11-12-2017

FERDINAND BOL EN GOVERT FLINCK

Een prachtig plaatwerk heb ik voor u dat een grandioos duo uit de slagschaduw van een groot schilder te kijk zet. Het gaat om een glorieus kijk- en leesalbum dat twee virtuozen van het doek uit de zeventiende eeuw voor het voetlicht brengt. Ik heb het over de 272 grote bladzijden tellende, van meet tot finish kleurrijk geïllustreerde paperback Ferdinand Bol en Govert Flinck onder redactie van Norbert Middelkoop en David de Witt en van uitgeverij W Books met de ondertitel ‘Rembrandts meesterleerlingen’. Ik weet nog moment, uur en dag dat ik met mijn docent P.W.J. Steinz halt en front maakte voor werken van Ferdinand Bol en van Govert Flinck en dat de bevlogen leraar ons als zijn leerlingen in de ban bracht van deze schilders. Hij wees ons op de artisticiteit van deze schilderende volgers die na hun leerschool een eigen stijl wisten te veroveren. Met mijn studiegenoten stond ik in het Rijksmuseum voor ‘Portret van Elisabeth Bas’, ‘Portret van Michiel de Ruyer’ en ‘De regenten van het Leprozenhuis in Amsterdam’ van Bol en voor ‘Isaac zegent Jacob’, ‘Portret van een man’ en ‘De overlieden van de Amsterdamse Kloveniersdoelen’ van Flinck en good old Steinz wees ons op het bijzondere vakmanschap van beiden. Zoveel jaar na dato is nu het boek dat zijn gelijk immens in woord en beeld brengt. Ik nodig u uit tot een gang door dit album en als gidsen voor onderweg reik ik u aan de tekst van de uitgever op de omslag, deels de inhoudsopgave en deels de Inleiding van Leonore van Sloten en Norbert E. Middelkoop. Tegen de Kerst kom ik nog eens langs met dit werk!

W Books: ‘Govert Flinck (1615-1660) en Ferdinand Bol (1616-1680) gelden als de twee belangrijkste leerlingen van Rembrandt. In deze publicatie, die verschijnt naar aanleiding van een grote tentoonstelling in twee Amsterdamse musea, worden de kunstenaars uit de schaduw van hun leermeester gehaald. Bol en Flinck laten zich dankbaar vergelijken. Als jonge kunstenaars verhuisden beiden naar Amsterdam om hun opleiding bij Rembrandt te voltooien. Na hun vertrek uit Rembrandts atelier bleven zij aanvankelijk trouw aan diens stijl, maar kozen daarna elk een eigen richting. De generatiegenoten werden geduchte concurrenten voor hun voormalige leermeester, maar ook voor elkaar. Met statusverhogende portretten en dramatische voorstellingen uit de Bijbel of de Oudheid voorzagen Bol en Flinck in een behoefte bij de welvarende koopmanselite in Amsterdam en daarbuiten. Hun belangrijkste werken staan centraal in dit boek, steeds in relatie tot de artistieke strategische keuzen van het tweetal. Analyse door specialisten werpt een fascinerend nieuw licht op de wereld waarbinnen deze kunstenaars opereerden.’

De titels van de chapiters zonder vermelding van de auteurs: Tijdlijn, Govert Flinck leert schilderen als Rembrandt, Ferdinand Bol, discipel van Rembrandt, Tronies in het werk van Govert Flinck en Ferdinand Bol, Govert Flinck en Ferdinand Bol en hun netwerken van opdrachtgevers, De kunstgenoten van Flinck en Bol, Ferdinand Bol in Italië, Uit Rembrandts schaduw, Flinck en Bol als historieschilders, Govert Flinck en Ferdinand Bol in het Burgemeestersvertrek, Govert Flinck en Ferdinand Bol als portrettisten, De groepsportretten van Flinck en Bol, Zwarte aanwezigheid in het werk van Flinck en Bol, Tekeningen van Govert Flinck en Ferdinand Bol, Ferdinand Bol als etser, Allegorieën tussen geboorte en dood. U ziet het; de spanwijdte van het album is groot!

Uit de Inleiding: ‘Men kan zich met recht afvragen waarom Museum Het Rembrandthuis en het Amsterdam Museum een dubbeltentoonstelling en een boek wijden aan Govert Flinck en Ferdinand Bol, twee van de belangrijkste Hollandse meesters die de Gouden Eeuw heeft voortgebracht. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten wij teruggaan in de tijd. Iets meer dan vierhonderd jaar geleden werden Govert Flinck (1615-1660) en Ferdinand Bol (1616-1680) in Kleef en Dordrecht geboren. Zij waren dus generatiegenoten. Na een eerste opleiding tot schilder verhuisden de beide talenten omstreeks hun twintigste levensjaar naar Amsterdam. Hier rondden zij hun leertijd af bij Rembrandt, die zich in deze jaren op het toppunt van zijn roem bevond. Hoewel zowel Flinck als Bol na hun leertijd al snel tot de meest succesvolle schilders van Amsterdam behoorden en daarin zelfs Rembrandt overtroefden, zijn zij in de afgelopen eeuwen in de schaduw van hun beroemde leermeester gebleven. En dat terwijl de westerse musea vol hangen met hun beste schilderijen. In 1669, het jaar van Rembrandts dood, hield Bol op met schilderen en was Flinck al geruime tijd daarvoor overleden. In de loop van de achttiende eeuw werd Rembrandt door kunstenaars omarmd al de ‘ware kunstenaar’, het prototype van het eigenzinnige en onbegrepen genie, dat zich niet door de smaak van het moment had laten leiden. Ook kunstverzamelaars kregen steeds meer oog voor de kwaliteiten van Rembrandts schilderijen, prenten en tekeningen – waaronder overigens toen nog ruimschoots werk van navolgers werd geschaard. Na de verkiezing van Rembrandt tot Nederlandse held halverwege de negentiende eeuw als gevolg van de afscheiding van België steeg zijn roem tot mythische proporties. De oprichting en opening van meerdere internationale musea in de decennia voor 1900 wakkerden de interesse voor het onderzoek naar Rembrandts oeuvre aan. Zaak was het werk van de ‘Rembrandt-school’ te onderscheiden van dat van de meester zelf, om zodoende het ‘genie’ Rembrandt te kunnen doorgronden. In dat kader werden de vele leerlingen die Rembrandt had opgeleid onvermijdelijk gedegradeerd tot minder belangrijke kunstenaars. Het feit dat de meeste leerlingen zich na verloop van tijd van de stijl van hun vroegere leermeester hadden afgewend werd bovendien als verraad gezien, Er was nog amper aandacht voor de individuele kwaliteiten van hun werk, laat staan voor het succes dat zij in hun eigen tijd hadden beleefd. Dit lot trof  ook Govert Flinck en Ferdinand Bol. […]

Vierhonderd jaar na hun geboorte is het de hoogste tijd om Govert Flinck en Ferdinand Bol in Amsterdam te eren, te meer daar zij tot de allerbeste leerlingen van Rembrandt behoren. Museum Het Rembrandthuis en het Amsterdam Museum hebben hiertoe de handen ineen geslagen, met als resultaat een omvangrijke dubbeltentoonstelling en deze publicatie, waarin de beide kunstenaars worden geportretteerd en met elkaar worden vergeleken. Bij de ontwikkeling van het concept kwam direct al een natuurlijke cesuur naar voren, langs welke lijn het project gestalte heeft gekregen. In het Rembrandthuis wordt ingegaan op wat de mannen bij Rembrandt leerden en hoe zij zich in hun eerste zelfstandige jaren ontwikkelden. Het voormalige woonhuis van Rembrandt, met het leerlingenatelier waar Bol nog ongeveer een jaar moet hebben gewerkt, heeft daartoe een unieke historische context. De latere carrières en successen van Flinck en Bol staan centraal in het vervolg van de tentoonstelling in het Amsterdam Museum, dat is gevestigd op een andere zeventiende-eeuwse toplocatie: het complex van het voormalige Burgerweeshuis. De redenen om als musea samen te werken waren niet alleen van praktische aard; de inhoudelijke argumenten om de beide mannen gezamenlijk te portretteren zijn zelfs doorslaggevend geweest. Het concept, afkomstig van voormalig hoofdconservator van het Rembrandthuis Bob van den Boogert, biedt namelijk de aantrekkelijke mogelijkheid de levens en carrières van Flinck en Bol met elkaar te vergelijken. Op het eerste gezicht vertonen hun loopbanen tal van parallellen. Beide kunstenaars hadden een eerste leermeester buiten Amsterdam en kozen er vervolgens voor hun opleiding bij Rembrandt te voltooien. Als gevorderde leerlingen namen zij deel aan het productieproces in de werkplaats en maakten zich zo Rembrandts stijl eigen. Nadat zij zich als zelfstandige kunstenaars hadden gevestigd, werkten zowel Flinck als Bol nog enige jaren in Rembrandts stijl, om zich daarna in een andere, meer classicistische richting te ontwikkelen.

Hun beider oeuvres kenmerken zich door de nadruk op historiestukken, niet zelden op groot formaat, en elegante portretten van vooraanstaande tijdgenoten. […] Beide schilders blonken vooral uit in historische voorstellingen en portretten, een gegeven dat uitnodigt om hun prestaties op die gebieden naast elkaar te zien en te vergelijken. Zo krijgt de liefhebber hun meesterwerken gepresenteerd binnen een context die de individuele kwaliteiten als vanzelf benadrukt.’ […].
 

FERDINAND BOL EN GOVERT FLINCK

DE BOSATLAS VAN HET NEDERLANDSE VOETBAL

Een fenomenaal kijk- en leesalbum leg ik voor u op het veld. Een virtuoos werk vol eigenheden en weetjes over de meest populaire vaderlandse sport leg ik voor u op de stip. Een uniek boek dat pas op de plaats maakt nu het WK van de lijst is geschrapt, daar gaat het om. Ik heb het over de 214 grote bladzijden tellende, van begin- tot eindsignaal kleurrijk geïllustreerde hardcover De Bosatlas van het Nederlandse voetbal van Jurryt van de Vooren en Noordhoff Atlasproducties met zeg maar als ondertitel ‘Een reis langs de velden in kaart en beeld’. In mijn jonge jaren fietste ik van Kralingseveer naar Capelle a/d IJssel om op het veld naast het kerkhof met de b’tjes en a’tjes van het groen-zwarte Capelle de bal te toucheren. In mijn eerste wedstrijd tegen TOGB wist ik te scoren, wat mij daarna als linkshalf nog maar sporadisch gebeurde. De plaatselijke club van ons dorp aan de Nieuwe Maas was CKC, maar was voor mij taboe omdat de leden ook op zondag geacht werden te spelen. Mijn dorpsgenoten ontmoette ik al aan de bal toch op het Elandplein waar jassen en tassen de doelen vormden.

Mijn vader zaliger was een trouw supporter van het eerste elftal van Capelle en de uitwedstrijden tegen bijvoorbeeld Spijkenisse en Unicum volgde hij op de Kaptein Mobylette met mij achterop. Voetballen speelde in ons gezin een voorname rol en de belevenissen bij uitstek waren de uitjes op bijzondere dagen via de pont naar de Kuip in Rotterdam en de verrichtingen van het Nederlands elftal via radio Hilversum 1. Wij woonden als gezin in Boskoop en Papendrecht en bij de plaatselijke clubs Floreant en Papendrecht was ik frequent langs de lijn te signaleren, vooral toen onze jongens Muel, Time en Briam op de velden de bal lieten rollen. Op zeg maar de hoogtijzaterdagen volgde ik de drie kids van 8.30 tot 16.45 uur. En het heeft mij nooit verveeld. Op de jaarlijkse fietstochten met de boys was het een vast ritueel naast wielerkoersen ook voetbalstadions te frequenteren. Zo bivakkeerde ik met hen in het voetbalwalhalla van Amsterdam, Enschede, Zwolle, Maastricht, Eindhoven, Alkmaar, Tilburg, Arnhem en Almelo. In het boek van de week staan alle ins en outs van deze instituten op een rij. Het edele voetbalspel is een van de gangen door mijn bestaan. Daarover is nu de structuur, de outfit, de ambiance in woord en beeld vereeuwigd in De Bosatlas van het Nederlandse voetbal! Het spreekt voor zich dat ik mijn ‘oude’ clubs in het album opzocht en ik mocht constateren dat de verenigingen nog steeds door het leven gaan.
Ik zet dit nu al klassieke werk naast andere klassiekers als De Bosatlas van NederlandDe Bosatlas van de Nederlandse geschiedenisDe Bosatlas van het Cultureel Erfgoed en De Bosatlas van Amsterdam.

Hoe vaak heb ik die lijvige kijk- en leesalbums niet van de plank in de boekenkast genomen om iets te weten te komen. Dat van de plank halen zal ik zeker ook gaan doen met De Bosatlas van het Nederlandse voetbal. Om bijvoorbeeld nog een op te slaan de bladzijden 18 en 19 waarop het chapiter ‘Tien revoluties en één paradox’ staat met in woord en beeld de items Groei, Het leger, Voetbaltaal, De eerste stadions, Massamedia, Stedelijke planning en De paradox. Over het laatste gesproken en ik citeer ‘Dit is de grote paradox van onze sportgeschiedenis: Nederland sluit zich in de Eerste Wereldoorlog aan bij de wereldwijde ontwikkeling van het internationale voetbal op het moment dat er géén contact mogelijk is met het buitenland.’ Ik roep u het veld van dit sportboek op door de titels en subtitels van de negen hoofdstukken aan te reiken. Maar eerst citeer ik Noordhoff Uitgevers via hun site. Voor de komende dagen van de Kerstman is De Bosatlas van het Nederlandse voetbal een geschenk dat jaren meegaat. Over een paar weken sprinten wij nog een keer hier door dit bijzondere boek. U weet in ieder geval dat het kolossale boek bestaat!

Noordhoff: De nieuwe Bosatlas van het Nederlandse voetbal brengt de volkssport van Nederland in kaart. Bekijk de honderden kaarten, afbeeldingen en foto’s die laten zien waar de clubs en de stadions zitten. Volg spelers, trainers, sportjournalisten, clubs en het Nederlands elftal. Daarnaast is er natuurlijk aandacht voor de historie van deze volkssport en waarom er werd gevoetbald in de Eerste én Tweede Wereldoorlog. De Bosatlas van het Nederlandse voetbal neemt je mee op reis langs de velden in kaart én beeld. Er is geen sport in Nederland die zo dicht bij de Nederlander staat. Bijna 94 procent van de Nederlandse bevolking woont hooguit drie kilometer van een voetbalveld. En naast de voetbalvelden zijn er de straatnamen, de sportpagina’s in de kranten en is ‘ons’ voetbal bekend in het buitenland. De Bosatlas van het Nederlandse voetbal brengt deze volkssport breed in kaart. Met thema’s als de amateurs en de profs, voetbal en de maatschappij, en de rol van de commercie. De Bosatlas van het Nederlandse voetbal is tot stand gekomen in samenwerking met de Eredivisie CV, Coöperatie Eerste Divisie en de KNVB. Bekijk en lees over de duizenden clubs, de stadions en de complete infrastructuur van het voetbal. Er is aandacht voor prof- en amateurvoetbal, (kunst)grasvelden, de prestaties over de landsgrenzen, clubculturen en de media. Ook is te zien dat het Nederlandse voetbal in WO I met bijna 200 nieuwe clubs uitgroeit tot een heuse volkssport. De atlas belicht verder onlosmakelijk met het voetbal verbonden onderwerpen als salarissen, transfers, de talloze fans, veiligheid en maatschappelijke betrokkenheid.’

De inhoud: 1 Ontstaan- Inleiding Voetbal is overal De geboorte van het voetbal Tien revoluties en één paradox Voetbal in oorlogstijd Tot de start van het profvoetbal De voetbalpiramide Van snorren tot tattoos 2 Amateurs - Inleiding Amateurvoetbal Klassen in het amateurvoetbal
Zaterdag- en zondagvoetbal Een club VDZ Vrouwenvoetbal Gras- en kunstgrasvelden Voetbal overal en iedereen 3 Profs – Inleiding Divisies en clubs Clubs en prijzen Bestuurders en spelers
Toeschouwers Struggle en succes 4 Commercie – Inleiding Marktwaarde van voetbal Inkomsten
Salarissen en contracten Tranfers Televisie Reizen van een sportverslaggever Van middenstander naar marketinginstrument 5 Stadions -  Inleiding Het stadion : PSV Stadions betaald voetbal Bereikbaarheid Omgeving en uitrusting Bijzondere stadions 6 Maatschappij -
Inleiding Supporters op reis Clubcultuur Cruyff Courts en Schoolplein Vandalisme en voetbal
Straatnamen en standbeelden Voetbal en maatschappij Voetbalfans 7 Internationaal -  Inleiding
Nederlanders in het buitenland Export van voetbalexpertise Buitenlanders in Nederland Organisatie internationaal voetbal Interlands en internationals Landenkampioenschappen mannen Landenkampioenschappen vrouwen Oranje 8 Clubs in het betaald voetbal - Inleiding
ADO Den Haag, AGOVV Ajax Almere City FC, AZ SC Cambuur, FC Den Bosch FC Dordrecht, FC Eindhoven FC Emmen, Excelsior Feyenoord Fortuna Sittard, Go Ahead Eagles
De Graafschap, FC Groningen HFC Haarlem, FC Heerenveen Helmond Sport, Heracles Almelo MVV Maastricht. NAC Breda N.E.C., FC Oss PEC Zwolle, RBC Roosendaal PSV RKC Waalwijk, Roda JC Sparta Rotterdam, Telstar FC Twente, FC Utrecht SC Veendam, VitesseFC Volendam, VVV-Venlo FC Wageningen, Willem 11 9 Voetbalkaart – Inleiding Waddeneilanden – Noordwest-Friesland Nooroost-Friesland – Groningen Kop v. Noord-Holland IJsselmeergebied Midden- en Zuid-Drenthe Noordelijke Randstad – Flevopolders IJsselstreek – Salland – Twente Zuidelijke Randstad Utrecht – Veluwe – Rivierengebied Oost-Gelderland
Zeeland – West-Brabant Midden- en Oost-Brabant Noord-Limburg, Zuid-Limburg

DE BOSATLAS VAN HET NEDERLANDSE VOETBAL

DE VERLOREN FAMILIE

Ik wil u een leesavontuur intrekken door het begin ervan integraal aan u door te geven. Opdat u zeker weet dat er dagen in december en lang daarna zijn die in het teken staan van het lezen van een bij voorbaat vermaard boek. Het gaat om de 398 bladzijden tellende roman in paperback De verloren familie van Jenna Blum en van Meulenhoff Boekerij met de ondertitel ‘Hij overleefde de Tweede Wereldoorlog, maar de herinneringen aan zijn verloren familie laten zich niet verdringen…’ Eigenlijk is de beste aanbeveling voor dit prozawerk dat u en ik zo  vol enthousiasme waren over de eerstelingen van deze Amerikaanse auteur met geboortejaar 1970: ‘Het familieportret’ en ‘In tweestrijd’. Als intro geef ik u de tekst van de uitgever op de achterzijde van de omslag en geef ik mee dat wij aan het eind van de maand hier onze leeservaringen over deze roman uitwisselen. Overigens, op mijn exemplaar van De verloren familie ligt een sticker met de prettige mededeling ‘Introductieprijs 15 euro’. Vraag niet hoe het kan maar profiteer ervan!

Meulenhoff Boekerij: ‘De Duits-Joodse Peter Rashkin heeft de concentratiekampen van de Tweede Wereldoorlog overleefd, maar verloor er zijn hele familie. Na de oorlog ontvlucht hij Europa en probeert hij in Amerika een nieuw leven op te bouwen. Hij trouwt en krijgt met zijn vrouw June een dochter, maar onder de oppervlakte van zijn geslaagde nieuwe leven sluimeren de herinneringen aan alles wat hij moest achterlaten. Terwijl Peter en zijn gezin te maken krijgen met de snelle veranderingen en spanningen van de naoorlogse jaren in Amerika, dringt het verleden, dat Peter liever zou vergeten, zich steeds meer op. Als hij zijn dierbaren niet nog eens wil verliezen, kan hij de zwaarstwegende herinnering van allemaal niet langer wegstoppen: die aan zijn verloren familie…

Jenna Blum; ‘Masha’s - De eerste keer dat Peter het meisje zag, was tijdens de avondshift bij Masha’s. Haar gezicht was bezaaid met lichtvlekjes van de kroonluchter die boven de tafel hing. Die plek, in het midden van het restaurant, werd door Peters personeel de dodemansstoel genoemd vanwege het gevaar dat iemand die daar zat liep, mocht de kroonluchter, een omgekeerde fontein van Venetiaans hangkristal die ruim negentig kilo woog, ooit besluiten naar beneden te donderen. Het meisje – de jonge vrouw – zat om zich heen te kijken alsof haar tafelgenoot, die minstens twee keer zo oud was als zij, haar verveelde. De kerel met zilvergrijs haar, een dikke hoornen bril en een hoofd zo vierkant als een suikerklontje boog zich, op het moment dat Peter haar voor het eerst zag, naar haar oor om daar iets in te fluisteren. Het meisje trok haar neus op en gaf haar minnaar (als hij dat tenminste was) een zet, maar kreeg toen opeens Peter in de smiezen en grijnsde op een manier die haar volkomen transformeerde. De ietwat nukkige verveling van de verwende New Yorkse die alles al gezien en meegemaakt had sloeg om in iets wat in alle opzichten zonniger en liever was. Als reactie trok Peter zijn wenkbrauwen op. Het lichte haar van het meisje was kort als van een jongen; iets wat hij niet echt mooi vond. Ze droeg een witte hemdjurk die aan de kraag en de mouwen was afgezet met bont, en de bovenkant van haar rode laarzen met hoge hakken verdween onder het tafelkleed. Rond haar ogen waren zwierige dikke zwarte lijnen getrokken. Peter was doorgaans geen fan van nieuwe modetrends, hoewel hij, net als elke andere man in Manhattan, God op zijn blote knieën bedankt zou hebben voor de minirok als hij in Hem geloofd had. Niettemin fascineerde dit meisje hem in hoge mate. 

Het was weer tijd voor het lopen van een rondje door de zaak, iets wat hij bij elke shift één keer deed. Hij deelde hier een schouderklopje uit en gaf daar een vrouw een vuurtje. Het merendeel van de gasten bestond uit knappe vrouwen, helemaal tijdens de lunch, als bijna alle tafels bezet waren door smachtende ongehuwde meisjes en hun doortastende moeders. Dit was al het geval sinds het verschijnen van de recensie in de Times het jaar ervoor. De dames prezen de salades, maar waren hier voor de vrijgezelle eigenaar met het trieste verhaal. Het avondpubliek bestond meer uit vaste gasten, bewoners van de Upper East Side en mensen die op weg waren naar evenementen in de stad – het theater, een concert, de opera of het ballet – of daarvan terugkwamen. Maar ook dan zaten er nog genoeg romantische, verwachtingsvolle types tussen om ervoor te zorgen dat Peter op zijn hoede en afstandelijk was. Althans, dat dacht hij. Waarom uitgerekend deze jongedame zijn belangstelling had gewekt wist hij niet precies. Hij wierp steelse blikken op haar terwijl hij converseerde met het echtpaar Lynn, dat al twintig jaar hun avond besloot met een slaapmutsje bij Masha’s, en net deed of hij niet zag dat de oude mevrouw Allison, die hof hield aan tafel 14, steeds haar trillende hand onder tafel stak met hapjes voor haar poedel Lucius, die routineus door het personeel over het hoofd werd gezien. Het kon toch niet zo zijn dat hij daar weer mee bezig was, dat hij op zoek was naar mensen die er allang niet meer waren? Dat was een vruchteloze onderneming, sprak hij zichzelf streng toe. En wreed. Maar toch... de jonge vrouw aan de dodemanstafel zag er jonger uit dan veertig, de leeftijd die Masha nu gehad zou hebben, en ouder dan twintig; niet veel, maar genoeg.

Peter stond op het punt naar de tafel te lopen en het meisje bijzonder welkom te heten toen een discrete opwinding aan de tafels die het dichtst bij de voordeur stonden erop wees dat meneer Cronkite was gearriveerd. De gastvrouw pakte zijn trenchcoat aan en begeleidde hem naar zijn vaste plek, de tweede muurbank met de hoge, roodleren rugleuning. De heer Cronkite was alleen, zonder zijn vrouw Betty. Dat was meestal het geval als hij op weg van de cbs-studio naar zijn appartement op East 94th Street bij Masha’s dineerde. Peter stak een vinger op naar Maurice, de ober in de wijk van meneer Cronkite, om aan te geven dat hij de bourbon voor de nieuwslezer zelf zou brengen. ‘Hoe is het met u, meneer Cronkite?’ vroeg hij terwijl hij het drankje op tafel zette. Peter schrok er altijd weer van hoe blauw de ogen van de man waren, hoe gewend hij er ook aan dacht te zijn, want op tv leken ze grijs. ‘Heel goed, en met u, meneer Rashkin?’ vroeg meneer Cronkite. ‘Ik mag niet klagen.’ Meneer Cronkite schonk hem de beroemde knipoog. ‘Dan bent u heel anders dan een groot deel van ons kijkerspubliek. Roerige tijden, meneer Rashkin. Roerige tijden. Maar die zijn ons niet vreemd, hè?’ Hij maakte een proostend gebaar met zijn glas. ‘Proost.’ ‘Op uw gezondheid,’ antwoordde Peter. ‘Kan ik u de menukaart brengen? Of uw vaste gerecht?’ ‘Ik kan de Hamburger Walter toch niet aan me voorbij laten gaan?’ Peter had dat gerecht speciaal voor meneer Cronkite bedacht: gemalen schouderstuk gekruid met peper en geflambeerd in cognac, geserveerd met, zoals op de kaart stond, ‘helemaal geen groente’. De heer Cronkite gaf Peter weer een knipoog. ‘Een van de sneue voordeeltjes van het vrijgezellenleven, hè, meneer Rashkin? Dat je de erwten niet hoeft op te eten.’ ‘Inderdaad.’ Het was een gebbetje tussen hen tweeën: de lang en gelukkig getrouwde meneer Cronkite en Peter, die tot zijn grote ontzetting beschouwd werd als een van de meest begeerde vrijgezellen van de stad. ‘Ik zal Maurice vragen u het gerecht meteen te brengen,’ zei hij tegen meneer Cronkite, waarna hij ten afscheid een tikje op het tafelkleed gaf met zijn knokkel. Nadat hij zich ervan vergewist had dat alles in het restaurant naar behoren verliep, ging Peter op weg naar de keuken om toe te zien op het opmaken van de borden met de specialiteit van die avond: eendenborst met mierikswortel-aardappelpuree en geflambeerde kersen. Het had Peter niet verbaasd dat zijn klanten het geweldig vonden om hun eten te zien branden aan tafel, aangezien Amerikanen doorgaans iets hadden met potentieel explosieve zaken, maar hij was wél geschrokken toen hij ontdekte hoe fantastisch hij het zelf vond. Hij wierp een blik op de middelste tafel. Wat was er met die jonge vrouw? Deed ze hem dan toch aan iemand denken? Aan Twiggy misschien... Ja, met haar kortgeknipte, asblonde haar en haar bijna sprieterige rankheid leek ze inderdaad op het Britse fotomodel, dat hier soms kwam met haar entourage. Ook dit meisje was waarschijnlijk model – haar maaltijd, de warme spruitjessalade met roquefort, was onaangeroerd. Misschien had Peter haar gezicht in de metro voorbij zien glijden op een muur. De tafelgenoot van het meisje had nu zijn arm om haar heen geslagen. Hij had zijn stoel dichterbij geschoven en bood haar een slokje aan van zijn cocktail. Peter zag dat hij zijn glas bij de mond van het meisje hield. Wederom overwoog hij ernaartoe te gaan en zich voor te stellen en misschien een nagerecht van de zaak aan te bieden. Maar was één minnaar die twee keer zo oud was als zij niet genoeg voor het arme meisje? Bovendien was Peter niet op zoek naar een affaire. Hij duwde de deur met het ronde raampje open en liep zijn keuken in.’

DE VERLOREN FAMILIE

NEGROLAND

Een boek dat er toedoet, dat je naar de keel grijpt, dat van durf getuigt en dat uitdaagt, leg ik voor u op de leestafel bij de kerstboom. Het gaat om een boek dat teruggrijpt in het leven, dat niets ontziend, dat een ketting van verrassingen is. Ik heb het over de 250 bladzijden tellende paperback Negroland van Margo Jefferson (1947) en van uitgeverij De Arbeiderspers met de ondertitel ‘Een autobiografie’. En een aanbeveling is dat Negroland deel uitmaakt van de geroemde en geliefde serie ‘Privé-domein’. Om u dit bij voorbaat spraakmakende boek in te loodsen geef ik de tekst van de uitgever op de omslag en de eerste vier bladzijden van dit persoonlijke verhaal. Omstreeks Kerst wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit!

De Arbeiderspers: ‘Als dochter van een kinderarts en een modieuze moeder groeide Margo Jefferson op te midden van de hoogopgeleide en welvarende zwarte elite in Chicago in tijden van segregatie - in wat zij Negroland noemt. Tegen de achtergrond van beslissende historische gebeurtenissen als de burgerrechtenbeweging, de opkomst van het feminisme en de schijn van een postraciale tijd, brengt Jefferson haar leven in kaart, dat werd getekend door psychologische en morele tegenstellingen in een zwarte middenklasse met ogenschijnlijke privileges.’
Margo Jefferson: ‘Ik ben een chroniqueur van Negroland, een participerende observator, treurdichter, tegendenker en bewonderaar; een emigrant die nog altijd meepraat. Ik noem het Negroland omdat ik ‘neger’ nog steeds een wonderbaarlijk woord vind, prachtig en vreselijk. Een woord dat thuishoort op plakkaten over weggelopen slaven en in proclamaties van burgerrechten; dat verwijst naar sociale constructen en naar rondhangen op een straathoek. Een woord als in een toontaal waarvan de betekenis mee verandert met het gebruik en de context, terwijl de geschiedenis zich in bochten wringt, vooruitsnelt, vooruitgang boekt en stagneert. De hoofdletter waarmee het woord in de VS wordt geschreven lijkt zijn waardigheid te vergroten; dan komen andere termen op om zijn positie in te nemen. Ik noem het Negroland omdat ‘neger’ zo lang onze geschiedenis heeft bepaald; omdat ik zo lang heb geleefd met de betekenissen en implicaties; omdat die me op het spoor zetten van wat een ras eigenlijk was, of, zoals we nu zeggen, hoe een ras geconstrueerd kon worden.

Bijna tweehonderd jaar lang hebben wij onszelf in Negroland op allerlei manieren aangeduid. Bijvoorbeeld
de gekleurde aristocratie
de gekleurde elite
de gekleurde 400
de 400
het genootschap van de blauwe aderen
de grote families, de oude families, de oude kolonisten, de pioniers
de negersamenleving, de zwarte samenleving
de neger, de zwarte, de Afrikaans-Amerikaanse hogere klasse of elite.

Ik ben geboren in 1947, en net als voorgaande generaties kreeg mijn generatie te horen dat, aangezien onze prestaties weinig aandacht en waardering kregen van blank Amerika, we beter niet in het openbaar over onze zwakheden konden spreken, onze fouten, onze onzekerheden. (Zelfs nu nog vermijd ik het woord ‘mislukkingen’.) Ook de minste vorm van falen zou tegen ons ras worden gebruikt. De meeste blanken hadden geen boodschap aan de doctrine ‘fouten maken is menselijk’; onze onvolkomenheden werden hoogstens onder voorbehoud als menselijk beschouwd, of niet eens dat. Ook voor mijn generatie bleef het motto: presteer, wees onkwetsbaar, gedraag je. Een deel van mij is als de dood om hier over iets anders te schrijven dan ons streven naar succes. Maar ik vrees de beperking die dat oplegt aan het verhaal. En we willen nog weleens gevoelig zijn. Zelfingenomen en snobistisch. Dus laat ik rustig en klinisch beginnen. Ik ben geboren in de Chicago-tak van Negroland. Mijn vader was arts, kinderarts, en werkte enige jaren als hoofd van de afdeling Kindergeneeskunde van Provident, het oudste zwarte ziekenhuis in het land. Mijn moeder was een sociaal werkster die ontslag nam toen ze trouwde, en mijn hele jeugd was ze fulltime echtgenote, moeder en socialite. Maar hoe waren ze zover gekomen? En van welke clubs en organisaties werden ze lid om hun positie te verstevigen?

Een korte levensbeschrijving van de auteur.
Margo Jefferson:
Voorouders: (in chronologische volgorde): slaven en slavenhouders in Virginia, Kentucky en Mississippi; boeren, muzikanten, butlers, voormannen in de bouw, leraren, schoonheidsspecialistes en schoonmaaksters, naaisters en kleermakers, ingenieurs, politievrouwen, zakenvrouwen met onroerend goed, advocaten, rechters, artsen en sociaal werkers. Studentencorps van vader: Kappa Alpha Psi Studentencorps van moeder (en zuster): Delta Sigma Theta. Landelijke verenigingen van ouders: Boulé (vader); de Northeasterners (moeder) Landelijke verenigingen van mijn zuster en mij: Jack and Jill; de Co-Ettes.
Plaatselijke verenigingen, scholen en vakantiekampen zullen vanzelf aan de orde komen. Huidskleur en haar zullen beschreven worden, en kritisch beoordeeld, alsook andere fysieke raskenmerken. Onvermijdelijk zullen vragen rijzen. Zoals: wat schrijf men toe – wat schrijf jij toe, wat schrijf ik toe – aan sociale klasse, ras, familie en karakter? Hoeveel soorten achterstelling zijn er? Hoever reikt bevoorrechting? Wat heeft mij gemaakt, wat heeft mij verminkt?
Hier volgen een paar van de basiscategorieën, tegenstellingen en begrippen die het leven van de mensen in deze groep bepaalden.
noordelijk / zuidelijk
huisslaaf / landarbeider
vrije zwarte / zwarte slaaf
vrije zwarte / vrije mulat
geschoolde arbeider / ongeschoolde arbeider (vrij of slaaf)
bezit onroerend goed / bezit geen onroerend goed
leest en schrijft vlot / leest een beetje maar kan niet schrijven / leest en schrijft een beetje / leest noch schrijft
stamt af van Afrikaanse en indiaanse koninklijke families / stamt af van Afrikaanse onbekenden / stamt af van gegoede blanken / stamt af van laagopgeleide blanken / stamt niet af van blanken

Blanke Amerikanen hebben altijd kans gezien om een aristocratie te vormen, ook al waren de plaatselijke middelen nog zo schaars. Britse kruideniers arriveren op de Mayflower en worden de grondleggers van ons land. Duitse arbeiders emigreren naar Chicago en schoppen het tot slachthuiskoning. Vrouwen van al even eenvoudige komaf huwen deze mannen, of hun rivalen of hun meerderen, en worden zo sociaal toonaangevend. Wij deden hetzelfde. De ‘gekleurde samenleving’ was in het begin een mengeling van mannen en vrouwen die een voorkeursbehandeling genoten, en geld, bezit en zelfs vrijheid kregen van gegoede blanke eigenaren, werkgevers en ouders; mannen en vrouwen die hun vrijheid kochten met harde dollars en hard werken; mannen, vrouwen en kinderen die gekocht en vervolgens vrijgemaakt werden door blanken die de slavernij verafschuwden, of door gekleurde vrienden en familieleden; mannen en vrouwen die afstamden van vrije negers, en dus vrij geboren waren.’

NEGROLAND

STAD VAN ZACHTE IDIOTEN

Een bundel voor de komende kerstdagen en die van lang daarna leg ik voor u neer. Mijn belangrijkste optie is nu dat u weet dat het boek bestaat en een heuse aanrader is. Ik heb het over de 352 bladzijden tellende paperback Stad van zachte idioten samengesteld en ingeleid door Ronald Giphart en uitgegeven door Thomas Rap met de ondertitel ‘Verhalen uit Utrecht’. Mijn studiejaren bracht ik deels door aan het Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde in Utrecht, maar dat er zoveel literair werk aan die stede gewijd is, werd mij geheel duidelijk. Ik volsta bij mijn eerste introductie met het ‘droog’ oplepelen van de inhoud en het doorgeven van het Voorwoord van Ronald Giphart. Ik stel voor dat wij hier met elkaar over een maand vaststellen welke vijf bijdragen aan deze bundel u het meest gedaan hebben. Overigens, ik had nimmer de notie dat er zo veel gschreven is over de stad met de glorieuze Domtoren!

Inhoud:  A.Alberts, Utrechtse herinneringen  Nicolaas Beets, Nieuwe woning  Kees Winkler, Utrecht revisited  C.C.S. Crone, Dopman krijgt weer minder C.C.S. Crone, Terug in Utrecht J.C. Bloem, De Sluis J.C. Bloem, Utrecht: Bemuurde Weerd  S. Carmiggelt, Drie Kronkels Jan Engelman, Geest van Utrecht  Ed. Hoornik, Utrecht F. Bordewijk, Op het station-Maliebaan Guillaume van der Graft, Blaam op Utrecht (1945) Theo van Baaren, Utrecht  Theo van Baaren, Verduisterde stad William D. Kuik, Fragment uit Utrechtse notities Leo Vroman, De Dom vanuit Brooklyn Leo Vroman, Toen ik twaalf...  Clare Lennart, Utrecht zoals ik het toen zag Ida Gerhardt, Studentenkamer Ida Gerhardt, De teruggewezen gave  Boudewijn van Houten, Fragment uit De ontgroening Theo Kars, Fragment uit De vervalsers  Jana Beranová, Vreemdeling op de Oude Gracht  Karel Eykman,Jongensdroom Ad den Besten, Koninginnedag  Wessel te Gussinklo, Bijna of met kleine vlaagjes wind opstak Frank Chapel, De Uithof Baban Kirkuki, De vlam van de stad  JJC Nouws, Magna civitas magna solitudo JJc Nouws, Ladderzat  Anna Arov, One Thousand and One Nights: the Lapjesmarkt and Origami Mark Boog, Stad Vincent Bijlo, Het wijk Bernard Christiansen,Janskerkhof bis Martin Bril, Paspoort Don Duyns, Hoog Catharijne Oscar van den Boogaard, Fragment uit Het verticale strand Chrétien Breukers, Hamburgerbrug Claudia de Breij, Utrecht Daphne de Bruin, Mariaplaats Hans Bouman, Uitdaging Jan van der Haar, Altruïsme Tjitske Jansen, De idioot op het dak Esther Gerritsen, Stil zijn in het wild gewemel Arjan Witte, Licht van koplampen Arjan Witte, in alle eeuwigheid Arthur Japin, Dorstige hartsteeg 12 Peter Buwalda, De aio zwaait Peter Buwalda, Toevallig Wouter Kotte, De Dom Gerrit Komrij, Gedicht zonder Dom Jerry Goossens, Fragment uit Vreeland Ingmar Heytze, Utrecht voor beginners Ingmar Heytze, Groeten uit Utrecht Bert Natter, Fragment uit Goldberg H. Marsman, Het verpaapte china Koos Meinderts, Wed Daan de Ligt, Domsonnet F. Starik, Gezellig, inderdaad Arie Niemeijer, Plato’s Utrecht (1976) Tonnus Oosterhoff, Heel het station… Vrouwkje Tuinman, Amsterdamsestraatweg (Op kamers 10) Vrouwkje Tuinman, Weesbrug Alexis de Roode, Singeljaar Alexis de Roode, De laatste dag Manon Uphoff, De minnares, of: een kleine grammatica Gabriël Smit, Utrechts drieluik Els van Stalborch, Utrecht Ralph Mohren, Fragmenten uit Tonic Kees Stip, Het Hanengeschrei Alain Teister, Dichters-almanak voor Utrechts en privé- gebruik J.Jac.Thomson, Fragment uit De lelies bij het fort Patrick Pouw, Fragment uit De terugkeerling Herman van Veen, Snikkel Daniël Vis, het meisje van de balderikstraat Hagar Peeters, Utrecht Robert van Eijden, Fragmenten uit Boek (256 blz.) Sara van Gennip, Stulp Sara van Gennip, Dom Sylvia Hubers, Denkend aan Overvecht Hans Bouma, Utrecht-Overvecht Frank Heinen, De perfecte kras  Karel van den Oever, Utrecht Willem Wilmink, Een ziekenhuis voor dieren  Tommy Wieringa, Vier Utrechtse miniaturen Japke-d. Bouma, Waar ik dus heel nerveus van word.

Voorwoord Ronald Giphart: ‘Om een deur open te zetten: zoals ieder mens een persoonlijkheid heeft die langzaam is gegroeid en uiteindelijk geschakeerd is met vele lichtvallen, zo heeft ook iedere stad of ieder dorp een unieke inborst die mettertijd is ontstaan. De ene stad is op het arrogante af uitbundig maar zelfvoldaan, de andere parmantig vastberaden maar verongelijkt, en de derde weerbarstig ingetogen maar ongrijpbaar. Die laatste zou voor mij Utrecht zijn. Het is aan schrijvers en dichters om – meestal onbewust – de aard van een stad bloot te leggen en die – ook onbewust – misschien zelfs lichtjes te kneden. Alle verhalen en gedichten in deze bloemlezing gaan over of spelen zich af in Utrecht, de plek waar al meer dan dertig jaar mijn huis woont en waar mijn kinderen en boeken zijn geboren. Stad van zachte idioten zoals de Utrechtse schrijver der schrijvers C.C.S. Crone zijn geboorteplaats noemde. Alle teksten samen vormen een al dan niet fraai profiel, maar toch ga ik u in dit voorwoord niet vervelen met mijn interpretatie van het beeld van de stad. Het is aan de lezers om – als ze daar zin in hebben – hun eigen idee van Utrecht te bepalen. Utrechters houden er namelijk in de regel niet van als hun een visie op hun eigen stad wordt opgedrongen en zeker niet door een of andere gladiool met een pluisboard. Vandaar dat deze bloemlezing eindigt met een speciaal voor dit boek geschreven ‘cri de coeur’ van de Utrechtse schrijfster Japke-d. Bouma, waarin ze nog eens benadrukt hoe slecht het idee van een bundeling verhalen en gedichten over Utrecht eigenlijk is. ‘Flikker allemaal eens een heel eind op,’ schrijft ze op z’n Utrechts, een echo van de beroemde regels van Hendrik

Marsman: ‘Geen stijl, maar deste meer karakter heeft de stad / een harde en benepen eigenzinnigheid / die zich de maat van alle dingen waant.’
Er wordt in Utrecht al veertien eeuwen geschreven, maar men heeft er in de loop der tijd nooit al te luid op de literaire trommel geslagen, ook dat hoort tot de stadsaard. Utrecht is geen plek die ruimhartig lof over zichzelf schalt, wat misschien wel terecht is ook.Waarom zou je opscheppen over de stad waar je toevallig woont, werkt of die je liefhebt? De stad waar Erasmustot priester werd gewijd, waar Descartes jarenlang doceerde en waar hij – waarschijnlijk – zijn beroemde stelling ‘ik denk dus ik ben’ bedacht, de stad waar Martinus Nijhoff door de straten dwaalde als inspiratie voor zijn beroemde gedicht ‘Awater’, waar Gerrit Achterberg zijn hospita vermoordde, waar Jan Arends in een inrichting zat en waar de Nacht van de Poëzie al jaren het grootste poëziefestival van Europa is. Dat hoeft dus niet. We wonen in Utrecht, dus we zijn.

‘Door de jaren, ja zelfs door de eeuwen heen heeft de mentaliteit van de Utrechter, ook de Utrechtse schrijver, zich gekenmerkt door een zekere bedeesdheid en zelfrelativering,’ schrijft Hans Bouman in het zogenoemde bidbook voor de Utrechtse kandidatuur voor de eretitel ‘City of Literature’ (een gunst die de Unesco verleent aan steden met een urgent literair leven). Dat neemt niet weg dat er onnoemlijk veel over Utrecht en door Utrechtersis geschreven. Ik heb bij het samenstellen dan ook dankbaar gebruikgemaakt van de bestaande bloemlezingen over de Utrechtse letteren. Volgens berekeningen zijn er heden ten dage inmiddels minimaal driehonderd in Utrecht publicerende schrijvers en dichters. Het is zeker niet mijn streven om in deze bloemlezing volledig te zijn. Mijn voorlopige selectie bestond uit ongeveer duizend pagina’s met verhalen, romanfragmenten en gedichten, maar daar werd door de uitgever en geboren Utrechter Arend Hosman een stokje voor gestoken. Ik moest tegen mezelf in bescherming worden genomen.

Enkele lieden ben ik erkentelijk voor hun tips en wenken: Hans Bouman, Hans Heesen, Frank Heinen, Ingmar Heytze, Arno Kuipers van de Koninklijke Bibliotheek,Bert Natter, Peter Nijssen en Michaël Stoker van het Utrechtse Literatuurhuis. Mijn grootste dank gaat uit naar Rosita Kappelhof van uitgeverij Thomas Rap, die al het vervelende werk voor haar rekening nam. Mijn eenvoudige taak was het om mij op te sluiten in de leeszaal van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en daar in weldadige rust dagen achtereen grote stapels boeken door te bladeren, maar Rosita zorgde vervolgens voor alle kopieën en de al dan niet vermoeiende correspondentie met auteurs of erven. Dit is veel meer haar bloemlezing dan die van mij. Het is de vervelende taak van een bloemlezer om een keuze te maken, in de wetenschap dat er altijd parels over het hoofd worden gezien en op tenen wordt gestaan. Uiteindelijk heb ik gekozen voor bijdragen waarin Utrecht een al dan niet bescheiden rol speelt als aanjager van de gebeurtenissen of de gedachtestroom. Veel van de aanvankelijk door mij geselecteerde fragmenten waren erg goed, maar misten een duidelijke link met de stad, waardoor ze helaas sneuvelden. Ik hoop dat het met deze bundeling is zoals Frank Heinen – een van de schrijvers in dit boek – schreef over zijn woonplaats: ‘Utrecht is een stad die, hoewel je ’m moet delen, toch aanvoelt alsof hij helemaal voor jou alleen is.’ Deze Utrechtse bloemlezing is helemaal voor jou alleen.’
 

STAD VAN ZACHTE IDIOTEN

TIEN PIEKEN VOOR ONDER DE KERSTBOOM

Ik noem u tien boeken die voor jong en oud de kerstvreugde zullen vergroten. De tien werken vormen pieken niet bovenaan de kerstboom maar eronder. De tien verhogen de sfeer en de inhoud van het kerstgebeuren. Ik noem titel, auteur, ondertitel en uitgever. Daarna geef ik het thema zoals dat op de omslag door de uitgeverij vermeld wordt. Na Kerst wisselen wij onze leeservaringen met elkaar uit! Goede kerstdagen liggen in het gerede.

1) Kerstmis – Dick Bruna – Prentenboek – Mercis Publishing
Een prachtige beschrijving van het kerstverhaal en de geboorte van Jezus, op eenvoudige wijze verteld. Deze klassieker van Dick Bruna bestaat al meer dan 50 jaar en nog altijd onverminderd populair. Dit jaar zit er een gratis extraatje in het boek: 8 kerstengeltjes om in de boom of elders op te hangen.




2) Pippa en Pelle in de sneeuw – Daniela Drescher – Prentenboek – Christofoor
Pippa en Pelle hebben een heerlijke dag als ze buiten gaan wandelen en daar al hun dierenvrienden ontmoeten. Dit sprankelende kartonboekje van Daniela Drescher nodigt uit om samen met kleine kinderen op ontdekkingsreis te gaan.







3) Eefjes eenhoorn – Anna Currey – Prentenboek - Christofoor
Anna Currey heeft een mooi verteld en subtiel geïllustreerd prentenboek gemaakt, alle familieleden zullen er met Kerst van genieten. Een hartverwarmend verhaal dat zich afspeelt in de dagen voor Kerst, over de magische ontmoeting van een meisje en een eenhoorn. Over een paar dagen is het Kerstmis. Eefje en haar moeder logeren bij opa. Eefje voelt zich een beetje alleen, ver van haar vriendjes en zonder haar vader die pas later komt. En dan gebeurt er iets wonderbaarlijks: Eefje ontmoet een eenhoorn. De eenhoorn wandelt op een nacht dat het sneeuwt zomaar het huis van opa binnen. Hij verandert Eefjes kerst in een feest van vriendschap, verrassing en sprankeling. En op de een of andere manier gaan al Eefjes wensen in vervulling.

4) Olga da Polga – Michael Bond – Prentenboek - Christofoor
Olga da Polga is een cavia, een ondernemende cavia, met een enorme fantasie en bovendien een goede neus voor avontuur! Olga heeft net de dierenwinkel verlaten en begint een nieuw leven bij de familie Zaagsel. Ze woont daar in een groot en luchtig hok. Noël de kat, Fangio de egel en Graham de schildpad worden al gauw haar nieuwe tuinvrienden. Ze merken meteen, dat Olga graag in het middelpunt van de belangstelling staat. Van meet af aan bestookt ze iedereen met verhalen over haar wilde en spannende avonturen. Saai zijn die verhalen zeker niet, maar of ze allemaal waar zijn? Ze vertelt over haar ontdekkingsreizen, over prijzen die ze won, ze verzint verhaaltjes, maar bovenal is en blijft ze Olga da Polga. De speciale cadeau-editie van deze kinderklassieker is voorzien van prachtige aquarellen en gezeefdrukte tekeningen van Catherine Rayner, winnares van de Kate Greenaway Medal.

5) Doodse stilte op het wad – Klaus-Peter Wolf – Misdaadroman – Stortebeeker
Bernhard Sommerfeldt is huisarts in Norden, een rustig kuststadje in Oost-Friesland. Zijn inzet voor zijn patiënten is mateloos en blijft niet beperkt tot medische zaken. Hij kan geen onrecht zien en als hij ermee wordt geconfronteerd, grijpt hij meedogenloos in. Over zijn verleden zwijgt hij, net als over het feit dat zijn studie medicijnen slechts een blauwe maandag heeft geduurd en dat hij pas sinds kort Bernhard Sommerfeldt heet. Wie is deze populaire huisarts echt?






6) Weg – Bill Beverly – Thriller – De Geus
De bedachtzame vijftienjarige East werkt als bewaker van een drugspand. Wanneer de politie het pand oprolt, krijgt hij een zwaardere taak: samen met drie vrienden moet hij een potentiële getuige in het Midwesten uit de weg ruimen. Met een gammel busje en flink wat contant geld op zak verlaten de jongens voor het eerst van hun leven de stad waar ze zijn opgegroeid. Voor East wordt het een roadtrip met verstrekkende gevolgen.








7) Verdwenen – Haylen Beck – Thriller – Uitgeverij Q
Audra Kinney is op de vlucht met haar twee kinderen en probeert zo ver mogelijk weg te komen van haar gewelddadige echtgenoot in New York. In Arizona krijgt ze een stopteken van de politie. De sheriff doorzoekt haar auto en vindt drugs in de achterbak. Hoe vaak Audra ook zegt dat ze de drugs nog nooit heeft gezien, de sheriff luistert niet en ze wordt aangehouden. Nadat ze op het politiebureau is verhoord, blijken haar kinderen daar nooit aan te zijn gekomen. De sheriff houdt bij hoog en laag vol dat ze helemaal geen kinderen bij zich had toen hij haar arresteerde. Haar kinderen staan gemeld als vermist en Audra is de hoofdverdachte in de verdwijning...





8) Henk – Martin Groenewold – Het levensverhaal van Henk Westbroek – Pharos
Voor Henk Westbroek (Utrecht, 1952) is het woord 'duizendpoot' uitgevonden. De zanger van Het Goede Doel, schrijver van popklassiekers als België (Is er leven op Pluto...?)Vriendschap en de solohit Zelfs je naam is mooi, werkte als afgestudeerd socioloog bij het Nederlands Instituut voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek, presenteerde jarenlang het populairste radioprogramma op 3fm (Denk aan Henk), stond aan de basis van de politieke partijen Leefbaar Utrecht en Leefbaar Nederland én werd door Pim Fortuyn gezien als diens ideale tweede man. Als uitbater van het Utrechtse rockcafé Stairway to Heaven werd Westbroek bovendien één van de beroemdste horecaondernemers van Nederland. Henks cynisme en droge humor zijn geliefd en gevreesd. Want vriend en vijand weten: Henk is niet bang om stelling te nemen. Dit boek is daarvan het ultieme bewijs. Het vertelt het complete levensverhaal van Henk Westbroek in diens eigen woorden. Zonder schroom, uitgesproken, dwars en geestig.

9) De Atlantische pelgrim – Jaap Verheul – John Lothrop Motley en de Amerikaanse ontdekking van Nederland – Boom
In De Atlantische pelgrim beschrijft Verheul hoe John Lothrop Motley (1814-1877) de beroemdste historicus van de Verenigde Staten werd en hoe de internationale bestseller van Motley, The Rise of the Dutch Republic (1856), bepalend werd voor de Nederlandse én Amerikaanse geschiedschrijving. Motley zag de Nederlandse samenleving als een historisch voorbeeld van onafhankelijkheid. Hij slaagde erin het oude beeld dat men had van een zompig land met stilstaand water en zelfgenoegzame burgers te vervangen door een heroïsch model van vooruitgang, welvaart en vrijheidsdrang. Door zijn pen werd Willem van Oranje een Amerikaanse held, de Nederlandse opstand tegen Spaanse onderdrukking een episode in de universele strijd voor gewetensvrijheid en nationale zelfbeschikking, en het kleine Nederland een mondiale voorbeeldcultuur. Hij schetste een existentiële titanenstrijd tussen de principes van vrijheid en tirannie die zijn Amerikaanse lezers een nieuw inzicht gaven in hun eigen geschiedenis na de Amerikaanse revolutie. Wat bracht een vermogende Amerikaan uit Boston, zonder Nederlandse voorouders, ertoe zich te richten op de geschiedenis van de Nederlandse Opstand? En hoe maakte dit onderwerp hem tot een van de meest populaire geschiedschrijvers van zijn eeuw? Motley blijkt een man met vele gezichten te zijn: romanschrijver, vertrouweling van Otto von Bismarck en koningin Sophie, én een historicus die een onuitwisbare stempel op de geschiedschrijving heeft weten te drukken.

10) Biografie van een uitgeverij – Walter van der Star – Huis Clos
Wat hebben Jaco Groot, W.F. Hermans, Nicolaas Matsier, Erik van Zuylen, K. Schippers en Rudy Kousbroek gemeen? Zij correspondeerden met de Themersons en onderhielden soms nauwe contacten met hun Gaberbocchus Press. Het in Polen geboren en in de Tweede Wereldoorlog naar Engeland gevluchte echtpaar combineerde denken, schrijven, schilderen en illustreren, vormgeven en filmen en gaf publicaties uit die in iedere zin opmerkelijk zijn.’
De verschillende Gaberbocchus-boeken hebben iets waanzinnigs dat het leven kleur geeft, een ingrediënt waar het in de wereld van keurige boekproducties nogal eens aan ontbreekt', schreef een criticus in 1956. Biografie van een uitgeverij / Biography of a Publishing House. Stefan & Franciszka Themerson & Gaberbocchus’ presenteert optimaal de uitzonderlijke kwaliteiten van de Gaberbocchus Press van Stefan en Franciszka Themerson. Geen bestsellers, maar 'best-lookers' zo formuleerden Stefan en Franciszka Themerson de onderliggende gedachte bij hun boeken. Alle zijn gebaseerd op drie significante karakteristieken: geïmproviseerde technieken en materialen, experimenten met de verhouding tussen tekst en beeld en de beeldende interpretatie van hun inhoud.Vertaler Walter van der Star en grafisch vormgever Piet Gerards (hier in samenwerking met Stephan de Smet) zijn erin geslaagd met deze biografie van de Gaberbocchus Press op voortreffelijke wijze een oude wens van uitgeverij Huis Clos te realiseren. In deze biografie worden de zestig titels die de uitgeverij tussen 1948 en 1979 uitbracht beschreven. Elk boek komt aan bod, maar er is voor gekozen uitvoerig in te gaan op een aantal gezichtsbepalende en in het oog springende titels, waarbij de nadruk ligt op de combinatie van vorm en inhoud en hun onderlinge verwevenheid. Ook wordt uitgebreid stilgestaan bij de Nederlandse connectie met de Gaberbocchus Press. Jasia Reichardt en Nick Wadley, die de nalatenschap van de Themersons op zo'n voorbeeldige wijze voor vergetelheid behoedden, leverden elk een belangrijke tekstbijdrage. De uitgave is in het Nederlands en het Engels.