lopen, waar de wolven zwerven. De befaamde Rocher du Cire – de steile, monumentale rots waar hoog en onbereikbaar de bijen zwermen en de steen in de zomerzon glimt van de honing die letterlijk van de rotswand druipt – staat er ongenaakbaar en desolaat bij, massief verzonken in de ochtendnevel. Dat alles hebben de twee mensen gezien en ze zijn er zwijgend aan voorbijgegaan. Het licht valt zijdelings op de nog minieme gestalten. Ze dalen moeizaam af van het punt waar tegenwoordig het landgoed La Plane als een waakhond boven de vallei ligt, langs de S-vormige weg die naar de linkeroever van de rivier leidt – voor hen is dat de rechterkant, want ze lopen stroomopwaarts. Ze verschijnen en verdwijnen naargelang ze tussen de bomen opdoemen of erachter schuilgaan. Daarna komen ze in open hellend grasland en dalen iets sneller af. Daar kunnen ze de half afgewerkte toren zien opdoemen op de hoge rotsmuur, als een vertrouwenwekkend baken. Nu de zon nog iets hoger rijst en de lagere vallei beschijnt, zien zij het dorp oplichten; omdat alle huizen gebouwd werden 14 met natuursteen en in de schemer bijna niet te ontwaren zijn, lijkt het alsof het dorp zich als bij wonder losmaakt uit de rotswand en vorm krijgt door het licht. Alsof iemand een groot gordijn wegtrekt en een slapend landschap zichtbaar wordt.

Het schemerblauw vervluchtigt snel. Geelgrijze tinten nemen de overhand. De laatste wolken worden door de warmte geföhnd tot reusachtige, ijle keien in een paarse hemel; over de loop van de rivier ligt een witte sluier die zienderogen verdampt. Een zwerm bijeneters zwenkt al boven de daken. Wanneer de twee nog een paar honderd meter dichterbij zijn gekomen, zie ik dat de man met een ruwe houten stok loopt. De vrouw hinkt, het lopen valt haar zichtbaar zwaar. Ze zien er beiden afgepeigerd uit. Heeft de vrouw haar voet verzwikt op een van de ruwe paden op de hoogten of heeft ze pijn door het schuren van haar schoeisel en de lange, zware dagmarsen? Ik stel de verrekijker bij en merk nu ook dat ze hoogzwanger is. De man draagt een ruime boezeroen en hij heeft een primitief soort hoed op zijn hoofd. Soms helpt hij de vrouw over iets heen te stappen door haar bij de elleboog te nemen. Een tweede man met een grote zak op zijn rug doemt achter hen op. Hij volgt in hun voetspoor en leidt een muilezel met zich mee. Hoe vroeg zijn ze opgestaan vanochtend? Zijn ze door de kou gewekt onder een boom? Werden ze wakker in een herberg? In de weidse stilte van de lenteochtend zingen nog de nachtegalen in de struiken bij de rivier. Je kunt ze tot hier horen; ze slaken melodieuze, krankzinnige gilletjes. Wanneer de zon helemaal boven de heuvelstaat, zeilt een uil geruisloos over de kromme eiken en verdwijnt tot de volgende avond. Tijdeloze rust; het verre janken van een wolfshond; de koekoek die monotoon roepend over de eenzame bossen bij Saint-Jean fladdert. Het landschap geurt hemels in de vroege uren, het ademt een bovenaardse schoonheid. Op deze lenteochtend staan alle irissen open, de wilde kerselaar bloeit, de rozemarijn staat vol kleine felle bloemen, het aroma van tijm komt op met de warmte van de dauw. Warmte van de dauw, Hamoutal: de Joodse roepnaam van de vrouw schiet mij door het hoofd. Ik weet wie ze zijn. Ik weet voor wie ze op de vlucht zijn. Ik zou hen beiden hier in huis welkom willen heten, hen vergasten op iets hartverwarmends dat zij wellicht nog niet kennen, bijvoorbeeld een kopje koffie. Waar moeten ze wonen, nu hun huis al duizend jaar niet meer bestaat en het middeleeuwse deel van het dorp onder gras en heesters verdwenen is? Binnen luttele ogenblikken kan de eerste auto hun een hartstilstand bezorgen van schrik, waardoor de jonge vrouw misschien te vroeg gaat bevallen. Het koppel strompelt nu mijn dorp binnen. Ik schiet wakker uit de dagdroom. Ik sluit het raam, ontsteek de haard voor de frisse ochtenduren, ga koffiezetten. Nu en dan voel ik de dwaze drang om aan het raam te kijken. Zonnevlekken schuiven over de oude vloertegels; het is een lege,stille dag.

Dit dorp heette ooit de berg van Jupiter – Mons Jovis. Aansluitend op de neolithische bewoning in de grotten verderop, werden hier lang voor het begin van de jaartelling de eerste ruwe stenen op elkaar gestapeld. Het beeld verliest zich in de nacht van de tijd, maar het blijft voelbaar in de oudste huizen van het tot puin vervallen, hoger gelegen dorp. In de oude kapel op de rand van het ravijn werd ooit een steen met Latijnse inscripties gevonden, gewijd aan Mars Nabelcus, een godheid die de Romeinen in deze streek vereerden. Tijdens de middeleeuwen lagen de primitieve huizen verstrooid tussen moeilijk begaanbare rotsen en opgeschoten eiken, beschut door de hoge rotswand, een natuurlijke muur van bijna honderd meter. Soms stuit je nog op oude kelders te midden van droog gras, kreupelhout en met tijm begroeide rotsen. De donkere holten geuren naar schimmel en aarde, zelfs op hete dagen. Hier, deze wilde plek vol bramen en verdorde wikke waar ik overdag vaak zit te dromen, was ooit een kamer waar geboren en gestorven werd.

Rond de tiende eeuw braken vetes uit over de diepe waterputten die onder sommige kelders lagen. In periodes van hitte – de beruchte ‘canicule’ –werd het water brak en vergiftigde de bewoners. Zwervers werden beschuldigd en gemarteld, al was het maar om de gedachte aan het offer levendig te houden. Daar op de hoogten, in de buiteling van ‘rafales’, mistral en tramontane stonden gammele bouwsels met hun vensterloze rug naar de wind gekeerd, zodat ze het eeuwen uithielden. Ze verschilden niet wezenlijk van die primitieve steen constructies, de ‘bories’ die herders in de droge vlakte of in de eikenbossen bouwden. Toen al maakte men een simpel kijkgat in de steen, dat ’s winters  kon worden dichtgemaakt met de huid van een wolf of een vos,soms met een strakgespannen varkensblaas. De middeleeuwse huizen werden gebouwd op smalle percelen met onvaste ondergrond. Zwaar en halsoverkop gestapeld leunden de metersdikke muren tegen elkaar aan. Ze werden hoger met de eeuwen, maar de bouwkennis evolueerde niet mee. Daarom stortten, vanaf de late achttiende eeuw, heel wat huizen gewoon in. De ruïnes vervielen tot schilderachtige steenhopen, begroeid met wilde wingerd die bloedrood kleurt in oktober. De overgebleven panden leunen sinds tijden op hun smalle, zware gevels als oudjes op hun stok. Ze hebben de eeuwen met oplapwerk doorstaan. Het verstofte bindmiddel van klei en zand werd vervangen door cement. De oude eiken stutbalken en geïmproviseerde steunberen werden verstevigd met beton, de huizen worden bij elkaar gehouden met stalen stangen die dwars door de 17 muren werden geschoven en daarna aangeschroefd, vastgezet met het sierlijk smeedwerk van sluitringen die soms lijken op de scharen van een schorpioen.’

U hebt het nu zelf kunnen traceren: Stefan Hertman is een auteur die op grootse wijze het verleden kan oproepen!
 

NEDERLAND IN KLEUR 1907-1935

 

Een kostbaar, kleurrijk kleinood heb ik voor u dat het verleden verrassend te kijk zet. Het etaleert hoe een eeuw terug ook de kleuren de wereld deden glanzen. Ik heb het over de 144 bladzijden tellende, van meet tot finish geïllustreerde hardcover Nederland in kleur 1907-1935 van Hans Rooseboom en Ileen Montijn en van uitgeverij Bas Lubberhuizen. Ik zeg het u meteen: u hebt niet vaak de eigen ogen zo de kost gegeven, want dit kijk- en leesalbum schittert in oorspronkelijke kleuren. Overigens, het boek kent ook een Engelse tekst, vandaar The Netherlands in colour. Om u in beeld te brengen van de unieke dimensie van dit boek geef ik eerst de tekst van de site: ‘De verrassing is groot als je voor het eerst een kleurenfoto uit 1907 ziet. Zo vroeg al in kleur? Zeker wel. In dat jaar werd eindelijk mogelijk waar fotografen al 80 jaar op hadden gewacht. Voor het eerst kon de wereld op eenvoudige wijze in natuurlijke, frisse kleuren worden vastgelegd. Deze foto’s zijn een feest voor het oog. Autochromes, zoals deze vroegste kleurenfoto’s genoemd worden, waren wel een stuk duurder dan zwartwit-opnamen; daarom zijn ze zo zeldzaam. Ze corrigeren ons beeld van het verleden, dat zich slechts in sepiatinten en zwart-wit in ons geheugen heeft genesteld. Ze geven een nieuw beeld, minder grauw, minder grijs, weer een wereld vol kleur en zonlicht: van spelende kinderen op het strand tot vissers in klederdracht, van interieurs tot bomen vol bloesem. In dit boek zijn 100 autochromes verzameld die tussen 1907 en 1935 in Nederland zijn gemaakt.’
De historica en publiciste Ileen Montijn heeft met haar stuk ‘Een mooi toontje blauw – De bevoorrechte wereld van de autochrome - fotografie’  het beginakkoord in het album en de conservator fotografie van het Rijksmuseum het slotakkoord met zijn ‘Autochromes, 1907-1935 – Een revolutie in de fotografie’. Van beiden geef ik de eerste alinea’s en u zult dan meteen begrijpen waarom ik mijn introductie begon met ‘Een kostbaar, kleurrijk kleinood heb ik voor u dat het verleden verrassend te kijk zet.’

Montijn: ‘Autochromes zoals die in dit boek zijn gereproduceerd, worden bewaard in koele depots, elk afzonderlijk verpakt in zuurvrij papier. Wie ze mag bekijken neemt ze voorzichtig, met gehandschoende vingers, uit hun doosje. Het glas lijkt wel zwart, en ook al is het niet groter dan een briefkaart, het is verrassend zwaar. Dat komt doordat een autochrome, anders dan gewone glasnegatieven, uit twéé plaatjes glas bestaat. Daartussen is het beeld gevangen. Ze zijn op elkaar geplakt, met rondom een strookje ouderwets bruin of zwart papier. Net als een dia moet je de autochrome tegen het licht houden om hem te bekijken.’ Het tijdperk van de autochrome duurde niet langer dan een generatie: van 1907, het jaar waarin de zo toepasselijk genaamde gebroeders Lumiére hun kleurgevoelige glasplaten begonnen te verspreiden, tot ergernis begin jaren dertig, toen de fabricage ervan definitief werd gestaakt. In die tijd waren niet alleen die platen zelf te koop, maar natuurlijk ook verschillende toebehorens. Lijstjes voor autochromes met ogen of haken bijvoorbeeld, die aan een koord konden worden opgehangen tegen een raam, of bij een lamp, zodat je er steeds opnieuw naar kon kijken.’

Rooseboom: ‘Waarom is 1907 een bijzonder jaar in de fotografie? In de zomer van dat jaar was de fotografiewereld in de ban van een nieuwe techniek, uitgevonden door de Franse broers Auguste en Louis Lumière, autochrome genaamd. Sinds de introductie van de fotografie in 1839 waren er aan de lopende band nieuwe technieken, methoden en apparaten uitgevonden en op de markt gebracht, maar nu was er toch wel iets bijzonders aan de hand. Voor het eerst in de bijna zeventig jaar dat de fotografie bestond was het mogelijk om zonder veel moeite in kleur te fotograferen. Tot dan toe waren alle foto’s zwart-wit, of beter gezegd monochroom, in één kleur. De kleuren die het menselijk oog waarneemt konden decennialang niet door de camera worden vastgelegd. Er waren vóór 1907 wel pogingen geweest om kleurenopnamen te maken, maar die hadden geen van alle geresulteerd in een praktisch toepasbaar procedé. Kleur kon hoogstens met de hand worden aangebracht, maar dat kostte tijd, moeite en geld, en was natuurlijk lapwerk.
Wat is een autochrome? Een autochrome is een kleurenfoto op een glazen plaat. De gebroeders Lumière gebruikten minuscule aardappelzetmeelkorrels, ongeveer vijftien micron (0.015 mm) in doorsnee, om een raster te maken. Ze werden in drie partijen verdeeld en geverfd in de kleuren oranje, violet en groen. Daarna werden die drie partijen gemengd en aangebracht op een glazen plaat die was voorzien van een kleverige laag. Er gingen vele miljoenen van die korrels op een plaat. Met dat raster in drie kleuren konden alle kleuren vastgelegd worden. Het licht dat de camera bij het maken van een opname op de plaat projecteert, passeerde eerst het raster voordat het de emulsie ( de lichtgevoelige laag) bereikte en belichtte. Het raster van de in drie kleuren geverfde aardappelzetmeelkorrels werkte volgens het principe dat iedere kleur licht van haar complementaire kleur absorbeert, dus tegenhoudt, terwijl ze licht van andere kleuren doorlaat. Zo houdt oranje blauw tegen en groen magenta. De emulsie die achter dat raster zat, werd daardoor door bepaalde delen van het spectrum wel belicht, door andere niet. Nadat de plaat vervolgens was ontwikkeld, werd deze bekeken met doorvallend licht (licht van achteren). Dan deed het raster opnieuw zijn werk en zag je het beeld zoals je dat in werkelijkheid (en door de camera) had gezien, in natuurlijke kleuren. De lichtgevoelige laag was eigenlijk die van een zwart-wit plaat, maar dankzij het raster, dat bij opname en bij het bekijken z’n werk doet, ontstaat er een echte kleurenfoto.’ Ik nodig u uit met mij een tintelende tocht te maken door dit ‘oude’ fotoboek. U zult met mij in de bekoring en de ban geraken hoe stil het leven begin twintigste eeuw was. Het verkeer raasde nog niet langs het strand, over het dorpsplein, door de stad, voorbij de haven. De mensen van toen gingen er echt voor staan, zij poseerden aandachtig. Zo het gezin uit Volendam, zo de kids  in het water, zo de drie kinderen met tennisracket en –bal, zo de dame in een bloemperk, zo de vrouw bij een waterpomp, zo de boer op het land.

Ik stel u voor dat u in Nederland in kleur 1907-1935 de volgende tien platen aanschouwt. Dan wisselen wij een volgende keer hier onze gevoelens met elkaar uit. Ik vermeld ook de bladzijde.

- Vrouw met hoed (18)
- Pien, dochter van de fotograaf (29)
- Oudeschans en Montelbaanstoren (32-33)
- Drie kinderen van de fotograaf op de Herengracht (34)
- Zonsondergang boven zee (47)
- Gezicht op de Lingerzijde te Edam (57)
- Vrouw zittend aan tafel (65)
- De haven van Volendam (86)
- Romavrouw op de Oude Gracht in Utrecht (103)
-Meisje in de tuin van een landhuis (119)
 En als u nog niet in vervoering bent: de plaat De Grote Kerk in Dordrecht, gezien vanaf de Nieuwe Haven in 1910 (98)!
‘Nederland in kleur 1907-1935’: een boek om uzelf en een ander cadeau te doen.

GRASSEN EN BOMEN – GRASSES AND TREES

 

Een geweldig verrassende, bijkans unieke collectie verhalen in twee talen heb ik voor u. Het gaat om maar liefst 72 ZKV’s (zeer korte verhalen) die in een zeer beknopte gedaante veel te vermelden hebben. Het gaat om de 264 bladzijden tellende, magistraal geïllustreerde en verzorgde hardcover Grasses and trees – Grassen en bomen geschreven door A. L. Snijders, gekozen en vertaald door Lydia Davis, uitgegeven door AFdH. Het kleinood is een lust voor het oog en een streling van het gemoed. Heel wat keren mocht ik in onze Cultuurmix met u van gedachten wisselen over het fenomeen Snijders uit Klein Dochteren en van 1937, want de man blijft furore maken met zijn zeer korte verhalen. Vorig jaar introduceerde ik bij u van Snijders Nederland leest, een bloemlezing van korte verhalen, en wij mogen ons gelukkig prijzen dat zijn prachtig proza nu het Engelse taalgebied gaat plezieren en dat dankzij de medewerking van de Amerikaanse schrijver Lydia Davis, winnaar van de Man Booker International Prize. Ik haast het mij te zeggen: Grasses and trees – Grassen en bomen leent zich bij uitstek tot het eigen maken van het Engels. De 72 verhalen staan immers in twee edities naast elkaar afgedrukt. Hiëronymus van Alphen (1746-1803) zei ooit ‘Mijn spelen is leren, mijn leren is spelen’. Ik permitteer mij van die slogan te maken ‘Mijn lezen is leren, mijn leren is lezen’, want aan de hand van literaire teksten veroveren wij grote kennis van de wereldtaal bij uitstek. Ik ga u dat illustreren door het aan u doorgeven van drie zkv’s. Maar eerst de tekst van de omslag.

‘For many years, no one knew the Dutch writer A.L. Snijders. But in 2001 he started writing zkv's, very short stories. He sent them to his children and some friends, not thinking about publication. Now, fifteen years later, we have about 2,500 zkv's ('zeer korte verhalen'), collected in ten books. Some of them were translated into German and published (by Reclam Verlag) but English translations were not available. Until-in 2011-the American writer Lydia Davis read some of his stories. Davis, winner of the Man Booker International Prize, is noted for literary works of extreme brevity and is also a short story writer and translator from French and other languages. Among her translations are new versions of the French classics, including Swann's Way by Proust and Madame Bovary by Flaubert. Lydia Davis decided to translate some of Snijders' stories: I liked the concrete narration and the short sentences, the freshness of each piece, the good humor and the references to Dutch culture and history. I especially liked Snijders' wit, thoughtfulness and often surprising conclusions. Grasses and Trees brings us 72 very short autobiographical fables about the magical unmagical world of A.L. Snijders, a very Dutch world, imbued with humor and filled with animals, ordinary and extraordinary people, old houses, the city of Amsterdam and the countryside. Readers of English can now enjoy Snijders' distinct style and his artful blend of observation and imagination. It is to Lydia Davis' credit that with her Snijders translations, people outside the Lowlands can begin to know this lovable grouch and the nation of lovable grouches of which and for which he writes.

A.L. Snijders: Als ik ’s morgens door de verlaten natuur fiets, merk ik dat ook de taal me verlaten heeft. Ik heb geen woorden tot mijn beschikking, ik heb ze niet nodig. Later, als ik alleen op mijn kantoor zit, zijn de woorden terug, maar ik ben alleen. Ik gebruik ze pas als ik ga schrijven en te lezen. Soms worden ze vertaald en kom ik in een vreemde dierentuin. En ezel wordt een zebra, een muis wordt een vleermuis, een pad wordt een paddenstoel, een vink wordt een slavink, een olieman een olifant, een olifant een nijlpaard. Ik ben in een wereld gekomen die ik herken, maar die niet de mijne is. Ik ben rijk geworden, maar mijn buurman merkt het niet.

‘Preface’: When in the morning I cycle through the lonely countryside, I notice that language too has left me. I have no command of words, I don’t need them. Later, alone in my room, words have come back to me, but I don’t use them in speech, for I am alone. I only use them when I write them down and read them. Sometimes they are translated and I enter a weird animal park. A donkey turns into a zebra, a rat becomes a bat, a toad becomes a toadstool, a rabbit turns into a rarebit and an elephant becomes a hippo. I have stepped into a world I recognize, but which is not mine. I have become rich, but my neighbour doesn’t notice.’
Snijders met ‘Plezier’: ‘Ik keek door het keukenraam over de besneeuwde velden. In de verte zag ik een haas zitten. Ik had menselijke gedachten over de harde grond en het bevroren gras. Toen begon de haas plotseling te rennen. Er was geen onraad, geen hond aan de bosrand, geen buizerd in de lucht – alles was grijs en stil. De haas rende in een rechte lijn, steeds sneller, hij had er plezier in, hij deed het voor z’n lol, daar was ik zeker van. ‘Pleasure’: I looked out through the kitchen window over the snowy fields. I saw a hare sitting in the distance. I had human thoughts about the hard ground and the frozen grass. Then suddenly the hare began to run. There was no danger, no dog at the edge of the woods, no buzzard in the sky—everything was gray and silent. The hare ran in a straight line, faster and faster, he was enjoying himself, he did it out of sheer pleasure, I was sure about that.’

Met ‘Boodschap’:.’Je ontmoet zelden christenen die hun mond houden over Jezus. Dat is logisch, want zijn boodschap is: Vertel het aan iedereen, ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. En niet alleen de christenen hebben deze pretentie, ook de islamieten zijn volstrekt overtuigd van hun gelijk. Als atheïst zit je goed in het verdomhoekje. Een deel van mijn familie is vegetarisch, ik eet vlees en moet mijn bloeddorst vaak met hoon bekopen. Ik ben eraan gewend door christenen, mohammedanen en vegetariërs beschimpt te worden. Maar soms is er gelegenheid tot wraak. Ik rijd met mijn vegetariërs in de auto van Gorssel naar Deventer. Ik zie een kat van rechts uit het bermgras komen, gebiologeerd door een prooi aan de overkant. Ik zie dat hij plotseling zal versnellen – ik ken m’n dieren – en de weg onbeheerst zal oversteken. Ik toeter driftig en langdurig, ik wek hem uit zijn trance, ik red zijn leven. De vegetariërs hebben niets gemerkt. De christenen merken ook niet dat ik mijn naaste liefheb, om van de mohammedanen maar te zwijgen. Ik zelf zwijg erover, want ik leef zonder boodschap. ‘Message’: ‘You seldom encounter Christians who say nothing about Jesus. That is logical, for his message is: Tell everyone, I am the Way, the Truth, and the Life. And Christians are not alone in having these claims, Muslims are also unfailingly convinced they are correct. As an atheist you can do no right. Part of my family is vegetarian, I eat meat and must often pay for my bloodthirstiness with mockery. I have become accustomed to being taunted about this by Christians, Mohammedans, and vegetarians. But sometimes there is a chance for revenge. I’m driving in the car with my vegetarians from Gorssel to Deventer. To the right, I see a cat coming out of the grass on the shoulder, mesmerized by his prey on the far side of the road. I see that he will suddenly accelerate—I know my animals—and will cross the road without any self-restraint. I honk the horn passionately for a long time, I wake him out of his trance, I save his life. The vegetarians haven’t noticed anything. The Christians also don’t notice that I love my neighbor, to say nothing of the Mohammedans. I myself say nothing about it, because I live without messages.’
 

VAN VOGELS EN MENSEN

 

Een roman heb ik dit keer voor u die als zogenoemd verzonnen verhaal ingebed is in de gepasseerde realiteit van helaas alle dag. Ik noem de plaatsen Delft, Schiedam, Putten, Deventer en Zaandam en zeker gaar er bij u een licht branden want aan die plaatsen klijven gerechtelijke dwalingen. Ik leg voor u op onze leestafel de 254 bladzijden tellende paperback Van vogels en mensen van Margriet de Moor en van uitgeverij De Bezige Bij. Een van de twee motto’s zet de toon, want: ‘Wie jaren heeft gezeten kan niet meer gerehabiliteerd worden’ van Mário de Sá-Carneiro. Het tweede motto duidt de titel want van Gerrit Achterberg; ‘Maar in de droom verheffen zich arenden allerwegen en vliegen naar u weg.’ Een van de vele personages in de roman is Rinus Caspers die in het eerste hoofdstuk ‘Juni-ochtend’ gepresenteerd wordt als vogelverjager op luchthaven Schiphol. De hele roman door blijven vogels vliegen en heel tekenend is derhalve in deze de plaat van een roofvogel op de hand van een valkenier. Het hele boek dendert verder van mensen die opkomen en afgaan. Ik wil u de smaak van Van vogels en mensen te pakken laten krijgen door het aan u integraal aanreiken van ‘Juni-ochtend’. U zult dan opnieuw kunnen traceren hoe vlot, toegankelijk, lucide De Moor – zij is van 1941 – schrijft. Maar tussen onder haar zinnen en woorden broeit de suspense! Eigenlijk wist u al want met hoeveel vreugde van een goedwillende lezer hadden wij het hier immers niet in 2010 over haar roman De schilder en het meisje. Om u ‘in the mood’ van De Moors verhaal te brengen geef ik eerst de koppen van recensie in drie landelijke bladen en de tekst van de omslag. 

De Volkskrant: ‘Moord volgens Margriet de Moor - Van vogels en mensen is de compacte familieroman van een schrijfster die virtuoos speelt met contrasten, soms binnen één personage, dat van zachtmoedig in moordlustig kan veranderen. Vreemd? Welnee.’ NRC: ‘Rechter tast mis, schrijver treft doel – In haar nieuwe roman neemt De Moor een gerechtelijke dwaling als uitgangspunt. Het blijkt haar vooral om de nawerking te doen, want ook na vrijlating komt het zelden meer goed.’ Trouw: ‘Over daders, wrekers en onschuldigen – Margriet de Moor probeert genotsensatie te vangen, hoe pijnlijker hoe mooier – Dichterlijk proza dat grenst aan mooischrijverij, al maakt ze diepere instincten invoelbaar.’
DBB: ‘Op een nacht beleeft een vrouw de moord die haar tijdens kwaadaardige politieverhoren is aangepraat als werkelijk door haar begaan. De ochtend daarop bekent ze. Ze wordt veroordeeld. Dit is de kern van een weefsel van gebeurtenissen waarin moord en doodslag en de afwezigheid van zelfs maar een greintje wroeging de hoofdmotieven zijn. In het hoofdstuk ‘Haar in elkaar slaan was heerlijk’ wreekt dochter Marie Lina haar moeder. ‘Onschuld’ laat zien hoe de echte moordenares de moord nog op de dag zelf uit haar leven weg wist.

Van vogels en mensen is een fascinerende vertelling waarin de levens van een twaalftal mensen als in een familieroman in elkaar haken. Zoals vaak in het werk van De Moor is de toon van de roman speels en sereen en leven de meeste personages liefdevol, maar zonder de ambitie elkaar te doorgronden samen. Wonderlijke uitzondering is Rinus, vogelverjager op Schiphol. Zonder dat ze hem erover heeft ingelicht weet hij, en stemt ermee in, dat zijn vrouw Marie Lina op een gegeven moment grondig wraak zal nemen.’

Margriet de Moor: ‘Op een vroege juni-ochtend komt hij thuis. Hij rijdt de straat in. Vredige stilte, zij het bedrieglijk. De auto’s staan nog allemaal onder de meidoorns langs de stoepranden geparkeerd. De jonge bomen bloeien. Witroze bloemetjes. Het is even na zessen. In deze straat, de Mozartstraat te Schalkwijk, zal het dagelijks leven op zijn vroegst pas over een half uur beginnen. Schalkwijk is een tussen weilanden en water gelegen dorp, het heeft een middeleeuws verleden maar hoort tegenwoordig tot de gemeente Haarlem. Als hij uitstapt valt het uitzinnige kabaal van de vogels in de meidoorns hem niet speciaal op. Dit gejubel is hem vertrouwd. Rinus Caspers, van huis uit hovenier, werkt als vogelverjager op de luchthaven, zo’n kilometer of tien verderop. Een onverstoorbare, vriendelijke man. Gewend solitair te werken en nooit te beroerd om een nachtdienst van een collega over te nemen. Alleen-zijn, ’s nachts onder de sterrenhemel of onder een pak regenwolken, hij zou niet weten wat daar voor eenzaams aan is.

Hij steekt de straat over naar de nieuwbouwwoning, een tussenhuis van vier-onder-een-kap, waar hij met zijn vrouw en zoon woont. Zodoende vallen de in neutrale kleding gestoken man en vrouw op de voorbank van een Volkswagen hem net zomin op als het vogelgetsjilp. De twee hebben dienst. Straks zullen ze zo netjesmogelijk een arrestatie ver- richten, op zichzelf niets bijzonders, alleen is het dit keer een vrouw. Ook niet echt ongehoord in hun vak. Hij duwt de voordeur achter zich dicht. De hond, een bordercollie, staat dan al intens zijn laarzen en broek te besnuffelen. Het dier dat deze keer niet mee mocht naar de vliegtuigen wil zich op de hoogte stellen. De opgaande zon schijnt door het zijraam van de erker via de huiskamer het halletje in. Rinus hangt zijn jekker tussen de jassen en sjaals van Marie Lina, zijn vrouw, en zijn zoon Olivier. Hij gaat ervan uit dat de twee nog een lekker uurtje mogen blijven liggen, warm in hun slaapgeur, van niets wetend.‘Naar je mand,’ beveelt hij zachtjes de collie. Hij trekt zijn laarzen uit en brengt ze via de keuken naar de achterplaats om ze later op de dag met de tuinslang schoon te spuiten. Hij heeft nogal wat rondgeklost op de start- en landingsterreinen vannacht. Meldingen van de toren over een boven de baan rondvliegende uil. Daarna was er een plastic boodschappentasje, uiterst serieus te nemen, dat op de wind voorttolde over de flauwe helling omlaag van baan 18 waar twee kolossale 747’s en een slank viptoestelletje achter elkaar stonden te wachten tot de toren toestemming gaf om te vertrekken. Dit hing af van het boodschappentasje. Nu ligt ook hij in het schemerduister, net zo lekker als vrouw en kind maar nog zonder de dommelige uitwaseming van adem en bloed. Hij ruikt alleen een beetje naar tandpasta. Voor hem geen geraas van de douche op de zeer vroege ochtend. Zoals hij is na acht uur nachtwerk is hij tegen haar aan geschoven. Marie Lina de nooit zwetende vrouw. Altijd iets warmer dan hij, zacht, maar nooit zwetend. Hij legt zijn hand even op haar rijzende en dalende buik. Slaap maar door al weet je best dat ik er ben en heb je je al verdraaid. Slaap maar door in je vaste vertrouwen dat je weet wie ik ben en ook weet dat ik, tot op de bodem van je hart, weet wie jij bent. Hij geeft zijn bewustzijn de vrije teugel. Het slipt door zijn vingers en snelt weg. Het ziet de kamer in de volle rondte om zich heen, denkt aan de halve dag vrij die hem morgen wacht, denkt weet je wat, ik ga de lathyrus opbinden, en ziet opnieuw de slaapkamer met aan de deur een roodbloemige peignoir.

In die rode bloemen is Marie Lina gisterenavond voordat ze naar bed ging, nog even de zoldertrap opgelopen om de jongen toe te dekken. Olivier slaapt in de kleine kamer onder het schuin aflopende dak, zijn matras op de planken. Zo wou hij dat graag. Hij is inmiddels elf jaar en gaat straks waarschijnlijk naar de school voor praktijkonderwijs. Vorige zomer heeft hij voor nogal wat consternatie gezorgd en iedereen uren naar hem laten zoeken. O god, niet thuisgekomen na school. Een kind van tien! Doe dat nooit meer, smeekten zijn ouders toen een agent hem lang na etenstijd afleverde in de keuken, waar ze met aardappelen, vlees en groente op hem hadden zitten wachten. Maar hij had geen honger gehad. ‘Ik heb een hamburger, patat en een coupe ijs op,’ zei hij. ‘Drie bollen.’ Rinus en Marie Lina Caspers hoorden dat de politie hun zoon samen met een stokoude vrouw bij de McDonald’s had aangetroffen. Het oudje beweerde dat de jongen haar een kop koffie had aangeboden. Daarop had ook zij een gebaar gemaakt. Nadat de agent was vertrokken was er een stilzwijgen blijven hangen. Vader, moeder en verloren zoon hadden elkaar aangekeken. Toen: ‘Mag Sjaak mee?’ Blik van Olivier naar de hond. ‘Vooruit dan maar.’ Toen Marie Lina later was boven gekomen, was de jongen in diepe slaap geweest, maar had de hond (zwaar tegen het baasje aan onder de deken) zijn kop van het kussen getild. Blikkerende ogen in het donker naar Marie Lina Caspers, geboren Marie Lina Bergman en door haar man nog vaak, als in haar jeugd, Lineke genoemd.’
 

HET OUDSTE GOUD VAN DE WERELD

 

In de namiddag van donderdag 27 oktober mocht ik van een headset voorzien met vele andere genodigden in de zaal van het Dordrechts Museum een glansrijke opening beleven die vloeiend finishte met een hoog glas champagne. De toast werd op voorstel van de eerste burger van de stad uitgebracht op de tot en met 28 april lopende tentoonstelling Het oudste GOUD van de wereld met de ondertitel ‘Schatten uit Varna’. Het toestelletje voor het hoofd had ik nodig om het Bulgaars dat door de aula vlinderde te volgen. Vier sprekers voerden tijdens die meeting in volgorde van opkomst het woord: directeur Schoon, burgemeester Brok van Dordrecht, locoburgemeester Peychev van Varna en archeoloog Slavchev van het Regionaal Historisch Museum in Varna. Met Varna in het uiterste oosten van de Donau laagvlakte onderhoudt Dordrecht al vijftien jaar een stedenband en het derde lustrum werd gevierd met een pracht van een expositie waarin veel goud blonk. Het gaat niet aan dat ik de woorden van de Nederlandse en Bulgaarse burgers voor u herhaal. Ik geef straks integraal het persbericht en de zeg maar proloog van de burgervaders van Dordrecht en Varna uit het begeleidende boek Het oudste GOUD van de wereld – Schatten uit Varna’ 

Ik wil nu wel gezegd hebben dat door alle speeches heen dat deze selectie van artefacten een inspiratie dient te zijn voor een verdere verbroedering tussen de landen van Europa. Want, om met burgemeester Brok te spreken: we kunnen veel van elkaar leren en afleren! De eyecatcher voor velen en mij was tijdens de rondgang door Het oudste GOUD van de wereld Graf 43 dat in het centrale deel van het grafveld van Varna in 1974 gevonden werd. Het skelet lag uitgestrekt op de rug, de armen waren bij de ellebogen gebogen en de botten van de pols lagen rond de schouders, De benen waren gekruist bij de enkels. Gezien de vele voorwerpen om de overledene moest het gaan om een koning-priester uit een ver verleden. Ik stond die middag bij de reconstructie van het graf uit de necropolis en werd bepaald bij de vergankelijkheid van de mens en de schoonheid van het bestaan.

Het persbericht: ’Sinds het ontstaan van de planeet is goud al op aarde aanwezig. In het vijfde millennium vóór Christus ontdekten lokale stammen rond de Bulgaarse stad Varna als eerste in de wereld hoe ze goud en koper konden winnen uit erts. Het Dordrechts Museum toont vanaf 28 oktober een bijzondere selectie gouden sieraden en gebruiksvoorwerpen van deze oude, hoog ontwikkelde cultuur in de tentoonstelling Het oudste GOUD van de wereld – Schatten uit Varna’. Schatten van ver vóór de Klassieke Oudheid. De voorwerpen zijn gevonden in de jaren '70 van de vorige eeuw, toen bij de aanleg van een industrieterrein in de omgeving van Varna een groot grafveld werd gevonden. Veel van de ruim 300 graven bevatten bijgiften, zoals fraai gedecoreerd aardewerk en koperen werktuigen als bijlen en speerpunten.  Daarnaast werden afgodsbeeldjes in de vorm van mensen en dieren gevonden, messen van vuursteen en sieraden van schelp en zeldzame mineralen. Maar het meest opzienbarend waren de gouden grafgiften: ze behoren tot de oudst bekende gouden sieraden ter wereld. Laat u meevoeren door de verhalen van Varna en verbaas u over het vakmanschap van duizenden jaren voor Christus.

Voor het eerst te zien in Nederland: Graf 43. In de tentoonstelling in het Dordrechts Museum is ook het beroemde 'Graf 43' te zien, precies zoals het tijdens de opgraving werd aangetroffen. Het is het graf van een man van circa 45 jaar met veel status. Waarschijnlijk was hij de leidende priester van de gemeenschap. Hij kreeg een overdaad aan bijgiften mee: een zware gouden ketting, gouden armbanden, een tiental gouden ringen, een gouden peniskoker, een scepter voorzien van gouden hulzen en ringen. Een unieke, spectaculaire vondst die voor het eerst in Nederland is te zien in het Dordrechts Museum. Onsterfelijk goud. De rijke vondsten vormen het bewijs van een hoog ontwikkelde cultuur. Wie waren de vroege bewoners van het gebied rond Varna? Schriftelijke bronnen zijn er niet, het schrift was nog niet uitgevonden. Wel is bekend dat ze aan de oever van het Varna-meer woonden totdat, aan het eind van het vijfde millennium, het waterpeil steeg en hun huizen onderliepen. De huizen liggen nu op de bodem van het meer. Maar hun bewoners hebben zich onsterfelijk gemaakt door hun goud, dat duizenden jaren in de bodem bewaard bleef en nog steeds getuigt van hun kennis en kunde, meer dan 6500 jaar geleden.’

Het voorwoord van de twee burgemeesters: ‘Dordrecht en Varna, twee steden in Europa met een lange geschiedenis die voor een belangrijk deel door het water werd bepaald. Varna is Bulgarije’s grootste havenstad. Dordrecht werd groot als handelsstad dankzij de strategische ligging aan een knooppunt van rivieren. Beide steden hebben een rijk cultuurhistorisch verleden. In de omgeving van Varna werden al vóór de klassieke oudheid koper en goud bewerkt; de hoog ontwikkelde Varna cultuur is wereldberoemd. Dordrecht kende als welvarende, oudste stad van het gewest Holland al in de middeleeuwen een Gouden Eeuw. En ook daarna bleef de stad aantrekkelijk voor kunstenaars en ambachtslieden. In zowel Varna als Dordrecht herinneren de musea met hun unieke collecties aan die rijke geschiedenis.
Sinds 2001 onderhouden onze steden een officiële band. De afgelopen jaren heeft die verbondenheid al geleid tot vruchtbare samenwerking. Zo was in 2014 een tentoonstelling van iconen uit Varna te zien in het Dordrechts Museum. Dit jaar, bij de viering van vijftien jaar stedenband, wordt voor het eerst een keuze uit de Collectie Dordrecht in Varna gepresenteerd en zijn er in Dordrecht opnieuw museumschatten uit Varna te bewonderen.  

Onder de titel Het oudste GOUD van de wereld wordt een bijzondere selectie uit de verzameling van het Regionaal Historisch Museum van Varna getoond. Het betreft gouden sieraden en gebruiksvoorwerpen van meer dam 6500 jaar oud, afkomstig uit een immens grafveld in de omgeving van Varna. De kostbare grafgiften geven inzicht in de begrafenisrituelen van een volk van landbouwers en veehouders uit die vroegere periode. Ze behoren tot de oudst bekende gouden sieraden ter wereld. Tot op de dag van vandaag betoveren deze eenvoudig vormgegeven schatten van de Varna cultuur ons met hun schoonheid en gratie. De archeologen Vladimir Slavchev van het Regionaal Historisch Museum van Varna en Deborah Paalman van het Dordrechts Museum hebben de tentoonstelling in nauw overleg samengesteld. Het oudste GOUD van de wereld is het resultaat ven opnieuw een geslaagde, buitengewoon inspirerende samenwerking. Een nieuwe kennismaking met de unieke cultuurschatten die onze steden rijk zijn. Wij hopen dat heel veel bezoekers zich zullen verwonderen.’