02-07-2018

De eerste steen

Ik ga u een boek inloodsen dat gedoopt in geweldig goed proza verschrikkingen en gruwelheden tot thema heeft. Het gaat om een vuistdikke paperback dat de zinloosheid van het oorlogsgeweld verwoordt. Het betreft een geweldig goed geschreven verhaal dat wil aantonen dat mede wil tonen dat het militaire engagement van het Westen in Afghanistan niet aan de orde mag zijn. Ik leg voor u op het doopvont de 640 bladzijden tellende roman De eerste steen van de Deen Carsten Jensen en uitgeverij De Bezige Bij. Ik haast mij het u te zeggen: De eerste steen is naar genre wel een fictief verhaal maar geheel gebaseerd op non-fictie. Zo bracht de in 1952 geboren auteur geruime tijd door in Camp Price, de locatie waar in het door mij te citeren gedeelte de plaats van handeling is. Mijn idee is nu u kennis te doen maken met het virtuoze verteltalent van Jensen, waardoor u meteen in de ban van het verdere verloop van het verhaal geraakt. De eerste vier bladzijden reik ik u aan. Vooraf geef ik u de tekst van de uitgever  op de omslag en doe vervolgens u de suggestie deze pracht van een eigentijds epos in uw reiskoffer te leggen. Dit lijvige verhaal zal uw vakantie nog meer diepgang geven. Nog een vraagje: wilt u de titel al lezende in het achterhoofd houden?

De Bezige Bij: ‘Een groep Deense soldaten komt aan in een militair kamp in Afghanistan. Vierentwintig mannen en één vrouw, onder leiding van de charismatische commandant Rasmus Schrøder. Ze zijn zeer gemotiveerd, uitstekend opgeleid en klaar voor het avontuur. Maar de dagen kruipen monotoon voorbij, tot een landmijn twee soldaten doodt en een steeds ongenadiger spiraal van geweld in gang wordt gezet. Wanneer Schrøder de groep verraadt, verliezen de soldaten elke vorm van controle. De eerste steen is niet alleen een buitengewoon spannende pageturner, maar ook een grootse antioorlogsroman van een uitgesproken tegenstander van westerse militaire bemoeienis in Afghanistan.

Carsten Jensen: ‘’3e Peloton – Witte zone. De witte augustushemel is zo plat als een plafond. Ze kunnen de woestijn aan de andere kant van de muur niet zien. Ze weten dat die er is, oneindig op een manier waarbij ze zich niets kunnen voorstellen. Ze moeten naar de vijand zoeken, terwijl de vijand naar hen zoekt. Hun wacht een spelletje verstoppertje spelen in de leegte. Er bestaat geen lopende band die hen naar hun lot brengt, geen onafgebroken rommelende donder die waarschuwt voor de nabijheid van het front, geen immens bonkend ritme dat hen dreigt te verzwelgen. Over vier maanden gaan ze met verlof, over zes maanden zijn ze weer terug. De oorlog is slechts een periode in hun leven. De pelotonscommandant kijkt naar zijn mannen.
‘Jullie hebben er zelf voor gekozen hiernaartoe te komen. Vergeet dat niet. Jullie zijn hier vrijwillig. Op een dag zal jullie keuze een onderscheiding of een aanklacht zijn.’ Er klinkt lawaai, maar dat komt van hun eigen troepen. Het gebrom in de lucht verraadt de nabijheid van een groot vliegveld, transportvliegtuigen die opstijgen en landen, helikopters met hun klapperende rotorbladen, straaljagers die brullend over de startbaan scheuren. Het is alsof deze oorlog een groot komen en gaan is en helemaal geen vaste plek heeft. ‘Je kunt niet zelf besluiten of je wilt zweten,’ zegt de pelotonscommandant. ‘Je kunt niet zelf beslissen of je diarree of last van verstopping krijgt. Je lichaam is als een auto zonder stuur. Er zit geen versnellingspook of koppeling in, er zijn geen remmen en er is geen gaspedaal. Je bent passagier in een voertuig waarover je geen controle hebt.’

Rasmus Schrøder heeft helderblauwe ogen die, als je ze nauwkeuriger bekijkt, een donkerder tint verbergen, marineblauw of purper wellicht. Zijn lippen zijn knalrood met een perfecte welving die door een klein litteken wordt ontsierd. Hij heeft zich vanochtend niet geschoren. Net als vele anderen is hij van plan een volle baard te laten groeien, alsof de woestijn zelf hun heeft opgedragen dat ze moeten lijken op de vijand die zo lastig te vinden is. Hij noemt Denemarken de Witte Zone, een plek waar het hart vijftig tot zestig keer per minuut slaat, in een gezapig, regelmatig ritme, en waar het leven in een halfslaap wordt geleefd, tevreden en weerloos. Je staat tegenover een gewapende man en je smeekt om je leven in plaats van zijn strottenhoofd te verbrijzelen. De Witte Zone is de zone van de schapen. Ze hebben een continent verlaten en zijn over de helft van een ander gevlogen. Bergen, woestijnen, rivieren en meren. Vlekjes in de leegte verraden de aanwezigheid van een dorpje. Denemarken zou in een plooitussen twee bergketens kunnen liggen. Ze weten niet wanneer ze het luchtruim boven Iran verlaten en de grens met Afghanistan passeren. Wat is een grens, gezien vanaf tien kilometer hoogte? ‘Jullie zijn soldaten. Jullie horen in de Gele Zone, waar je hart honderd keer per minuut slaat. De zone van de waakzaamheid. In de Rode Zone vechten jullie voor je leven. In de Grijze Zone staan jullie met de rug tegen de muur.’ Schrøder houdt hier altijd een pauze. ‘In de Zwarte Zone wacht de paniek. Als de meesten van jullie willen zeggen dat je niet meer kunt, komt dat niet omdat jullie op het punt staan om in te storten. Dat komt gewoon omdat het zwaar is. Als jullie bloed proeven en jullie je hart in je oren voelen kloppen – pas dan zijn jullie kapot.’

Camp Bastion strekt zich in alle richtingen uit. De gravelwegen komen in rechte hoeken bij elkaar en vervolgen hun koers tot de volgende haakse ontmoeting. Er zijn barakken, containers en tenten in dezelfde kleur als het gruis. In de verte liggen de schanskorfmuren, balen met grind bij elkaar gehouden door vilt en gegalvaniseerde staalnetten, snel op te bouwen, snel af te breken. Er is niets wat je blik vangt of opzweept. De lucht trilt in de hitte als een voorbode van komende fata morgana’s. Als het derde peloton zich klaarmaakt de woestijn in te trekken om naar Camp Price te gaan, hangen hun scherfvesten, geweren en bepakking met een nieuw gewicht aan hen vast, die ze tijdens hun training niet hebben gemerkt. Nu wordt het ernst, denken ze. Verwachtingsvol luisteren ze naar het kloppen van hun hart.

Gele zone - Hannah draagt een legergroene tanktop, alle anderen in het derde peloton lopen met ontbloot bovenlijf rond. In Denemarken hebben ze de hele zomer aan hun kleurtje gewerkt, dus de witgloeiende zon van Helmand stoort hen niet. Sommigen hebben getatoeëerde lijven. Anderen hebben nog steeds lege ruggen, torso’s en armen die erop wachten te worden gevuld met kruisen, Deense vlaggen en doodshoofden, of met liefdesverklaringen aan de kameraadschap en abstracte principes, vaak met sierlijke letters in het Latijn geschreven. De lege plekken zijn gereserveerd voor eden van trouw aan het absolute of symbolen daarvan. Ze zijn een marcherend schilderijenkabinet, doeken die wachten op een penseel. Ze zijn allemaal winnaars. Zo denken ze over zichzelf, niet omdat ze ervan uitgaan dat ze een oorlog zullen winnen die al vele jaren bezig is. Ze zijn winnaars omdat ze zo ver zijn gekomen. Ze hebben de training doorstaan. Ze zijn goed genoeg. De verliezers zijn degenen die het onderweg moesten opgeven, omdat ze geen uithoudingsvermogen hadden of domweg niet begrepen wat discipline was. Ze konden dan misschien wel goed omgaan met een automatisch geweer, maar dat is niet genoeg als het er echt om gaat en als je niet snapt dat je ook verantwoordelijk bent voor de man naast je.

Het derde peloton heeft Camp Bastion achter zich gelaten en is gewend aan de nieuwe basis, Forward Operating Base Price, die net als vele andere bases naar een gesneuvelde soldaat is vernoemd. In tenten en containers heeft Camp Price plaats voor vijfhonderd man. Driehonderdvijftig van hen zijn Denen, de rest is Brits. Achter een omheining midden op de basis is een groep Amerikaanse commando’s gehuisvest. Een enkele keer laten de Amerikanen zich zien in het cookhouse, maar er is geen verkeer de andere kant op. Het is verboden Klein-Amerika te betreden. Uitzondering is de uitkijktoren, die zich tussen de tenten van de commando’s verheft en uitzicht biedt op de bergketens in de verte. De barakken in Camp Bastion zijn verruild voor grote donkerbruine tenten uitgerust met airconditioning, die met elkaar zijn verbonden door zwarte plastic roosters, die als paden op het grind zijn geplaatst. Ze zijn op hun eerste patrouille geweest, maar hebben nog niet gevochten. Het landschap is eentonig, behalve langs de rivieroevers, waar de dichtbevolkte Groene Zone ligt, het slagveld met zijn door muren omzoomde boerderijen, maïsvelden en houtwallen, een lemen labyrint vol mogelijke hinderlagen. Mondingsvuur hoort bij deze afwijzende architectuur uit de ijzertijd, en geweersalvo’s horen, net als het gemekker van de geiten en het geschreeuw van kinderen, bij het geluidsdecor. Daar zijn ze aan gewend. Het lawaai van de oorlog is een levensteken. Als ze op patrouille gaan, rijden ze in het midden van Highway 1. Alle verkeer wijkt uit naar de berm of blijft staan. Anders worden er lichtraketten afgevuurd en daarna waarschuwingsschoten. In hun pantserinfanterievoertuigen denderen ze langs twee rijen stilstaande voertuigen.

De angst voor auto- en bermbommen bepaalt hun aanpak. ‘In Irak konden we het verkeer niet dwingen om te stoppen,’ zegt Robert, een van de drie sergeanten van het peloton. Hij is in Irak geweest, niet in de zandbakken in het zuiden, Camp Eden of Camp Danevang, maar als werknemer van een Amerikaans beveiligingsbedrijf in Bagdad. Lijfwacht, gewapende escorte, transport, dat soort werk. Darksky heet de firma. Geen van hen heeft daar ooit van gehoord. Contractor noemt hij het zelf. ‘Huursoldaat,’ zegt Schrøder. In Irak reden ze in hun zilverglanzende Mitsubishi Pajero op de linkerbaan. Aanvallen kwamen altijd van achteren en de chauffeur was het kwetsbare punt. De aanvallers werden naar de passagierskant gedwongen. De achterklep stond open en daar stond een machinegeweer klaar. ‘Menselijke schilden,’ zegt Robert, die al snel wordt omgedoopt tot Irak-Robert. Hij spreekt op een toon alsof hij er alles vanaf weet. ‘Iedereen maakt gebruik van menselijke schilden. Dat deden wij ook. Als we een kruising naderden waarvan we wisten dat we er in een hinderlaag of op een bermbom konden rijden, wuifden we altijd het verkeer door. Auto’s vol gezinnen, vrouwen, kinderen, alles. Dan konden zij ervoor opdraaien. Dat was de standaardprocedure. Zo werkt overleven. Wees een klootzak of sterf.’’’

De eerste steen

Classic Beauties

Ik ga u in twee afleveringen integraal het achtergrondverhaal geven van een tot 13 januari lopende tentoonstelling. Het gaat om Classic Beauties met de ondertitel van ‘Kunstenaars, Italië en de schoonheidsidealen van de 18de eeuw’ en de locatie is De Hermitage Amsterdam. Als u mijn beide verhalen tot u genomen hebt, beschikt u over voldoende bagage om de tocht te maken door de gelijknamige catalogus, die een lust voor het oog en een streling van het gemoed is. Ik citeer de paper: ‘Liefde voor klassieke oudheid - Heel Europa kijkt halverwege de achttiende eeuw met grote interesse naar de opgravingen in Pompeï, Herculaneum en Tivoli. De schoonheid van de kunstschatten die boven de grond komen slaat in als een bom. Ze worden de inspiratiebron voor kunstenaars en wakkeren een verzamelwoede onder de elite aan. Diezelfde elite begint vaker zelf opdrachten aan kunstenaars te verstrekken, en dat veroorzaakt een nieuw kantelpunt in de kunstgeschiedenis: vanaf nu kunnen kunstenaars vrijere keuzes maken. Er wordt uiterste perfectie nagestreefd: een goddelijke schoonheid, nóg verfijnder dan bij de Grieken en Romeinen. Met meer naakt, zij het nog een tikje preuts. Dit kantelpunt betekent de geboorte van het neoclassicisme. Neoclassicisme: een nieuwe wind -  De weelderigheid en heftigheid van de barok komt in het midden van de achttiende eeuw ten einde. Inspiratiebronnen voor de kunsten drogen op, er is behoefte aan nieuwe impulsen. De kunstschatten uit de klassieke oudheid met hun toegankelijke schoonheid bieden nieuwe schwung. Kunstenaars gaan erop teruggrijpen en zo wordt het neoclassicisme geboren. Italië, en Rome in het bijzonder, wordt het centrum van de artistieke vernieuwing.

Vanuit heel Europa reizen kunstenaars naar de Eeuwige Stad om inspiratie op te doen, de klassieken te bestuderen en hun vakmanschap te ontwikkelen. Het neoclassicisme blijft niet beperkt tot de Italiaanse kunstenaars, sterker nog: de stroming krijgt een heel internationaal karakter. Een andere ingrijpende verandering heeft te maken met het opdrachtgeverschap. Waar voorheen de Kerk, koningen en de allerrijksten de opdrachten verstrekten, komen nu ook de lagere adel en welgestelde burgers om de hoek kijken. Zij maken bij hun opdrachten dankbaar gebruik van , de klassieken, waardoor er opeens een veel breder scala aan mogelijke onderwerpen is dan alleen politieke of religieuze. Het neoclassicisme gaat daarin heel veer: het streeft naar pure, ideale schoonheid, die werkelijkheid overstijgt. De stroming is, bijna utopisch te noemen. De kunstenaar is veel vrijer om te kiezen wat hij schildert of beeldhouwt. Niet alle details krijgen evenveel aandacht, de nadruk wordt op specifieke onderdelen gelegd. De afgebeelde figuren worden niet zozeer levende personen, maar lijken wel een ziel te bezitten. Werken met naaktmodellen was niet gebruikelijk in de achttiende eeuw en werd vaak direct als immoreel geïnterpreteerd. Met de klassieke naakten als voorbeeld konden kunstenaars de bezwaren omzeilen en de weergave van het menselijk lichaam perfectioneren. Archeologische opgravingen bestonden al eerder. Al vanaf de late vijftiende eeuw vormde de antieke beeldhouwkunst het zwaartepunt van veel collecties in Italië. De meeste objecten die in en rond Rome gevonden werden, kwamen terecht in privécollecties van vooraanstaande families en in de eerste openbare musea op de Capitolijnse heuvel en in het Vaticaan. Toen begin achttiende eeuw veel lokale families aan rijkdom inboetten, kwamen hun collecties op de markt. Buitenlandse vorsten en edellieden profiteerden van het ruime aanbod en begonnen in te kopen.
Vanaf het midden van de achttiende eeuw begon men opgravingen grondig te documenteren en vooral publiceren. De gedetailleerde stadsgezichten van kunstenaar Giovanni Battista Piranesi worden massaal verspreid, ook in Europa. Kunstenaars en rijke jongelingen – ook vrouwen – beginnen op reis te gaan om de kunst van die wonderbaarlijke opgravingen zelf te aanschouwen.

Grand Tour - Op dat moment is de klassieke oudheid een rage geworden. Jonge welgestelden worden op een culturele kennismakingsreis gestuurd: de Grand Tour. De reis is zeker geen vakantie, het gaat ook om voorbereiding op goed leiderschap en kan tot wel twee jaar in beslag nemen. Op weg naar Rome worden andere belangrijke historische plaatsen in Europa bezocht. Vaak hangen de bezochte locaties en de periode in het jaar met elkaar samen. Pasen wordt bij voorkeur in Rome gevierd, Venetië is een goede plek voor carnaval. Vaak bezochten Grand Tourists ook Florence en Napels. Een bezoek aan die laatste stad lag voor de hand door de ligging vlak bij Pompeï en Herculaneum. De jongelingen doen ervaringen op voor het leven. Ze krijgen niet alleen de gelegenheid de kunst met eigen ogen te bekijken maar maken onderweg ook kennis met medereizigers, wat vruchtbare (handels)contacten oplevert. En uiteraard willen zij ‘de oudheid’ mee naar huis nemen. Ze kopen massaal klassieke en neoclassicistische kunst aan voor de landhuizen thuis. Ook op contemporaine kunstenaars heeft Rome een enorme aantrekkingskracht. De vraag naar reproducties van antieke beelden is zo groot dat veel beeldhouwers vrijwel uitsluitend nog kopiëren.

Voor de schilders is er een apart genre ontstaan, het Grand Tourist-portret. De reizigers laten zich door hun favoriete kunstenaars schilderen in een informele setting met een op de oudheid geïnspireerd decor. Sommige schilders zijn zo geliefd onder de reizigers dat er wachtlijsten ontstaan. Een schets van de reizigers wordt ter plekke gemaakt, het schilderij volgt naderhand en wordt opgestuurd. Naast beelden van mythologische figuren zoeken de verzamelaars portretten van Romeinse keizers om thuis een vorstengalerij te kunnen opstellen. Reliëfs van Romeinse askisten en sarcofagen zijn geliefd om hun decoratieve motieven en verhalende voorstellingen. Beelden worden zoveel mogelijk in gave staat gekocht. Daarom laten handelaren beschadigde beelden sterk restaureren en de ontbrekende delen vakkundig aanvullen door beeldhouwers. Een aantrekkelijk bezit is de complete reeks van ‘Twaalf Keizers’, Julius Caesar en de eerste elf keizers, bekend uit Suetonius’ reeks biografieën ‘Levens van de twaalf keizers’. Mist men een kop, dan wordt er een passend exemplaar gemaakt aan de hand van een voorbeeld in Rome. Door te leveren waar de klant naar vraagt, voorzien beeldhouwers in hun levensonderhoud. Vooral de in deze periode superrijke Engelse lords en Duitse vorsten, later ook de Russische aristocratie leggen zo imposante collecties aan, zoals die van Castle Howard in Yorkshire, die op de Wilhelmshöhe in Kassel en die in de Hermitage in St.-Petersburg. Souvenirs van de Grand Tour: prenten van Giovanni Battista Piranesi Piranesi, van huis uit architect, wordt vooral beroemd om zijn prenten met stadsgezichten van de Romeinse archeologische ruïnes. Zijn etsen worden in heel Europa goed verkocht en ontketenen een ware Ruïnenliebe, die het fenomeen Grand Tour vleugels geven. Zijn werk is vernieuwend, want hij reconstrueert de bouwwerken niet en kiest een ongebruikelijk standpunt op de ruïnes, wat een zeker drama uitlokt. Dit wordt nog versterkt door zijn intelligente gebruik van licht en schaduw. En door de kunst van het weglaten van veel details winnen de werken aan kracht. Zo heeft hij het beeld van Rome in de achttiende eeuw bepaald.
Van Piranesi is in de tentoonstelling een vijftal etsen te zien, die halverwege door vijf andere gravures worden vervangen.

‘Graaf en gravin van het Noorden’ - Een beroemd echtpaar dat op Grand Tour gaat, zijn grootvorst Pavel Petrovitsj, de latere tsaar Paul I, en zijn vrouw Maria Fjodorovna. Pavels moeder Catharina de Grote, stuurt hen in 1781–82 op reis. De tsarina hoopt dat haar zoon op de reis vaardigheden leert om een goed vorst te kunnen worden. Zij reizen incognito onder de naam ‘graaf en gravin van het Noorden’ (comte et comtesse du Nord) door Midden-Europa naar Italië. Er zijn bezoeken aan diverse vorsten om zowel diplomatieke als persoonlijke banden aan te knopen. Ze leren over landsbestuur en legeraanvoering en maken kennis met invloedrijke filosofen en culturele grootheden. Hun reis is als het ware een brede stage. In Italië worden zij begeleid door ciceroni, gidsen die in hoge kringen verkeren, goed op de hoogte zijn van de actualiteiten en ware kunstkenners zijn. Pavel en Maria worden onder meer meegenomen door Johann Friedrich Reiffenstein, die vooral onder Duitse reizigers erg geliefd is en die door Catharina is aangesteld als adviseur, en de Duitse landschapschilder Jacob Philipp Hackert, die het echtpaar rondleidt in Tivoli, het antieke lustoord nabij Rome.

De reis is ook aanleiding om kunst aan te kopen en in opdracht te geven bij de belangrijkste kunstenaars van dat moment. Pavel en Maria kopen tijdens hun reis onder meer werken van Hackert, Angelika Kauffmann en Pompeo Batoni, alsmede een aantal sculpturen. Tussen barok en neoklassiek: Pompeo Batoni -Batoni geboren in Lucca als zoon van een goudsmid, vertrekt al vroeg naar Rome. Net als alle jonge kunstenaars in die tijd bestudeert hij de klassieken en renaissancekunstenaars zoals Rafaël. In zijn werk past hij de strakke klassieke lijnen toe, maar grijpt ook terug naar de renaissance en de vroege barok. Met die mengstijl maakt hij furore en zo rond 1750 reikt zijn roem tot ver buiten Italië. Batoni ontvangt opdrachten uit de hoogste kerkelijke kringen en de meest gerenommeerde hoven van Europa. De Grand Tourists, vooral die uit Engeland, willen graag worden vereeuwigd door deze befaamde schilder. In 1750 vestigt Batoni zich met zijn grote gezin in een huis vlak bij de Spaanse Trappen, midden in de kunstenaarswijk. Die wijk is dan al dé bestemming in menig Grand Tour, zoals die van graaf Kirill Razoemovski, die in 1766 zijn ‘Hercules op een tweesprong’ aanschaft en Batoni zijn portret laat schilderen. Paul en Maria kopen tijdens hun reis Batoni’s monumentale schilderij ‘De Heilige Familie’. Naast twee andere grote doeken van hem zijn deze werken te zien in de tentoonstelling.’

Classic Beauties

Waarom schrijven?

Ik vlij voor u neer een macht en een pracht collectie van geschriften die als non-fictie een inleiding en een aanvulling zijn op de fictieve werken van een onlangs overleden schrijver. Anders gezegd, ik leg op uw leestafel de in druk verschenen en de niet eerder gepubliceerde essays van Amerika’s grootste naoorlogse auteur, die het vooral over de thema’s Amerika, de Joodse middenklasse en de woekerende drang naar seks met zijn lezers wilde hebben. Ik heb het over de 520 bladzijden tellende hardcover Waarom schrijven? van Philip Roth en De Bezige Bij met de ondertitel ‘Verzamelde non-fictie 1960-2013’. In de voorbije decennia mocht het met u hebben over Roths werken als Portnoy’s klachtDe ghostwriterAmerikaanse pastoraleDe menselijke smet en Het complot tegen Amerika. Ik prijs u en mij gelukkig dat wij deze boeken tot ons mochten nemen. Met een knipoog naar de voor velen komende vrije weken geef ik nu integraal het voorwoord van Philip Roth en laat dat vooraf gaan door de tekst van de uitgever op de wikkel van Waarom schrijven?. Op uw vakantie uit of thuis is het goed toeven met deze non-fictie, die de fictie nog beter doet vatten.

De Bezige Bij: ‘Naast zijn ongeëvenaarde literaire carrière heeft Philip Roth ook veel non-fictie geschreven over een groot aantal onderwerpen, waaronder de schrijvers die hij bewondert, zijn eigen werk, het creatieve proces en de Amerikaanse cultuur. In Waarom schrijven? wordt voor het eerst al dit werk verzameld in een band. Het bevat de eerder verschenen essaybundels ‘Lectuur van mijzelf en anderen’ en ‘Over het vak’, maar ook veel stukken die ofwel herzien zijn, of nooit eerder gepubliceerd. Waarom schrijven? geeft een prachtig beeld van de gedachtewereld van een van Amerika's grootste schrijvers en is onmisbaar voor de literatuurliefhebber in het algemeen, en voor de vele fans van Philip Roth in het bijzonder.’

Philip Roth: ‘De eerste hier afgedrukte teksten behoren tot een vroege en omstreden periode van mijn schrijversloopbaan. Ze zijn opgenomen voor de goede orde – in mei 2014, vijfenvijftig jaar nadat mijn verhaal ‘Defender of the Faith’ in ‘The New Yorker’ was verschenen en prompt door massa’s joodse lezers van dat tijdschrift als beledigend voor joden werd beschouwd, ontving ik een eredoctoraat van de Jewish Theological Seminary dat, naar ik vertrouw, het einde betekende van het antagonisme van joodse instanties en het joodse establishment dat begonnen was toen ik omstreeks mijn vijfentwintigste mijn carrière als gepubliceerd schrijver begon. De publicatie van ‘Portnoy’s Complaint’ (1969) – dat een veel groter lezerspubliek bereikte dan enig ander boek van mijn hand daarna nog zou doen – deed bijzonder weinig om dit conflict te verzachten en verklaart waarom hier verschillende stukken worden herdrukt waarin de oorsprong van dat controversiële boek, de verbazingwekkende ontvangst die het te beurt viel en de blijvende invloed ervan op mijn reputatie in sommige kringen, zoal niet langer als antisemiet dan toch, nauwelijks minder kwetsend, als vrouwenhater, worden onderzocht. (Zie het interview met ‘Svenska Dagbladet’.)

Zevenentwintig van mijn eenendertig gepubliceerde boeken zijn romans. Behalve Patrimony (1991), waarin mijn vaders terminale ziekte en dood worden beschreven, en The Facts (1988), een korte autobiografie over mijn ontwikkeling als schrijver, vindt de non-fictie die ik geschreven heb voornamelijk haar aanleiding in een provocatie – een antwoord op de beschuldigingen van antisemitisme en joodse zelfhaat – of een verzoek om een interview door een serieuze periodiek, of een bevestiging van mijn aanvaarding van een prijs, of ter gelegenheid van een belangrijke verjaardag of het overlijden van een vriend.

Het stuk over Franz Kafka waarmee dit boek begint, werd geschreven nadat ik met veel plezier een semester had doorgebracht aan de universiteit van Pennsylvania met het geven van colleges over alle grote fictiewerken van Kafka, samen met zijn gekwelde Brief aan vader en zijn biografie door Max Brod. Dit hybride essay-verhaal was een eerste proeve van een benadering die ik in uitgebreidere vorm weer zou toepassen in The Ghost Writer (1979) en The Plot Against America (2004): het verzinnen van de geschiedenis zoals die niet werkelijk is gebeurd, zoals in ‘I Always Wanted You to Admire My Fasting’ door het illusoire oproepen van Kafka’s jaren in Amerika als een – mijn – leraar Hebreeuws, en jaren later door het verzinnen van alternatieve biografieën van Anne Frank en vervolgens van Charles Lindbergh en van mijn eigen naaste familie. In het essay ‘Mijn uchronie’, geschreven voor ‘The New York Times Book Review’ als begeleiding van de bespreking van ‘The Plot Against America’, leg ik uit welke strategieën ik heb gebruikt om een geloofwaardige werkelijkheid te maken van een denkbeeldig Amerika in de jaren 1940 dat zich onder president Lindbergh met nazi-Duitsland had gelieerd. Van 1977 tot 1988 woonde ik de helft van elk jaar in Londen en vanuit die standplaats ontstonden de belangrijke interviews in ‘Shop Talk’ (‘Over het vak’ [2001]) dat hier in zijn geheel is herdrukt. Ivan Klíma in Praag, Milan Kundera in Praag en Parijs (en Londen en Connecticut), Primo Levi in Turijn, Aharon Appelfeld in Jeruzalem, Edna O’Brien in Londen – al deze belangrijke schrijvers waren hoogstens een paar uur vliegen van mijn huis in Londen verwijderd, dus kon ik in die jaren gemakkelijk heen en weer reizen en de vriendschappen cultiveren en genieten waaruit deze gesprekken zijn ontstaan. Aan Ivan en Milan was ik in 1973 al voorgesteld, vijf jaar na het echec van de Praagse Lente, in het totalitaire communistische Praag, en in de toespraak ‘Een Tsjechische leerschool’, gehouden voor de Amerikaanse pen in 2013, geef ik een beeld van de beladen omstandigheden van onze ontmoetingen na die tijd.

Toen ik naar Italië ging om Primo Levi te ontmoeten bij hem thuis in de herfst van 1986, hadden we elkaar in het voorjaar al gesproken in Londen, waar hij een aantal lezingen kwam geven en waar een gemeenschappelijke vriend ons had samengebracht. Wat een ‘gezonde, evenwichtige’ indruk maakte hij op mij, die vier dagen waarin we urenlang praatten in zijn studeerkamer in Turijn. Wat een levendige, opgewekte man! Benijdenswaardig geworteld, zo beschreef ik hem in de inleiding tot ons gesprek, ‘grondig aangepast aan de totaliteit van het leven om hem heen’. In de maanden die volgden op mijn bezoek, waarin wij contact hielden via e-mail en ik hem uitnodigde mij in Amerika te komen bezoeken wanneer ik het volgende jaar thuis zou zijn – geloofde ik een nieuwe, fantastische vriend te hebben gemaakt. Maar de vriendschap zou zich nooit kunnen ontwikkelen. In het voorjaar pleegde hij zelfmoord, deze grote schrijver die ik nog maar een paar maanden tevoren op grond van zijn alerte, levendige manier van doen voor zo gezond en levenslustig en geworteld had gehouden.

Het boek eindigt met een toespraak die ik op 19 maart 2013 heb gehouden tijdens de viering van mijn tachtigste verjaardag in mijn geboorteplaats Newark, in het Billy Johnson Auditorium van het Newark Museum, voor een gehoor van enkele honderden gasten en vrienden. Ik heb nog nooit zó van een verjaardag genoten. Onder de aanwezigen waren sommige van mijn oudste, levenslange vrienden, jongens met wie ik in de wijk Weequahic van Newark was opgegroeid, en vele van de talrijke andere vrienden die ik in de loop van een heel leven overal heb gemaakt. De avond werd georganiseerd door de Philip Roth Society en het Newark Preservation and Landmarks Committee, en mijn praatje werd voorafgegaan door opmerkingen over mijn werk door Jonathan Lethem, Hermione Lee, Alain Finkielkraut en Claudia Roth Pierpoint. Ik werd ingeleid door de grote Ierse romanschrijfster Edna O’Brien, met wie ik al decennia bevriend ben en die, misschien tot verbazing van sommige aanwezigen maar niet van mij, zei: ‘De beslissende invloed op hem zijn zijn ouders, zijn vader Herman, de hardwerkende jood in een niet-joodse verzekeringskolos, en de moeder die trouw het huishouden bestierde.’ Ik besloot mijn toespraak die avond (‘De meedogenloze intimiteit van fictie’) met het voorlezen van een fragment uit ‘Sabbath’s Theater’, een scène uit het laatste deel van de roman waarin Mickey Sabbath, meer dan ooit geïsoleerd en dieper dan ooit in de rouw, de dodenakker aan de kust bezoekt waar al zijn geliefde familieleden begraven liggen. Een van hen is Morty, de oudere broer die hij aanbad, die met zijn bommenwerper boven de door Japan bezette Filippijnen was neergeschoten, slechts enkele maanden voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, toen Sabbath nog een kwetsbare jongen was – het is dan ook deze onvoorstelbare slag die hem treft in zijn kinderjaren die voor Sabbath voor alles wat daarna komt bepalend zal zijn. Deze scène op de begraafplaats eindigt ermee dat Sabbath op elk van hun zerken een kiezelsteentje legt en met een gemoed vol van de tederste herinneringen aan hen allen heel eenvoudig tegen zijn doden zegt: ‘Hier ben ik.’ Dat zeg ik nu ook. Hier ben ik, zonder de vermommingen en verzinsels en kunstgrepen van de roman. Hier ben ik, ontdaan van de goocheltrucs en ontbloot van al die maskers die mij de vrijheid van verbeelding hebben geschonken die ik als schrijver van fictie heb kunnen opbrengen.’

Waarom schrijven?

Een zomerkwintet

Op de valreep van de voor velen van ons vrije weken geef ik u het thema van een kwintet pas verschenen werken. Ik gebruik daarvoor de tekst van de uitgever op de omslag. De ons bekende uitgeverijen staan garant voor de beloofde inhoud in hun boeken. Ik noteer titel, schrijver, ondertitel of genre en uitgever. Uw periode van vrijaf zal door deze pas verschenen publicaties nog meer diepgang krijgen. Wij komen over deze vijf nog met elkaar te spreken. U kunt echt uw voordeel doen met deze titels.
 
De zee van meneer Max – Liebermann - Annette Fienig en Koos Meinderts – Kunstprentenboek – Leopold
Meneer Max schetst overal en iedereen die hij tegenkomt. Ook de meisjes van het Burgerweeshuis. Hij wil een portret van een van hen maken, maar dat vindt de directrice niet goed. Hij mag wel een kostuum lenen, zodat hij een echt net meisje kan schilderen.  "Nee,' zegt meneer Max. "Ik schilder mensen zoals ze zijn.' Martha's moeder is dood. En haar vader? "Hij is op zee,' zegt ze. De zee die ze nog nooit heeft gezien. Meneer Max neemt de meisjes een dagje mee naar het strand. Max Liebermann is Duitslands bekendste impressionistische schilder. Aan het begin van zijn carrière kwam hij naar Nederland om het werk van Frans Hals te bestuderen. Hij raakte bevriend met de schilders van de Haagse School en keerde jaar na jaar terug om naast sociale onderwerpen zijn geliefde Noordzee te schilderen. 

Natuurbescherming als hartstocht – Frank Saris – Victor Westhoff (1916-2001) – ISVW Uitgevers
Victor Westhoff was een Nederlands bioloog en natuurbeschermer. Als geen ander bracht hij na de oorlog een doorbraak teweeg in het denken over natuurbescherming en natuurbeheer. Hij was pionier en koploper in uiteenlopende vakgebieden als plantensociologie, vegetatiekunde en natuurbehoud en schreef invloedrijke boeken over planten in het Nederlandse landschap.
Als autoriteit op het terrein van de natuurbescherming zijn de denkbeelden van Westhoff over het ingrijpen van de mens in zijn omgeving nog steeds van groot belang. Het voortbestaan van onze natuur ging Westhoff na aan het hart, niet alleen omdat zij een eigen recht op leven heeft maar ook omdat zij de hoogste en meest directe bron van schoonheid vormt. Hij schreef hierover vele bloemrijke gedichten. Een uniek mens van wie tot op heden nog geen biografie was verschenen. Die omissie vult Natuurbescherming als hartstocht op.

Patriotten – Pascal Engman – Thriller – Uitgeverij Q
Er breekt paniek uit in Stockholm wanneer blijkt dat een prominente journalist vermoord is omdat ze zich voor multiculturalisme en tegen extreemrechts had uitgesproken. Haar collega's bij de krant ontvangen dagelijks doodsbedreigingen op sociale media en vrezen voor hun leven.
De extremist die verantwoordelijk is voor de moord vindt dat Zweden door leugens van de media nog steeds niet doorheeft hoe groot de dreiging van de islam is, en gaat verder met de volgende fase van het plan. Tot de bloedstollende ontknoping is niemand meer veilig in Stockholm. Patriotten is een donkere actiethriller over wat er kan gebeuren als extremistische dreigementen op sociale media in de praktijk worden gebracht. In dit debuut van Zweeds thrillertalent Pascal Engman worden politieke en sociale maatschappelijke angsten werkelijkheid.

Het Amsterdam van Johan Cruijff – Sytze de Boer – Wandelgids – Nieuw Amsterdam
Waar in Amsterdam werd Johan Cruijff geboren? Waar ging hij naar school? In welke Amsterdamse huizen woonde hij? Waar leerde hij zijn grote liefde Danny kennen? Het Amsterdam van Johan Cruijff is een rijk geïllustreerd boek vol interessante verhalen en anekdotes over de Amsterdamse jaren van Johan Cruijff. Met Johan gaan we terug naar de jaren vijftig in Amsterdam-Oost, de swinging sixties rond het Leidseplein en de historische voetbalgrond die nog steeds in het Olympisch Stadion ligt. Het Amsterdam van Johan Cruijffvoert ons van Betondorp naar het centrum van de stad, van de Jordaan naar Amsterdam-Zuid, en we maken ook nog een uitstapje naar Vinkeveen. Uiteraard brengt het boek ons in de Amsterdam ArenA, die vanaf medio 2018 als eerbetoon aan de bekendste Amsterdammer een nieuwe, trotse naam draagt: Johan Cruijff ArenA.

Moord op Spinoza – prof. Dr. David Pinto en prof. Dr. Paul Cliteur – De opstand tegen Verlichting en Moderniteit – Aspekt
Met Moord op Spinoza bedoelen wij dat het modernistische wereldbeeld dat hij introduceerde, tegenwoordig, geheel tegen alle verwachtingen in, zwaar onder druk staat. Bijna wekelijks vindt er wel een aanslag plaats die wordt opgeëist door IS of een andere islamitisch-terroristische groepering. Die aanslagen worden gemotiveerd door de terroristen zelf onder verwijzing naar een premodern, meer specifiek theoterroristisch, wereldbeeld. Zij spreken in negatieve termen over democratie en willen die vervangen door een theocratie. Zij bekritiseren individuele rechten van de mens en komen op voor de rechten van Allah. Ook het integratiebeleid in westerse samenlevingen staat aan een voortdurende kritiek bloot. Leiders als Erdogan geven onverbloemd aan dat de Duitse Turken zich helemaal niet dienen aan te passen aan de Duitse rechtsorde. Soortgelijke opmerkingen maakt ook de koning van Marokko. Marokkanen moeten Marokkanen blijven en vooral geen westerlingen worden.