06-11-2017

KARL DONITZ

Een indringend geschreven relaas leg ik voor u op de leestafel dat een intrigerende episode uit de oorlogsgeschiedenis weergeeft. Een uit de wrede historie gegrepen fragment dat het dieptepunt van een mondiaal gevecht, daar gaat het om. Ik heb het over de 366 bladzijden tellende, van geografische tekeningen en van een fotokatern voorziene hardcover Karl Dönitz van historicus Barry Turner en van uitgeverij Karakter met de ondertitel ‘De laatste dagen van het Derde Rijk’. Om voor de jongeren onder ons de gedachten te bepalen: Karl Dönitz (Grünau, 1891 - Aumühle, 1980) was een Duitse marinecommandant en admiraal tijdens de Tweede Wereldoorlog, volgeling van Hitler, en laatste staatshoofd van nazi-Duitsland. Zijn naam is verbonden met de onbeperkte duikbotenoorlog. Ik verdeel mijn introductie in drieën. Nu geef ik integraal het voorwoord van Admiral of the Fleet Lord Boyce, volgende week geef ik de tekst van de uitgever op de wikkel en een week later wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Nu is mijn optie: u te berichten dat Karl Dönitz er is en zich aanbiedt voor een leesavontuur tijdens de komende lange avonden.

Voorwoord: ‘Barry Turners Karl Dönitz – De laatste dagen van het Derde Rijk’ beschrijft op meesterlijke wijze een tumultueuze en verwarrende periode in de slotfase van de Tweede Wereldoorlog. In het boek komen afwisselend en op geslaagde wijze niet alleen de strategische beweegredenen op het allerhoogste niveau en de interactie daarvan binnen de nazileiding en het geallieerde opperbevel aan bod, maar er is ook ruimte voor de schokkende persoonlijke ervaringen van mensen onder aan de hiërarchische ladder, met indrukwekkende schetsen over heldenmoed en lafheid, over onverschrokken aanvallen en verdedigen. Fascinerende verhalen en inzichten in de karakters van de hoofdrolspelers worden ontvouwd – en uiteraard gebeurt dat nergens waarheidsgetrouwer dan in het geval van Dönitz zelf. En omdat ik zelf ook bij de onderzeedienst heb gediend, intrigeerde juist dit facet me het meest. De schrijver heeft het ethos binnen de onderzeebootwereld en de invloed daarvan op de mensen die binnen die wereld actief zijn, of er ooit deel van hebben uitgemaakt, uitstekend weten vast te leggen, en ook de aard van Dönitz’ persoonlijkheid, zijn enorme professionalisme, zijn loyaliteiten en waarden op voortreffelijke wijze weten weer te geven. En dan met name zoals het boek hem met het hiernavolgende citaat typeert: Ik was gefascineerd geraakt door die unieke eigenschap van de onderzeedienst, waarvoor het nodig is dat een bemanningslid op eigen benen staat en zich in die uitgestrekte oceaan van zijn taak kwijt, een taak waarvoor moed en paraat vakmanschap zijn vereist; ik was gefascineerd door die unieke sfeer van kameraadschap die het resultaat was van het gemeenschappelijke lot en de ontberingen die een U-bootbemanning deelde, waar het welzijn van iedere opvarende afhankelijk was van alle anderen aan boord, en waar iedere man een onmisbaar onderdeel vormde van het geheel.

Wat hij tijdens de Eerste Wereldoorlog over de effectiviteit van de duikbootoorlog leerde, speelde twintig jaar later in zijn denken nog steeds een belangrijke rol; en zijn eigen persoonlijke geloof in de effectiviteit van een onderzeebootman, nog versterkt door het feit dat hij in 1918 het tot zinken brengen van de U-boot waarover hij het bevel voerde op onwaarschijnlijke wijze wist te overleven, zijn terug te vinden in de overvloedige aandacht die hij aan het personeel van deze tak van de Kriegsmarine schonk. Zijn inzicht in het onderzeebootwapen en de toepassing daarvan was gedegen, en de successen die hij behaalde in het verstikken van de bevoorradingsroutes over de Atlantische Oceaan, dwongen GrootBrittannië in 1942-1943 bijna op de knieën, en dreigden dat opnieuw te doen toen er begin 1945 een nieuwe generatie, technisch aanzienlijk betere, U-boten werd ingezet. Ik vond het bijzonder interessant om te lezen over de moeilijkheden die Dönitz ondervond bij het verkrijgen van meer Luftwaffe-steun ten behoeve van de inzet van zijn onderzeebootwapen – die moeilijkheden hadden wel iets weg van de frustraties die bij de Royal Navy leefden ten opzichte van het aanvragen van luchtsteun bij de raf! Na het beschrijven van de achtergrond waardoor Dönitz is gevormd, en na een openingshoofdstuk over het schaakspel met betrekking tot de machtsoverdracht na Hitlers dood, komen de gebeurtenissen van de eerste helft van 1945 tot aan het einde van de oorlog aan bod, terwijl de gebeurtenissen van direct na de oorlog ruwweg in vier delen uiteenvallen: de marineacties op de Oostzee, waaronder Operatie Hannibal; de laatste stuiptrekkingen van de oorlog, waaronder de machinaties van zowel hoge geallieerde als Duitse commandanten; de onderhandelingen die moesten leiden tot het beëindigen van de oorlog; en Dönitz’ activiteiten en verdere leven na de oorlog. Het grote belang van de Oostzee voor Duitsland – een zee waarover toevoerlijnen liepen die van het grootste belang waren om het uiterst belangrijke en machtige industriële complex overeind te houden waarmee in principe de oorlog kon worden gewonnen – wordt duidelijk beschreven, evenals het gebruik ervan bij mogelijk de grootste evacuatie die ooit over zee heeft plaatsgevonden: Operatie Hannibal – een verhaal dat waarschijnlijk bijna niemand kent. De schaal van deze operatie gaat die van de evacuatie van de bij Duinkerken ingesloten Britse troepen in 1940 ver te boven, en de heldere, op ooggetuigenverslagen gebaseerde verslagen van de gebeurtenissen daar en de ondergang van de Wilhelm Gustloff, waarbij 9.000 mensen het leven verloren, schilderen een angstaanjagend beeld.

Dönitz bezat een krachtig, hartstochtelijk en op menselijkheid gebaseerde vastbeslotenheid om zo veel mogelijk mensen die in het oostelijk deel van het Oostzeegebied in de val zaten, uit de klauwen te redden van de oprukkende bolsjewieken, die met een verschrikkelijke barbaarsheid de havens langs de Oostzee bezetten. Zijn geloof in het belang van de evacuatie – ondanks Hitlers onverschilligheid, of zelfs bezwaren ertegen – zou later wel eens een onderliggend motief geweest kunnen zijn voor zijn daden direct na het overlijden van de Führer, toen hij probeerde omstandigheden te creëren waardoor Duitse en andere vluchtelingen in staat waren uit handen te blijven van de Sovjets, die vanuit het oosten steeds verder naar Duitsland oprukten. Die opmars, samen met een soortgelijk oprukken van de westelijke geallieerden vanaf het Kanaal en hun Rubicon-achtige race in de richting van de Rijn met de bedoeling zo snel mogelijk Berlijn te bereiken, waarbij ze geconfronteerd werden met de wanhopige en onverwacht sterke tegenstand van de Wehrmacht, en mét het effect daarvan op de burgerbevolking en de spanningen en antipathieën tussen de hoofdrolspelers van beide partijen, vormen het tweede deel en is een verhaal op zich – opnieuw tot leven gebracht met herinneringen van mensen die daarbij aanwezig zijn geweest. Massale volksverhuizingen, een massaal verlies aan mensenlevens en een massale politieke wisselwerking die verstrekkende gevolgen zouden hebben, vormen fascinerende lectuur en leiden de lezer naar de twee andere onderdelen van het boek.

De beschrijving daarvan – het gemanipuleer rond Dönitz, die met grote tegenzin de opvolger van de Führer werd, de onderhandelingen die leidden tot de Duitse capitulatie en de laatste episoden die zich afspeelden in de rechtszaal in Neurenberg – vormt het laatste bewijsmateriaal waaruit de lezer voor zichzelf kan vaststellen of Dönitz bij zijn rol als oorlogsleider in het conflict al dan niet ‘eerlijk’ is geweest. De auteur beweert dat Dönitz’ veroordeling en opsluiting als oorlogsmisdadiger eerder op politieke gronden heeft plaatsgevonden en niet zozeer op eventueel door hem gepleegde misdaden waren gebaseerd, en in dit verband is het interessant om te weten dat toen Dönitz tegen zijn veroordeling in beroep ging, zijn appel werd gesteund door de Britse First Sea Lord, en dat de Royal Navy vertegenwoordigd was bij zijn begrafenis in 1980. Dönitz was een beroepsmilitair die onvoorwaardelijk geloofde in zijn Kriegsmarine – en slaagde erin die, en zichzelf, grotendeels aan de naziideologie te onttrekken – en koesterde een ingewortelde loyaliteit jegens zijn land. Hij vocht een keiharde oorlog uit, maar trad daarbij niet harder op dan de admiraals en generaals die tegenover hem stonden, terwijl de excessen die onder zijn eindverantwoording plaatsvonden niet erger waren dan datgene wat aan geallieerde kant gebeurde – hoewel Dönitz geheel terecht een weinig kritische toewijding aan een politieke zaak verweten kan worden. Zoals zoveel oude militairen verdween Dönitz na zijn gevangenschap geleidelijk aan uit beeld, en is hij nooit van plan geweest de leidersrol op zich te nemen waarvan heel wat mensen hadden verwacht en gehoopt dat hij die opnieuw zou gaan vervullen. Maar hij heeft op de Europese geschiedenis wel degelijk een eigen stempel gedrukt, en dan vooral met betrekking tot datgene wat volgens hem de grootste bedreiging van de wereldorde vormde – de expansiedrift van de Sovjet-Unie; en zijn geloof in en focus op de effectiviteit van de onderzeeboot als een wapensysteem dat binnen de maritieme strategie in staat is oorlogen te winnen, zijn nog even relevant als 75 jaar geleden.’

KARL DONITZ

HOE KOMEN WIJ HEELHUIDS UIT DEZE HEL

Een rechtstreeks rapport van vaderlanders die vervolging en verdrukking een eeuw terug ten tijde van de Russische Revolutie aan den lijve ondervonden hebben, daar gaat dit boek over. Stemmen uit het verleden die nu nog ons ter ore komen, dat is de leidraad van dit relaas. Ik heb het over de 246 bladzijden tellende, doorlopend authentiek geïllustreerde paperback Hoe komen wij heelhuids uit deze hel van historica Janine de Jager en van uitgeverij Atlas Contact met de ondertitel ‘Nederlanders in revolutionair Rusland’. Op de omslag zien wij onder een foto van nazaten familie C. Marx fragmenten  van brieven vanuit de rampspoed in het oosten van Europa geschreven. Mijn eerste introductie van Hoe komen wij heelhuids uit deze hel bestaat uit de Inleiding van Janine de Jager en een citaat uit haar hoofdstuk ‘In de val’ met de titel ‘Valenki en wobla’. Een later ogenblik wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Nu wil ik u alvast gezegd hebben dat het om schrijnende verhalen gaat die het waard zijn bewaard te worden.

Inleiding: Hoe komen wij heelhuids uit deze hel gaat over Nederlanders die de Russische Revolutie van 1917 van nabij meemaakten. De meesten van hen woonden en werkten al langere tijd in Rusland als ondernemers of expats voor Nederlandse of buitenlandse bedrijven. Anderen hadden zich er blijvend gevestigd of waren er zelfs geboren en getogen. In tsaristisch Rusland hadden deze Nederlanders een goed bestaan opgebouwd en voelden zich er thuis. Voor hun kinderen was het ‘verre Holland’ een vreemd land, waar ze nog nooit waren geweest of hooguit een enkele keer op familiebezoek. In de communistische Sovjetstaat was voor deze groep van naar schatting enkele honderden Nederlanders geen plaats meer. Blijven of weggaan? ‘Wij wisten dat we op een vulkaan leefden,’ zei een van hen later. Maar alles achterlaten, volkomen berooid naar het oude vaderland terugkeren en opnieuw beginnen, was geen aantrekkelijk vooruitzicht. Een aantal deed dat toch. Anderen lieten alleen hun vrouw en kinderen naar Nederland vertrekken en bleven zelf om proberen te redden wat er nog te redden viel van hun vroegere bezittingen of ondernemingen. Weer anderen besloten samen met hun gezinnen de ontwikkelingen voorlopig af te wachten. De situatie in de eerste jaren na de revolutie kon nog alle kanten op en vrijwel niemand geloofde in die tijd serieus dat het Sovjetregime een lang leven beschoren was. ‘Alleen als het écht moet, vertrekken we,’ schreef iemand die voor het laatste koos. En toen was het opeens te laat en zaten ze in de val. De grenzen gingen dicht, ook voor buitenlanders. Toestemming om Rusland te mogen verlaten kregen zij niet meer en Nederland werd onbereikbaar. Een levensgevaarlijke vlucht vormde nog de enige uitweg. Daarvoor was niet alleen een hoop lef nodig maar ook veel geld, en dat hadden zij meestal niet meer. Mensensmokkelaars lieten zich duur betalen en de risico’s waren groot. Ondertussen was het land in een burgeroorlog verwikkeld en verslechterden de levensomstandigheden van de bevolking dramatisch. Honger, ontbering en terreur bleven ook de Nederlanders niet gespaard. Het verhaal van deze Nederlanders heb ik beschreven aan de hand van brieven, dagboeken, herinneringen, beeldmateriaal en andere bronnen. Wat waren hun indrukken, dilemma’s en hoe reageerden zij? Op welke manieren overleefden zij? Hoe wisten zij uiteindelijk toch het land uit te komen? De actualiteit van hun lotgevallen zal niemand ontgaan. Van huis en haard worden verdreven door oorlogsgeweld en politieke onderdrukking is van alle tijden. De Nederlanders in Rusland echter hadden hun vaderland als laatste toevlucht.’

Valenki en wobla ‘Johan Wertheim liep weer vrij in Petrograd rond en beschikte over geldige papieren. De winter van 1920 stond voor de deur en hij mocht het land niet verlaten. Zijn vrienden op Kamenny Ostrov en bij de genationaliseerde verzekeringsmaatschappij, waar hij vroeger als directeur had gewerkt, konden hem niet langer helpen. Om niet te verhongeren of te bevriezen in de komende maanden had hij werk nodig. Verscheidene Nederlandse leidinggevende technici waren in dienst gebleven bij hun oude bedrijven, ook nadat die in communistische handen waren gekomen. Via een bevriende ingenieur van een Hollands havenbedrijf dat inmiddels onderdeel van de Sovjetmarine was, kon Wertheim een baantje krijgen als ‘matroos 1e klasse op praam nr. 4 van de 3e Baggerkaravaan’. Deze baggerploeg was gelegerd op Krestovski Ostrov (Kruiseiland), een van de delta-eilanden van de Neva.

Zijn ‘debuut als proletariër’ gaf hem vele voordelen. Hij kon weer in zijn eigen woning slapen. Huiszoekingen zouden geen groot gevaar meer opleveren, want op het militair identificatiebewijs van Sovjetmatroos Wertheim stond geen nationaliteit vermeld. Het werk was zeer licht. Het schip waarop hij zou dienen was nergens te bekennen, het zou in gebruik zijn bij dieptemetingen elders, in een van de meren. De ingenieur liet hem als zijn assistent voorlopig wat simpele administratieve klusjes op kantoor doen. Op zeker moment was praam nr. 4 weer terug en zou Wertheim, zeer tegen zijn zin, echt als matroos moeten gaan varen. De Nederlandse ingenieur, die net zomin als zijn havenbedrijf door Wertheim bij naam wordt genoemd, bezorgde hem toen een baantje als magazijnbewaker op een baggermolen. Deze oude, roestige schuit lag aangemeerd en zo diep weggezonken in de drassige bodem dat de kans op uitvaren voorlopig niet groot was. Een hele opluchting, vond Wertheim. Het belangrijkste was echter de pajok, het voedselpakket van de marine dat hem 375 gram zwart brood per dag plus diverse extra’s opleverde. Als Petrograds burger zou zijn dagrantsoen slechts vijftig gram brood zijn geweest. De uitdeling van de rantsoenen was altijd ‘een opwindende gebeurtenis’. Dan weerklonk de kreet ‘pajok!’ door de loodsen en smeten alle arbeiders ogenblikkelijk het werk neer. ‘Belangrijker dan alles, dan de hele karavaan, dan de hele marine, is het te weten, wát er deze keer verdeeld wordt.’ Het was voor iedereen ‘een levensvraag, of zij grutjes, of aardappelen, of olie, of misschien wel vlees’ zouden krijgen naast het brood dat eens per twee dagen werd uitgereikt. De partijtjes bridge bij Wertheim thuis, met een paar landgenoten, zorgden af en toe voor een beetje ‘huiselijkheid en gezelligheid’. Ze zaten dan in hun pelzen, met overschoenen en wanten aan onder dekens en plaids, maar ‘we dronken nog echte thee met echte suiker. Niet voor niets had ik mijn matrozenpajok.’ En soms werd er zelfs met ‘een paar heerlijkheden’ uit zijn rantsoen en wat zelfgemaakte synthetische wodka van alcohol, glycerine en water (echte was allang niet meer te krijgen) een fuif gehouden ‘met zang en dans — en een paar uur vergetelheid’. […]

De kou en het dagelijkse baggeren door de modder en sneeuw naar zijn werk, zeven kilometer lopen heen en zeven kilometer terug, maakte dat Wertheim ’s nachts droomde van valenki, kniehoge viltlaarzen. Altijd liep hij in doorweekt schoeisel, de voeten nat en half bevroren. Om de zoveel weken werd op zijn werk slechts één paar van zulke felbegeerde laarzen verloot onder hen die daarvoor het eerst in aanmerking kwamen. Daar hoorde Wertheim niet bij. En hoeveel geld hij ook bood om ze dan van zo’n geluksvogel over te kopen, niemand liet zich ooit verleiden. De valenki ‘werden mij tot een obsessie’, schreef hij later. Voor voedsel gold dit in nog sterkere mate. De flinke portie bevroren aardappelen die Wertheim een keer als pajok bij de marine kreeg uitgedeeld, was voor zijn ondervoede lichaam eigenlijk te zwaar om in de rugzak mee naar huis te sjouwen. ‘Van opgeven kon natuurlijk geen sprake zijn’, maar bij thuiskomst en eenmaal ontdooid, bleken het voornamelijk ‘modderkluiten, alleen nog maar geschikt voor de vuilnisbak’. Wobla, een soort karper, kreeg hij niet door de keel, ondanks de honger. Vóór de winter van 1919–1920 had hij er nog nooit van gehoord. ‘Wobla ziet eruit als vis, ruikt vies en smaakt nog erger. Ik voelde mij altijd gelukkig als een Hollandse familie met kinderen, die het nog veel moeilijker had dan ik, het van mij wilde aannemen. […] Allen dachten: dit is het hoogtepunt van de ellende, de grens van ons uithoudingsvermogen; erger kan het niet… Het werd steeds erger. Wat wij een jaar geleden hongersnood noemden, was overdaad vergeleken met wat ons in de eerste maanden van 1920 tegen grijnsde. De onderlinge hulpvaardigheid die ons over zo veel ellende heeft heen geholpen, neemt af. Men heeft te veel met zichzelf te stellen, dan dat er voor gedachten aan anderen nog plaats zou zijn. In mijn omgeving zie ik vrienden en goede kennissen ten grave dragen; vervuilde handkarren of sleperswagens — passender vervoermiddelen zijn bijna niet meer te krijgen — ontwijden hun laatste gang.’
 

HOE KOMEN WIJ HEELHUIDS UIT DEZE HEL

KLEIN GELUK

Ik wil u van selectie krantenstukken, zeg maar columns, doen proeven door u een aantal ervan integraal aan u door te geven. Opdat u de smaak van de bundel te pakken krijgt. Ik stel u graag op de hoogte van de 190 bladzijden tellende hardcover Klein geluk van Guus Luijters en van uitgeverij Nieuw Amsterdam met de ondertitel ‘Amsterdam’. Voordat ik Luijters citeer geef ik u de tekst van de omslag. Klein geluk zoekt en vindt het geluk in Amsterdam, in het Amsterdam van toen en het Amsterdam van nu. Dat geluk kan schuilen in een eindje rails of in het Blauwe Uur, in een ontmoeting in de supermarkt, een ritje met de tram of een bezoek aan ‘het café waar ik kom sinds ik weer in het café kom’. Guus Luijters brengt de stad in kaart en onderzoekt het wezen ervan, zoals dat opgeslagen ligt in haar straten en pleinen, haar grachten en bruggen en de rivier. Iedere dag, want de stad is nooit af.’

Guus Luijters: - ‘Het Amsterdam waar ik woon, op de fiets stap, de tram neem of wandel van Spui naar Oudemanhuispoort, is niet alleen het Amsterdam waar ik woon, vaak de tram pak of op de fiets stap en af en toe van het Spui door de Oudemanhuispoort en de Staalstraat naar het Waterlooplein loop. Het is ook de onttakelde stad van vlak na de oorlog uit de jaren van mijn vroege jeugd, de stad die zich eind vijftig feestelijk kleurde met jazz en poëzie en in de jaren tachtig in een nevel van traangas en regens van stenen bijkans tot ontploffing kwam. Het is de stad van Nescio en zijn titaantjes op de dijk bij Schellingwoude of aan het hek van het Oosterpark. Van Kees de jongen en Rosa Overbeek, van Frits van Egters op de Schilders-kade, De tranen der acacia’s en de Wolkenkrabber, van Breitner, van Wim van der Linden, Eddy Posthuma de Boer, Johnny Meijer, Karel Appel, tante Leen en Lucebert. Al die steden zitten in mijn kop, waar ze elkaar verdringen zonder elkaar in de weg te zitten. Maar als ik aan het einde van de Staalstraat de brug over der Zwanenburgwal oversteek en de klanken van de -accordeoniste achter me heb gelaten, weet ik dat ik al die steden zo dadelijk zal vergeten. Want daar is de Amstel. Met een brede zwaai drijft hij voorbij, schepen en bruggen en oevers erbij. Tijdloos klein geluk.
- Het einde van onze week in de vakantiekolonie Valkeveen kwam in zicht en begon met de Bonte Avond. De oudere kinderen hadden allemaal iets ingestudeerd. Wij waren hun publiek.

Er werd op de piano en de blokfluit gespeeld, een gedicht voorgedragen, een liedje gezongen. Ik herinner me Komt vrienden in den ronde (‘Minnaars van enen stiel/ Ik zal u gaan verkonden/ Hoe ik door ’t slijperswiel/ De kost verdien voor vrouw en kind/ Schoon blootgesteld aan weer en wind/ Terlierelom terla/ Van linksom rechtsom draait mijne steen/ Door het roeren van mijn been, ju ju ju’). Prachtig allemaal, maar het mooiste was het toneelstuk waarmee de avond werd besloten. Er dwaalde een eng spook in rond voor wie wij de andere personages voortdurend waarschuwden door “Pas op, achter je!” te roepen. Verder herinner ik me niets van het stuk, behalve de punchline: “Vim schuimt, maar kan niet krassen!”. De volgende dag was de haring-eetwedstrijd, die gewonnen werd door wie de meeste haringen kon opeten. Om te beginnen lagen er drie haringen op je bord. Terwijl wij die naar binnen sloegen, werden aan het hoofd van de tafel vanuit een tonnetje verse haringen schoongemaakt. Ik kwam tot vier, geloof ik. De winnaar at er elf. Op zondagmorgen pakte ik mijn spulletjes in de weekendtas van mijn oma. Daarna werden we gewogen en werd het nieuwe gewicht vergeleken met het oude, dat in een schriftje stond genoteerd. Wie was aangekomen, kreeg applaus. Ik kreeg applaus. Toen de bus Amsterdam was binnengereden, kropen we onder de banken, zodat onze ouders zouden denken dat de bus uit het kamp leeg was teruggekeerd.
- Wie op vakantie ging in de vakantiekolonie Valkeveen moest van huis een klein bedrag meenemen, zogenaamd als zakgeld. In werkelijkheid was dat geld bedoeld om een souvenir te kopen voor je vader en moeder. Zingend van het potje met vet liepen we door de bossen naar Huizen, waar ik in de winkel een kannetje kocht met daarop de woorden ‘groeten uit Huizen’.
Ik heb het nog. Het staat op zolder, naast een souvenir dat mijn moeder dertig jaar eerder voor haar moeder meebracht, uit Nunspeet.

We hielden voetbalwedstrijden en speelden trefbal met de meiden. ‘s Middags luisterden we naar de radio en hoorden Wim van Est de etappe winnen naar Monaco. “Mijn vader en moeder zijn ook in Monaco,” zei ik, “dat is aan de Rivièra.” “Zal wel,” zei het vriendje wiens naam ik ben vergeten. De volgende dag won Woutje Wagtmans. Alle jongens juichten.  Het lied dat ik leerde ging over Van der Steen met zijn derde been: ‘Mijn naam is Van der Steen/ Ik heb een derde been/ Daarmee is’t opgepast/ Zo’n been bezorgt veel last/ Ik ben er mee geboren/ En moet nu telkens horen:/ Da’s Van der Steen/ Met zijn derde been/ Met zijn derde been/ Hi hu ha.’ Toen ik weer thuis was, heb ik het voor mijn moeder gezongen. Kort daarna kwam er uit Ommen een ansichtkaart van Corrie van der Wal. Ik stuurde haar een kaart terug, maar kreeg geen antwoord, terwijl ik iedere nacht van haar droomde. Jarenlang ben ik ervan overtuigd geweest dat ik haar nog een keer zou tegenkomen, maar dat is niet gebeurd.

- Tijdens onze vakantie in Valkeveen deden we een speurtocht, zaten we rond een kampvuur en liepen we naar het IJsselmeer, waar we gingen zwemmen. Het water was heel ondiep en hoe ver je ook liep, het kwam niet hoger dan je knieën. Voor het slapen gaan kwam Koos ons voorlezen uit De AFC-ers. Als het licht uit was, ging het over geilen en geil. Toen ik vroeg wat dat was, geil, zei de grootste jongen: “Het spul dat op je pik zit, het is een beetje blauwig.” “O,” zei ik. Op de slaapzaal rook het naar lysol. Corrie van der Wal was elf, een jaar ouder dan ik. Ze kwam uit Indië en rook aangenaam anders. Ze had een pony en bruine benen, ze droeg een heel kort broekje en witte sokjes. Tijdens het wandelen kwam ze vaak naast me lopen en soms raakte haar hand dan de mijne. “Jij bent mijn vriendje,” zei ze. Ik hoopte dat het waar was, maar geloofde het niet erg, want in de hut die we gebouwd hadden, had ze ook voor de andere jongens haar broekje opzij getrokken, zodat we een ogenblik konden zien wat we wilden zien maar niet zagen. “En nu jullie,” had ze daarna gezegd. Op een morgen was er een ansichtkaart voor me. Je zag een azuurblauwe zee en al even blauwe hemel. Er gleden witte zeilen door het blauw en in de verte zag je bergen. ‘Papa en Mama,’ stond er op de kaart. Op de kaart die ik naar Frankrijk stuurde, zette ik een kruisje bij het bed waarin ik sliep. ‘Guus,’ schreef ik op de kaart.

- De bus die ons naar de vakantiekolonie Nieuw Zuid in Valkeveen bracht, was bij het -Amstelstation de stad uit gereden. Eerst waren er nog huizen langs het water, maar nu reden we tussen de weilanden en staken we een breed kanaal over. Over de Kilometerbrug die wel een kilometer lang was, en gebouwd door ingenieur Mussert werd erbij verteld. Mussert was een NSB’er, dat wist iedereen, maar dat NSB’ers ook bruggen bouwden, dat wist ik niet. Toen we de brug voorbij waren, zagen we in de verte de tinnen van het Muiderslot en Koos zei in de microfoon, dat we nu het Valkeveenlied gingen leren. Tegen de tijd dat Valkeveen op de borden stond, kenden we het. “Valkeveen, daar moet je wezen/ Valkeveen daar moet je zijn,” zongen we op de wijs van Op de Grote Stille Heide. De rest ben ik helaas vergeten. De vakantiekolonie was een houten gebouw met een wit torentje, waarop de vakantiekolonievlag wapperde. Op het zandlandje voor het gebouw werden we opgewacht door twee mannen en drie vrouwen. Een van de vrouwen was tante Wil, die deed alsof ze mij niet kende. In de slaapzaal mochten we een bed uitkiezen. Ik koos het bed recht tegenover de deur, onder het raam. Daarna werden we allemaal gewogen, op een grote weegschaal, met grote, ijzeren gewichten. “Het is de bedoeling,” zei Koos, “dat jullie als je weggaat zwaarder bent dan nu. Wat denken jullie, zal dat lukken?” Na het eten kreeg ik van Koos een paar bokshandschoenen en gingen we boksen op het zandlandje. Hij won, maar op punten.

KLEIN GELUK

OORSPRONG

Het overkwam mij op de middag van de eerste november: ik kreeg een vuistdik boek door de postman Ruud aangereikt en meteen was ik in de ban van de proloog die ruim zes van de ver over de 500 bladzijden omvat. Dat het stuk mij in vervoering bracht, verwonderde mij echter niet want de zeven voorafgaande werken hadden mij ook te pakken gehad. Ik noem u De Da Vinci CodeHet Bernini Mysterie en Het Verloren Symbool en u bent helemaal in the picture. Ik juich het u toe: sinds enige weken prijkt op de bestsellerlijsten van de literaire boekhandel de 544 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde thriller Oorsprong van de Amerikaan Dan Brown en van uitgeverij Luitingh-Sijthoff. Met voorin het aan Joseph Campbell ontleende en anticiperende motto ‘Voor het leven dat ons wacht, moeten we bereid zijn alles los te laten’. Om Dan Browns oeuvre kort te typeren: zijn boeken behoren tot het genre ‘fact fiction’ (faction), waarbij een verzonnen verhaal wordt verteld met een historische en wetenschappelijke achtergrond. Brown, met geboortejaar 1964, is geïnteresseerd in cryptografie  en heeft een passie voor codes, symbolen en complottheorieën. Tot dusver werden al meer dan 220 miljoen exemplaren van zijn boeken verkocht in meer dan 40 verschillende talen. Ik breng u nu ‘in the mood’ van Brown door de proloog integraal aan u door te geven waarin de miljardair en futuroloog Edmond Kirsch in Catalonië zijn opwachting maakt en die in het vervolg van Oorsprong professor Robert Langdon aanzet tot het ontraadselen van het geheim aangaande de oorsprong van de mens. Over een paar weken wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Zeker weten: u hebt nu de spanning te pakken, de drang tot verder lezen!

Dan Brown: ‘Terwijl de oude tandradlocomotief zich langs de duizelingwekkende helling omhoogklauwde, bekeek Edmond Kirsch de grillige bergtop boven hem. Het massieve stenen klooster in de verte was in een steile wand gebouwd en leek in de ruimte te zweven, alsof het op magische wijze was vastgemaakt aan de verticale klif. Dit tijdloze heiligdom in het Spaanse Catalonië had meer dan vier eeuwen weerstand geboden aan de nimmer aflatende zwaartekracht en was nooit afgeweken van zijn oorspronkelijke doel om de bewoners af te zonderen van de moderne wereld. Wel ironisch dat ze nu de eersten zullen zijn die de waarheid te horen krijgen, dacht Kirsch, en hij vroeg zich af hoe ze zouden reageren. Historisch gezien waren mannen van God de gevaarlijkste op de wereld, vooral als hun goden werden bedreigd. En ik sta op het punt een vlammende speer in een wespennest te smijten. Toen de trein de top had bereikt, zag Kirsch een eenzame gestalte op het perron staan. De verweerde, broodmagere man droeg traditionele katholieke kledij: een paarse soutane en een wit koorhemd, en een zucchetta op zijn hoofd.

Kirsch herkende het magere gezicht van zijn gastheer van de foto’s en werd verrast door de adrenaline die opeens door zijn aderen stroomde. Valdespino komt me persoonlijk begroeten. Aartsbisschop Antonio Valdespino was een belangrijk man in Spanje: hij was niet alleen een vertrouwde vriend en raadgever van de koning, maar bovendien een van de meest uitgesproken en invloedrijke voorvechters van het behoud van de conservatieve katholieke waarden en traditionele politieke normen. ‘Edmond Kirsch, neem ik aan?’ zei de bisschop met gedragen stem toen Kirsch uitstapte. ‘Dat ben ik.’ Kirsch glimlachte toen hij de benige hand van zijn gastheer schudde. ‘Bisschop Valdespino, ik dank u omdat u deze ontmoeting mogelijk hebt gemaakt.’ ‘Ik moet ú bedanken voor uw verzoek.’ De stem van de bisschop was krachtiger dan Kirsch had verwacht, helder en doordringend als een klok. ‘Het komt niet vaak voor dat we worden geraadpleegd door wetenschappers, en zeker niet door zo’n vooraanstaand wetenschapper als u. Deze kant uit, alstublieft.’ Toen Valdespino Kirsch meenam over het perron, rukte de koude bergwind aan zijn soutane. ‘Ik moet bekennen dat u er anders uitziet dan ik me had voorgesteld,’ zei Valdespino. ‘Ik verwachtte een wetenschapper, maar u bent heel…’ Hij wierp een enigszins afkeurende blik op het strak gesneden Kiton K50-pak en de Barker-schoenen van struisvogelleer van zijn gast. ‘“Hip” is het woord, geloof ik?’ Kirsch glimlachte beleefd. Het woord ‘hip’ is al eeuwen uit de mode. ‘Ik ben gespecialiseerd in speltheorie en computermodellen.’ ‘Dus u maakt computerspelletjes voor kinderen?’ Kirsch voelde dat de bisschop zich wilde voordoen als een onwetende zonderling. Hij wist dat Valdespino angstaanjagend goed op de hoogte was van de technologie en anderen vaak waarschuwde voor de gevaren ervan. ‘Nee, de speltheorie is een tak van wiskunde die patronen bestudeert om voorspellingen te doen.’ ‘Ach ja, ik geloof dat ik ergens heb gelezen dat u een aantal jaren geleden de Europese monetaire crisis hebt voorspeld. En toen niemand luisterde, hebt u de boel gered door een computerprogramma te bedenken dat de eu heeft doen opstaan uit de dood. Hoe luidde dat beroemde citaat ook alweer? “Ik ben met mijn drieëndertig jaar even oud als Jezus bij zijn wederopstanding.”’ Kirsch trok een lelijk gezicht. ‘Een slechte analogie, monseigneur. Ik was nog jong.’ ‘Jong?’ De bisschop grinnikte. ‘En hoe oud bent u nu? Veertig misschien?’ ‘Ik ben net veertig geworden.’

De oude man glimlachte, terwijl de sterke wind aan zijn soutane bleef rukken. ‘Het was de bedoeling dat de zachtmoedigen de aarde zouden beërven, maar in plaats daarvan is die in het bezit gekomen van de jeugd, van de technisch ingestelde jongelui die liever naar beeldschermen kijken dan naar hun ziel. Ik moet toegeven dat ik me nooit heb kunnen indenken dat ik de jongeman zou ontmoeten die de aanval leidt. Ze noemen u een profeet, weet u dat?’ ‘In dit geval geen bijster goede, monseigneur,’ antwoordde Kirsch. ‘Toen ik vroeg of ik u en uw collega’s privé zou kunnen spreken, schatte ik de kans dat u op mijn verzoek zou ingaan op slechts twintig procent.’ ‘Zoals ik mijn collega’s heb verteld, kan de gelovige altijd zijn voordeel doen met het aanhoren van niet-gelovigen. Als we de stem van de duivel horen, krijgen we meer waardering voor de stem van God.’ De oude man glimlachte. ‘Ik maak uiteraard een grapje. Vergeef een oude man zijn gevoel voor humor. Mijn filters werken soms niet meer zo goed.’ Bij die woorden gebaarde bisschop Valdespino naar het pad voor hen. ‘De anderen verwachten ons. Deze kant op, alstublieft.’

Kirsch keek even naar hun bestemming, een enorme citadel van grijze steen aan de rand van een steile klip die honderden meters afdaalde naar het weelderige tapijt van de beboste uitlopers. Kirsch kreeg een beetje last van hoogtevrees, dus wendde hij zijn blik af van het ravijn, volgde de bisschop over het ongelijke bergpad en dacht aan de ophanden zijnde bespreking. Kirsch had een gesprek aangevraagd met drie vooraanstaande religieuze leiders, die hier een conferentie hadden bijgewoond. Het Parlement van Wereldreligies.
Sinds 1893 kwamen om de paar jaar honderden spirituele leiders van bijna dertig wereldreligies op steeds een andere plek bijeen om de dialoog aan te gaan. De deelnemers vormden een brede schakering aan invloedrijke christelijke priesters, joodse rabbi’s en islamitische moellahs, aangevuld met hindoeïstische pandits, boeddhistische bhikkhu’s, jaina’s, sikhs en anderen. Het doel van de conferentie was ‘om de harmonie tussen de wereldreligies te bevorderen, bruggen te bouwen tussen de diverse spirituele overtuigingen en de overeenkomsten tussen alle geloven te vieren’.

Een nobel doel, dacht Kirsch, hoewel hij het zag als een zinloze exercitie, een betekenisloze zoektocht naar willekeurige overeenkomsten in een wirwar van oude verdichtsels, fabels en mythen. Terwijl bisschop Valdespino hem voorging over het pad, keek Kirsch naar beneden en dacht sardonisch: Mozes beklom een berg om het woord van God te aanvaarden, en ik beklim een berg om het tegendeel te doen. Kirsch had zichzelf voorgehouden dat het een ethische verplichting was om deze berg te beklimmen, maar hij wist dat er een flinke dosis hoogmoed ten grondslag lag aan zijn bezoek. Hij keek er gretig naar uit om tegenover deze geestelijken te zitten en hen op de hoogte te stellen van hun ophanden zijnde ondergang. Jullie hebben lang genoeg bepaald wat onze waarheid is. ‘Ik heb uw cv bekeken,’ zei de bisschop opeens met een zijdelingse blik op Kirsch. ‘Ik zie dat u hebt gestudeerd aan de Harvard-universiteit.’ ‘Dat klopt, ja.’ ‘Aha. Ik heb onlangs gelezen dat zich onder de eerstejaarsstudenten voor het eerst in de geschiedenis van Harvard meer atheïsten en agnostici bevinden dan aanhangers van enige religie. Dat is een veelzeggend feit, meneer Kirsch.’ Wat kan ik zeggen, de studenten worden steeds slimmer, had Kirsch het liefst geantwoord. De wind nam toe toen ze bij het oude stenen bouwwerk aankwamen. In de zwak verlichte ingang van het gebouw hing een zware geur van brandende wierook.

De twee mannen liepen kriskras door een doolhof van donkere gangen en Kirsch’ ogen hadden moeite zich aan te passen terwijl hij zijn gastheer volgde. Ten slotte kwamen ze bij een ongewoon kleine houten deur. De bisschop klopte, bukte en ging naar binnen, en maakte zijn gast duidelijk dat hij moest volgen. Een beetje onzeker stapte Kirsch over de drempel. Hij bevond zich in een rechthoekige kamer, waarvan de hoge wanden schuilgingen achter oude, in leer gebonden boekwerken. Haaks op de muren stonden vrijstaande boekenkasten, als een soort ribben, afgewisseld met gietijzeren radiatoren die bonkten en sisten, waardoor het vreemde gevoel ontstond dat de ruimte leefde. Kirsch keek omhoog naar de rijkversierde balustrades van de gang die om de verdieping heen liep en wist meteen waar hij was. De beroemde bibliotheek van Montserrat. Het verbaasde hem dat hij hier was toegelaten. Deze heilige ruimte moest unieke, zeldzame teksten huisvesten, die alleen toegankelijk waren voor de monniken die hun leven hadden gewijd aan God en afgezonderd hier op de berg woonden. ‘U vroeg om discretie,’ zei de bisschop. ‘Dit is de meest besloten ruimte die we hebben. Er worden maar weinig buitenstaanders toegelaten.’ ‘Een groot voorrecht. Dank u.’

Kirsch volgde de bisschop naar een grote houten tafel, waaraan twee oudere mannen zaten te wachten. De man aan de linkerkant zag er afgeleefd uit en had vermoeide ogen en een klitterige witte baard. Hij droeg een gekreukt zwart pak, een wit overhemd en een gleufhoed. ‘Dit is rabbi Jehoeda Köves,’ zei de bisschop. ‘Hij is een vooraanstaand joods filosoof die veel heeft geschreven over de kabbalistische kosmologie.’ Kirsch schudde rabbi Köves beleefd de hand. ‘Het is een eer u te ontmoeten, meneer. Ik heb uw boeken over de kabbala gelezen. Ik kan niet zeggen dat ik ze begreep, maar ik heb ze gelezen.’ Köves neeg vriendelijk en depte met zijn zakdoek zijn waterige ogen. ‘En dit,’ ging de bisschop verder, en hij gebaarde naar de andere man, ‘is de gerespecteerde oelama Syed al-Fadl.’ De eerbiedwaardige islamist stond op en glimlachte breed. Hij was klein en gezet en had een joviaal gezicht, dat niet leek te passen bij zijn donkere, doordringende ogen. Hij was gekleed in een simpele witte thobe. ‘Meneer Kirsch, ik heb uw voorspellingen over de toekomst van de mens gelezen. Ik kan niet zeggen dat ik het ermee eens ben, maar ik heb ze gelezen.’ Kirsch glimlachte beleefd en schudde de man de hand. ‘En dit is onze gast, Edmond Kirsch,’ zei de bisschop tot besluit tegen zijn twee collega’s. ‘Zoals u weet, staat hij in hoog aanzien als computerwetenschapper, speltheoreticus en uitvinder en is hij een soort profeet in de technologische wereld. Gezien zijn achtergrond heb ik me verbaasd over zijn verzoek ons drieën te mogen toespreken. Daarom zal ik het aan meneer Kirsch overlaten om uit te leggen wat hij hier komt doen.’

Met die woorden ging bisschop Valdespino naast zijn twee collega’s zitten, vouwde zijn handen en keek afwachtend naar Kirsch op. De drie mannen zaten als een tribunaal tegenover hem, zodat er eerder een sfeer ontstond van een inquisitie dan van een vriendschappelijk gesprek tussen wetenschappers. De bisschop had niet eens een stoel voor hem klaargezet, zag Kirsch nu. Kirsch was meer verbaasd dan geïntimideerd toen hij de drie oude mannen bekeek. Dus dit is de heilige drie-eenheid waar ik om heb gevraagd. De drie wijze mannen. Hij nam even de tijd om te laten zien dat hij niet onder de indruk was en liep naar het raam om naar het adembenemende uitzicht te kijken. In de diepe vallei strekte zich een zonovergoten lappendeken van oud boerenland uit, tot aan de verweerde pieken van de Collserola. Kilometers daarachter, ergens boven de Balearische Zee, ontstond een dreigende wolkenbank aan de horizon. Hoe toepasselijk, vond Kirsch, denkend aan de turbulentie die hij straks zou veroorzaken in deze ruimte en in de wereld als geheel. ‘Heren,’ begon hij, en hij draaide zich abrupt naar hen om. ‘Ik geloof dat bisschop Valdespino al aan u heeft doorgegeven dat ik u om geheimhouding verzoek.

Voor we verdergaan, wil ik duidelijk gesteld hebben dat wat ik met u ga delen strikt vertrouwelijk moet blijven. Eigenlijk vraag ik u te zweren dat u hierover zult zwijgen. Bent u daartoe bereid?’ De drie mannen knikten, maar Kirsch wist dat het eigenlijk overbodig was. Ze zullen deze informatie in de doofpot willen stoppen, niet openbaar maken. ‘Ik ben hier vandaag,’ ging Kirsch verder, ‘omdat ik een wetenschappelijke ontdekking heb gedaan die u volgens mij zal verbazen. Ik ben hier al vele jaren mee bezig, in de hoop antwoord te krijgen op twee van de meest fundamentele vragen binnen de menselijke ervaring. Nu ik in mijn opzet ben geslaagd, ben ik naar u toe gekomen omdat ik van mening ben dat deze informatie een enorme impact zal hebben op de gelovigen van deze wereld en mogelijk een verandering teweeg zal brengen die alleen kan worden omschreven als… ontwrichtend, zullen we maar zeggen. Op dit moment ben ik de enige op de wereld die beschikt over de informatie die ik met u ga delen.’ Kirsch haalde een overmaatse smartphone uit zijn jaszak, een toestel dat hij had ontworpen en in elkaar gezet om te voldoen aan zijn eigen unieke behoeften. Om de telefoon zat een hoes met een felgekleurd mozaïekmotief en hij zette het toestel als een televisie voor de drie mannen neer. Over een paar tellen zou hij een ultraveilige server bellen, zijn wachtwoord van tweeënzestig cijfers invoeren en een presentatie voor hen livestreamen.

‘Wat u nu gaat zien,’ zei Kirsch, ‘is een ruwe versie van een mededeling die ik aan de wereld hoop te doen – over een maand of zo. Maar voordat ik dat doe, wil ik het advies inwinnen van enkele van de invloedrijkste religieuze denkers van de wereld, om inzicht te krijgen in hoe dit nieuws zal worden ontvangen door degenen die er het meest door worden geraakt.’ De bisschop slaakte een diepe zucht, die eerder verveeld dan bezorgd klonk. ‘Een intrigerende inleiding, meneer Kirsch. U spreekt alsof wat u ons zult laten zien de wereldreligies op hun grondvesten zal doen schudden.’ Kirsch keek naar de oude ruimte vol heilige teksten. Ik zal ze niet op hun grondvesten laten schudden. Ik zal ze verwoesten. Hij bekeek de mannen die voor hem zaten. Wat zij niet wisten, was dat Kirsch over drie dagen zijn presentatie openbaar wilde maken in een verbijsterend, zorgvuldig gearrangeerd evenement. Zodra hij dat deed, zou de hele wereld weten dat de leringen van alle religies één ding gemeen hadden. Ze zaten er allemaal totaal naast.’
 

OORSPRONG

EEN NEGENTAL AANRADERS VOOR EEN PASSEND GESCHENK

Met een wenk naar de komende feestdagen van de laatste maand van 2017 geef ik u elke week tips voor een verrassingspakket, voor een surprise, voor een schot in de roos, voor een voltreffer. Ik geef u van negen boeken titel, auteur, ondertitel of genre en uitgever. De tekst op de omslag geef ik integraal door, opdat u het thema te pakken krijgt. Eind december zullen wij hier bepalen of deze negen boeken goed bij u zijn aangekomen.
 
1) Werken aan trage vragen – Denise Robbesom - De woorden van Harry Kunneman – ISVW
Harry Kunneman introduceerde termen als het dikke-ik, theemutscultuur, walkman-ego, trage vragen en normatieve professionaliteit. In een reeks openhartige gesprekken vertelt hij gepassioneerd over zijn leven en werk en hoe deze elkaar hebben beïnvloed. Onderwerpen als vriendschap en familie, humanisme, kritische maatschappijtheorie en humanistisch raadswerk komen aan bod. Het streven naar een humane en rechtvaardige samenleving vormt de rode draad in Kunnemans leven en werk, waarbij hij steeds theorie en praktijk met elkaar verbindt. Filosofie moet immers helpen de wereld te veranderen.




2) De kleine Messi – Ellen Dikker – Hoe voetbal ons gezin overnam - Ambo Anthos
Ellen Dikker schrijft iedere zaterdag in Het Parool een column over haar kleine Messi. In De kleine Messi zijn deze voor het eerst gebundeld om zo een ontroerend en persoonlijk inkijkje te geven in een opleiding in de topsport. Het is de droom van elk jongetje: gespot worden door een scout, aangenomen worden bij een professionele voetbalclub en dan misschien wel profvoetballer worden. Moeder Ellen Dikker heeft niets met voetbal, totdat haar zoon wordt gescout door Ajax. Dan verandert niet alleen zijn, maar ook haar leven. Rijden de ouders eerst zelf met vier spelertjes achterin naar een uitwedstrijd, nu tuffen ze achter de spelersbus van de club aan en zien hun kind pas weer na afloop. En het is niet langer de vraag of je kind in het selectieteam mag spelen, maar of hij volgend seizoen nog welkom is op de club. Dikkers rake observaties over de wereld waarin ze terechtkomt door het talent van haar zoon én over het effect hiervan op haar gezin, zijn humoristisch en ontroerend.

3) Een jaar lang in de ruimte - Scott Kelly – Een leven lang astronaut – Harper Collins
* 340 dagen zonder gewicht * 400 experimenten in het ISS * 10.880 zonsopkomsten * 231.498.542 afgelegde kilometers Aan boord van het ISS (International Space Station) maakt NASAastronaut Scott Kelly dingen mee die bijna niemand van ons ooit mee zal maken. Vanaf dag één staat hij voor immense uitdagingen: het gemis van zijn kinderen en geliefde, de risico's van een catastrofale fout, samenwerken in een kleine ruimte, ingewikkelde wetenschappelijke proeven, de lichamelijke effecten van een leven zonder zwaartekracht, én de altijd aanwezige angst dat er thuis iets vreselijks gebeurt en hij er niet bij kan zijn. In dit persoonlijke verslag van een uitzonderlijke missie vertelt Kelly over zijn kleurrijke leven. Hoe hij na een moeilijke jeugd in New Jersey met zijn tweelingbroer en hun alcoholistische ouders toch zijn grote droom weet te verwezenlijken. Een jaar in de ruimte is het verhaal van een astronaut die zijn uithoudingsvermogen tot het uiterste op de proef stelde - over de triomf van de verbeelding, de kracht van de menselijke wil en het onvoorstelbare wonder van ons heelal.

4) Dit Is Waarom Mensen Op Twitter Zitten – Aisha Scheuer en Nick Muller – Nederland in 500 en enige tweets – Nieuw Amsterdam
In Dit Is Waarom Mensen Op Twitter Zitten zijn de beste tweets uit ons taalgebied verzameld. Het is een hilarisch zelfportret van Nederland door de ogen van Nederlanders, met onderwerpen die eenieder zal herkennen. * Ik heb net bij de IKEA ontbeten en nu heb ik een schroefje over. Wat moet ik doen? @jsteenwelle * Een oranje paraplu noem je gewoon een plu d'orange.
@moriesbel * Reclamespot over de ziekte van lyme wordt waarschijnlijk een tekenfilm.
@RWLamers. Dit is zomaar een greep uit de duizenden tweets die vanuit ons land dagelijks de wereld in worden gestuurd. En daar zit veel moois tussen: de zelfbedachte grappen, woordspelingen en aforismen zijn bij vlagen briljant. Aisha Scheuer behoedt op haar website de beste tweets voor de vergetelheid. En met succes: haar platform Dit Is Waarom Mensen Op Twitter Zitten is een begrip geworden. Maandelijks zien meer dan een miljoen mensen haar selectie van het beste van Twitter.

5) Geluk? – Herman Pleij – Van hemelse gave tot hebbeding – CPNB
Geluk is koopwaar. Een masterclass kan iedereen gelukkig maken: de wetenschap staat garant. Wie van geluk geen gewoonte maakt, is een loser. Hoe kon deze hemelse gave zo diep zinken? Op aarde verspeelden Adam en Eva dit geschenk door de zondeval. Daardoor raakte het leven begrensd en vervuld van ellende. Door boete te doen was er een kans op geluk in het hiernamaals. Maar de natuur was sterker dan de leer. Hoe kon wat natuurlijk aanvoelde niet deugen? Mocht seks alleen maar vanwege de voortplanting? Of zat de duivel overal tussen? Ketterse bewegingen probeerden het aardse geluk te restaureren in paradijselijke heilstaten. En algauw werd het recht op gewoon geluk erkend in de hele samenleving. Is het de taak van de overheid om het geluk van de burger te bevorderen? Collectieve geluksvoorzieningen leiden tot dictatuur. Of draait alles om een begripsprobleem? De overheid met hier en daar al een geluksambtenaar maakt zich druk om welzijn: dat is haar taak. Maar laten we geluk koesteren als een strikt persoonlijke ervaring die je overkomt en aangenaam ontregelt. Dat geluk gehoorzaamt maar aan één voorwaarde: de onbeknotte vrijheid om voor alles open te staan.

6) Duitsland – Dirk Rochtus – De macht van Merkel – Vrijdag
Angela Merkel laat niemand onberoerd. De Duitse bondskanselier wekte de laatste jaren heel wat controverse op. De linkerzijde viel haar aan omwille van haar harde besparingspolitiek, nu is het de rechterzijde die haar op de korrel neemt wegens haar vluchtelingenbeleid. Met de slogan 'Wir schaffen das' had ze de poorten van Europa en Duitsland geopend voor vele honderdduizenden vluchtelingen. De rechts-nationalistische Alternative für Deutschland (AfD) vormt met haar verzet hiertegen ook een grote uitdaging voor wat de Duitse politieke klasse als haar basiswaarden beschouwt. Na de bittere ervaringen met Hitler hadden de Duitsers immers het nationalisme afgezworen. De Bondsrepubliek Duitsland wijdde zich vanaf haar ontstaan ook vol overtuiging aan de uitbouw van de Europese integratie, maar haar enorme economische en politieke macht voedt nog altijd het wantrouwen van vele Europeanen. Daarbij blijft hun tragische geschiedenis de Duitsers achtervolgen. Van Hitler raken ze maar niet verlost.

7) Het dienstmeisje van Degrelle – Simone Korkus – Hoe Hannah Nadel de oorlog overleefde – Polis
De Joodse Hannah Nadel belandt tijdens de Tweede Wereldoorlog als dienstmeisje in het Brusselse huis van de zus van Léon Degrelle en ontsnapt op die manier aan de gruwelen van de Jodenvervolging. Simone Korkus wekt dit onwaarschijnlijke verhaal tot leven, ontmoet Hannahs Belgische redders en toont hoe het leven in oorlogstijd heel wat grijze zones bevat. Terwijl Simone Korkus het leven van Hannah in Brussel reconstrueert, stuit ze op familiegeheimen en loopt ze ook aan tegen haar eigen vooroordelen. Want wat is waarheid in de manier waarop we naar anderen kijken en hun gedrag beoordelen? En hoe vervormt ons geheugen trauma's zoals die na de Tweede Wereldoorlog? ‘Het dienstmeisje van Degrelle’ is een opmerkelijk en persoonlijk verhaal dat tijdens de bezetting begint en doorloopt tot vandaag.

Simone Korkus woont en werkt als journalist in Israël. Ze publiceerde verschillende boeken, waaronder De belofte en het land. Een reis langs de Israëlische muur, dat genomineerd werd voor het beste Nederlandstalige non-fictieboek. Ze schrijft voor diverse media, zoals De Groene Amsterdammer, Knack, Sunday Times en Ha'Aretz en won de internationale persprijs van de Verenigde Naties voor de beste reportage uit het Midden-Oosten.

8) Teruggeworpen – Donatella Di Pietrantonio – Roman – Serena Libri
Een meisje groeit op bij een oom en tante, bij wie ze als baby is ondergebracht. Ze is er gelukkig. Op haar dertiende wordt ze zonder enige uitleg teruggeplaatst bij haar biologische ouders; ze ziet haar oom en tante en vriendinnen niet meer, ze wordt aan haar lot overgelaten en moet zich zien te redden in haar nieuwe omgeving. Ze is wanhopig. De vader is woordeloos en slaat, de moeder vreugdeloos, de armoede is overweldigend. Maar langzaam, weerbarstig, vindt het teruggestuurde meisje haar weg in die nieuwe wereld. Citaat uit de roman: ‘'Pluk het haantje,' gebood ze en ze stak me het dode dier toe, dat ze bij de poten vasthield, zijn kop bungelde heen en weer. 'Daarna moet je hem ontweien.' 'Wat? Ik begrijp het niet.' 'Wil je hem soms zo eten? Je moet de veren er toch afhalen, of niet dan? Daarna snijd je hem open en haal je de ingewanden eruit,' legde ze uit terwijl de naar mij uitgestrekte arm lichtjes schudde. Ik deed een stap achteruit en keek een andere kant op. 'Dat kan ik niet, daar kan ik niet tegen. Ik kan gaan poetsen.' Ze keek naar me zonder verder nog iets te zeggen. Ze smeet het dode dier op het aanrechtblad, met een gedempte bons, en begon als een gek de veren eruit te trekken.’

9) De geboorte van een dromenwever – Ngúgí wa Thiong’o – Memoires - AUP
Een ontroerend en bijzonder relaas van het creatief ontwaken van een jonge schrijver: de Keniaanse Ngugi wa Thiong 'o. In De geboorte van een dromenwever vertelt Thiong 'o over zijn studententijd op de campus van Makarere Universiteit in Kampala, Oeganda begin jaren zestig. De plek waar hij zijn stem vond als dramaturg, journalist en romanschrijver in de hoogtijdagen van de onafhankelijkheidsstrijd van Oeganda, maar ook van Kenia, Tanzania en Congo. James Ngugi zoals hij toen bekend was, wordt achtervolgd door de gewelddadige periode in zijn geboorteland Kenia: tijdens de Mau Mau-opstanden, de antikoloniale vrijheidsstrijd een decennium eerder, verloor hij veel vrienden en familieleden. Hij groeide op in een polyamoreus gezin: Ngugi. was het vijfde kind van zijn vaders derde vrouw. Toen zijn moeder zijn vader verliet werden al haar kinderen verbannen. In het leven van Ngugi spelen de terreur van het Engelse kolonialisme, de pijn van de onafhankelijkheidsstrijd, de tragedie van despotisme in onafhankelijk Afrika, een ontworteld leven in ballingschap en de hoogte van de literaire roem een grote rol. Dit ontroerende en meeslepende verhaal beschrijft de geboorte van een van de belangrijkste levende schrijvers en het einde van een van de meest gewelddadige periodes in de recente wereldgeschiedenis.