Een lust voor het oog, een streling van het gemoed, een gave voor de geest, een boost voor het vernuft is de hardcover die mijn eigen regio in de zon zet. Ik zeg het maar meteen: dit kostelijke boek is een wervelende visitekaart van het waterrijke Holland en verdient niet alleen een prominente plaats op uw leestafel, maar is ook een geschenk voor een dierbare geliefde of relatie van u. Voor mij is het album eveneens een bruisende bron van informatie over een sightseeing die ik niet over het hoofd zag, maar niet in de juiste context plaatste. Ik heb het over het 160 grote bladzijden tellende, gul geïllustreerde Kinderdijk, land, wind en water van Eppo W. Notenboom en Ben Maandag, uitgegeven door Watermerk en voorzien van de ondertitel ‘Hollands waterbeheer door de eeuwen heen’. Talloze malen verlustigde ik mij in het blikken naar de negentien molens, die een flitsend, fraai, feeëriek icoon voor het lage waterland in onze Alblasserwaard zijn, De eerlijkheid gebiedt mij echter te zeggen dat ik niet over de toch broodnodige achtergrond beschikte. Dit kijk- en leesalbum reikt die aan.
Als jongeling ging ik met mijn ouders vanuit Kralingseveer op bezoek bij oom en tante aan de Lekweg op Kinderdijk. Als pupil van voetbalvereniging Capelle speelde ik op het terrein aan de Schansweg van De Zwerver Kinderdijk. Als Rotterdamse HBS’ er fietste ik naar Kinderdijk om de ravage van de watersnoodramp met eigen ogen te aanschouwen. Ik zag vanuit mijn ooghoeken de molens in de polder, maar schonk verder geen aandacht aan het hoe en waarom, de ins en outs van het arsenaal aan molens. Kinderdijk, land, wind en water doet dat wel. Decennialang wonen wij als gezin in Papendrecht. Vanuit die domicilie liggen de molen van Kinderdijk binnen wel heel kort bereik. Zo fietsten de echtgenote en ik met de kids voorop naar ‘the place to be’. Zo schaatste ik met de boys de Molentocht. Zo peddelde ik met de lui van brugklas havo/atheneum aan het eind van de introductieweek over Oud Alblas naar de molens. Zo gleed ik als wethouder met gasten uit partnerstad Blomberg over het water langs de molens. Zo rijden mijn Jans en ik tegenwoordig frequent op e-bikes naar de molens. De molens blijven een eyecatcher. Ons album biedt nu de informatie die ik jarenlang ongelezen heb gelaten, beter: over het hoofd heb gezien. Een grote plus van dit boek boordevol panaroma’s en close ups is dat het tweetalig is, vandaar de dubbele ondertitel met ‘Dutch water management through the ages’.
Ik kan mij derhalve levendig voorstellen dat ons Kinderdijk zich bij uitstek leent tot het in de komende decemberweken cadeau doen aan een geliefde of bekende zeg maar overzee. Voordat ik mij eigen sightseeings uit het kijk- en leesboek doorgeef, laat ik de uitgever aan het woord.
Het boek Kinderdijk, land, wind en water, Hollands waterbeheer door de eeuwen heen, is vanaf eind mei 2015 op veler verzoek weer in herdruk verkrijgbaar! Een uniek boek, zowel wat betreft tekst als foto’s en illustraties, over de strijd van de bewoners van de Alblasserwaard tegen het water. Niet eerder verscheen een boek waarin de geschiedenis van de molens van Kinderdijk, wereldwijd handelsmerk van Nederland, zo compact en leesbaar is weergegeven, en zo prachtig is geïllustreerd. Wie nu door het landschap van Kinderdijk wandelt en geniet van het uitzicht op de negentien molens, ziet een schilderachtig plaatje. Maar daarachter gaat een verhaal schuil van overstromingen en wateroverlast, van een eeuwen durende strijd tegen het water. Jarenlang zorgden de molens dat het water uit de polders werd gepompt. Tegenwoordig is hun taak overgenomen door de gemalen met hun indrukwekkende vijzels. Eeuwenlange strijd. Vanaf de dag dat mensen besloten zich in de Alblasserwaard te vestigen zijn zij voortdurend bezig geweest met het in toom houden van het water. De veengrond klonk in, waardoor het land steeds lager kwam te liggen ten opzichte van de omliggende rivieren. Bewoners delfden bij die strijd vaak het onderspit: overstromingen waren aan de orde van de dag. Maar tegelijkertijd was het ook een strijd die de bewoners dwong samen te werken en creatieve oplossingen te bedenken. En dat deden ze!
Kinderdijk was een van de eerste plekken in Nederland waar windmolens werden toegepast om water op te pompen. Dat ingenieuze systeem werd steeds verder verfijnd. Er werden dijken aangelegd om het land tegen het water te beschermen. Er kwamen ‘boezems’ om overtollig water op te slaan. De rol van de molens werd steeds prominenter. In 1739 en 1740 werden de molens geplaatst, die Kinderdijk wereldberoemd hebben gemaakt. Unesco Werelderfgoed. Tijdens de Industriële Revolutie werden de gemalen geïntroduceerd. Dat betekende bijna het einde van de molens, maar gelukkig zijn ze al die jaren behouden gebleven en uiteindelijk op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst. Dat geeft alle belangstellenden de mogelijkheid om nog steeds van het molenlandschap te genieten en herinnert er tegelijkertijd aan hoe Nederland sinds de middeleeuwen is omgegaan met de gevaren van het water. Zo is Kinderdijk het voorbeeld van eeuwenlang watermanagement.
Dit fascinerende en gevarieerde verhaal staat in het boek Kinderdijk, land, wind en water. Het boek bevat veel niet eerder gepubliceerde foto’s van fotograaf Eppo W. Notenboom. Notenboom koestert al jaren een warme belangstelling voor het gebied en de molens van Kinderdijk. Door de jaren heen heeft hij een schat aan fotomateriaal en illustraties verzameld. Daarnaast is in het boek ook historisch materiaal opgenomen, afkomstig uit het privébezit van de molenaars. De tekst is van de Rotterdamse auteur en historicus Ben Maandag. Hij heeft een groot aantal boeken op zijn naam over de geschiedenis van Rotterdam en over architectuur en stedenbouw.
Het voorwoord is van Z.K.H. Prins Friso, oud-beschermheer van de Vereniging de Hollandsche Molen en schrijver van het voorwoord. Hij nam tijdens een lange vaartocht op Kinderdijk met veel plezier een officieel exemplaar van het boek in ontvangst.’
De optie van deze eerste introductie is louter en alleen dat u weet dat het album bestaat en dat u het in de hand moet nemen om te zien hoe beeldschoon het is en te traceren hoe rijk het aan inhoud is. Joost van den Vondel dichtte ooit dat de liefde tot zijn land ieder aangeboren is. Voor mij mogen wij ‘land’ vervangen door ‘molens’! Om deze uitspraak te illustreren noem ik uit de chapiters ‘Het ontstaan van het land’, ‘Leven met water’, ‘Leven van de wind’, ‘Wind,stoom en elektriciteit’ en ‘Land, wind en water’ mijn eigen eyecatchers.
- Een moerassig landschap zoals dat er duizend jaar geleden in de Alblasserwaard moet hebben uitgezien
- De Schoonenburgerheuvel waar ooit het adellijk huis Scoenenborch stond van de Heeren van de Leck
- De boezem van de Overwaard en Nederwaard, van elkaar gescheiden door de Molenkade
- De achtste molen van de Overwaard met daarachter de wateropslag tijdens de winter
- De wipwatermolen ‘De Blokker’
- Rietsnijders hebben in het land ‘maaicirkels’ achtergelaten als sporen van hun werk
- Het maken van een wiek naast de molen
- Schaatsen op de Alblas
- Een klompenmaker doet zijn werk langs de Lekdijk
- De schaatsers verheugen zich er elke winter op om de Molentocht te kunnen rijden
Bent u het met mijn selectie een, kunt u ermee leven? Ik had het in het begin over ‘een lust voor het oog’, u verstaat mij nu zeker!
Van een in bijster prachtige taal gedrenkt bizar relaas dat uitgelegd is over een dag van 2008 wil ik doen proeven door integraal het eerste stuk ervan aan u door te geven. Opdat u met mij in de ban van de roman zult geraken, zodat u net als ik in de verleidelijke val van het verhaal loopt, omdat u even als ik een kolossale literaire klus weet te waarderen. Het gaat om de 1280 bladzijden tellende paperback Kwaadschiks van A.F.Th. van der Heijden en De Bezige Bij. In het colofon staat dat de auteur zich geïnspireerd wist door gebeurtenissen in de zomer van 2008 te Amstelveen. Op 9 juli 2008 schoot de 49-jarige Arubaan Franklin F. uit Amsterdam Gabriëlle Cevat dood. Hij was onderweg naar zijn ex-vrouw om haar te vermoorden. Kort daarvoor had hij op de voordeur van zijn voormalige schoonfamilie geschoten. Hij was er die avond geweigerd op een feestje. Vervolgens reed hij in zijn BMW op weg naar het huis van zijn ex-vriendin. Daar waren op dat moment alleen de zoon van de vrouw en twee vriendjes aanwezig. Die werden door oma gewaarschuwd dat zij het huis moesten verlaten, omdat die al het vermoeden had dat de doorgedraaide man op weg zou zijn naar hun woning. Aangekomen bij het huis aan de Piet de Winterlaan in Amstelveen werd Franklin geconfronteerd met hoofdagente Cevat die op weg was naar haar avonddienst. Zij had de man wild door de straten zien rijden en wilde hem aanspreken op zijn gedrag. Op het moment dat zij de auto van de verdachte naderde en zich legitimeerde als agent werd ze doodgeschoten. In 2009 is Franklin F. veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf en tbs. Voor de goede orde: Van der Heijden wilde geen biografie schrijven, hij wilde zich louter concentreren op de gebeurtenissen. Zo werd bij hem de getinte Franklin de witte Nico.
Als een soort van motto staan voorin vijf lemma’s uit Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Eén begrip heeft Van der Heijden in het vademecum toegevoegd omdat het preludeert op het in Kwaadschiks verhaalde moorddadige gebeuren: liefdesdood. Ik citeer: ‘gemeenschappelijke zelfmoord door een liefdespaar in de hoop over de door heen te vinden wat de gelieven in het aardse leven, bijvoorbeeld door tegenwerking van familie of vijandige instanties, niet vergund is in liefde samen te zijn.’ U knikt: na de dood van Tristan sterft zijn Isolde van verdriet. Beiden figureren in Kwaadschiks. Op de omslag presenteert zich een zeepaardje en in het derde stuk vindt u een verklaring van diens aanwezigheid. Bij een begrafenis op de Nieuwe Ooster van een collega dragen veel volgers het logo van hun bedrijf RescAir, dat zich verdienstelijk probeert te maken door apparatuur voor lijders aan ademstilstand tijdens de slaap, apneu. Het gestileerde zeepaardje moet de werknemers van RescAir met elkaar verbinden op de begraafplaats. Het hoofdpersonage van Kwaadschiks, reclameman Nico Dorlas, heeft overigens te kampen met apneu.
Om de entree van Kwaadschiks, waarin het duo advocaat Ernst Quispel en diens cliënt Nico Dorlas hun opwachting maken in de verhoorkamer van het huis van bewaring. nog beter bij u te laten binnen vallen geef ik u de tekst van de site. Ik ben met het tot mij nemen van de thriller beland op bladzijde 104 waar Nico, gejaagd en beneveld op zoek naar zijn geliefde Desy, de slaapkamer van haar betreedt. De komende weken struinen wij hier met elkaar nog door dit geweldig verontrustende boek. Voor het citeren nog dit. Ik volg al jaar en dag (sinds 1978) A.F.Th. van der Heijden. En dat niet alleen vanwege zijn thematiek maar wellicht vooral om zijn taalkunne en taalkunst. Ik noem drie voorbeelden uit het eerste stuk. ‘Linksonder in beeld geven witte computercijfers de datum en het tijdstip, tot op rennende tienden van seconden precies ..,’ en ‘Bij het gebouw heeft zich een kleine menigte verzameld, waaruit bossen bloemen opwolken.’ en ‘De kraaien dragen de kist naar de koets…’
De uitgever: ‘De relatie tussen reclameman Nico Dorlas, halverwege de veertig, en zijn jongere vriendin Désirée staat op springen. Dorlas’ aanhoudende drank- en drugsconsumptie, zijn handtastelijkheid en zijn aan paranoia grenzende verlatingsangst vormen een dodelijke combinatie. Als Désirée de benen neemt, rest Dorlas één conclusie: zij moet sterven, en hij zal met zijn vriendin ten onder gaan. Dorlas wordt bijgestaan door Ernst Quispel, de advocaat uit Advocaat van de hanen (1990), die twintig jaar grijzer en twintig jaar cynischer is geworden. Binnen een etmaal zien we het universum van Nico Dorlas verkruimelen. Kwaadschiks is een literair moordmysterie zoals alleen A.F.Th. van der Heijden dat schrijven kan: geworteld in de Amsterdamse actualiteit, maar met universele reikwijdte, compact en tegelijk diepgaand.’
A.F.Th van der Heijden: ‘Er is geen geluid bij. Het scherm toont afwisselend een kleine boot met een lijkkist aan boord en een zwarte rouwkoets die zich, getrokken door een vierspan, over het pad langs de rivier beweegt. Het vaartuig wordt gefilmd vanaf de wal, het rijtuig vanaf de scheepsvloer, allebei door een lichte nevel en vervagende rietpluimen heen. Close-up koetsier: hij draagt een zwarte mantel en een driekantige steek omlijst met rafelige franje. Over de paarden zijn lila dekkleden gelegd, die op de ogen en de neusgaten na ook hun hoofden omhullen, als bij een middeleeuws toernooi. Het camerastandpunt aan boord verandert enigszins, zodat nu de doodskist op de voorgrond in z’n geheel te zien is. Er ligt een Nederlandse vlag overheen, met op de witte baan een bloemstuk van rode rozen en blauwe linten. De lens richt zich weer op, en kijkt dan recht in het binnenste van de lijkkoets: leeg nog. ‘Beetje audio erbij?’ stelt Quispel zijn cliënt voor. ‘Ik mis het klossen van die knollen.’ Over het morsige tafelblad heen reikend steekt de advocaat zijn hand naar de muis uit, maar cliënt, die zich voortdurend al in bochten heeft zitten wringen om niets van het scherm te hoeven zien, schudt heftig het hoofd: ‘Alsjeblieft, Ernst, doe me ’n lol.’ Met zijn onderarmen steunend op de rug van een stoel blijft Quispel het filmverslag volgen. Linksonder in beeld geven witte computercijfers de datum en het tijdstip, tot op rennende tienden van seconden precies, maar hij hoeft zijn Rolex niet te raadplegen om te weten dat de opnames live zijn. Het bootje richt de steven naar de aanlegsteiger, waarbij het een moment dwars op de stroom ligt. Het cameraoog glijdt omhoog langs de open poort, en onthult de naam van de begraafplaats, in gietijzeren krulkapitalen: COMMERVLUGT.
Voordat de rechercheurs, De Knegt en Van Baars, de verhoorkamer verlieten, kreeg cliënt na aandringen van zijn advocaat toestemming om een sigaret op te steken. (De Knegt had met heel zijn rossige drift nog geprotesteerd: ‘Sinds begin deze maand geldt er een rookverbod voor de horeca… en dan zullen wij er hier even een doorgepaft hol van laten maken’ – maar de buikige Van Baars, de veronderstelde good cop van de twee, deed het met een sussend gebaar af: ‘Een saffie maakt hem misschien wat spraakzamer.’) Met de vurige kegel van een half opgerookte Marlboro brandt cliënt zorgvuldig gaatjes in een bijna leeg koffiebekertje. De kleine ruimte vult zich met een scherpe menggeur van tabak, koffie en verschroeid plastic. Hij verwijdt met de peuk een van de ontstane openingen, en opeens ziet Quispel wat het voorstelt: niet zomaar een gezicht, maar een rudimentaire versie van ‘De schreeuw’ van Edvard Munch. Alles om maar geen kennis te hoeven nemen van de filmbeelden. Langs de overvloedig met grind bestrooide oprijlaan naar de aula staat een rij politieagenten, eerder ‘op de plaats rust’ dan in de houding. Bij het gebouw heeft zich een kleine menigte verzameld, waaruit bossen bloemen opwolken. ‘Zo’n teraardebestelling krijgen doorgaans alleen de zogeheten Bekende Nederlanders,’ zegt Quispel. ‘Of vaderlandse criminelen van aanzien.’ ‘Jouw begrafenis, Ernst,’ zegt cliënt, rook uitblazend, ‘wordt opgeluisterd door alle misdadigers die jij uit de bak hebt weten te houden. De oude seriemoordenaar Peddemors voorop. Honderden dankbare onschuldigen, die zich alleen in zoverre schuldig voelen dat ze een nagel aan jouw doodskist waren. Ik hoop ook van de partij te zijn.’ ‘Praat wat zachter,’ zegt de advocaat, geschrokken van het plotselinge stemgeluid. Hij werpt een waarschuwende blik op het ‘oneway’ venster in de wand. ‘Let op wat je uitkraamt. Het klinkt al bijna als een bekentenis.’ ‘Ik dacht dat je mij juist van mijn zwijgrecht af wenste te helpen.’ ‘Ik wil gewoon dat je ophoudt met stommetje spelen tijdens de verhoren.’ Quispel fluistert nu bijna. ‘Je beroepen op het zwijgrecht, akkoord, maar je moet het wel consequent doen. Jou een beetje kennende, Nico… jij houdt dit niet lang vol. Daar neem ik vergif op in.’ Voor hem zit een gedrongen man van zevenenveertig, niet buitensporig gezet, maar wel met een puntig embonpoint. Zijn gezicht, al wat minder pafferig na een week ‘in volledige beperking’, staat dodelijk vermoeid, met onder de ogen wallen van een goor blauw dat aan verkleurde stempelinkt doet denken. Als hij het hoofd over zijn kunstwerk buigt om er met zijn sigaret nog wat aan te veranderen, wordt zijn kalende kruin zichtbaar. De huid daar heeft de tint van bloedsinaasappel, ongeveer zoals Quispel zich een gescalpeerde in de boeken van Karl May voorstelde, die hij rond zijn twaalfde las. De haarkrans rondom is nog donker maar grijst aan de slapen – en ook in de oren, waar vlassige plukken uitsteken. Iemand moet hem in het huis van bewaring kleren gebracht hebben, want hij draagt niet langer de plunje die hij bij zijn arrestatie aanhad. Zijn verder niet versleten, zelfs nog nieuw ogende sweater zit vol schroeigaatjes, als van iemand die regelmatig onder invloed in slaap valt met een brandende peuk. De zwarte merkbroek is vol grijze asvingers gestempeld, alsof een bakker zijn meelhanden aan zijn zondagse kledij heeft afgeklopt.
‘Wat ik zocht,’ zegt cliënt, ‘was niet het zwijgen, maar de stilte.’ ‘Gedurende mijn loopbaan,’ zegt Quispel, ‘heb ik heel wat lieden een beroep horen doen op hun recht om te zwijgen… wat op zich al een ‘contradictio in terminis’ is. Misschien ligt het aan die tegenstrijdigheid, maar ik heb zelden of nooit een zwijggerechtigde meegemaakt die consequent zijn mond bleef houden… ook voor de rechtbank nog. Ja, die vent die zijn dochtertje vermoordde. Het Waalmeisje. Dat was een stugge zwijger. Als ze hem een foutieve geboortedatum voorhielden, corrigeerde hij die niet eens. De rechters namen het hem niet in dank af, en dat werkte ten zeerste in zijn nadeel. Onderschat je verhoorders nooit, Nico. Ze hebben zo hun methodes om je ‘ligamentum vocale’ te smeren. Ik merk dat ze jou kort houden wat slaap betreft. Als je binnenkort toch doorslaat, kun je net zo goed meteen gaan praten.’ ‘Ik ben al blij, Ernst, als ik mijn eigen stem niet hoef te horen. Mijn kop houen kost me geen enkele moeite. Het is een weldaad voor me.’ Anders dan cliënt richt de advocaat zijn aandacht weer op het scherm. Een van de aansprekers op de steiger vangt het touw op. Elkaar bij de hand vasthoudend dalen er twee af in de boot. De kabels waarmee de kist op het dek is vastgezet, gaan los. Met duwen trekwerk schuiven de kraaien hem het plankier op, waarbij vlag en bloemstuk enigszins in het ongerede raken.
‘Roeiers op de Amstel,’ zegt Quispel, in een volgende poging zijn cliënt tot kijken te verleiden. Terwijl de doodbidders de vlag opnieuw over de kist draperen, zwenkt de camera naar de overkant van de rivier, waar dicht langs het riet ranke roeiboten voorbijglijden. De sporters hanteren, aangemoedigd door een coach op de fiets met een megafoon aan de mond, hun riemen met mathematische precisie, als galeislaven in een historische film. ‘Net als toen bij de begrafenis van Kiliaan Noppen. Maar dat was ’s nachts. De scheepjes hadden lampen op de voorplecht… Het plassen van de spanen was tot bij het graf te horen.’ ‘Begraven ze op Commervlugt ook ’s nachts dan?’ vraagt cliënt, nog steeds zonder een blik op de computer. Zo ja, laten ze mij er dan maar tussen hond en wolf onderstoppen. Liefst bij nieuwemaan, als niemand een steek voor ogen ziet.’ ‘Niet als regel,’ weet Quispel. ‘In ’85 woedde er in Amsterdam een complete stadsoorlog. De regenten waren bang om van die dode punker, bijgenaamd Dr. Nop, een martelaar te maken. Een begrafenis overdag, zo luidde de redenering, daar zouden te veel van zijn maats op afkomen. Ze wisten de weg trouwens toch wel, met fakkels en spreekkoren in het holst van de nacht. burgemeester moordvent stond er op een spandoek. De burgervader hield een toespraak bij de open groeve. Hij dacht dat ze hem koud kwamen maken. Ik ging ervan uit, Nico, dat je het allemaal nog wel wist. Ik trad op als advocaat van die stijfselkuiven…’ ‘Ik had in die tijd andere dingen aan m’n hoofd,’ zegt cliënt. ‘Carrière maken tegen de verdrukking van drank en vrouwen in.’ ‘Anders ik wel,’ zegt Quispel. ‘Dergelijke hobby’s hebben me toen bijna de kop gekost. Ik werd geschorst, en op het nippertje niet van het tableau geschrapt.’ ‘Ik zie jou nooit drinken.’ ‘Nou, vorige week heb jij me nog een flinke stoot wodka toegediend… weet je dat niet meer? Half bevroren Grasovka. Tijdens de onderhandelingen.’ Cliënt tikt met een vinger tegen zijn slaap. ‘Grasovka… Korstmossovka… Korsakovka…’ ‘Bedankt nog, Nico. Ik kreeg de smaak opnieuw te pakken. Voor het eerst in twaalf jaar. Sinds een week is het weer helemaal mis met me.’ ‘Ik ben na die gedenkwaardige avond compleet droog komen te staan. Het was een paar dagen tegen de muren van mijn cel opklimmen, maar nu heb ik nergens last meer van. Geen bibberaties, niks.’
De kraaien dragen de kist naar de koets, die vlak bij de steiger is gestopt. Overdadig houtsnijwerk glanst zwart in het zonlicht. Lantaarns aan de vier hoeken, een soort urn of siervaas op het dak. De kist wordt eerst dwars in de laadruimte gestoken, en dan in de lengte van de rijrichting gedraaid. Nu is aan de zijkant alleen de rode baan van de vlag nog zichtbaar. De politieagenten zijn onberispelijk in de houding gesprongen. ‘Nee, die nachtelijke teraardebestelling, dat was iets eenmaligs,’ zegt Quispel. Ook de BN’ers die zich op Commervlugt laten begraven, doen dat bij vol daglicht… ook al hebben ze altijd ’s nachts geleefd.’
Zowaar, cliënt werpt een blik op het scherm, kijkt dan gauw weer voor zich op tafel. ‘Die knollen hebben dezelfde kleur pyjama aan als ik altijd draag… of droeg, liever gezegd. Compleet met pimpelpaarse biezen.’ Hij wijst op een roetzwarte homp die, in een plastic zak geseald, door de rechercheurs tussen de koffiebekertjes is achtergelaten. Quispel houdt de buil omhoog: ‘Hm, minder zwaar dan ik dacht. Het zag er op het eerste gezicht uit als een hockeybal, waar door sticks de witte verf af is geslagen.’ ‘Het is een tennisbal, Ernst. Het verbaast me dat ze zo’n bewijsstuk, zoals ze het zelf noemen, hier zomaar laten slingeren.’ ‘En die half verkoolde slierten stof?’ ‘Stalen van mijn lila pyjama.’ ‘Ik zou bijna gaan denken dat jij zelf in de hens hebt gestaan,’ zegt Quispel. ‘De bekende levende fakkel.’ ‘Dat is wat de speurneuzen me willen laten bekennen,’ zegt cliënt. ‘Ik zou dan een soort hansop van asbest onder mijn pyjama moeten hebben gedragen, want… zie jij ergens ook maar een restje brandblaar? Zelfs mijn wenkbrauwen waren niet geschroeid.’ ‘Ik heb blijkbaar iets gemist.’ ‘Ze blijven maar doorzeuren over een tennisbal die in de zak van mijn pyjamajasje zou hebben gezeten. Ze hebben hem buiten gevonden, in een achtertuin, met flarden verbrand katoen eromheen… volgens het lab oorspronkelijk van een fletspaarse kleur. Ik geef geen krimp. Ook de rechter-commissaris had er veel belangstelling voor. Hij is een gedreven tennisser. Hij snapt niet dat een tennisbal buiten het gravel zoiets naars kan overkomen.’ Cliënt zit over de zak gebogen, en tast met zijn vingers naar de geblakerde bal, probeert erin te knijpen. Het plastic ritselt, en nog iets: er vallen hoorbaar druppels op. Het zijn tranen. ‘Door Desy zo liefdevol in mijn pyjama vastgestikt… dat zou ze toch nooit doen voor iemand die ze haat?’ Ik weet niet of ik je nog volg,’ zegt Quispel. ‘Tegen het snurken… tegen de ademstilstand. Dat is bij mij op z’n ergst als ik me slapend op mijn rug keer. Om dat te voorkomen naaide Desy, tussen twee lagen stof, een tennisbal op de rugzijde van een nieuw pyjamajasje. Toen ik het voor de eerste keer aantrok, kwam ze niet meer bij van het lachen. ‘Je bent net een bultenaar.” Sindsdien heette het: “Trek je gebochelde pyjama aan, schat, dan blijf je tenminste op je zij liggen.’ Later kreeg ik door de artsen dat apparaat voorgeschreven… Ik ben toch altijd dat gebochelde jasje blijven dragen, want ook met zo’n masker voor kun je maar beter niet op je rug slapen. Ach, wie weet, misschien heb ik me wel elke avond als bultenaar uitgedost omdat ik het zo lief vond van haar, zo zorgzaam, die ingenaaide tennisbal. Ik wilde graag haar klokkenluider van de Notre-Dame zijn.’ Cliënt kneedt krampachtig de roetbal, en drijft er zo diep mogelijk zijn nagels in: hij zit nog vol lucht. ‘O, Dees, Desy… waar ben je nu? Wat is er van ons geworden?’ ‘Begrijp ik goed,’ zegt de advocaat zacht, met een blik op de one-way, ‘dat jouw pyjama door de explosie in de achtertuin is beland… zonder iemand erin?’ ‘Laten we erover ophouden, Ernst. Ik heb alweer te veel gekletst. Zolang ik mijn bek houd, voel ik een grote weldadigheid. Al dat gepalaver maakt me kotsmisselijk.’ Achter de koets stopt een stoet van drie beige limousines, de ramen geblindeerd. Spoedig rijdt de praalwagen het grind op, gevolgd door de auto’s. Er is nog steeds geen geluid bij, maar Quispel kan zich nu moeiteloos voorstellen hoe een combinatie van paardenhoeven, karrenwielen en autobanden in een dikke kiezellaag klinkt.’
De Britse historicus pur sang haal ik weer van stal omdat zijn magistrale werk over de Russische Revolutie recent een herdruk beleefde in dezelfde outfit tegen een prix d’amis. Een decennium terug mocht ik bij u met lovende woorden het lijvige boek introduceren en u kunt zich voorstellen dat ik in mijn sas ben met deze revival. Het gaat om de 1116 bladzijden tellende, gul en adequaat geïllustreerde hardcover Tragedie van een volk van Orlando Figes en van uitgeverij Nieuw Amsterdam met de ondertitel ‘De Russische Revolutie 1891-1924’. Omdat ik liever niet in de herhaling van de eigen woorden wil vallen geef ik u in plaats daarvan integraal de recensie door van Wim Berkelaar zoals hij die in 2006 in ‘Historisch Nieuwsblad’ plaatste. Maar eerst reik ik u de woorden op de omslag van de pr van Nieuw Amsterdam zelf aan. Ik herhaal wel van mijzelf wat ik over Tragedie van een volk destijds schreef: Orlando Figes weet als wetenschapper zichzelf te blijven (zie zijn Noten en Bibliografie achterin) maar bereikt door zijn trant van schrijven een breed publiek, waartoe ook ik behoor.
De uitgever: Tragedie van een volk is het eerste alomvattende werk over de Russische Revolutie in één boek; het geldt reeds vanaf zijn voltooiing in 1996 als een klassieker, zowel in de hoedanigheid van literair meesterwerk als van historisch standaardwerk. Orlando Figes hanteert op briljante wijze een individueel perspectief, ontleend aan de privé- verslagen van verscheidene figuren, wier tragische persoonlijke belevenissen met het algemene verhaal zijn verweven. Figes laat ons de Revolutie begrijpen als een menselijk samenspel van gebeurtenissen. Een monument van geschiedschrijving, dat al vele lezers in het hart heeft geraakt.’
Wim Berkelaar: ‘De Russische Revolutie is altijd met mythen omgeven. Links heeft de Revolutie jarenlang voorgesteld als onvermijdelijk. De klassentegenstellingen en het despotische regime van de achtereenvolgende tsaren werden uitvergroot om de onontkoombare greep naar de macht van Lenin en de zijnen beter te doen uitkomen. Ter rechterzijde van het politieke spectrum werd de Oktoberrevolutie daarentegen misprijzend voorgesteld als een ordinaire staatsgreep van de bolsjewieken, die maar weinig steun onder de bevolking zou genieten. Als voor de Eerste Wereldoorlog de hervormingen maar waren doorgezet, beweerden conservatieve historici, dan zou Rusland geen communistische dictatuur hebben gehad, maar had het land kunnen uitgroeien tot een moderne democratie. Na de ondergang van het communisme in 1991 zijn beide visies vakkundig ondergraven door verscheidene historici. Niemand deed dat grondiger dan de Britse historicus Orlando Figes, wiens A People’s Tragedy: The Russian Revolution 1891-1924 (1996) al jaren wachtte op een Nederlandse vertaling. Enkele jaren na het succes van Natasha’s dans, Figes’ briljante cultuurgeschiedenis van Rusland, is nu dan een uitstekende Nederlandse vertaling van dit imposante werk voorhanden.
Figes onderscheidt zich van andere historici door zijn geschiedenis vroeg te beginnen. Hij neemt geen korte aanloop om snel bij het revolutiejaar 1917 te belanden, maar analyseert uitvoerig het oude Rusland. Aan het einde van de negentiende eeuw vervreemdde de tsaar zich van zijn volk, hoewel hij nog heilig geloofde een ‘mystieke band’ met de boeren te hebben. De bureaucratie, in beginsel de motor achter de noodzakelijke industrialisering, werd door het hof gewantrouwd en geminacht. Anders dan Peter de Grote, die in de zeventiende eeuw zelf de modernisering najoeg, waren de negentiende-eeuwse tsaren uit op het behoud van de agrarische samenleving. Van hen was Nicolaas II veruit de zwakste persoonlijkheid. Hij steunde op de landadel, die zich bedreigd wist door de tegen heug en meug doorgevoerde hervormingen. Die hadden niet veel om het lijf, maakt Figes duidelijk. Ook de vooruitstrevende minister-president Stolypin (1862-1911), naderhand alom bewierookt als hervormer, kon geen potten breken. Figes vergelijkt hem met de laatste Sovjetleider, Michail Gorbatsjov: hij was onhandig, liep te hard van stapel en onderschatte de tegenwerking. Dat hij in 1911 werd vermoord, zorgde wel voor een schokgolf in Rusland, maar daarmee moet zijn rol niet worden overschat. Toch werd zo geen ‘onvermijdelijke’ weg naar oktober 1917 geplaveid.
Niet alleen vormden de bolsjewieken voor de Eerste Wereldoorlog een verwaarloosbare sekte, hun wereldvreemde leiders hadden ook nog nooit een boer of een arbeider in de ogen gezien. Vooral Lenin kende de noden van de boerenstand (arbeiders telde Rusland rond 1900 nog amper) niet. Figes schetst een ontluisterend portret van Lenin: hij was wreed, kende geen scrupules tegenover anderen, maar was in zijn persoonlijk leven uitgesproken laf. Hij had zich als banneling jarenlang in het buitenland opgehouden, waardoor hij ieder contact met de turbulente Russische ontwikkelingen had verloren. Daar stond tegenover dat Lenin een groot instinct voor macht had en ook zonder contact met de boeren wist wat ze wilden: vrede en land. Dankzij Figes wordt duidelijk dat Lenin niet zozeer een groot marxistisch denker was, maar veeleer een opportunistisch politicus, die wortelde in het Aziatisch despotisme dat Rusland al eeuwenlang teisterde. Zijn instinct voor de macht demonstreerde Lenin in het chaotische revolutiejaar 1917. Figes laat zien dat wie in februari 1917 zou hebben voorspeld dat de bolsjewieken in oktober van dat jaar de macht zouden grijpen, niet goed snik was. De Februarirevolutie was een enorme uitbarsting van al langer sluimerende onvrede over de uitzichtloze oorlog en de daarmee gepaard gaande economische schaarste. Figes ontzenuwt de later door conservatieve emigranten in het leven geroepen mythe dat de Februarirevolutie een liberale en tamelijk geweldloze revolutie was. Het tegendeel was het geval: bloed stroomde door de straten van Sint-Petersburg. Niet Lenin, maar de liberaal Alexander Kerenski (1881-1970) trad naar voren als man van de toekomst. Kerenski was na de val van de tsaar in maart 1917 minister van Justitie en later dat jaar minister van Oorlog en premier.
Figes schetst een schitterend portret van de retorisch begaafde Kerenski, die zichzelf vol eigendunk beschouwde als een Russische versie van Napoleon. Kerenski was niet de enige die dat geloofde: ook de Russen stelden massaal hun hoop op de kleine jurist. Maar Kerenski maakte een fatale fout door te willen vechten voor een ‘vrede zonder voorwaarden’. De boeren wensten slechts land en vrede – desnoods tegen elke prijs. Lenin speelde op die wens in, waardoor de sympathie van boeren en vooral soldaten verschoof naar de bolsjewieken. Tegen de tijd dat de bolsjewieken de macht grepen, werd de revolutie tamelijk breed gedragen. Wat na oktober 1917 gebeurde, doet denken aan wat gebeurde na de Franse Revolutie van 1789: een extreme uitbarsting van vooral jeugdig geweld, aangemoedigd door het jakobijnse regime, waarbij Lenin als een eigentijdse Robespierre de leus verkondigde dat het tijd werd ‘de plunderaars te plunderen’. De laagste instincten kregen ruim baan in postrevolutionair Rusland: wie eens rijk was of er ook maar ‘rijk’ uitzag, werd onteigend, mishandeld of vermoord. Tienduizenden mensen verloren het leven dankzij dit ‘evangelie van de afgunst’, zoals de fel anticommunistische Winston Churchill het socialisme ooit treffend typeerde. De burgeroorlog die Rusland tussen 1918 en 1922 in de greep had, deed daar nog een schep bovenop: die eiste meer slachtoffers dan honderd jaar tsaristisch bestuur.
Toen extreem- links nog heel gewoon was (in de jaren zeventig van de vorige eeuw), werden deze doden vaak op het conto geschreven van de reactionaire witte legers die het, gesteund door al even reactionaire kapitalisten, gemunt hadden op de nobele en prille Sovjetstaat. Figes leert anders: het leeuwendeel van de terreur en de moordpartijen kwam voort uit rode wraakzucht, gevoed door eeuwenlange onderdrukking en achterstelling (dat wel), en gestimuleerd door een gewetenloze bolsjewistische partijleiding onder Lenin en Trotski. Onmiddellijk na 1918 begon ‘de geschiedenis van onze riolering’, zoals Alexander Solzjenitsyn het ondergrondse systeem van strafkampen, executies en martelingen in De Goelag Archipel (1974) omschreef. Wat is die dissident destijds in het Westen verketterd door linkse intellectuelen… Ze wilden nog wel toegeven dat het onder Stalin was ‘misgegaan’. Maar aan Lenin, ‘filosoof van de revolutie’ (zoals de marxistische historicus Ger Harmsen hem in 1970 plechtig omschreef), moest je niet komen.
Harmsen is dood en de linkse intellectuelen liggen met hem op de mestvaalt van de geschiedenis. De inmiddels 87-jarige Solzjenitsyn schrijft daarentegen nog altijd door en kan in zijn spaarzame vrije uren zijn gelijk nog eens nalezen in dit voortreffelijke boek van Figes. Soms is de geschiedenis rechtvaardig.’
Ik leg een boek voor u n neer dat ik nog maar een dag terug van postman Ruud aangereikt kreeg maar waarvan ik nu al van het bestaan bij u gewag wil maken. En wel niet alleen omdat het mij meteen in het gemoed getroffen heeft maar vooral omdat het ook u vanwege het belang ervan zeer zal aanspreken. Het gaat om de 312 bladzijden tellende paperback Ontroerende onzin van journalist Ronit Palache (1984) en van uitgeverij Prometheus met de ondertitel ‘De Joodse identiteit in het Nederland van nu’. Ik haast het mij te zeggen: van kindsbeen af heb ik een zwak voor het Joodse volk. U weet ik ben belijdend lid van de PKN en dit is te danken aan mijn ouders die de christelijke signatuur aan mij gaven. Zij leerden mij dat God zich hier op aarde in Jezus zich openbaarde en dat wij aan het uitverkoren volk van Israel heel schatplichtig waren. De Bijbel hadden wij aan de Joden te danken. Jarenlang koesterde ik de mensen van het beloofde land en dacht hierin niet alleen te staan. Tot die middag in 1955 toen ik als HBS ’er onder geleide van mijn vader – want ik was minderjarig - in bioscoop Rex achter de school de documentaire film ‘Nacht und Nebel’ mocht zien. Ik was verpletterd door de beelden uit het vernietigingskamp Auschwitz en ik weet nog precies hoe onthutst en ontdaan ik door het walgelijke doen en laten van Hitles en zijn nazi’s was geraakt. Ik kon het leed de Joden door de SS met Holocaust aangedaan niet vatten, Na zoveel decennia is er nog steeds bij mij verbijstering over wat de mensen elkaar aan kunnen doen.
Op de lijst van gelezen werken voor het eindexamen zette ik Het Achterhuis van Anne Frank en ondervond aan den lijve de onzin van het antisemitisme: dat men het euvel duidt dat iemand het durft als Jood geboren te worden. Sinds de coming out bij mij van het besef van de in persverse groepen en individuen ingeroeste haat aangaande Joodse burgers ben ik boeken over die rampspoed blijven lezen en bij u introduceren. Als er berichten direct of indirect uit de hel kwamen deed ik u daar kond van.
Zo mocht ik het recent met u hebben over Charlotte van David Foenkinos, Na de sterren – Marga Minco, Orgelman - Mark Schaevers, De zwarte aarde’ - Timothy Snyder, De misdaad en het zwijgen - Anna Bikont. Rose - Rosita Steenbeek, Misschien Esther - Katja Petrowskaja, De waarheidszoekster - Pauline Micheels, Mau en Gerty – Erik Schumacher, Gids van joods erfgoed in Nederland - Jan Stoutenbeek en Paul Vigeveno, 's Nachts droom ik van vrede - Carry Ulreich, Zijn eigen kamer - Robbert Ammerlaan.
Als een rode draad door mijn recensies loopt het onheil de Joden aangedaan. Maar ik zag over het hoofd de vraag hoe de Joodse mannen en vrouwen in dit tijdsbestek kunnen leven met de gruwelen bij hun volk door de Shoah aangericht. Ronit Palache, zelf van Joodse origine, doet dat wel. Zij sprak met meer dan honderd Nederlandse Joden en traceerde dat die zich op drie thema’s oriënteren: God, Israel en de Shoah. En zo kom ik aan een omissie van mij: ik ontmoette Joodse mensen maar ik had het lef niet met hen van gedachten te wisselen. Met een groep catechisanten bezocht ik in de jaren zestig een synagoge in het Rotterdamse Blijdorp, als vaandrig legde een van mijn jongens uit het peloton als Joodse man tijdens een ‘Kleine oorlog’ een krans op het veld in Margraten, als leraar havo/atheneum ontmoette ik enkele Joodse leerlingen, in Molenaarsgraaf en Papendrecht zag ik tijdens het bomenfeest Toe Bisjvat Joodse mannen (o.a, Lou de Jong) en vrouwen, bij de herinwijding van de Dijksynagoge in Sliedrecht sprak ik met bestuurder Ronald Kitsz. Maar ik had het lef niet hun heden en verleden op te rakelen.
Onze Ronit Palache doet dat in haar bundel Ontroerende onzin wel: zij laat haar Joodse landgenoten aan het woord door aan hen voor te leggen wat anno nu het Joods zijn voor hen inhoudt. Zij wist zich geïnspireerd door het gedicht ‘Jiddish’ van Judith Herzberg dat gaat als
Mijn vader zong de liedjes
die zijn moeder vroeger zong
later voor mij, die ze half verstond.
Ik zing dezelfde woorden weer
heimwee fladdert in mijn keel
heimwee naar wat ik heb.
Zing voor mijn kinderen
wat ik zelf niet versta
zodat zij later, later?
Voor de rozen verwelkt zijn
drinken wij al het bloemenwater.
Verdrietige intieme taal
het spijt me dat je in dit hoofd
verschrompelde.
Het heeft je niet meer nodig
maar het mist je wel.
De dragende gedachte van dit vers is naar mijn idee dat elkaar opvolgende generaties wel woorden/gedachten/zingevingen aan elkaar doorgeven die aan betekenis/zin verloren gaan maar toch blijven hangen, beter: ontroeren. Een van de door Ronit geïnterviewde personen, Harry Goldstein zei: ‘Joods bleef ik. Je kunt er niet voor kiezen, je blijft het altijd. Die onzin van het Jodendom emotioneert me zeer’. Ronits titel is ons nu duidelijk. Als hommage aan Goldstein (76) reik ik u integraal zijn verhaal aan. De volgende keer doe ik dat met de ontboezemingen van Mirjam Durlacher en Esther Weissman-Erwteman. Voorlopig tot slot dit: het zou volgens mij mooi zijn als christenen ook eens uit hun schulp kropen, op de wijze van Palache.
Goldstein: ‘Wat ze met het jodendom had weet ik eigenlijk niet. Ik weet vooral dat ze thuis de leiding had, mijn moeder. En dat er 71 familieleden van me zijn omgekomen in de oorlog. Inclusief zij, mijn vader, opa’s en opa’s neven en nichten. Ik groeide daarom op bij een tante, de enige andere overlevende, een zus van mijn vader. Maar ik kon me niet handhaven in dat gezin, lag voortdurend in de clinch met mijn oom, waardoor ik terechtkwam in joodse weeshuizen. Of dat een leuke tijd was? Ik heb nooit een leuke tijd gehad, maar of dat door de oorlog kwam weet ik niet. Ik ben een heel somber mens. Wel vond ik een grote passie in het schaken, waarmee ik in de jaren vijftig de derde plaats van Nederland behaalde. Als ik een schaakprobleem wist te creëren was ik even gelukkig, euforisch, zou je kunnen zeggen. Tijdens mijn jaren in de weeshuizen – ik zat er lang – ging ik naar de net heropende sjoel in Amsterdam-Oost. Het interieur was in de oorlog volledig verwoest. Elke sjabbat ging ik daarheen, al wist ik nergens van, want van huis uit kreeg ik slechts het minimale mee en ik dook onder bij gereformeerde mensen.
In Oost ontmoette ik de daar aangestelde rabbijn Drukarch, die mij eruit pikte om les aan te geven. Hij zag iets in me. Jaren kwam ik elke zondag een uur bij hem om te leren. Het was het enige waar ik mijn best voor deed. Ik werd acuut streng orthodox. Ja, ik geloofde in het scheppingsverhaal van de Thora en daar is in zekere zin veel van overgebleven. Toch gooide ik mijn talles weg toen ik 17 was. Ik zei tegen Drukarch dat ik niet meer geloofde. Daarna zag ik hem nooit meer. Ik miste het contact en die lessen, maar joods bleef ik. Je kunt er niet voor kiezen, blijft het altijd. Die onzin van het jodendom emotioneert me zeer. Al mijn gevoelens zitten erin. Maar als ik mijn moeder spreek, zonder dat ik stemmen hoor of zo, speelt het jodendom geen gedefinieerde rol. Dag moesje, zeg ik dan. Dag kind, antwoordt ze. Wanneer zien we elkaar weer? Gauw. Ik geloof wel dat dat waar is, ja. Hier in Beth Shalom kom ik wel eens in sjoel. Op uitnodiging van iemand die ik hier de eerste dag ontmoette. Toen ik mijn talles weer aandeed roerde me dat. Ik ken tenslotte al die gebeden uit mijn hoofd. Hij zegt dat ik een typisch joodse man ben. Ik kan dat alleen maar ondergaan, maar ik denk dat hij gelijk heeft. Nu ik op weg naar de dood ben is het enige waar ik bang voor ben het oordeel van Hakadosj, Baroech Hoe. Mijn hele leven heb ik een strijd gevoerd met het wel of niet bestaan van iets wat God wordt genoemd. Ik weet 99 procent zeker van niet, maar ik kan maar niet kiezen. Nog steeds niet.’
In 1990 zweefde in de wereld van de Nederlandse Publieke Omroep de slogan ‘Help de Russen de winter door’. De eenmalige inzamelingsactie had als doel geld in te zamelen om inwoners van de Sovjet-Unie van voedsel te voorzien. De televisieactie bracht meer dan 24 miljoen gulden op. Met een knipoog naar de organisator Marcel van Dam reik ik u tien boeken uit meerdere genres aan die de tocht door de komende maanden veel draaglijker maken. Deze week kreeg ik het tiental in huis en nu al wil ik van het bestaan ervan bij u gewag maken. U kent de uitgevers, dus kwaliteit verzekerd. Aan het eind van december wisselen wij onze leeservaringen hier met elkaar uit. Nu de tekst op de omslag met eraan vooraf titel, schrijver, ondertitel en uitgever.
1) De nieuwe Makkelijke Maaltijd – 24 Kitchen – Recepten – Karakter
Wil jij je gezin gevarieerd, lekker en gezond te eten geven? Weet jij soms ook niet meer wat je nu weer klaar moet maken voor het avondeten? Wil jij ook binnen een half uurtje een smakelijk gerecht op tafel hebben staan? Houd je niet van dure en ingewikkelde ingrediënten? Dan is dit boek ideaal voor jou. De chefs van 24Kitchen gaan je helpen met heerlijke recepten voor de doordeweekse maaltijd. Altijd gevarieerd, snel en lekker. Eet smakelijk!
2) Bakken met kennis – Eke Mariën – De wetenschap achter het bakken – Karakter
Waarom is mijn cake droog? Waarom is het ene koekje hard en het andere smeuïg en zacht? Of waarom wil mijn meringue maar niet mooi stijf worden? Met Bakken met kennis leer je hoe je jouw bakresultaten kunt perfectioneren. Eke Mariën geeft in dit boek praktische informatie waarmee je direct aan de slag kunt en de theorie om te begrijpen waarom je het zo moet doen. De functies van The big five - bloem, eieren, water, vocht en vet - worden uitgebreid behandeld. Door met deze ingrediënten te leren experimenteren, lukken je baksels beter en krijg je bovendien meer grip op bakken zonder gluten, zonder geraffineerde suiker, zonder verzadigd vet of dierlijke producten. Maar Bakken met kennis is vooral een lekker bakboek. De hoofdstukken Koekjes, Cake, Taart, Gebakken lucht, Hartige taart en Brood bevatten ruim 80 recepten, zodat je zelf met al die kennis aan de slag kunt gaan.
3) Is u bekend met het alfabet? – Joris van Casteren – Verhalen uit een boekhandel – Bas Lubberhuizen
In veel opzichten doet de Amsterdamse Athenaeum Boekhandel denken aan de Bibliotheek van Babel uit het beroemde, gelijknamige verhaal van Jorge Luis Borges. Er zijn veelhoekige kamers, geheime galerijen en verborgen balustrades, met een boekenhoeveelheid die alles lijkt te omvatten wat ooit is geschreven. Dit boekenheelal aan het Spui bestaat deze herfst vijftig jaar.
Om dit heugenswaardige gegeven luister bij te zetten reisde Joris van Casteren als een postmoderne Borges rond door het legendarische verhaal dat een halve eeuw Athenaeum heeft opgeleverd. Hij sprak met vaste bezoekers, schrijvers, uitgevers en verkopers uit heden en verleden, spitte de ontstaansgeschiedenis door en reconstrueerde de tumultueuze beginjaren. Deze schat aan informatie toverde hij in zijn kenmerkende stijl om tot een onweerstaanbare literair-journalistieke grensverkenning. Zo is Is u bekend met het alfabet? niet alleen de biografie van een boekenpaleis geworden, maar ook een verhalentheater waar alle liefhebbers van karakteristieke boekhandels graag in zullen ronddwalen.
4) Die van hiernaast – Yewande Omotoso – Roman – De Geus
Hortensia en Marion wonen naast elkaar in een chique villawijk in Kaapstad. De een is blank, de ander zwart. Beiden hebben een indrukwekkende carrière achter de rug en beiden willen het liefst rustig van hun oude dag genieten. Er is maar één ding dat dat streven in de weg zit: die van hiernaast. Zeker wanneer een van slaven afstammende familie in hun buurt land komt opeisen, staan Hortensia en Marion lijnrecht tegenover elkaar. Maar dan gebeurt er iets waardoor de twee gezworen vijanden elkaar harder nodig hebben dan ze ooit hadden verwacht.
5) Witte raaf – Bram Dehouck – thriller – De Geus
Nick Farkas is een man om naar op te kijken. Iemand bij wie je in de buurt wilt zijn. Een en al charme, stijl, uitstraling. Zijn cv is een opsomming van successen. Nick Farkas is een witte raaf. Dat zegt hij niet zelf, zo wordt hij genoemd. Door hooggeplaatste mensen. Andere mensen, zij die wat langer met hem samenwerkten, vertellen een ander verhaal. Over manipulatie en intimidatie, over misbruik en regelrechte leugens. Over luchtkastelen en een opgeblazen zelfbeeld. Maar komt hoogmoed dan niet voor de val? Nee, Nick Farkas valt niet. Want hij blijft nooit lang op dezelfde plaats.Als de grond te heet wordt, spreidt hij zijn vleugels.Nu is hij weer geland. Een nieuwe baan, een nieuw begin. Misschien zal het deze keer anders gaan. Misschien komt Nick Farkas deze keer eindelijk zichzelf tegen.
6) Maskerade – Harry Vaandrager – Roman - In de Knipscheer
'Een echt mens. wat is dat? Wie is dat? Wat ik verneem: een mengelmoes van een blufbaas, een betwetende prediker van wantaal, een belustigde, een doofpotter, een dromer, een moordenaar, een ik-zegger, een roofdier, een ijdeltuiter ach ach ach, de mens is een raar verhaal. Een anomalie. Een opblaaspop vol valse lucht.' "hv" Oerrotterdammer Harry Vaandrager dompelt de krochten van de menselijke ziel wederom in de zwartste inkt, in een doorwrochte, infernale Maskerade – een roman die woekert door een maalstroom van gedachten, troost zoekt in de vergeten uithoeken van de taal, en het schamele leven oppoetst met enkele vegen uit onze schedelpan.
7) Dans die het heelal omkranst - Synesios van Kyrene – Negen hymnen aan de Ene – Damos
Hoe zou je het mysterie van het universum, dat een goddelijke oorsprong heeft, beter kunnen oproepen dan in liederen die de eeuwige kosmische ritmes als het ware reproduceren? Dat moet althans de drijfveer geweest zijn die Synesios van Kyrene (ca. 370-413) ertoe heeft gebracht zijn diepste gedachten over god en mens, geest en ziel, energie en materie neer te leggen in negen hymnen. Synesios, christen en neoplatoons filosoof, leerling van Hypatia van Alexandrië, werd in een uitermate roerige tijd bisschop, in de hoop in die hoedanigheid nog iets voor zijn land te kunnen betekenen. Toen hij in 413 uitgeput stierf, liet hij een omvangrijk oeuvre na van brieven, redevoeringen en filosofische beschouwingen, maar binnen dit geheel vormen de swingende en beeldende hymnen het kloppend hart.
8) Ik haat het internet – Jarett Kobek – Roman – Xander
Dit is het verhaal van Adeline. Ze schrijft stripboeken en woont in San Francisco. Haar stad is overgenomen door brutale kapitalisten en technologische startups. Zij en haar vrienden lijken nu nutteloos te zijn geworden in deze nieuwe wereld waarin alles draait om winst. Dit is ook het verhaal van Ellen. Haar leven is verpest nadat haar ex naaktfoto's van haar over het internet verspreid heeft. Maar vooral is Ik haat internet een grensverleggende roman over macht en moraal in ons digitale tijdperk. Wat als je in een wereld leeft waar internetschandalen de orde van de dag zijn, waar we ons intellectueel eigendom weggegeven aan Facebook en Twitter? Wat als je een vrouw bent in een maatschappij die vrouwen haat? Wat is er gebeurd met ons engagement en politieke betrokkenheid? Hier is, dan eindelijk, een literair statement over internet in de meest bijtende bewoordingen. Hilarisch, feministisch en antikapitalistisch.
9) Spreken over boven – Gert J. Peelen – Harry Kuitert, een biografie – Vesuvius
Najaar 1968. Harry Kuitert houdt een van zijn vele spreekbeurten voor een kerkelijk publiek. Student Geert Mak ziet 'notoire querulanten met gladde brilcreemharen' zich verdringen voor de interruptiemicrofoon. Ze protesteren luidkeels tegen Kuiterts nieuwlichterij, hij komt aan de VU, hún VU. De Vrije Universiteit. 'Onwaarachtig,' oordeelt Mak. 'Men zit met de brokken, doordat de achterban jarenlang van begrijpelijke en eerlijke voorlichting verstoken is geweest.' Alleen Kuitert doet niet mee met het pappen en nathouden, meent Mak. En hij 'is misschien wel de beste, deze avond!' Het slot van de bijeenkomst is voorspelbaar: 'We eindigen. Weer een psalm. Het gezang daalt neer als een meiregen. [..] De mensen stromen weg, vrouwen druk pratend, het manvolk een verse sigaar in 't hoofd. Buiten is het donker en droog.' De zegetocht die Kuitert zal maken, van wolf in schaapskleren tot bestsellerauteur, is in 1968 nog maar net begonnen. Deze biografie schetst de ontwikkeling van de theoloog en ethicus die de protestantse wereld ingrijpend zal veranderen. Een boeiend portret van een man die het geloof in de openbaring en in een transcendente God sterk relativeerde met zijn beroemde oneliner uit 1974: 'Alle spreken over boven komt van beneden, ook de uitspraak dat iets van boven komt.'
10) Het dilemma van Otto Warburg – Eric de Brabander – Roman - In de Knipscheer
'Wij zijn hier allemaal ergens in het verleden op dit eiland aangespoeld,' zegt de uit de Dominicaanse Republiek afkomstige Tito d'Estrées wanneer hij het glas heft op een feestelijk etentje ter kennismaking met zijn toekomstige geliefde. Het lot heeft hem en een Poolse moeder met dochter naar Curaçao gebracht, dan nog een Nederlandse kolonie, om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Het dilemma van Otto Warburg verenigt de Europese en de Caribische geschiedenis van de twintigste eeuw in romanvorm: een wetenschapper verricht baanbrekend kankeronderzoek in Duitsland. De moeder en dochter overleven de verschrikkingen van Buchenwald en vestigen zich op Curaçao, om hun leven weer in eigen hand te nemen. Een jonge arts breekt zijn specialistenstudie af en is ooggetuige van onmenselijke wreedheden in Frans postkoloniaal Afrika. Deze zoon van een aanhanger van de Dominicaanse dictator Trujillo neemt na een geweldsincident de wijk uit Parijs waar hij zijn specialistenstudie volgde, om in ballingschap te gaan op datzelfde Curaçao. In schokkende details schetst Het dilemma van Otto Warburg een beeld van de Duitse Endlösung in de Tweede Wereldoorlog. Tevens laat de roman het onverholen racisme en de bloedige onderdrukking zien onder het Trujillo-bewind in de Dominicaanse Republiek. De tegenstelling tussen wetenschap en morele verantwoordelijkheid, menselijke wreedheid en slachtofferschap wordt in deze roman op een ingenieuze wijze ten tonele gevoerd. Kunnen macht en moraal wel samengaan? Wordt de mens niet bepaald door de darwinistische survival of the fittest?