02-10-2017

DE KONINGIN VAN PARAGUAY

Een prachtig geschreven werk over een bijkans vergeten amoureuze affaire in een in Europa bijkans vergeten politieke strijd leg ik in de etalage. Het boek bevestigt nog eens hoe non-fictie kan fascineren op voorwaarde dan wel dat die in literaire vorm gestalte heeft gekregen. Ik heb het over de 394 bladzijden tellende paperback De koningin van Paraguay van Willem de Bruin en Atlas Contact met de ondertitel ‘Liefde in een vergeten oorlog’. Door de 23 hoofdstukken gaan wij hier over een week een verkennende leestour maken. Als voer voor onderweg reik ik u de tekst van de uitgever op de omslag aan en het door de auteur himself gezegde in de rubriek  - onder redactie van Paul van der Steen ‘Vandaar dit boek’ in het dagblad Trouw  van voorbije 23 september. U weet nu dat het boek bestaat en dat het thema aansprekend is.

Atlas Contact: ‘Een Ierse emigrante begint in Parijs een carrière als courtisane, wordt de maîtresse van een Zuid-Amerikaanse dictator en raakt betrokken bij een van de bloedigste conflicten uit de moderne geschiedenis; weinig vrouwen in de negentiende eeuw leidden zo’n dramatisch leven als Elisa Alicia Lynch (1833-1886). Als geliefde van Francisco Solano López, president van Paraguay, bekleedde Elisa Lynch nimmer een officiële functie, maar als ‘ongekroonde koningin’ van deze Zuid-Amerikaanse republiek bezat zij veel macht. Het leven van Elisa Lynch leek in dat opzicht veel op dat van de vrouw die anderhalve eeuw later de echtgenote werd van de president van Argentinië: Evita Perón. Beide vrouwen wisten zich vanuit een officieuze plek in het centrum van de macht te manoeuvreren. Beiden waren een belangrijke steunpilaar van het bewind van hun geliefde en beiden werden gehaat door de elite. Maar waar Evita Perón wereldfaam verwierf, is Elisa Lynch vrijwel vergeten. Hetzelfde geldt voor de Paraguay-oorlog, een conflict dat honderdduizenden mensen het leven kostte.’

Paul van der Steen: ‘Elisa Lynch werd nooit de koningin waar ze van droomde - Dat Elisa Lynch (1833-1885) een verleden als courtisane had, was in Paraguay snel bekend. De elite in dat land en buitenlandse diplomaten traden haar daardoor bevooroordeeld tegemoet. Maar wie haar had meegemaakt, raakte onder de indruk van haar verschijning en inhoud. Getuigen noemen haar zelfbewust en intelligent. Francisco López zou zijn vader, de dictator van Paraguay, opvolgen, toen hij Elisa in 1854 in Parijs tegenkwam. Het bleef niet bij een vluchtige liaison. López nam Lynch mee. Haar wachtte een toekomst als first lady van een onbekend, maar veelbelovend land. López hield haar eerst zorgvuldig buiten beeld, ook om zijn kansen op het presidentschap niet te vergooien. Toch wist Lynch snel macht en rijkdom te verwerven.
En toen raakte Paraguay in 1865 in oorlog met Brazilië, Argentinië en Uruguay. Dat duurde vijf jaar en bracht het land aan de rand van de afgrond. Honderdduizenden Paraguayanen lieten het leven en uiteindelijk ook López.

Na mijn vertrek als journalist bij de Volkskrant schreef ik ‘Je moet hier zijn geweest. De geschiedenis van Nederlands Barbizon’, over Oosterbeek als kunstenaarskolonie. Ik ben in dat dorp geboren en getogen. Latijns-Amerika is een andere liefde van me. Die gaat terug tot mijn middelbareschooltijd. Het gebied stond toen veel meer in de belangstelling dan nu. Het gold toch een beetje als het continent van de toekomst. Er hing ook een romantische waas om: het was een deel van de wereld vol pioniers, avonturiers en revolutionairen. Paraguay fascineerde me altijd extra. Dat was het zwarte gat van Zuid-Amerika. In de negentiende eeuw was dat trouwens nog veel sterker het geval. Het was echt terra incognito. Zelfs de buurlanden beschikten tijdens de Paraguay-oorlog niet over deugdelijke kaarten. Alle terrein moest ter plekke worden verkend en in beeld worden gebracht. Kort na de afzetting van dictator Alfredo Stroessner in 1989 heb ik het land voor het eerst bezocht. Toen stuitte ik voor het eerst op de figuur van Elisa. Het gegeven van zo’n Ierse aan de zijde van een van de beruchtste dictators van Zuid-Amerika fascineerde me. Het verhaal bleef in mijn hoofd zitten.

Voor het boek heb ik nu de twee geschiedenissen verweven: het verhaal van de bloedige Paraguay-oorlog en dat van Elisa Lynch. Waar ik twijfel over de precieze toedracht, heb ik dat ook eerlijk opgeschreven. Bijvoorbeeld over het begin van de oorlog. Paraguay viel Brazilië aan en stortte het land in een uitzichtloos conflict. Maar evengoed kun je het zien als een vlucht naar voren. Als Paraguay had afgewacht, was het waarschijnlijk aangevallen. Mijn eindoordeel over ‘La Lynch’ is ook genuanceerd. Het voert te ver om haar aan te wijzen als de kwade genius, de vrouw die López aanzette tot een gruwelijke oorlog, omdat ze droomde van een bestaan als keizerin van Zuid-Amerika. Zelf heeft ze zich later als apolitieke figuur afgeschilderd. Anderen hebben haar juist gedemoniseerd en haar rol uitvergroot. Berekenend was Lynch wel. Ze speelde geen alles of niets, maar wedde tijdens de oorlog steeds op twee paarden, een toekomst aan de zijde van López en een zonder hem in Europa. Tot op het laatst van de strijd maakte ze zich schuldig aan zelfverrijking. In Paraguay leeft de oorlog nog steeds, ook omdat die ten grondslag ligt aan de nog altijd marginale positie van het land. De figuur van Lynch leeft minder. Er is wel een grote straat in de hoofdstad naar haar genoemd. Die kruist - heel treffend - de straat die heet naar Carlos López.’

1947

Op een van de schappen in onze boekenkast staat een uit de historie gegrepen rijtje werken. De titels ervan zeggen welk jaar in het onderhavige werk in the picture is gezet. Ik noem 1916, 1924, 1933, 1945, 1953, 1968 en 1989 en bij u gaan er wellicht lichtjes knipperen omdat u gebeurtenissen uit die jaren voor de geest kunt halen. Aan die rij kan ik nu een gloednieuwe uitgave toevoegen. Het gaat om de 278 bladzijden tellende paperback 1947van Elisabeth Åsbrink en uitgeverij Thomas Rap met de ondertitel ‘Hier begint het heden’. Op de achterkant verklaart de uitgever de subtitel van de Zweedse journaliste: ‘Met de mooiste scherven die zij vond legt Elisabeth Åsbrink een caleidoscopisch mozaïek van een jaar dat nog steeds resoneert.’ Het jaar 1947 klinkt nog steeds door op het podium van de wereld. Ik zeg ‘wereld’ omdat  Åsbrink vooral de signalen opvangt uit de hele aardbol en daarbij die van Nederland niet hoort omdat daar weinig geschiedde dat de wereld schokte. 1947 herbergde een zeer lange en zeer strenge winter en lange tijd de warmste zomer (in 2003 werd het record verbroken!). Op 18 februari van dat heuglijke jaar werd de Elfstedentocht gereden met Jan van der Hoorn als winnaar van de tocht der tochten. Op 21 augustus zag onze zus Gerdina Wilhelmina het levenslicht en voerde onze neef Jan van Campen in Nederlands - Indië zijn strijd in de zogenoemde politionele actie. Ook hielden wij als gezin vakantie in een huisje in Leersum en mocht ik groenteboer Van ’t Hoof helpen bij het bedienen van zijn klanten in Kralingseveer.
Dat 1947 veel meer in de mars had etaleert 1947 op tintelende en literaire wijze. Åsbrink verpakt opmerkelijke historie in mooie taal! Dat bewijst zij al meteen; met de proloog en de eerste week van januari. Ik geef die tekst aan u door maar eerst citeer ik de uitgever met de volledige tekst op de omslag.

Thomas Rap: ‘Zij die de oorlog verloren, de fascisten, zijn op de vlucht. Ze moeten weg, ver weg: naar Zuid-Amerika. In Polen wordt een half miljoen mensen wegens collaboratie aangeklaagd. Simone de Beauvoir vliegt naar New York, waar ze verliefd wordt op de schrijver Nelson Algren. De Engelsen, die al druk genoeg zijn met hun eigen puin, willen van Palestina af. Lord Mountbatten voert gesprekken met Nehru en Gandhi over de toekomst van India. Christian Dior presenteert in Parijs zijn eerste collectie. In Egypte begint de zoon van een klokkenmaker een nieuwe beweging: de moslimbroederschap. Duizenden, honderdduizenden vluchtelingen trekken door Europa, op zoek naar een nieuwe plek om te leven, op zoek naar een toekomst. In de haven van Marseille ligt een wit passagiersschip. De mensen aan boord willen naar een land dat nog niet bestaat. Ze willen naar Israël. Met de mooiste scherven die zij vond legt Elisabeth Åsbrink een indrukwekkend mozaïek en vormt ze een caleidoscopisch beeld van een jaar dat nog steeds resoneert. Nooit eerder waren misdrijven die door een staat waren gepleegd voor de rechter gebracht, nooit eerder was vastgesteld dat een natie verantwoordelijk was voor haar daden en nooit eerder waren misdaden die in opdracht van een regeringsleider waren gepleegd, benoemd en gerechtelijk vervolgd.

Elisabeth Åsbrink: ‘De tijd loopt niet helemaal zoals de bedoeling is. Op 1 januari 1947 schrijft The Times dat de Britten niet op hun uurwerken kunnen vertrouwen. Om er helemaal zeker van te zijn dat de tijd is waarvoor hij zich uitgeeft, moeten ze luisteren naar de BBC, die extra journaals gaat inlassen over hoe laat het werkelijk is. Elektronische uurwerken worden beïnvloed doordat de elektriciteit vaak uitvalt, maar ook mechanische uurwerken moeten worden nagekeken. Misschien komt het door de kou. Misschien wordt het beter. Tijdens de blitzkrieg is er boven Groot-Brittannië voor bijna 50.000 ton aan bommen gedropt. Meer dan 4,5 miljoen gebouwen zijn beschadigd. Kleinere steden op het platteland zijn nagenoeg weggevaagd, zoals de Schotse havenstad waar de bomaanvallen zelfs een eigen naam hebben gekregen: Clydebank Blitz. In de Oostenrijkse stad Wiener Neustadt stonden ooit 4.000 gebouwen. Nu zijn er nog maar 18 intact. In Boedapest is de helft van de huizen onbewoonbaar. In Frankrijk zijn in totaal 460.000 gebouwen verwoest. In de Sovjet-Unie zijn 1700 stadjes en dorpen totaal verwoest. In Duitsland zijn rond de 3,6 miljoen huizen kapotgebombardeerd, een vijfde van de woningen in het land. De helft van de woningen in Berlijn is onbewoonbaar. In heel Duitsland zijn meer dan 18 miljoen mensen dakloos. Nog eens 10 miljoen mensen in Oekraïne zijn dakloos. Ze hebben allemaal beperkt toegang tot water en sporadisch toegang tot elektriciteit, daar moeten ze het mee zien te doen. Mensenrechten bestaan niet, er is nauwelijks iemand die het begrip ‘genocide’ kent. De overlevenden hebben net een begin gemaakt met het tellen van hun doden.

Velen reizen naar huis maar vinden dat niet terug, anderen reizen overal naartoe, behalve naar waar ze vandaan komen. Het platteland van Europa is verwoest, leeggeroofd en ligt gedeeltelijk onder water nadat dijken zijn doorgestoken. Bouwland, bossen, boerderijen – het leven, voedsel en werk van mensen – het ligt allemaal onder as, is bedekt door modder. Griekenland is tijdens de Duitse bezetting een derde van zijn bossen kwijtgeraakt. Meer dan 1.000 dorpen zijn in brand gestoken. In Joegoslavië is meer dan de helft van het vee gedood en de roof van graan, melk en wol heeft de economie geruïneerd. De legers van Stalin en Hitler trokken niet alleen een spoor van verwoesting waar ze oprukten, ze kregen ook nog eens de opdracht alles te vernietigen tijdens hun terugtocht. De tactiek van de verschroeide aarde moest ervoor zorgen dat er niets overbleef voor de troepen van de vijand. In de woorden van Heinrich Himmler: ‘Er mag geen mens, geen enkel stuk vee, geen kwintaal graan, geen spoorlijn achterblijven… De vijand moet een landstreek aantreffen die totaal verbrand en vernield is.’ Nu, na het einde van de oorlog, is iedereen op zoek naar horloges – ze zijn gestolen, verstopt, vergeten of verloren. De tijd blijft onduidelijk. Wanneer het ’s avonds in Berlijn acht uur is, is het in Dresden zeven uur maar in Bremen negen uur. In de Russische zone geldt de Russische tijd, terwijl de Britten in hun deel van Duitsland de zomertijd invoeren. Als iemand vraagt ‘Hoe laat leven we?’, antwoorden de meeste mensen dat ze in het duister tasten. Dan doelen ze op hun verdwenen horloge. Of toch op de tijd?

Januari Arab al-Zubayd Hamdeh Jomá is een meisje met een sterk karakter, maar er is een grens. Die komt dichterbij. Zodra de man met zijn magische doos in het dorp verschijnt, roept hij de kinderen. De kleintjes moeten hun moeders om korrels vragen, de groten moeten stelen, maar ze moeten allemaal komen kijken naar de toverdoos waarvan de man beweert dat die suiker eet en snoepjes uitpoept. Daar moeten ze om lachen en ze betalen hem met bulgur, linzen en haver. Hij vertelt zijn verhalen en laat zijn plaatjes zien die verhalen worden zodra hij een slinger in de kartonnen doos steekt en daaraan draait. Hamdeh is zestien jaar en kan geen genoeg krijgen van de magie van de bewegende beelden. Ze steelt haar moeders brood om de man te betalen, pakt uit de voorraad handenvol linzen. Opeens schiet haar te binnen dat haar oom een heleboel kippen en vijf hanen heeft. Als hij een middagdutje doet, sluipt ze naar binnen om eieren te stelen – allemaal om de beelden opnieuw te zien bewegen, over helden en vrijheidsstrijders te horen, te voelen hoe de wereld groter wordt. Maar als ze op het punt staat met de eieren de tent van haar oom te verlaten wordt hij wakker. Hij grijpt haar en haalt uit. De eieren vallen kapot en die nacht slaapt Hamdeh met een smoezelig schort in een grot om zijn boosheid te ontvluchten. Maar die ebt weer weg. Elke avond als hij klaar is met vertellen sluit de man met de toverdoos met dezelfde woorden af: Dit is de duisternis, dit is de nacht.

Washington In het Oval Office van het Witte Huis zit president Truman zijn dagboek bij te houden. Op 6 januari is hij vroeg wakker. Hij kan nog een paar uur werken voordat hij naar het treinstation wandelt om zijn gezin op te halen. Een goede wandeling van vijfendertig minuten, noteert hij in zijn dagboek, en het stemt hem gelukkig dat zijn vrouw en kinderen terug zijn. Het is een hel om alleen in de grote witte gevangenis te verblijven. ’s Nachts knappen en kraken de vloeren. Hij heeft er niet veel fantasie voor nodig om de oude James Buchanan te zien ijsberen, vol zorgen over een wereld die hij niet onder controle heeft. In feite lopen er een heleboel verdoemde presidentiële geesten de trappen op en af, klagend over alles wat ze beter hadden moeten doen en alles waar ze niet aan toegekomen zijn. Enkele van zijn overleden voorgangers blijven weg, schrijft Truman in zijn blauwe dagboek. Die hebben gewoon geen tijd, zijn te druk bezig met het beheersen van het hemelrijk en het regeren van de hel. Maar de rest, gekwelde stakkers van presidenten die niet tot hun recht zijn gekomen, vindt geen rust. Het Witte Huis is een helse plek.
Londen Op 7 januari wordt bekendgemaakt dat vijfhonderd vrouwen hun baan bij het London Transport System zullen verliezen. Ze worden naar huis gestuurd. De komende maanden zullen alle vrouwelijke conducteurs op de Londense bussen en trams worden ontslagen. In totaal tienduizend. De mannen zijn terug.’
 

1913

Mocht ik hierboven in onze boekenrubriek 1947 bij u introduceren, nu gaan wij verder terug in de tijd. Naar het jaar waarin onze vader zaliger op 7 februari het levenslicht voor het eerst in de ogen kreeg. Ik leg voor u op de leestafel de 320 bladzijden tellende, om de maand geïllustreerde paperback 1913 van de Duitse kunsthistoricus Florian Illies en van uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘ Het laatste gouden jaar van de twintigste eeuw’. Op de achterzijde omslag verklaart de uitgever de ondertitel. Ik citeer: ‘1913 vormde het laatste gloriejaar van Europa voordat de oude wereldorde instortte. In 1913 werden in de literatuur, de kunst en muziek de extremen opgezocht alsof er geen morgen was. Proust zoekt naar de verloren tijd, Malevitsj schildert een vierkant, Stravinsky viert het lenteoffer. Kafka, Joyce en Musil drinken op dezelfde dag in Triëst een cappuccino, en in München probeert een Oostenrijkse schilder, ene Adolf Hitler, zijn treurige stadsgezichten aan de man te brengen. Florian Illies heeft een adembenemend panorama geschreven van een sleuteljaar in de Europese cultuur. 'Een schitterend tijdsbeeld "van binnenuit" toen Europa nog Europees was, en al bijna niet meer.' - Rob Riemen, auteur van Adel van de geest.’ Onze vader was zolang ik hem mocht ontmoeten in de ban van het verleden. Zo plakte hij tijdens de Tweede Wereldoorlog boeken vol met krantenknipsels over het gruwelijke tijdsgewricht. Zo schreef hij aan het eind van zijn werkend bestaan zijn memoires waarin hij zijn ‘kleine’ geschiedenis plaatste in de ‘grote’ geschiedenis. Zo had hij in de boekenkasten beneden en boven schappen vol staan met historische werken. Ik weet nog heel goed te herinneren hoe hij vol empathie sprak over het bloedbad in een katholieke meisjesschool in Duitsland. Op blz. 162 met de maand juni lees ik het trieste relaas. Ik citeer Illies: ‘

Op 20 juni 1913 betreedt rond het middaguur de dertigjarige werkloze leraar Ernst Friedrich Schmidt uit Bad Sülze, met wapens behangen, de Sankt-Marien-Schule in Bremen. De aanklager heeft ten minste zes geladen revolvers bij zich en dringt daarmee de klaslokalen binnen. Als hij één revolver heeft leeggeschoten, pakt hij de volgende. Vijf meisjes van zeven en acht jaar sterven,achttien kinderen en vijf volwassenen raken ernstig gewond. Dan wordt hij door voorbijgangers overmeesterd. Hij verklaart dat hij wilde protesteren omdat hij geen baan als leraar had kunnen vinden.’ Wanneer vader dit vreselijke voorval aan ons vertelde, overkwam mij dezelfde emotie als bij het lezen van het sonnet ‘Te Middelharnis is een kind verdronken’ met de versregel ‘maar over ’t water komt zijn kleine stem’. 1913 onderscheidt zich van vele zogenoemde jaarboeken doordat het in een prachtige taal vervat. Florian Illies schrijft in een meeslepende stijl over de hot items in het jaar voor de Eerste Wereldoorlog. Ik etaleer zijn wijze van etaleren door de eerste bladzijden van 1913 aan u door te geven. Ik zet met graagte 1913 naast de werken die 1916, 1924, 1933, 1945, 1947, 1953, 1968 en 1989  de revue laten passeren.

Florian Illies:’ Dit is de maand waarin Hitler en Stalin elkaar tijdens een wandeling in het Schlosspark van Schönbrunn ontmoeten, Thomas Mann bijna als homo ontmaskerd en Franz Kafka bijna gek van liefde wordt. Er kruipt een kat bij Sigmund Freud op de sofa. Het is erg koud, de sneeuw knerpt onder je schoenen. Else Lasker-Schüler zit aan de grond, wordt verliefd op Gottfried Benn, ontvangt een paardenbriefkaart van Franz Marc, maar noemt Gabriele Münter een niksnut. Ernst Ludwig Kirchner tekent de cocottes op de Potsdamer Platz. De eerste looping wordt gevlogen. Maar het is allemaal tevergeefs. Oswald Spengler werkt al aan Der Untergang des Abendlandes. Het is de eerste seconde van het jaar 1913. Een schot weerklinkt door de donkere nacht. Een korte klik is hoorbaar, de vingers aan de trekker spannen zich, dan volgt een tweede, dof schot. De gealarmeerde politie komt toegesneld en arresteert de schutter ter plekke. Hij heet Louis Armstrong. Met een gestolen revolver had de twaalfjarige in New Orleans het nieuwe jaar willen verwelkomen. De politie stopt hem in een cel en stuurt hem al op de vroege ochtend van 1 januari naar een verbeteringsgesticht, het Colored Waifs’ Home for Boys. Hij gaat er als een wildeman tekeer, zodat de leider van de inrichting, Peter Davis, niets anders weet te doen dan hem spontaan een trompet in de handen te drukken (eigenlijk had hij hem een oorvijg willen geven). Louis Armstrong komt van het ene op het andere moment tot bedaren, neemt het instrument bijna teder aan, en zijn vingers, die de avond ervoor nog nerveus met de trekker van de revolver hadden gespeeld, voelen opnieuw het koude metaal, maar in plaats van een schot ontlokt hij nog in de kamer van de directeur de eerste warme, wilde tonen aan de trompet.

Zojuist het middernachtsschot. Geschreeuw op straat en op de brug. Gebeier en klokslagen.’ Uit Praag doet verslag: dr. Franz Kafka, medewerker van de Arbeiter-Unfall-Versicherung für das Königreich Böhmen. Zijn publiek zit in het verre Berlijn, in de woning in de Immanuelkirchstraße 29. Het is maar één persoon, maar voor hem is het de hele wereld: Felice Bauer, vijfentwintig, een beetje blond, een beetje knokig, een beetje slungelig, stenotypiste bij Carl Lindström A.G. In augustus – het goot pijpenstelen – hadden ze elkaar vluchtig leren kennen, zij had natte voeten gekregen, hij al heel snel koude. Maar sindsdien schrijven ze elkaar ’s nachts, als hun familieleden slapen, hartstochtelijke, betoverende, merkwaardige, ontregelende brieven. En ’s middags komt er meestal nog een achteraan. Toen Felice eens een paar dagen niets van zich liet horen, begon hij, toen hij uit onrustige dromen ontwaakte, vertwijfeld aan De gedaanteverwisseling. Hij had haar over dit verhaal verteld, vlak voor kerst had hij het voltooid (het lag nu in zijn secretaire, verwarmd door de twee foto’s van haarzelf die Felice hem had gestuurd). Maar hoe snel haar verre, beminde Franz zelf in een verschrikkelijk raadsel kon veranderen, daar kwam zij pas met deze oudejaarsbrief achter. Of ze hem, vraagt hij plompverloren, een paar stevige tikken met de paraplu zou willen geven als hij zijn bed niet uit zou komen als ze elkaar in Frankfurt am Main zouden ontmoeten om na een tentoonstelling naar de schouwburg te gaan, vraagt Kafka ter inleiding driemaal met een conjunctief. En dan bezweert hij schijnbaar argeloos hun gemeenschappelijke liefde, droomt ervan dat Felices en zijn hand onlosmakelijk zijn samengebonden. Om daarna te vervolgen dat het ‘ondanks alles mogelijk is dat een paar, eenmaal zo samengebonden, naar het schavot werd geleid’. Wat een charmante gedachte voor een brief aan je geliefde. Ze hebben elkaar nog niet eens gekust, en dan fantaseert de man al van een gezamenlijke gang naar het schavot. Kafka lijkt een moment geschrokken over zijn gevoelsuitbarsting: ‘Maar wat speelt er zich nu allemaal af in mijn hoofd?’ schrijft hij. De verklaring is simpel: ‘Dat krijg je van de 13 in het nieuwe jaartal.’ Zo begint 1913 dus in de wereldliteratuur: met een fantasie over geweld.

Aangifte van vermissing. Wat ontbreekt: Leonardo’s Mona Lisa. In 1911 werd ze uit het Louvre gestolen, er ontbreekt nog altijd ieder spoor. Pablo Picasso wordt door de Parijse politie verhoord, maar heeft een alibi en mag weer naar huis. In het Louvre leggen de treurende Fransen bossen bloemen tegen de kale muur.
In de eerste januaridagen – heel precies weten we het niet – arriveert met de trein uit Kraków een smoezelige, vierendertigjarige Rus op het Weense Nordbahnhof. Buiten is een sneeuwjacht gaande. Hij hinkt. Zijn haar is dit jaar nog niet gewassen, zijn ruige knevel, die zich als woekerend struikgewas onder zijn neus uitspreidt, kan de pokputjes in zijn gezicht niet verhullen. Hij draagt Russische boerenschoenen en in zijn hand heeft hij een volgestouwde koffer. Nauwelijks aangekomen, stapt hij onmiddellijk in een tram die hem naar Hietzing moet brengen. In zijn paspoort staat ‘Stavros Papadopoulos’, dat moet als een mix van Grieks en Georgisch klinken, en omdat hij er zo verwaarloosd uitzag, en omdat het die dag zo koud was, geloofde elke grenswachter hem. In Kraków, in zijn andere ballingsoord, had hij de avond ervoor Lenin een laatste keer met schaken verslagen, voor de zevende keer op rij. Dat ging hem duidelijk beter af dan fietsen. Lenin had wanhopige pogingen gedaan om hem ook dat bij te brengen. Revolutionairen moeten snel zijn, had hij hem voorgehouden. Maar de man, die eigenlijk Iosif Vissarionovitsj Dzjoegasjvili heette en zich nu Stavros Papadopoulos noemde, kreeg het fietsen niet onder de knie. Vlak voor de kerst viel hij lelijk op de spekglad geworden kasseienstraten van Kraków. Zijn been zat nog onder de wonden, zijn knie was verstuikt, en pas sinds een paar dagen kon hij weer op zijn voet staan. Mijn ‘geweldige Georgiër’ had Lenin hem glimlachend genoemd, toen hij hem tegemoet kwam gehinkeld om de vervalste pas voor de reis naar Wenen in ontvangst te nemen. En nu een goede reis, kameraad. Ongehinderd stak hij de grenzen over, in de trein zat hij koortsachtig gebogen over zijn manuscripten en de boeken, die hij bij het overstappen haastig in zijn koffer stopte. Nu, in Wenen aangekomen, nam hij afscheid van zijn Georgische schuilnaam. Vanaf januari 1913 zei hij: mijn naam is Stalin, Jozef Stalin. Toen hij uit de tram was gestapt, zag hij rechts slot Schönbrunn liggen, helder verlicht in het matte grijs van de winter, met daarachter het park. Hij wandelt naar de Schönbrunner Schlossstraße 30, zo staat het op het briefje dat Lenin hem heeft gegeven. En: ‘Bij Trojanovski aanbellen.’ Dus stampt hij de sneeuw van zijn schoenen, snuit zijn neus en drukt weifelend op de deurbel. Wanneer het dienstmeisje opendoet, zegt hij het afgesproken wachtwoord.’
 

DE ACHT BERGEN

Het overkwam mij op de avond van 26 september; een vijftal volgers op radio, tv en site mailden mij met het verzoek de eerste bladzijden van een roman voor te lezen. De sympathieke lui hadden met mij vernomen dat het kwartet van het boekenpanel van DWDD over het boek van de maand bijkans lyrisch was over taal en thema. Het gaat om de 240 bladzijden tellende hardcover De acht bergen van de in 1978 te Milaan geboren Paolo Cognetti en van uitgeverij De Bezige Bij. Wat ik in fictie en non-fictie zeer op prijs stel is dat de auteur in prachtig proza het eigen heem (het bergdecor in Noord-Italië) weet te vatten en dat het verhaal zelf je bij de kladden neemt. Cognetti levert zo’n werk. Om u ‘in prachtig proza’ verstaat lees ik de eerste bladzijden van De acht bergen. Als binnenkomer citeer ik eerst de tekst van de uitgever op de wikkel. Het spreekt voor zich dat wij hier elkaar weer ontmoeten om dit bekroonde werk!

De Bezige Bij: ‘Pietro is een stadsjongen uit Milaan. Zijn vader is scheikundige, en gefrustreerd door zijn werk in een fabriek. Zijn ouders delen een liefde voor de bergen, dat is waar ze elkaar ontmoetten, waar ze verliefd werden en waar ze trouwden in een kerkje aan de voet van de berg. Door deze gedeelde passie kan hun relatie voortbestaan, zelfs wanneer tragische gebeurtenissen plaatsvinden. Het stadsleven vervult hun vaak met gevoelens van spijt dat ze niet voor een ander leven hebben gekozen. Dan ontdekken ze een dorpje in het Noord-Italiaanse Valle d'Aosta waar het gezin vanaf dat moment iedere zomer zal doorbrengen. De elfjarige Pietro raakt er bevriend met de even oude Bruno, die voor de koeien zorgt. Hun zomers vullen zich met eindeloze wandelingen door de bergen en zoektochten door verlaten huizen en oude molens en er bloeit een ogenschijnlijk onverwoestbare vriendschap op.’

Paolo Cognetti: ‘Mijn vader had in de bergen zo zijn eigen manier van wandelen. Daar was weinig meditatiefs aan, het was een en al eigenzinnigheid en bravoure. Hij klom zonder zijn krachten te doseren, ging altijd met iemand of iets de strijd aan en als hij het pad te lang vond, klom hij gewoon recht omhoog. Als je met hem mee was, was het verboden te pauzeren en verboden te klagen over honger, vermoeidheid of kou, maar een lied zingen mocht wel, vooral als het onweerde of als er dichte mist hing. En ook joelen als je je over de sneeuwvelden omlaag stortte. Mijn moeder, die hem had leren kennen toen hij nog een jongen was, zei dat hij ook toen al op niemand wachtte en er altijd op gebrand was iedereen in te halen die hij boven zich zag: je moest dus stevige benen hebben om jezelf in zijn ogen aantrekkelijk te maken, en lachend liet ze doorschemeren dat zij hem op die manier had veroverd. Later ging ze, in plaats van bergtochten te maken, liever in het gras zitten, of stak ze haar voeten in een beekje, of bedacht ze hoe bepaalde grassen en bloemen heetten. Ook als ze boven op een berg stond, vond ze het vooral leuk om naar de toppen in de verte te kijken, te denken aan die uit haar jeugd en zich voor de geest te halen wanneer ze daar was geweest en met wie, terwijl mijn vader, eenmaal op een top aangekomen, werd overvallen door iets van teleurstelling en alleen nog maar naar huis wilde. Ik denk dat het tegengestelde reacties waren op eenzelfde gevoel van nostalgie. Mijn ouders hadden rond hun dertigste het platteland van de Veneto verlaten, de streek waar mijn moeder was geboren en waar mijn vader als oorlogswees was opgegroeid, en waren naar de stad getrokken. Hun eerste bergen, hun eerste liefde, waren de Dolomieten geweest. Ze noemden die soms in hun gesprekken, toen ik nog te klein was om de conversatie te volgen – maar sommige woorden sprongen eruit, klonken scheller, betekenisvoller. De Catinaccio, de Sassolungo, de Tofana, de Marmolada. Mijn vader hoefde maar een van die namen te noemen of mijn moeders ogen begonnen te glanzen. Op die plekken waren ze verliefd geworden, dat begreep ook ik na een tijdje: een priester had hen er als tieners mee naartoe genomen, en dezelfde priester had hen op een herfstochtend getrouwd, aan de voet van de Tre Cime di Lavaredo, voor het kerkje dat daarstaat. Dat berghuwelijk was de stichtingsmythe van ons gezin. Tegengewerkt door de ouders van mijn moeder, om redenen die mij onbekend waren, voltrokken in aanwezigheid van maar een paar vrienden, met windjacks als trouwkleding en voor hun eerste nacht als man en vrouw een bed in de Auronzo-hut. De sneeuw schitterde al op de richels van de Cima Grande. Het was een zaterdag in oktober, in 1972, het einde van hun alpinistenseizoen voor dat jaar en vele jaren daarna: de dag daarop laadden ze hun leren bergschoenen, hun knickerbockers, haar zwangerschap en zijn arbeidscontract in de auto en reden naar Milaan.

Kalmte was geen deugd die mijn vader hoog in het vaandel had staan, maar in de stad zou hij daar meer aan hebben gehad dan aan uithoudingsvermogen. Uitzicht had je in Milaan wel: in de jaren zeventig woonden we in een flat die uitkeek op een brede, drukke weg – ze zeiden dat onder het asfalt een rivier stroomde, de Olona. De straat kwam op regendagen blank te staan, en dan stelde ik me voor hoe de rivier daarbeneden in het donker bulderde en opzwol totdat hij uit de putdeksels golfde. Maar in die andere rivier, die werd gevormd door auto’s, bestelbusjes, brommers, vrachtwagens, bussen en ziekenwagens, was het voortdurend hoogwater. We woonden op de zevende verdieping: het kabaal werd versterkt door de twee rijen identieke flats aan weerszijden van de straat. Op sommige nachten werd het mijn vader te veel, dan stond hij op en gooide het raam wijd open, alsof hij de stad wilde uitschelden, haar het zwijgen wilde opleggen of gloeiende pek over haar wilde uitstorten; hij bleef een tijdje naar beneden staan kijken, trok vervolgens zijn jas aan en ging een eind lopen. Vanuit ons raam zagen we een groot stuk lucht. Eenvormig wit, ongeacht de seizoenen, slechts doorsneden door een enkele vogel. Tegen beter weten in kweekte mijn moeder bloemen op een door de rook zwart uitgeslagen en door eindeloze regenbuien beschimmeld balkonnetje. Daar verzorgde ze haar plantjes en vertelde me intussen over de wijngaarden in augustus op het platteland waar ze was opgegroeid, of over de tabaksbladeren die in de drogerijen aan lange stokken hingen, of over de asperges die, om ze wit te houden, moesten worden geoogst voordat ze boven de aarde uitkwamen, en dat je dus een speciaal talent nodig had om ze te zien terwijl ze nog onder de grond zaten. Nu had ze op een heel andere manier profijt van die blik. In de Veneto was ze verpleegster geweest, maar in Milaan kreeg ze een baan als wijkverpleegkundige in de Iepenwijk, aan de westrand van de stad, tussen de sociale huurflats. Het beroep bestond nog maar net, evenals het consultatiebureau waar ze werkte, en was in het leven geroepen om vrouwen bij te staan gedurende de zwangerschap en de bevalling, en de baby te volgen totdat die een jaar was: dat was het werk van mijn moeder, en ze deed het met veel plezier. Met dien verstande dat het, door de plek waar ze haar naartoe hadden gestuurd, meer weg had van een missie.

Iepen stonden er amper in die buurt: de straatnamen in de wijk, met zijn Elzenweg, Sparrenweg, Lariksweg en Berkenweg, klonken allemaal nogal lachwekkend tussen de twaalf verdiepingen hoge, door elke denkbare misère geteisterde huurkazernes. Een van de taken van mijn moeder bestond uit het controleren van de omgeving waarin het kind opgroeide, en door die bezoekjes was ze vaak nog dagenlang van streek. In de ernstigste gevallen moest ze aangifte doen bij de kinderrechter. Het kostte haar moeite daartoe over te gaan, plus dat het haar op een flinke lading beledigingen en bedreigingen kwam te staan, maar toch twijfelde ze er niet aan dat het de juiste beslissing was. Ze was niet de enige die er zo over dacht: de maatschappelijk werksters, de opvoedkundigen, de juffen en zij deelden een groot solidariteitsgevoel, een soort collectieve vrouwelijke verantwoordelijkheidszin jegens die kinderen. Mijn vader daarentegen was altijd een eenling geweest. Hij was chemicus in een fabriek met tienduizend arbeiders, voortdurend opgeschud door stakingen en ontslagen, en als er daar ook maar iets voorviel, kwam hij ’s avonds als één bonk woede thuis. Tijdens het eten had hij alleen maar oog voor het journaal; zwijgend omklemde hij zijn in de lucht zwevende mes en vork, alsof hij verwachtte dat er elk moment een nieuwe wereldoorlog zou uitbreken, en hij vloekte binnensmonds bij elk bericht dat er iemand was vermoord, bij elke regeringscrisis, elke stijging van de olieprijzen, elke onopgeëiste bomaanslag. Met de paar collega’s die hij weleens thuis uitnodigde had hij het bijna uitsluitend over politiek, en uiteindelijk kregen ze altijd ruzie. Tegenover communisten deed hij zich voor als anticommunist, tegenover katholieken als radicaal, en tegenover iedereen die vond dat hij zich bij een kerk of een partij moest aansluiten als vrijdenker; maar het waren geen tijden waarin je je aan je burgerplicht kon onttrekken, en na een tijdje hielden mijn vaders collega’s ermee op bij ons langs te komen. Hij bleef intussen stug elke ochtend naar de fabriek gaan alsof hij de loopgraven in moest. En hij bleef ’s nachts wakker liggen, pakte de dingen nog steedste stevig vast, gebruikte oordoppen en hoofdpijnpillen, had hevige woede-uitbarstingen – en dan kwam mijn moeder in actie, die naast de huwelijkse taken ook de taak op zich had genomen mijn vader te kalmeren, de klappen te verzachten die hij opliep in zijn gevecht met de wereld.’
 

TRAGEDIE VAN EEN VOLK

Een geweldige, grandioze, kolossale, karaktervolle hardcover leg ik voor u neer, waarvan de vier bijvoeglijke naamwoorden opgaan zowel voor de omvang, uitvoering, verhaalstijl en thematiek. Het historische werk is in dit gewricht van de tijd van eminent belang, want het domein van president Vladimir Poetin doet er nog steeds toe. Het Rusland van hem is spraakmakend en speelt op het wereldplatform de eigen partij. Ik heb het over de 1128 bladzijden tellende, met 107 authentieke foto’s opgetuigde herdenkingseditie Tragedie van een volk van de Britse historicus Orlando Figes en van uitgeverij Nieuw Amsterdam met de ondertitel ‘De Russische Revolutie 1891-1924’. De acht fotokaternen laten vooral Sint-Petersburg en Moskou in de roerige tijden zien en staan in schril contrast met de beelden die wij op ons netvlies kregen toen wij beging jaren negentig de twee wereldsteden mochten verkennen. Wij schrijven nu 2017 vandaar dat op de omslag de slogan prijkt van ‘Herdenkingseditie 100 jaar Russische Revolutie’. Een decennium terug mocht ik al met u verwijlen in de Nederlandse vertaling van dit markante, memorabele, magistrale, mondiaal geprezen werk dat ik nu als intro erop de tekst van de uitgever op de site en de recensie van Wim Berkelaar in Historisch Nieuwsblad aan u doorgeef. Gisteren reikte postman Ruud mij het jubileumboek aan en de komende dagen prepareer ik mij op een tocht erdoorheen met u de volgende keer. U weet nu dat Tragedie van een volk een renaissance beleeft en dat u die kunt gaan beleven!

Nieuw Amsterdam: Tragedie van een volk is het eerste alomvattende werk over de Russische Revolutie in één boek; het geldt reeds vanaf zijn voltooiing in 1996 als een klassieker, zowel in de hoedanigheid van literair meesterwerk als van historisch standaardwerk. Orlando Figes hanteert op briljante wijze een individueel perspectief, ontleend aan de privé- verslagen van verscheidene figuren, wier tragische persoonlijke belevenissen met het algemene verhaal zijn verweven. Figes laat ons de Revolutie begrijpen als een menselijk samenspel van gebeurtenissen.
Een monument van geschiedschrijving, dat al vele lezers in het hart heeft geraakt. Eindelijk weer leverbaar, in een aantrekkelijk geprijsde heruitgave.

‘Figes schildert met zwierige streken een magnifiek tableau van de Revolutie.’ NRC Handelsblad, ‘(…) een meeslepende vertelling over gebeurtenissen die een enorme impact op de wereld hadden.’ De Volkskrant, ‘Figes is erin geslaagd de ervaring van de Revolutie weer te geven zoals miljoenen gewone Russen die hebben meegemaakt.’ The independent on Sunday,
‘Ook het contemporaine Rusland wordt verhelderd.’ Vrij Nederland. ‘Geschreven in een schitterende stijl (…).’ Nederlands Dagblad.

Wim Berkelaar: ‘De Russische Revolutie is altijd met mythen omgeven. Links heeft de Revolutie jarenlang voorgesteld als onvermijdelijk. De klassentegenstellingen en het despotische regime van de achtereenvolgende tsaren werden uitvergroot om de onontkoombare greep naar de macht van Lenin en de zijnen beter te doen uitkomen. Ter rechterzijde van het politieke spectrum werd de Oktoberrevolutie daarentegen misprijzend voorgesteld als een ordinaire staatsgreep van de bolsjewieken, die maar weinig steun onder de bevolking zou genieten. Als voor de Eerste Wereldoorlog de hervormingen maar waren doorgezet, beweerden conservatieve historici, dan zou Rusland geen communistische dictatuur hebben gehad, maar had het land kunnen uitgroeien tot een moderne democratie.
Na de ondergang van het communisme in 1991 zijn beide visies vakkundig ondergraven door verscheidene historici. Niemand deed dat grondiger dan de Britse historicus Orlando Figes, wiens A People’s Tragedy: The Russian Revolution 1891-1924 (1996) al jaren wachtte op een Nederlandse vertaling. Enkele jaren na het succes van Natasha’s dans, Figes’ briljante cultuurgeschiedenis van Rusland, is nu dan een uitstekende Nederlandse vertaling van dit imposante werk voorhanden. Figes onderscheidt zich van andere historici door zijn geschiedenis vroeg te beginnen. Hij neemt geen korte aanloop om snel bij het revolutiejaar 1917 te belanden, maar analyseert uitvoerig het oude Rusland. Aan het einde van de negentiende eeuw vervreemdde de tsaar zich van zijn volk, hoewel hij nog heilig geloofde een ‘mystieke band’ met de boeren te hebben. De bureaucratie, in beginsel de motor achter de noodzakelijke industrialisering, werd door het hof gewantrouwd en geminacht. Anders dan Peter de Grote, die in de zeventiende eeuw zelf de modernisering najoeg, waren de negentiende-eeuwse tsaren uit op het behoud van de agrarische samenleving. Van hen was Nicolaas II veruit de zwakste persoonlijkheid. Hij steunde op de landadel, die zich bedreigd wist door de tegen heug en meug doorgevoerde hervormingen. Die hadden niet veel om het lijf, maakt Figes duidelijk. Ook de vooruitstrevende minister-president Stolypin (1862-1911), naderhand alom bewierookt als hervormer, kon geen potten breken. Figes vergelijkt hem met de laatste Sovjetleider, Michail Gorbatsjov: hij was onhandig, liep te hard van stapel en onderschatte de tegenwerking. Dat hij in 1911 werd vermoord, zorgde wel voor een schokgolf in Rusland, maar daarmee moet zijn rol niet worden overschat.

Toch werd zo geen ‘onvermijdelijke’ weg naar oktober 1917 geplaveid. Niet alleen vormden de bolsjewieken voor de Eerste Wereldoorlog een verwaarloosbare sekte, hun wereldvreemde leiders hadden ook nog nooit een boer of een arbeider in de ogen gezien. Vooral Lenin kende de noden van de boerenstand (arbeiders telde Rusland rond 1900 nog amper) niet. Figes schetst een ontluisterend portret van Lenin: hij was wreed, kende geen scrupules tegenover anderen, maar was in zijn persoonlijk leven uitgesproken laf. Hij had zich als banneling jarenlang in het buitenland opgehouden, waardoor hij ieder contact met de turbulente Russische ontwikkelingen had verloren. Daar stond tegenover dat Lenin een groot instinct voor macht had en ook zonder contact met de boeren wist wat ze wilden: vrede en land. Dankzij Figes wordt duidelijk dat Lenin niet zozeer een groot marxistisch denker was, maar veeleer een opportunistisch politicus, die wortelde in het Aziatisch despotisme dat Rusland al eeuwenlang teisterde. Zijn instinct voor de macht demonstreerde Lenin in het chaotische revolutiejaar 1917. Figes laat zien dat wie in februari 1917 zou hebben voorspeld dat de bolsjewieken in oktober van dat jaar de macht zouden grijpen, niet goed snik was. De Februarirevolutie was een enorme uitbarsting van al langer sluimerende onvrede over de uitzichtloze oorlog en de daarmee gepaard gaande economische schaarste.

Figes ontzenuwt de later door conservatieve emigranten in het leven geroepen mythe dat de Februarirevolutie een liberale en tamelijk geweldloze revolutie was. Het tegendeel was het geval: bloed stroomde door de straten van Sint-Petersburg. Niet Lenin, maar de liberaal Alexander Kerenski (1881-1970) trad naar voren als man van de toekomst. Kerenski was na de val van de tsaar in maart 1917 minister van Justitie en later dat jaar minister van Oorlog en premier. Figes schetst een schitterend portret van de retorisch begaafde Kerenski, die zichzelf vol eigendunk beschouwde als een Russische versie van Napoleon. Kerenski was niet de enige die dat geloofde: ook de Russen stelden massaal hun hoop op de kleine jurist. Maar Kerenski maakte een fatale fout door te willen vechten voor een ‘vrede zonder voorwaarden’. De boeren wensten slechts land en vrede – desnoods tegen elke prijs. Lenin speelde op die wens in, waardoor de sympathie van boeren en vooral soldaten verschoof naar de bolsjewieken.
Tegen de tijd dat de bolsjewieken de macht grepen, werd de revolutie tamelijk breed gedragen. Wat na oktober 1917 gebeurde, doet denken aan wat gebeurde na de Franse Revolutie van 1789: een extreme uitbarsting van vooral jeugdig geweld, aangemoedigd door het jakobijnse regime, waarbij Lenin als een eigentijdse Robespierre de leus verkondigde dat het tijd werd ‘de plunderaars te plunderen’. De laagste instincten kregen ruim baan in postrevolutionair Rusland: wie eens rijk was of er ook maar ‘rijk’ uitzag, werd onteigend, mishandeld of vermoord. Tienduizenden mensen verloren het leven dankzij dit ‘evangelie van de afgunst’, zoals de fel anticommunistische Winston Churchill het socialisme ooit treffend typeerde. De burgeroorlog die Rusland tussen 1918 en 1922 in de greep had, deed daar nog een schep bovenop: die eiste meer slachtoffers dan honderd jaar tsaristisch bestuur.

Toen extreem- links nog heel gewoon was (in de jaren zeventig van de vorige eeuw), werden deze doden vaak op het conto geschreven van de reactionaire witte legers die het, gesteund door al even reactionaire kapitalisten, gemunt hadden op de nobele en prille Sovjetstaat. Figes leert anders: het leeuwendeel van de terreur en de moordpartijen kwam voort uit rode wraakzucht, gevoed door eeuwenlange onderdrukking en achterstelling (dat wel), en gestimuleerd door een gewetenloze bolsjewistische partijleiding onder Lenin en Trotski. Onmiddellijk na 1918 begon ‘de geschiedenis van onze riolering’, zoals Alexander Solzjenitsyn het ondergrondse systeem van strafkampen, executies en martelingen in De Goelag Archipel (1974) omschreef. Wat is die dissident destijds in het Westen verketterd door linkse intellectuelen… Ze wilden nog wel toegeven dat het onder Stalin was ‘misgegaan’. Maar aan Lenin, ‘filosoof van de revolutie’ (zoals de marxistische historicus Ger Harmsen hem in 1970 plechtig omschreef), moest je niet komen.
Harmsen is dood en de linkse intellectuelen liggen met hem op de mestvaalt van de geschiedenis. De inmiddels 87-jarige Solzjenitsyn schrijft daarentegen nog altijd door en kan in zijn spaarzame vrije uren zijn gelijk nog eens nalezen in dit voortreffelijke boek van Figes. Soms is de geschiedenis rechtvaardig.’
 

TIEN TOPPERS UIT EEN CALEIDOSCOOP AAN FICTIE EN NON-FICTIE

Ook in deze herfstweken is het heerlijk goede boeken weg te lezen. Ik doe u een tiental titels aan de hand die in tintelende taal verpakt een tintelend thema vatten. Uit de ondertitel blijkt om welk genre het gaat. Ik noem u titel, auteur, ondertitel of genre en uitgeverij. Op de omslag verwoordt de uitgever het thema. Als de maand oktober voorbij is wisselen wij met elkaar onze leeservaringen met elkaar uit. Hier komt het tiental:

1) Zelfs de stilte is niet meer van mij – Asli Erdogan – Berichten uit Turkije – De Geus
In Turkije worden momenteel bijna 150 journalisten gevangen gehouden, een wereldrecord. Sommigen dreigen zelfs levenslang te krijgen omdat ze betrokken zijn bij de Koerdische krant Özgür Gündem. Erdoğan was een van hen; ze werd van terrorisme beschuldigd. In Zelfs de stilte is niet meer van mij zijn de belangrijkste journalistieke teksten van Aslı Erdoğan gebundeld. Ze schrijft over politiek, ballingschap, de overheid en het dagelijks leven in Turkije. Haar toon is zintuiglijk en bevlogen, waaraan je de romanschrijfster, die zij ook is, kunt herkennen.

2) De Nieuwe Biesbosch – Thomas van der Es en Stef den Ridder – Van polderland naar waterland – KNNV uitgeverij
Een prachtig lees- en kijkboek over een wilde, oer-Hollandse Delta. In de afgelopen eeuwen werd de Biesbosch langzaam polderland. Nu krijgen de rivieren weer de ruimte en mag de natuur haar gang gaan - en dat pal onder een uitpuilende Randstad. Biddende visarenden hangen boven meanderende geulen en de majestueuze zeearend verjaagt een groep ganzen. Bevers bouwen aan hun burchten en het is wachten op de terugkeer van de otter en de steur. De Nieuwe Biesbosch is een schitterend eerbetoon aan dit unieke stuk herstellende rivierdelta. Thomas van der Es, beter bekend als 'Boswachter Thomas', deelt zijn ervaringen in aanstekelijke stijl. Stef den Ridder maakte prachtige tekeningen erbij. Heel speciaal: in het boek is ook het geurspoor van de bever verwerkt.

3) De oneindige familie – Kevin Wilson – Roman – De Harmonie
De slimme maar recalcitrante Isabelle Poole raakt zwanger van haar docent. Hij is niet opgewassen tegen het ouderschap en dringt aan op een abortus. Ook van haar ouders heeft Izzy weinig te verwachten: haar moeder leeft niet meer en haar vader is alcoholist. Izzy wil het kind graag houden, maar heeft geld noch vooruitzichten. Dit is het moment waarop ze dokter Preston Grind ontmoet. Hij doet haar een ongewoon voorstel: met negen andere stellen en hun pasgeboren baby's acht jaar lang deelnemen aan een wetenschappelijk experiment, Het Oneindige Familie Project. Grind wil daarmee zijn theorie bewijzen dat hoe meer ouderlijke liefde een kind krijgt in de eerste jaren van zijn leven, des te beter het volwassen zal worden. Dit utopische experiment loopt natuurlijk volkomen uit de hand. Het verhaal van De oneindige familie is origineel en weer net zo grappig als De familie Fang, dat werd verfilmd door Jason Bateman met Nicole Kidman in de hoofdrol.

4) Het Dieselschandaal – Jack Ewing – De schokkende waarheid achter de Volkswagenfraude – Xander
Wat niemand voor mogelijk hield is nu werkelijkheid: het respectabele Volkswagen heeft moedwillig gefraudeerd en geknoeid met software in hun auto's. De auto's zouden in de praktijk volgens de Environmental Protection Agency daardoor tot veertig keer vuiler zijn dan toegestaan. Het is niet alleen een slinkse manier om gunstiger te lijken dan de werkelijkheid; de fraude lijkt het gevolg van een moordende concurrentie met onder meer Toyota, druk van de aandeelhouders en vooral van de nietsontziende ambitie in de boardroom van het concern waar de Porsche-telg Ferdinand Piëch en zijn protegé Martin Winterkorn de hoofdrollen opeisen.
Das Autoschandaal is een rollercoaster gebaseerd op diepgaande research en insidersverhalen van belangrijke bronnen. Een rauw en onthutsend portret van een bedrijf dat lijdt onder het principeloze kapitalisme van de eenentwintigste eeuw.

5) Wat onkruid ons kan vertellen – Ehrenfried E. Pfeiffer – Leidraad – Christofoor
Wat doe je om van je onkruid af te komen, en waarom? Waarom groeit speciek die plant op die plek? Wat vertelt het over de grond, en wat vertelt het over jou? In dit waardevolle boekje kun je alles lezen over planten die bekend staan als onkruid. Ehrenfried Pfeiffer bespreekt welke soorten onkruid er bestaan, hoe ze groeien, en wat ze ons kunnen vertellen over de vruchtbaarheid van de grond. De strijd tegen het onkruid wordt zowel in theorie als in de praktijk belicht, zodat het in iedere situatie toegepast kan worden. Voor het eerst geschreven in de jaren vijftig is Wat onkruid ons kan vertellen nog steeds een van de beste overzichten over onkruid. De auteur was pionier in de biologisch-dynamische landbouw in de Verenigde Staten. In dit boek is een klein deel van zijn grote kennis over planten te vinden, nu voor het eerst vertaald in het Nederlands.

6) Reddende engel – Renate Dorrestein – Roman - Podium
‘Ik had in Alicia's bed geslapen, ik had in haar gebarsten spiegel gekeken. Er bestond vast wel een naargeestig sprookje waarin het niet goed met je afliep als je dat deed.’
Een jonge vrouw komt door een noodlottig ongeval op een boerderij om het leven. Twee jaar later arriveert een andere vrouw, de verteller van dit verhaal, op de plek des onheils. Terwijl zij onbedoeld allerhande geheimen ontrafelt, wordt haar eigen leven er niet zekerder op. In haar twintigste roman keert Renate Dorrestein terug naar de door haar geliefde gothic novel. Hella S. Haasse schreef daarover: "Het zijn historisch gezien niet de minst begaafden onder de romancières geweest die in het ‘gotieke’ verhaal de vorm bij uitstek gevonden hebben om haar onbehagen te verwoorden. Ik geloof dat de queeste naar de eigen identiteit de kern vormt van al Renate Dorresteins romans.' ‘Reddende engel’ is een spannende psychologische roman over naastenliefde, eigenbelang en het verlangen ergens bij te horen.

7) Wij – Zij – Martin Appelo – Gaat de wereld aan narcisme ten onder? - Boom
Politici zoals Donald Trump en Geert Wilders hebben een polariserend effect op de samenleving. Ze vertonen een typisch narcistisch verschijnsel: geen ruimte laten voor de ander en hun eigen belangen voorop stellen. Ze benadrukken het belang van Wij door zich af te zetten tegen Zij.
Narcisme-expert Martin Appelo laat zien in dit boek hoe onze samenleving van twee kanten door narcisme en narcistische woede wordt bedreigd. Enerzijds zijn er de 'Verwenden' die denken dat ze zich alles kunnen permitteren, anderzijds de 'Buitenstaanders', bijvoorbeeld de lone wolves, die zich hier terroristisch tegen verzetten. En de strijd tussen Verwenden en Buitenstaanders speelt zich steeds vaker af in het decor van het gewone publiek. De grote vraag in dit boek is dan ook hoe dit afloopt... Stevenen we af op een narcistische apocalyps of zijn de krachten van de 'Normalen' die de middenweg bewandelen sterk genoeg om het onheil te keren?

8) Het Libor-schandaal – David Enrich – Het verbijsterende verhaal over een wiskundegenie, een groep onbetrouwbare bankiers en een van de omvangrijkste bankfraudes ooit – Harper Collins
De Libor is de rentevoet waarop wereldwijd ontelbare leningen zoals bijvoorbeeld hypotheken en creditcardkredieten gebaseerd zijn. In 2006 kwam er een schokkende bankfraude aan het licht: een groep handelaren bleek al geruime tijd de Libor te manipuleren. Dat deden ze door kunstmatig hoge of lage rentestanden door te geven. Daarmee boekten ze zelf enorme winsten, ten koste van ontelbare bedrijven, instellingen en particulieren. Tom Hayes, een ietwat autistische whizzkid, werd naar voren geschoven als de zondebok. Het Libor-schandaal onthult wie er nog meer achter de fraude zaten en hoe het mogelijk was dat de handelaren zo lang hun gang konden gaan. Een fascinerend en meeslepend relaas over hebzucht en menselijk tekort - een waargebeurd verhaal dat leest als een thriller.

9) Lijken in de kast – Francesco Recami – Thriller – Serena Libri
Francesco Recami (Florence, 1956) begon als auteur van berggidsen en jongensboeken. Pas na zijn vijftigste wijdt hij zich aan het schrijven van romans, die met veel bewondering worden ontvangen en waarvoor hij de 'Premio Scrittore Toscano' krijgt. La casa di ringhiera verscheen in 2011 (De galerijflat, Serena Libri 2016) en beleeft in Italië inmiddels zijn 20ste druk. Gli scheletri nell'armadio (Lijken in de kast) is het vervolg: het leven in de galerijflat gaat verder.  Amedeo Consonni van nr. 8, hoewel gesteld op moordzaken, krijgt tegen zijn zin drie skeletten op zijn bord. En hij lijkt een verhouding te hebben met Angela van nr. 11. Of zit hij ook achter de 35 jaar jongere Erika aan? De miezerige juffrouw Mattei-Ferri weet het vanachter de gordijnen: mannen denken maar aan één ding. Hoewel, De Angelis is helemaal ondersteboven van een BMW Z3 coupé, 3.2 liter motor, 24 kleppen, 280 km, allemachtig. Hij gaat er stiekem mee vandoor. En Enrico, de kleinzoon van Amedeo, is zijn Bubu kwijt.

10) Op zoek naar mijn Frankrijk – Wilfred de Bruijn – Een persoonlijk portret van een prachtig land vol tegenstellingen - Meulenhoff
Een scherpe en humoristische blik op het échte Frankrijk Met zijn scherpe blik en humor schrijft de Nederlandse Parijzenaar Wilfred de Bruijn over het land waar hij steeds meer van houdt: Frankrijk. Het staat elk jaar weer met stip op nummer één op het lijstje van populaire vakantielanden. Zon, rust, prachtig landschap, lekker eten, wijn – het Bourgondische leven trekt. Maar klopt dit beeld van ons droomland Frankrijk wel? Wat weten we eigenlijk echt van Frankrijk?

Frankrijk en de rest van de wereld maakten kennis met De Bruijn toen hij een foto van zijn gemolesteerde gezicht op Facebook had gezet nadat hij en zijn vriend op straat waren mishandeld. In de mediaoptreden die volgden, viel hij op door zijn welbespraaktheid, humor, zelfrelativering en grote kennis van Frankrijk. In Op zoek naar mijn Frankrijk neemt De Bruijn ons mee achter de schermen van het Franse land, achter de façades. Hij ontrafelt naar aanleiding van zijn ervaringen en zijn verbazing over de gewoontes en mores in Frankrijk de ziel van het land. Maar ook nadat hij achter de voordeur heeft gekeken, neemt zijn liefde voor Frankrijk alleen maar toe.