01-03-2018

RONJA DE ROVERSDOCHTER

Ik leg voor u een boek in de etalage dat ik de voorbije week meerdere malen een stapeltje zag liggen op de toonbank van een bevriende boekhandelaar op de hoek van de straat. De eigenaar Maarten zei mij dat de onderhavige boeken als warme broodjes de winkel uitgedragen werden. Het gaat om de 288 bladzijden tellende, royaal geïllustreerde hardcover Ronja de roversdochter van de Zweedse Astrid Lindgren (1907-2002) en uitgeverij Ploegsma. Op de omslag staat dat Ronja de roversdochter met de Zilveren Griffel bekroond werd en op de site vernam ik dat de voorleesklassieker de topper is van ‘Geef een boek cadeau’ in 2018. De tien daarbij behorende leessuggesties geef ik onverkort aan u door met het verzoek de ervaringen met de kids met mij te delen. Als intro citeer ik eerst de uitgeverij op de omslag. ‘In Ronja’s geboortenacht splijt een bliksemschicht de roversburcht van haar vader in tweeën. De rovers blijven er gewoon wonen, en Ronja groeit op in de burcht, en het grote bos eromheen. Op een dag ontdekt ze dat de aartsvijand van haar vader, Borka, met zijn roversbende in het andere deel van de burcht getrokken is. Ze sluit vriendschap met zijn zoon Birk, en als hun vaders daar kwaad om zijn, lopen ze weg en gaan ze samen in een grot in het bos wonen. Daar hebben ze een heerlijke zomer, maar waar moeten ze in de winter wonen? Het wordt steeds kouder…  Een prachtig verhaal met mysterieuze en sprookjesachtige tekeningen van Ilon Wikland.’

De lessuggesties: ‘In dit document staan tien lessuggesties voor activiteiten naar aanleiding van het boek Ronja de roversdochter van Astrid Lindgren. Kinderen vinden het vaak erg leuk om te praten over boeken, hun leeservaringen te delen of activiteiten te doen naar aanleiding van een spannend verhaal. Bovendien draagt dit bij aan de leescultuur in de klas.
Kijk voor meer inspiratie in de toolkit van de Bibliotheek op school.

Groep: 4 t/m8
1. Voorspellen: Lees een stukje van Ronja de roversdochter voor. Op een spannend moment in het verhaal (de cliffhanger) stop je met voorlezen. Vraag de kinderen te voorspellen hoe het verhaal verdergaat. Je kunt kinderen mondeling laten uitwisselen of het vervolg van het verhaal laten opschrijven. Bijvoorbeeld: Ronja’s vader neemt Birk als gijzelaar gevangen in het bos. Hoe zal Ronja reageren? Wat denk je dat ze zal gaan doen?
2. Kaartjes van Chambers: Een mooi hulpmiddel in het stimuleren van leesbevordering en uitwisseling met elkaar over teksten is het ‘Vragenspel van Chambers’. Print de vragen van Chambers op kaartjes. Doe de kaartjes met de vragen van Chambers in een doos. Maak groepjes van 4 tot 6 kinderen. Kinderen praten met elkaar over het boek Ronja de roversdochter. Om de beurt wordt een kaartje gepakt, de vraag gelezen, en beantwoord door het kind dat het kaartje pakt. Vervolgens reageren de andere kinderen hierop. (Doe verschillende rondes: A-kaarten: eerste reacties, indrukken en mening over de tekst. B-kaarten: tekstbegrip, tekstbeleving, relatie tussen tekst en werkelijkheid. C-kaarten: stijl, genre, personages, auteur, waardering van de tekst).
3. Tekenen: Kies een stuk van het verhaal waar een (nieuw) personage beschreven wordt. Vraag leerlingen goed te luisteren en het personage te tekenen. Laat de kinderen in tweetallen praten over hun tekening. Je kunt leerlingen ook vragen een specifieke plaats te tekenen (bijvoorbeeld het hol midden in het bos waar Ronja en Birk wonen). Deze werkvorm stimuleert een actieve luisterhouding. Ook wordt de fantasie geprikkeld.
4. Speeddate: Laat kinderen hun favoriete fragment uit het boek uitzoeken. Doe daarna een speeddate: De helft van de leerlingen zit op hun plaats. De andere leerlingen komen twee minuten daten. De leerlingen met een boek vertellen over hun favoriete fragment uit het boek Ronja de roversdochter. Na twee minuten geeft de leerkracht een signaal. De leerlingen met een boek blijven zitten. De andere leerlingen schuiven een plaats op naar de volgende date. Doe dit 3 x 2 minuten, d.w.z. 3 dates, 3 fragmenten. De leerkracht praat plenair na met de groep.
5. Film en boek: Kijk samen naar de verfilming van het boek: Ronja de roversdochter uit 1984. Bespreek de overeenkomsten en de verschillen tussen het boek en de film. Wat spreekt meer aan en waarom?
6. Drama: Kies een stukje uit het verhaal van Ronja (bijvoorbeeld het leven in het bos). En speel dit deel van het verhaal na.
7. Boekpromotie: Vraag kinderen het boek Ronja de roversdochter te promoten. Zouden andere kinderen het boek moeten lezen? Waarom wel of niet? Kies een passende werkvorm: het maken van een promotiefilmpje (zie Boekenbabbels), het schrijven van een korte recensie of het maken van een (film)poster.
8. Alternatief einde: Geef kinderen de opdracht een alternatief einde van het verhaal te bedenken.
9. Identificatie met de hoofdpersoon: Vraag kinderen of zij zich kunnen identificeren met Ronja. Waarom wel? Waarom niet? Een variant is om alle centrale personen op het bord te schrijven. Op wie lijk je zelf het meest? Vraag leerlingen kun keuze te onderbouwen.
10. Kijk voor meer inspiratie op: www.geefeenboekcadeau.nl.

De komende weken zullen hier meer lessuggesties en ervaringen in de klas gedeeld worden. Heb jij ook een leuk idee voor andere juffen en meesters? Stuur deze dan naar info@geefeenboekcadeau.nl en wie weet plaatsen wij deze erbij! Ronja de roverdochter wordt beschikbaar gesteld door het landelijk initiatief ‘Geef een (prenten)boek cadeau’. www.geefeenboekcadeau.nl’
 

RONJA DE ROVERSDOCHTER

HET DISPUUT BAART

Een inviterende, intrigerende, inspirerende bundel heb ik voor u die een boeiende periode uit onze vaderlandse samenleving oprakelt. Mij trok zeer aan dat het verleden weer gaat leven door het weergeven van stemmen uit een opwindend decennium. Het gaat om de 244 bladzijden tellende, van een historische fotokatern voorziene paperback Het dispuut BAART samengesteld door Frits Boer, John Jansen van Galen en Bert Vuijsje en uitgegeven door Amsterdam University Press met de ondertitel ‘Hoe zestien Amsterdamse studenten vanaf 1963 wel even de media zouden veroveren’.
Om met de titel en subtitel te beginnen: een theoretische discussie of debat onder studenten werd in 1963 opgericht in café ’t Prinsenhof in Amsterdam dat gedreven werd door ene Henri J. Baerts en de naam van de uitbater komt terug in de naam van het dispuut. De oprichters komen zo op Oefening Baart Kunst, in de wandeling afgekort tot BAART. Daarin klinkt de hang naar ironie en de afkeer van gewichtigdoenerij door die het dispuut zal kenmerken. De arrestatie van drie leden van BAART in verband met een ‘Playmate’ van prinses Beatrix, het beschermheerschap van Gerard Reve en de tentoonstelling onder het motto ‘Jeugdsentimenten Jaren ‘50’ zijn, hoe ongelijksoortig ook, de voornaamste wapenfeiten van BAART.

De drie samenstellers waren ooit leden van de studentensociëteit Olofspoort aan de Keizersgracht, waren geïrriteerd over het ‘saaie’ en ‘sullige’ gezelschap en namen het besluit tot een nieuw dispuut te komen: BAART. Ik wil met u over een paar weken een tocht maken door dit boeiende brok verleden. Als intro daartoe geef ik de tekst van AUP op de omslag, het gezegde van Erik van den Berg in de Volkskrant van 10 februari en het stuk ‘Bikkelacht en majesteitsschennis’. ‘Bikkelacht’ was het clubblad van de Olofspoort van 1965 tot 1967 en de naam is ontleend aan Radio London, een piratenzender die zich ook wel Big L noemt. En die ‘acht’ zijn de beginletters van het kinderversje over Lotje die Leentje leerde lopen. Na lezing zult u verstaan waarom op de voorzijde omslag een pseudoportret van prinses Beatrix goede sier maakt. Natuurlijk had ik kennis van het wapenfeit van de studenten maar na lezing van Het dispuut BAART ken ik de ‘ins en outs’!

De uitgever: ‘BAART, met 'beschermheer' Gerard Reve, was geen traditioneel studentendispuut maar een brandpunt van de culturele omwenteling in de jaren zestig. Popmuziek, thrillers en jazz werden er ongebruikelijk serieus genomen. Het genootschap, opgericht in 1963, werd bekend door de bevordering van 'Jeugdsentiment de Jaren '50' en door de arrestatie van drie leden wegens belediging van prinses Beatrix. Met als springplank het studentenblad Propria Cures en Hitweek/Aloha maakte meer dan de helft van de BAART-leden naam als journalist, onder meer bij VPRO, Vrij Nederland en Haagse Post. Deze bundel bij het elfde lustrum biedt toenmalige artikelen van onder anderen Frits Boer, Theo Capel, Jan Donkers, John Jansen van Galen, Hans Knegtmans, Koen Koch, Guus Luijters, Wim Noordhoek, Rogier Proper en Bert Vuijsje. Een boeiend perspectief op een curieuze tijd.’

Erik van den Berg: In maart 1966 deed een topless versie van prinses Beatrix de ronde. Het betrof een Britse lookalike, die als 'Pleemeid van het jaar' ('Hang d'r op!') stond afgedrukt in Bikkelacht, het periodiek van studentensociëteit Olofspoort, waarvan het geduchte dispuut BAART de redactie had overgenomen. De grap, midden in de gevoeligheden rond het huwelijk van de kroonprinses met Claus von Amsberg, viel slecht. Het Openbaar Ministerie constateerde 'opzettelijke belediging van de troonopvolger' en arresteerde de redactie. De 21-jarige Frits Boer (nadien gerespecteerd hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie) en zijn 22-jarige collega Rogier Proper (de latere scenarist van Goede Tijden, Slechte Tijden) kregen drie weken celstraf.

Alle details van dit klassieke sixties-schandaal zijn na te lezen in Het dispuut BAART, een bloemlezing met de beste en scherpste teksten uit die rebelse jaren, die nog eens laat zien hoeveel talent in dit Amsterdamse studentenclubje was verzameld. Voor journalisten als Jan Donkers, Wim Noordhoek, Koen Koch, Guus Luijters, John Jansen van Galen en Bert Vuijsje zou Bikkelacht de springplank blijken naar het grotere werk: 'het veroveren van Nederland, te beginnen bij de media'. Piet Schreuders voorzag Het dispuut BAART van een omslag in de geest van '66, mét de Beatrix-centerfold vanzelf, maar ook vol toespelingen op een ander vrijgevochten blaadje uit die tijd, Willem de Ridders fameuze Hitweek. Het knip-en-plakwerk met ongebruikelijke lettercombinaties (de kop staat in de Gothic Bold, een 19de-eeuwse houten letter) is volgens Schreuders een 'kleine hommage aan Willems inventiviteit en creativiteit'.’

Bikkelacht en majesteitsschennis: ‘Toen bekend werd dat prinses Beatrix haar huwelijk met Claus von Amsberg op 10 maart 1966 in Amsterdam wilde laten voltrekken, gaf dit aanleiding tot breed protest. Von Amsberg had in de Duitse Wehrmacht gediend en velen vonden het niet passend dat het huwelijk zou plaatsvinden in een stad die zo was getroffen door het nazisme. Waarom niet gewoon in Baarn de woonplaats van de prinses? Het was een actueel thema dat aanleiding gaf tot satire. Toevalligerwijs had Ad van Delden, vriend van Jan Donkers en Fridjof Laroo, enkele jaren eerder in een Engels ‘mannenblad’ een pin-up gevonden van een vrouw die een duidelijke gelijkenis met Beatrix vertoonde. De plaat hing bij hem op het toilet. Hij had er, in twee stroken, de krantenkop ‘Prinses Glimlach bezoekt de West’ op geplakt. In de aanloop naar 10 maart had hij het via Jan Donkers aan het Amsterdamse studentenblad ‘Propria Cures’ aangeboden. Voor dit in koperdiepdruk vervaardigde blad zou een kostbaar cliché gemaakt moeten worden. De plaat werd daarom doorgespeeld naar ‘Bikkelacht’, dat vanaf nummer 63 offset gedrukt zou worden. De plaat kon nu eenvoudig worden gefotografeerd. Na verwijdering van de knipsels zaten er scheurtjes ter hoogte van broek en knie. Opmaakredacteur Frits Boer loste dit op door aan de degen een driekleurig vaandel te bevestigen, dat over de knie viel en door haar een nieuwe broek aan te trekken. Op de broek bracht hij een kroontje aan en uit haar mond liet hij de tekst ‘Me vel is me vel” komen, verwijzend naar het destijds door veel Duitsers gebruikte excuus ‘Befehl ist Befehl’. In de inhoudsopgave stond: ‘Op de middenpagina’s vindt U de Nederlandse PLEEMEID van het jaar. Hang ‘r op!’

Op 1 april 1966 werd Rogier Proper gearresteerd. De inmiddels bij het ‘Algemene Handelsblad’ werkzame John Jansen van Galen was net bij Rogier op bezoek. Hij ging terug naar de krant, waar in de laatste edities van die dag op de voorpagina het bericht stond dat R.P. was gearresteerd en dat H(ans) K(negtmans) en F(rits) B(oer) werden gezocht. Deze drie werden van 1 tot 4 april 1966 in voorarrest gehouden in cellen van het politiebureau Marnixstraat. De zaak tegen Knegtmans, die nog wel in het colofon werd genoemd, maar in feite net de redactie had verlaten, werd geseponeerd. Boer en Proper werden wegens majesteitsschennis door de rechtbank veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf en door het hof in hoger beroep tot drie weken. Frits heeft zijn straf in augustus 1967 uitgezeten in het Huis van Bewaring aan het Kleine-Gartmanplantsoen in Amsterdam. Rogier in dezelfde periode in de gevangenis in Hoorn, die als Krententuin bekend stond.’ 

HET DISPUUT BAART

KLEIHUID

Het overkomt mij niet al te vaak: zomaar een chapiter uit een roman lezen en dan geheel erin gedompeld worden. Ik beleefde de sensatie een naar vorm en inhoud geweldig boek te lezen. Het proza vond ik geweldig en het thema trof mij zeer. Ik heb het over de 288 bladzijden tellende paperback Kleihuid van Herien Wensink en uitgeverij De Arbeiderspers. Ik sloeg op bladzijde 42 en las door tot 47 en geef de tekst erop aan u door. Opdat u ook in de ban komt. Maar eerst citeer ik de uitgever op de omslag. Het spreekt voor zich dat wij elkaar hier nog eens ontmoeten rond Kleihuid.

De Arbeiderspers: ‘ Vlaanderen, 1918. In een geïmproviseerd revalidatieoord achter het front delen de Britse officier Rupert Atkins en soldaat Harvey Cole noodgedwongen een kamer. Harvey herstelt moeizaam van zware verwondingen aan zijn gezicht, met Rupert is ogenschijnlijk niets mis maar hij verzet zich tegen zijn verblijf en weigert over zijn frontervaringen te praten. In eerste instantie wordt hun contact getekend door afkeer, maar gaandeweg ontstaat een wederzijdse fascinatie. In de confronterende nabijheid van de ander moeten ze zich leren verzoenen met de schade die de oorlog geestelijk en lichamelijk heeft aangericht.’

Herien Wensink: ‘ Dickins was keurig op tijd met de fles. De rum gleed in het gat in zijn maag, en gaf een vertrouwd gevoel van voldoening. Het smeulen van zijn binnenste in de scherpe ochtendkou. Half zes. Het was nog donker. Hij nam nog een slok. Magisch spul. Zenuwen, angst; hoppa, weg. ‘Het haalt de scherpe kantjes eraf,’ mompelde Garett. En toen hij hem vreemd zag kijken, vulde hij aan: ‘Wel zo prettig voor die jonkies.’ Dickins’ medicijn begon zijn werk te doen. Garett gaapte. ‘Jongens, ik heb er weer alle vertrouwen in vandaag.’ ‘Ja, we krijgen vast weer een prachtig staaltje strategisch inzicht van hogerhand te zien.’ Aan Dickins had je niks, maar zijn rum, die hielp. En hij had Garett aan zijn zij. Elke keer als ze zich netjes voor de ladders opstelden, klaar om na het fluitsignaal naar boven te klimmen, zocht hij in de massa naar dat grote rossige hoofd. Ondanks het aanzwellende lawaai bleef Garett volstrekt onaangedaan, alsof hij op de autobus stond te wachten. Soms hield hij minutenlang zijn ogen dicht.  Gelaten luisterden ze naar het gieren van de bommen. Het geheim was om je lichaam als het ware één te maken met het geluid. Mee vibreren, je niet verzetten, anders trilden je ingewanden uit je lijf. Verderop stond zo’n nieuwe al te kotsen. ‘Daar komt de fanfare!’ Emmet schreeuwde van dichtbij in zijn oor. Hij brulde terug. ‘We blazen ze terug naar Berlijn!’

Al die bombarie, de grootschalige inzet van hun artillerie, was in feite ceremonieel. Het idee was – zoals altijd – dat hun kanonnen de Duitse afweer intussen volledig hadden vernietigd, inclusief de prikkeldraadversperringen en liefst ook met een paar bataljons Duitsers erbij, en hoewel de bazen dit programmaonderdeel altijd luidruchtig aanprezen, was het gewenste effect tot dusver uitgebleven. Ook vandaag moesten ze zich vermoedelijk weer vrolijk onder mitrailleurvuur door het prikkeldraad wurmen. Veel jongens bleven erin steken; waarschijnlijk hingen die van het zesde er nu nog. Dus nu hun kanonnen weer eens vruchteloos tekeergingen, hoorden ze dat geamuseerd aan – indrukwekkend was het loze lawaai van eigen vuur allang niet meer.
Hun geschut had zijn werk gedaan, of niet, en Dickins blies hartstochtelijk op zijn fluitje. ‘Hij houdt de stemming erin, dat moet je hem nageven.’ Emmet weer.

Verderop vielen andere officieren in; een monter koor van piccolo’s. Wie had ooit bedacht dat dat zwakke, onschuldige geluid het op kon nemen tegen het Teutoons gebulder dat nu elk moment zou beginnen? Het gaf in elk geval de onderlinge verhouding goed weer. Een voor een klommen ze de ladders op, zonder een spoor van de oude opwinding. Hij ademde in. De eerste minuten na de beschieting, als de buren zich kalm klaarmaakten om te antwoorden, liep je nog een stuk in stilte; de pezen in je nek al gespannen, maar met de nacht nog aan je kant. Aan de overkant trok het donker zich langzaam terug; de ochtendschemer hulde de Duitse loopgraven in stemmig, sprookjesachtig licht. De modder van het niemandsland leek versteend tot glanzende golven; zilveren dauw glinsterde hen als schuimkoppen tegemoet. In de verte zong een vogel. Een sluier nevel rustte bevallig op de Duitse linies, het eerste straaltje zonlicht gaf het wit een betoverende glans.

Op dit moment, nu ze, met honderden op een rij rustig richting de vijand wandelden, was het onvoorstelbaar dat die stille, gesluierde overkant straks zo’n wrede moordlust zou onthullen. Een dodelijke bruid. Harvey keek naar de neuzen van zijn laarzen die hem steeds dichter bij het gevaar brachten. Het was net als met de seizoenen – al eenentwintig lentes had hij meegemaakt, en elke keer was die schielijk wijkende winter, de plotselinge explosie van groen, weer een wonder. Zo was het ook met de overkant, alleen bracht die geen nieuw leven, maar dood. De eerste vijftien meter kon hij zich niet voorstellen dat er ooit nog één schot gelost zou worden, verbluft als hij was door de onaardse aanblik van het ochtendlicht. Alles was zo stil, zo kalm. Zestien, zeventien, de vredige meters brachten hem steeds dichter bij die gruwelijke wetmatigheid. Achttien. Een laatste keer zoog hij de schoonheid in zich op. Negentien. Macy Olsen. Hij had haar moeten zeggen dat hij van haar hield, ook al wist hij dat niet zeker. Gewoon, om het te hebben meegemaakt. Een vogel scheerde langs zijn hoofd. Hij bukte. Twintig. Nu ging het los. Je zag ze eerder dan je ze hoorde, de vonken vuurwerk van de vijand. Krachtige lichtexplosies aan de overkant, elkaar snel opvolgend. Mooi misschien, als je niet wist wat er kwam. Hoe vaak bleven die jonkies niet staan, stokstijf, mond open, stil van zoveel spektakel? Ze waren al dood voordat het geluid hen bereikte. Beter misschien. Want als dat immense lawaai op je landde, je platdrukte, verpulverde, wist je hoe de hel eruitzag. Nu kwam het. Hij trok zijn hoofd tussen zijn schouders en boog voorover naar de aarde, alsof het glibberige slijk bescherming bood. Nu.

Er was niets wat erop leek, zelfs niet het dreunen van treinen of tractoren, dat soms het vlees van je botten leek te schudden. Je ogen, oren, mond gevuld met lawaai. Kaken op elkaar klemmen om niet te schreeuwen. Een groot, gruwelijk kabaal, zwaar en donker daverend in resolute regelmaat. Bof. Bof. Bof. Mensenoren waren er niet tegen bestand. Mensen niet. Hier viel niet tegenop te trainen: marcheren links-rechts, trek tegelijk op, laat de lijn niet breken, bajonet gereed. Bof. Na één dreun waren ze willoze vleesklonten, al hun oefening ten spijt. Het trommelde op je borst en roerde in je maag. Huid, vlees, spier, alles werd week. Het dreunde door tot in het bot, tot in het merg. Hij kokhalsde. Meebewegen, vallen als het moest. Binnen luttele seconden danste je lichaam willoos op de lugubere muziek, alsof het bulderen je ledematen overnam. Er was geen ontkomen aan, de grond schudde mee in hetzelfde ritme – bof, bof – elke stap die je zette, elke duik die je maakte, alles werd bepaald door die sinistere cadans; zelfs het pompen van je bloed paste zich erop aan. Britten en Duitsers, soldaten en paarden – alles bewoog op die bezeten hartslag. Mannen stierven in de maat.

Hij trok zijn voeten een voor een los uit de zuigende modder, en liep, gleed, struikelde. Met de sonore bas van de bommen mengde zich een tweede, moorddadiger melodie. Een hoog, ijzig gieren, als tocht door een kier. Het drukte de lucht uit je longen en perste je oren uit je kop. Een gekmakend fluiten, gevolgd door de klap. Armen, oren, benen, hoofden eraf. Hij bukte. Daar had je er een. Fluit. Klap. Whizz. Bang. Een zuil van rook, stuiptrekkende aarde. Hij viel, veegde de modder van zijn gezicht, krabbelde overeind, glibberde door. Gapende gaten voor zijn voeten, de aarde was een afgrond, een open muil. Verderop strompelde de blonde jongen voort. Hij was er nog. En Garett, waar was Garett? Gehaast keek hij om zich heen, zijn ogen gleden over menselijke vormen; rennend, kronkelend, creperend. Voor hem halveerde een granaatscherf een bovenlijf, de organen golfden eruit. Verderop stortte een man zonder hoofd op zijn knieën. Harvey wendde zijn gezicht af. Ja, daar was hij; de brede rug kaarsrecht tussen vulkanen van modder.

Geschreeuw, snauwen, dreigen. Duitsers? Wie wist het zeker, in de chaos? Als iemand te veel jouw kant op kwam was dat genoeg, dan volstond de bajonet. Blind prikte hij in het rond, schuim op zijn gezicht en in zijn ogen. Daar! Daar! Jij, ja! Tijd om te denken was er niet. Hij moest dóór. Weg uit die gevangenis van geluid. Naar de overkant, waar het lawaai zou stoppen.

Hoe kon Garett zo kalm blijven? Toen de rook optrok zag hij die onverstoorbare rug op een meter of twintig afstand. Die ouwe was veel minder snel en wendbaar en toch leek het alsof niets ter wereld hem kon deren. Hij bleef zo veel mogelijk achter hem. Garett die koelbloedig, achteloos bijna, het niemandsland doorkruiste, terwijl het ook op zijn hoofd bommen regende. De anderen vertraagden hem, met hun klauwende handen en bloedende monden, de wanhoop en waanzin in hun ogen. Maar zolang hij Garett zag, wist hij: hij moest doorgaan.’

KLEIHUID

DE SIGARENFABRIEK VAN ISAY ROTTENBERG

Een paar weken terug mocht ik u berichten over het bestaan van een boek uit het leven gerukt dat mij meteen in de ban had, Het ging om non-fictie maar dan zo in goed proza verwikkeld dat het om ware literatuur ging. Ik bemin werken uit het ware leven geplukt die naar vorm en thema mij bekoren. Ik leg voor u in de schoot de 272 bladzijden tellende, van fotokaternen voorziene paperback De sigarenfabriek van Isay Rotterberg van Hella Rottenberg en Sandra Rottenberg en van uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘De verborgen geschiedenis van een joodse Amsterdammer in nazi-Duitsland’. Ik reikte u reeds de tekst op de omslag van de uitgever aan en om niet in herhaling te vervallen ga ik nu voor die op de site. Dat de historie een literaire dimensie gekregen heeft, ga ik u etaleren door het eerste stuk met de titel Isay Rottenberg integraal aan u door te geven. U zult dan net als ik in de greep van een goed boek komen.

Atlas Contact: ‘Isay Rottenberg neemt in 1932 een sigarenfabriek over in het stadje Döbeln nabij Dresden. Niet zomaar een fabriek, maar de modernste van Duitsland, waartegen de concurrenten een felle campagne voeren. Waarom stapt hij in dit avontuur? En waarom blijft hij als Hitler een half jaar later aan de macht komt? Hella en Sandra gaan op zoek naar het verhaal over zijn verblijf in nazi-Duitsland waarover hun geliefde grootvader, die ze goed hebben gekend, nooit een woord heeft losgelaten. Ze vinden de fabriek terug en binnen ontwaren ze de oude machines. Het stadsarchief bevat een schat aan documenten, zelfs woordelijke verslagen, waarin te lezen is hoe Isay onverschrokken strijd levert om zijn bedrijf te behouden, een strijd die hij tenslotte verliest. Het lukt ze het politieke en economische steekspel om de fabriek, waarin hoge nazi’s zijn betrokken, te reconstrueren. Tijdens het onderzoek leren ze hun grootvader van een onbekende kant kennen. Zij raken ervan doordrongen dat zijn ervaring in nazi-Duitsland cruciaal was voor het besluit zijn gezin te laten vluchten uit bezet Nederland. Een even aangrijpende als boeiende speurtocht: geschiedenis en familieverhaal in één.’

 Hella en Sandra Rottenberg: ‘Isay Rottenberg - ‘Bezittingen tijdens het Holocausttijdperk in voormalig Oost-Duitsland. Deadline 31 december 2014’, stond er vet gedrukt in een advertentie in het ‘Nieuw Israëlietisch Weekblad’. Daaronder volgde een uitleg over een ‘Claims Conference’ die voor erfgenamen van vervolgde en beroofde joden een compensatiefonds had ingesteld. Er was 50 miljoen euro beschikbaar voor ‘late aanvragers’, dat wil zeggen voor mensen die alle eerdere oproepen hadden gemist en die nu nog één kans kregen. Zij hadden nog precies een maand om zich te melden en een claim in te dienen. Bij toeval zagen onze neef Sacha en Hella’s broer Menno de oproep. Ze herinnerden zich ooit iets te hebben gehoord over een fabriek van onze grootvader in Duitsland, die door de nazi’s was geroofd. Ook wij hadden die fabriek weleens door een ouder horen noemen, maar verder wisten we helemaal niets, nada, niente. Niet wat het bedrijf maakte of waar het zich bevond, laat staan wanneer, hoelang en waarom onze grootvader in Duitsland had gewerkt. De advertentie verwees naar een website van de organisatie, voluit geheten The Conference on Jewish Material Claims Against Germany. Daarop stond een lijst met de namen en adressen van voormalige eigenaren en bedrijven. Sacha klikte de lijst open. Tussen de duizenden namen stond de naam van onze grootvader Isay Rottenberg en op dezelfde regel naam en adres van een fabriek: Deutsche Zigarren-Werke, Industriestrasse 2, Döbeln. Een paar woorden slechts, maar ze gaven ons het eerste bewijs dat die fabriek in Duitsland werkelijk bestaan had.

De ontdekking zorgde voor opwinding in de familie. Binnen een maand, zo begrepen we, moesten we aantonen dat Isay Rottenberg de eigenaar was geweest, dat hij onteigend was en dat wij, zeven kleinkinderen, zijn erfgenamen waren. Met de luttele gegevens gingen wij aan de slag. Om de claim te kunnen indienen natuurlijk, maar vooral uit brandende nieuwsgierigheid. ‘Isay Rottenberg’ in combinatie met ‘Döbeln’ en ‘Deutsche Zigarren-Werke’ op internet gaf meteen een resultaat. Het was een bericht uit ‘Der Stürmer’, waarin het blad zijn lezers ‘met vreugde’ meldde dat de jood Isay Rottenberg niet meer de leiding had bij de Deutsche Zigarren-Werke in Döbeln en dat bij deze onderneming geen enkele jood meer werkte. Hiermee hadden we een staartje te pakken van de Duitse geschiedenis van onze grootvader, maar wij hadden geen idee waar we het begin moesten zoeken. Onze ouders konden we het niet meer vragen, ze waren overleden. En in de papieren van hun nalatenschap waren we nergens iets tegengekomen dat enig aanknopingspunt bood. Aanvankelijk leverde de zoektocht weinig op, maar toen we eenmaal in Döbeln waren, maanden later, troffen we een schat aan materiaal. Dat er zoveel documenten waren, kwam door een conflict dat minutieus bleek te zijn vastgelegd.

Concurrenten uit heel Duitsland stelden vanaf 1933 alles in het werk om de Deutsche Zigarren-Werke uit te schakelen, terwijl onze grootvader zich koppig bleef verzetten. Burgemeesters, ambtenaren en ministers van het Derde Rijk in Saksen en Berlijn bemoeiden zich ermee, de Handelskamer, industrieverenigingen, de nsdap en de nationaalsocialistische vakbond kozen positie. Er lagen brieven, notities, verslagen, foto’s, krantenen tijdschriftartikelen in Döbeln, evenals in de archieven van Berlijn, Dresden, Leipzig en Chemnitz, allemaal over de Deutsche Zigarren-Werke en de ruzie over het voortbestaan van de fabriek. Vrijwel van week tot week konden we volgen hoe het conflict verliep, wie aan de winnende hand was en wie er een vuile streek uithaalde. We vonden zelfs stenogrammen van vergaderingen waar onze grootvader de degens kruiste met nsdap-leiders, stadsbestuurders en ondernemers.

Bij de vondst van de stenogrammen bedachten we dat het mooi zou zijn als we zouden achterhalen wie de mannen waren met wie onze grootvader om de tafel zat en hoe zij zich tot hem, een joodse fabrikant, en tot het touwtrekken om zijn bedrijf verhielden. Dit is gelukt. Ook wie in 1935 de roof van de fabriek voorbereidde en hoe dit zijn beslag kreeg bleek keurig te zijn geadministreerd. Door het conflict om de sigarenfabriek konden we het vergrootglas leggen op een doorsnee Duits stadje in de eerste jaren van het nationaalsocialisme. We zagen de omslag van rood naar bruin bestuur gebeuren, we leerden de profiteurs, de meelopers en de slachtoffers van de nieuwe orde kennen, we merkten hoe snel alles gewoon leek door de schijn van wettigheid. En waar belangen en ideologie botsten, wonnen meestal de belangen. Döbeln in de jaren dertig kwam tot leven, we zaten op de eerste rang, alsof we er zelf bij waren. We leerden onze grootvader van een onbekende kant kennen. We kwamen achter een episode waarover de Rottenbergs het zwijgen hadden bewaard, maar die het leven van de familie op zijn kop moet hebben gezet. We zagen wat een eigenzinnige, onverschrokken en onverzettelijke man onze grootvader was. We verbaasden ons erover dat hij in Hitler-Duitsland bleef, strijdlustig, maar ook overmoedig, roekeloos welhaast, blind voor het gevaar. Waarom wij zo weinig over het verblijf in Duitsland van onze grootvader hoorden, vroegen we ons in onze jeugd niet af. Er werd over zoveel gezwegen. Het vooroorlogse leven bleef in mist gehuld. Als er al iets verteld werd, waren het wat losse anekdotes, een coherent verhaal viel er niet van te maken. Hella’s moeder, die de geschiedenis uit de tweede hand kende, had af en toe laten vallen dat de nazi’s opa’s fabriek hadden afgepakt en dat hijzelf in Duitsland gevangen was gezet. Verdere details wist of gaf ze niet. Hella’s vader Alfred sprak er nooit over, Sandra’s vader Edwin evenmin.

Door de oproep in het joodse weekblad schoot het Sandra te binnen dat er één keer iets meer over die fabriek was losgelaten. Dat was bij de begrafenis van haar vader Edwin, in 1997, toen zijn zuster, onze tante Tini, haar jeugd in de jaren dertig ophaalde. Van de toespraken is een opname bewaard en toen we die beluisterden, hoorden we de geëmotioneerde stem van onze tante: ‘Omstreeks 1935 waren er nog maar weinigen in Nederland die zich bezighielden met wat er zich in Duitsland afspeelde. Ons gezin werd echter toen al met een groot drama geconfronteerd. Plotseling was vader verdwenen en wij wisten niet waar, hoe of waarom. Wij rekenden er niet meer op dat hij nog in leven was.’’

 

DEZE DRIE GAAN ALTIJD MEE

Voor hen die niet het eigen ijs maar de vreemde sneeuw opzoeken geef ik drie boeken door die altijd in het valies kunnen. Op het moment van dit schrijven aan u bezorgde vriend van de post, Ruud, de onderhavige werken. Ik geef u nu naast titel, auteur, ondertitel of genre en uitgeverij ook het thema door zoals dat door de uitgever op de omslag verwoord is. Ik opper dat wij later onze leeservaringen met elkaar uitwisselen. Goede dagen, hier of elders. Met een goed boek!

1) Heb  jij haar gezien? – Sophie Hannah – Thriller – The house of books
Cara Burrows verlaat uitgeblust haar man en kinderen, en vlucht naar een wellnessresort. Als ze daar uitgeput haar hotelkamer betreedt blijkt die al bezet. Het foutje van de receptionist doet Cara twijfelen; het meisje dat ze springlevend in de kamer heeft gezien is iemand die ze niet gezien kán hebben: de vermoorde Melody Chapa, wier ouders een levenslange gevangenis uitzitten voor de moord op haar. Cara raakt verwikkeld in een web van leugens en intrige, een gevaarlijk web.

2) In dit leven of het volgende – Demian Vitanza – Roman – Manteau
Toen Demian Vitanza schrijfles gaf in een van de zwaarst beveiligde gevangenissen van Noorwegen ontmoette hij Tariq, een jonge Noors-Pakistaanse gevangene die in Syrië was geweest en er had deelgenomen aan terroristische activiteiten. 'Ik wil dat je mijn verhaal opschrijft', zei hij aan Vitanza. Demian Vitanza, toneelschrijver en een van de beste Noorse schrijvers van dit moment, sprak meer dan honderd uur met een terugkeerder. Het resultaat is een verhaal over een jonge man die gedreven werd door idealisme en een steeds sterker wordende geloofsovertuiging, die zich nu voortdurend vragen stelt bij de gebeurtenissen die hem uiteindelijk midden in de nacht tot aan de Syrische grens brachten. 'In dit leven of het volgende' is een genredoorbrekende roman over een van de meest urgente kwesties van het hedendaagse Europa, maar ook een tijdloos literair werk over het geheugen, de waarheid en de manier waarop we onze eigen verhalen presenteren en rechtvaardigen.

3) Het land achter de heuvels – Jacques Wallage – Politiek als ambacht – Cossee
'Dag ma, je spreekt met de staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,' zei Jacques Wallage vlak na zijn beëdiging over de telefoon. In plaats van hem te feliciteren, waarschuwde zijn moeder hem voor antisemitische reacties. Het typeert de wereld waarin Wallage opgroeide, in een door de oorlog getekend joods ondernemersgezin. Via de mulo, hbs en een studie sociologie beklom Wallage de maatschappelijke ladder, was actief bij de Studentenvakbond en in de gemeentepolitiek. Met Joop den Uyl deelde hij een zielsverwantschap. Tijdens een van zijn eerste debatten als Kamerlid siste Den Uyl hem in zijn oor dat hij de minister achter het spreekgestoelte keihard aan moest pakken. In de Kamer en als staatssecretaris streed hij voor meer gelijke kansen in het onderwijs. Over asielbeleid en de snelheid van de Europese integratie botste Wallage veelvuldig met VVD-leider Frits Bolkestein. Plooien die met een espressootje in een Haags restaurant wel weer werden gladgestreken, ook al bleven zij het over deze zaken fundamenteel oneens. In plaats van minister te worden in het tweede kabinet-Kok, keerde Wallage terug naar 'huis' en werd burgemeester van Groningen. In Het land achter de heuvels blikt Jacques Wallage kritisch terug op de keuzes die tijdens zijn carrière zijn gemaakt - houden die stand in een zich razendsnel veranderende wereld? Hoe om te gaan met populisme en vreemdelingenhaat? Zijn gedachten over het politieke ambacht zijn zelfkritisch en persoonlijk, onderzoekend en met een blik vooruitop het land achter de heuvels, een land dat zich richt op de menselijke maat.

DE SIGARENFABRIEK VAN ISAY ROTTENBERG