14-11-2016

JULIANA

 

Een toegankelijk en wervelend geschreven levensverhaal leg ik voor u neer, dat een weergaloze en tintelende inkijk geeft in het doen en laten van een hooggeboren grande dame, die niet gewoon maar gewoon zich zelf bleef. Dit ondanks de grilligheden, onhebbelijkheden, triestheden, onjuistheden en onvolkomenheden die haar bij leven kruisten. Ik heb het over de vuistdikke want 864 bladzijden tellende, gul en relevant geïllustreerde hardcover Juliana van Jolande Withuis en De Bezige Bij met de ondertitel ‘Vorstin in een mannenwereld’. De hoofdpersoon van deze biografie, die ik decennia lang hoorde omschrijven met ‘onze koningin’, heb ik een keer live mogen ontmoeten. Het was in de jaren zestig dat ik als vaandrig mijn peloton mocht leiden bij de aanleg van een baileybrug zonder brugdek over een kanaal in Elspeet. Hare Majesteit koningin Juliana en Zijne Koninklijke Hoogheid prins Bernhard brachten een bezoek aan de 4e Divisie en onze Queen liep over de brug terwijl zij tippend met haar schoenen de sterkte van ons maaksel toetste. Juliana werd door haar gemaal Bernhard op de vingers getikt door haar te wijzen op het wankele van het gestel in het water. Toen ik staande voor de vorstin salueerde en mij presenteerde met de uitleg over de insteek van de oefening, stapte de prins naar voren met de woorden ‘Ga je gang vaandrig’. Het luisterrijke voorval geschiedde op 26 september 1961  en  is sindsdien voor mij onvergetelijk gebleven, ook doordat toen het echtpaar niet zo harmonieus glorieerde. Jolande Withuis met geboortejaar 1949 geeft mijn ‘Elspeet’ de context.

Onze Lotte Scholten van uitgeverij De Bezige Bij stuurde een paar dagen terug dit lijvige werk met op de wikkel Juliana als kind en als koningin en ik ben gevorderd tot – het leeslint wijst de weg – tot aan de stukken ‘Revolutie’ en ‘Op de bok’, die het tweede hoofdstuk ‘Ons zonneschijntje (1909-1918) doen finishen. Toch wil nu al hier bij u van het bestaan van Juliana gewag maken, niet alleen omdat de biografie in no time nummer 1 in de bestsellerlijst is, maar vooral omdat Withuis zo lucide schrijft over een vorstin die er echt mocht zijn. Op de zolder van ons huis bewaar ik die tijdschriften die voor mij er echt toededen. Zelf in het digitale tijdperk koester ik die bladen. Zo twee Vrij Nederland nummers, met op de omslag de woorden ‘Wij Juliana – Een dwarse koningin’ uit 2000 en ‘Vorstin van de vrede’ uit 2004. Uit het laatste blad citeer ik de koppen ‘De permanente strijd van Juliana met ‘het protocol’ maakte haar tot een ware vorstin’, ‘Juist door de problemen met haar mannen werd ze een gewone vrouw en moeder’ en ‘De monarchie kan alleen bestaan bij de gratie van een zekere bijzonderheid’, De komende weken wil ik o.a. met u traceren in hoeverre Jolande Withuis deze slogans in haar Juliana onderschrijft. Nu wil ik u de Inleiding integraal aan u doorgeven waarin niet alleen haar doelstelling en opzet van Juliana tot openbaring komen maar ook haar levendige verteltrant geëtaleerd wordt. In heel wat bladen wordt gesuggereerd dat Withuis op alle slakken zout legt, vooral op die van prins Bernhard. Ik haast mij echter te zeggen dat een eerste verkenningstocht mij leerde dat Juliana geen chronique scandaleuse is,  maar veeleer een eerbetoon is aan een vrouw die ondanks alles bleef liefhebben.

Withuis: ‘Bang voor de dood was Juliana niet. Zij overleed op 20 maart 2004, bijna 95 jaar oud, in de stellige overtuiging dat wij ‘deze wereld verlaten naar een beter, hoger leven’. Dat geloof was zelfs zo concreet dat ze zich voorstelde dat ze bij aankomst in de hemel mocht kiezen wat ze wilde worden, en dan koos zij maatschappelijk werkster. Volgers van het Oranjehuis zal die wens niet verbazen. Dat Juliana liever maatschappelijk werkster was geweest dan koningin, was een van de vele mythes die haar tijdens haar leven omringden. Zelf droeg ze aan dergelijke mythes haar steentje bij. Als variatie op de maatschappelijk werkster zei ze tegen acteurs vaak dat ze graag naar de toneelschool was gegaan. Deze gefnuikte bestemmingen riepen een beeld op van Juliana als vorstin tegen wil en dank, het beeld dat in de reacties bij haar dood overheerste. De realiteit was anders. Juliana’s verhouding tot het koningschap was complex. Juliana stond ambivalent tegenover haar ‘mooie maar zware’ taak. Ze aanvaardde die met reserves, maar koesterde na haar aantreden geruime tijd de ambitie een der grootste vorstinnen op aarde te worden. Dat ze de dood niet vreesde, is géén mythe. Juliana kende überhaupt weinig angst. Toen ze ooit een hele middag zat opgesloten in een skilift, zette ze haar twee beveiligers ertoe aan samen met haar te zingen. ‘Wat hebben we een enige middag gehad!’ zei ze na afloop. Omdat ze niet kon geloven dat iemand haar kwaad zou willen doen, verzette ze zich tegen bewaking.

Met haar beide ouders deelde Juliana een vast vertrouwen in een eeuwig leven en net als zij wilde ze dan ook met haar afscheidsplechtigheid uitdrukken dat de dood geen einde is maar een nieuw begin. Juliana was een religieus persoon. Dat is een van de weinige constanten in haar overigens tamelijk grillige leven. Haar geloof behelsde geen traditioneel christendom maar een diffuse religiositeit, waarin hel en verdoemenis ontbraken en ‘alternatieve’ en oosterse invloeden alle ruimte kregen. Juliana hechtte eraan onconventioneel te zijn, ook in geloofszaken.
Juliana was regerend vorstin van 1948 tot 1980. Inmiddels is ook haar opvolgster al geen koningin meer. Velen van de honderdduizenden televisiekijkers die haar ‘witte’ uitvaartplechtigheid op 30 maart 2004 live meebeleefden, hadden haar niet meegemaakt als koningin en zelfs niet als publiek personage. Die kijkers moeten een raadselachtige discrepantie hebben geconstateerd tussen beeld en commentaar. Het theater van de staat in vol ornaat en het luisterrijke schouwspel van de wereldwijde royalty lieten zich moeizaam combineren met de continu herhaalde mantra dat koningin Juliana altijd zo ‘gewoon’ was geweest. ‘Gewoon’ was evenmin het woordgebruik van de verslaggevers. Nauwgezet reciteerden zij uit het draaiboek bij de rouwstoet termen als garde, grenadier, gele ruiter, glasgalaberline en grootmeesteres – onmiskenbaar Nederlands maar toch klinkend als de taal van een vreemde, archaïsche wereld.

In die archaïsche wereld werd Juliana in 1909 geboren. Het hof stond begin twintigste eeuw nog op enorme afstand van de samenleving en de draagster van de Oranjedynastie werd met de grootst mogelijke omzichtigheid behandeld. Omringd door bejaarde lieden van adel, snakte Juliana van jongs af naar de realiteit die in dit wereldvreemde milieu een schaars goed was. ‘Men vergete niet, dat het algemeen menselijk is de hoger geplaatste maar naar de mond te praten’, schreef moeder Wilhelmina in haar memoires. Realiteit is een van de betekenissen die het hybride toverwoord gewoon voor Juliana had. Te midden van alle onwerkelijkheid verlangde zij ernaar te weten hoe andere mensen leefden – mensen buiten de paleismuren. Ook dit zoeken naar kennis over het ‘echte’ leven is in Juliana’s leven een constante. Juliana hunkerde bovendien naar gezelschap. Ze was eenzaam. Dat kwam niet louter doordat ze alleen was. Als troonopvolgster was haar al vroeg duidelijk dat ze welbeschouwd niemand dan haar moeder echt in vertrouwen kon nemen. Juist voor de extraverte Juliana, met haar behoefte aan uitwisseling, intimiteit en zielsverwantschap, was het een zware opgave dat ze haar zorgen, plezier en verantwoordelijkheden zelden kon delen. Dat maakte haar ontvankelijk voor mannen en vrouwen van Juliana uiteenlopende geestelijke overtuigingen die veiligheid, genegenheid en spirituele inspiratie leken te bieden. Juliana voelde zich het meest op haar gemak onder vrouwen. De wereld echter waarin zij als troonopvolgster en koningin fungeerde, was een wereld van mannen, bejaard of in elk geval veel ouder dan zij, en niet zelden behept met superioriteitsgevoelens. Daar kon zij boos om worden of om lachen, maar zich bevrijden van de taaie macht van het old boys network kon ze niet. Ook Juliana’s betrokkenheid bij de positie van vrouwen was een van jongs af aan terugkerend thema in haar leven.

Juliana’s leven bestrijkt nagenoeg de hele twintigste eeuw. Ze maakte de Eerste en de Tweede Wereldoorlog mee. De Russische revolutie van 1917 en Troelstra’s mislukte omwenteling van 1918. Ze was getuige van de invoering van het algemeen mannenkiesrecht en vervolgens het vrouwenkiesrecht. De economische crisis van de jaren dertig en de wederopbouw van de jaren vijftig. De bloei en neergang van de verzuiling. De dekolonisatie en de Europese eenwording. Enorme veranderingen met een mentale pendant. Nederland veranderde tussen Juliana’s geboortejaar en het jaar van haar aftreden van een gelovig, gezagsgetrouw en tamelijk gezapig land in een open, democratische en dynamische samenleving, waarin mensen rechten hebben waarvan hun grootouders niet konden dromen, en waarin een gelijkheid heerst die in Juliana’s jeugd onvoorstelbaar was. Waar Wilhelmina zelfs met ellebooglange handschoenen aan slechts bij uitzondering een hoge diplomaat de hand reikte, werd Juliana bij haar zeventigste verjaardag voor het oog van de natie gezoend door een openlijke homoseksueel. Die informalisering beviel haar – gevangene als ze zich altijd had gevoeld van het strakke paleisprotocol –, maar bracht voor het koningschap risico’s met zich. Aan die nieuwe verhoudingen moest zij het koningschap aanpassen. Zo vertelt dit boek naast een persoonlijk levensverhaal het verhaal van het koningschap in een veranderende samenleving.

Juliana. Vorstin in een mannenwereld is geschreven voor een breed publiek. Tegelijk is het een wetenschappelijke biografie, compleet met annotatie, literatuurlijst en bronvermelding. Zo’n wetenschappelijke biografie ontbrak tot nu toe. Het gemis aan een wetenschappelijke biografie van een voormalig vorstin geeft ruim baan aan roddel en geruchten. Hoewel er geen gebrek is aan literatuur en beeldmateriaal, is de kennis over Juliana gefragmenteerd en weinig substantieel. Naast enkele gedegen deelstudies zijn er vooral fotoalbums, royaltytijdschriften, populaire biografieën, toneelstukken, speculatieve factionverhalen, officiële en officieuze gedenkwerken en Oranje-encyclopedieën voorhanden – materiaal waarin steeds dezelfde gebeurtenissen en anekdotes worden herhaald, waarin gunstige beeldvorming dan wel sensatiezucht het wint van waarheidsvinding, en waarin aan zorgvuldige bronvermelding zelden wordt gedaan. Het Koninklijk Huisarchief KHA) is voor het onderzoek voor deze biografie niet opengesteld. Dat is spijtig, omdat ik me als biograaf liefst op zo veel mogelijk bronnen had gebaseerd. De ontoegankelijkheid van de bronnen die berusten in het KHA maakt ook dat sommige onderdelen van Juliana’s dagelijks werk enigszins onderbelicht blijven. Gelukkig vond ik voldoende – ook nieuw – materiaal om een verantwoord boek te kunnen schrijven. Om mijn hoofdpersoon, die ik niet heb gekend en nooit heb gesproken, dicht te benaderen, hielp het dat ik voor mijn verhaal inzage kreeg in nooit eerder gepubliceerde brieven van Juliana aan vriendinnen.
Ik heb Juliana’s leven verdeeld in vijf episoden, die elk een boekdeel vormen.                                

Deel I: ‘Voorgeschiedenis, jeugd & vorming’, loopt tot 1930. Ik beschrijf hierin de jeugd van Wilhelmina, de manier waarop zij Juliana opvoedde, de opleiding van de jonge prinses, haar studiejaren in Leiden en de door haar rond 1930 georganiseerde vrouwenconferenties.

Deel II: ‘Huwelijk & oorlog’, behandelt de vijftien jaar na Juliana’s studie tot haar terugkeer uit Canada. Onaangename jaren, omdat Juliana omwille van de dynastie gedwongen was een echtgenoot te vinden, hetgeen tot vernederende situaties leidde. Maar tevens haar ‘gouden eeuw’, omdat zij in Bernhard von Lippe-Biesterfeld de man van haar dromen vond. Uitzonderlijke jaren ook, omdat de prinses zich tijdens de oorlog, zonder moeder, man en hofhouding, ontwikkelde tot een competente, zelfstandige vrouw.

Deel III: ‘Staatshoofd’, begint met het laatste oorlogsjaar, dat voor Juliana’s verdere leven van grote betekenis is geweest. Bernhard verwierf dat jaar de status van oorlogsheld, terwijl Juliana in het collectieve geheugen een plaats kreeg als verbannen, tikje wereldvreemde huismoeder. De geboorte van haar vierde dochter, die zeer slecht bleek te zien, versterkte dat imago. In deze jaren, waarin zij als regentes Wilhelmina’s taken waarnam en zelf de troon besteeg, raakte Juliana via gebedsgenezeres Greet Hofmans in de greep van een religieuze sekte. Ze vervreemdde van haar oudste dochters, en scheerde zowel door eigen als Bernhards toedoen meermalen langs de rand van een constitutionele crisis. Haar huwelijk met Bernhard heeft Juliana’s leven in hoge mate bepaald. In plaats van de ideale partner die hij in 1936 leek, werd hij haar achilleshiel.                                                                                                                                  

In Deel IV: ‘Koningin Juliana’, dat begint wanneer Juliana haar banden met haar vriendengroep rond Hofmans heeft moeten verbreken, zien we hoe zij zich ontpopt tot de koningin zoals zij in 2004 werd herdacht: de sociaal betrokken, moederlijke vrouw, die een geliefd vorstin werd hoewel juist in die jaren de kritiek op de monarchie groeide, niet in de laatste plaats door het Lockheedschandaal.

Deel V, ten slotte, gaat over Juliana’s jaren na haar aftreden. ‘In de luwte’ had ze tot haar genoegen tijd voor haar hobby’s, haar vriendinnenclubs en haar kleinkinderen. Vanaf midden jaren negentig verdween de prinses, die onder meer kampte met ernstige geheugenproblemen, uit de openbaarheid.’
 

ZIJN EIGEN LAND

 

Een geweldig intrigerend, een zeer inspirerend, in prachtige taal gedoopt, heel toegankelijk werk heb ik voor u, dat een gevierd auteur nogmaals in de schijnwerpers zet. Daarbij komt ook nog dat het de outfit kent van een parel aan het firmament, zo mooi van gestalte is het. Ik leg voor u op de leestafel de 448 bladzijden tellende, van top tot teen grandioos geïllustreerde hardcover Zijn eigen land van Robbert Ammerlaan en De Bezige Bij. Op de voorzijde van de wikkel staat voor een van zijn boekenkasten de hoofdpersoon: Harry Mulisch die van 1927 tot 2010 onder ons was. Ik belijd het u: ik schaak op twee borden tegelijk, want ik lees om en om in Juliana – Vorstin in een mannenwereld van Jolande Withuis waarover ik het al met u mocht hebben en in Zijn eigen land van Robbert Ammerlaan. Goed geschreven non-fictie bevalt mij prima en Withuis en Ammerlaan scheiden die enerverend goed af. De titel van het tweede werk verklaart Mulisch zelf in zijn epistel Het zevende land en zijn gezegde vormt nu de entree van het kolossale boek. Ik citeer: ‘Mijn eigen land is inmiddels wel erg in elkaar gekrompen: een kamer in het centrum van Amsterdam. Het ergste dat mij kan overkomen, is – na de dood van mijn dierbaren – het afbranden van die ruimte. Al mijn manuscripten en ontelbare aantekeningen van meer dan een halve eeuw, aanzetten, schetsen, notieboeken, agenda’s, brieven, dagboeken, foto’s, mijn oude schoolopstellen, knipsels, boeken, prenten, meubels, voorwerpen, herinneringen, oorkonden, mijn verzameling egyptiana – alles verkoold in een zwarte, druipende, stinkende ruïne.’

Het geval wil dat Ammerlaan als uitgever het domein van Harry Mulisch ontelbare uren met de vermaarde en gevierde auteur mocht delen. Op de wikkel achterzijde onder drie kieken waarop bij toerbeurt moeder Alice, zoon Harry en vader Kurt zegt uitgever De  Bezige Bij dat Robbert Ammerlaan als eerste ongelimiteerd toegang kreeg tot Mulisch’ eigen land. Alle laden, kasten, dozen, mappen, ordners heeft hij mogen openen, wat leverde tot behalve prachtig nieuw materiaal, ook een intiem en openhartig portret van de hoofdpersoon. De site zegt het zo: ‘Aan de hand van uniek materiaal reconstrueert Robbert Ammerlaan de belangrijkste gebeurtenissen en ontwikkelingen in leven en werk van Harry Mulisch: de relatie tot zijn ouders, het vertrek van zijn moeder, de oorlogsjaren, de dood van zijn vader, de ontdekking van zijn schrijverschap, zijn liefdes en vriendschappen, de totstandkoming van zijn belangrijkste werken, de verhouding tot zijn collega’s, de geboorte van zijn kinderen. ‘Zijn eigen land’ is vooral een biografisch reisverhaal: het verslag van een ervaring, van een avontuurlijke zoektocht in Mulisch’ literaire laboratorium – een reis die nieuwe feiten aan het licht brengt, verklaringen oplevert, verrassende vondsten doet, onbetreden terrein verkent en onbekende schatten opdelft.

Bij zijn leven was Harry Mulisch een opvallende, publieke figuur, die bewondering oogstte, maar ook antipathie opriep, die volop zichtbaar was, maar voor de meesten toch onbekend en ongrijpbaar bleef.’ De eerste twee hoofdstukken van ‘Zijn eigen land’ brachten mij al in extase over dit fenomenale eerbetoon aan een fenomenaal persoon. De titels van de twee gaan als ‘Harry’ en ‘Alice’ en vormen de opmaat voor de overige zeventien chapiters waarin na de auteur zelf en zijn moeder items de revue passeren als vader Kurt, Joodse origine, hang naar Cuba, vriendschap met Bomans en Donner, betrokkenheid bij Eichmann en Hitler, zijn voorliefde voor oud Egypte en Venetië en zijn grootste bestsellers De aanslag en De ontdekking van de hemel.

Ik ga u met uw welnemen de komende weken hier een tintelende tocht maken door Zijn eigen land, want dit boek is een must voor nu, straks en altijd! Nu houd ik het op een eigen ervaring. In mij jaren van studie vroeg ik aan Harry Mulisch of ik tijdens het maken van een scriptie over hem een keer in zijn woonstede Amsterdam langs mocht komen. Ik had op het moment van mijn schrijven aan Mulisch diens werken van Archibald Strohalm en Tussen hamer en aambeeld tot Het zwarte licht en Het stenen bruidsbed tot mij genomen en wilde gaarne toelichting van de man zelf. De schrijver antwoordde met ‘Beste Kaptein, het spijt mij, dat ik op het ogenblik niet op je verzoek kan ingaan, ik heb het te druk. Maar ook zonder mij zul je het klaarspelen, daar ben ik van overtuigd. Sukses met je studie! Mulisch.’
Als souvenir aan deze spijtbetuiging plakte ik het briefje met ‘nee’ in mijn werkstuk. Op bladzijde 10 van Zijn eigen land zie ik dat het handschrift van Mulisch correspondeert. Als motto voor mijn werkstuk nam ik een van de slogans van Mulisch: ‘Alles is mogelijk. Wat mogelijk is, gebeurt. Alles gebeurt.’

In de Inleiding van mijn scriptie vermeld ik o.a. ‘Over het persoonlijk leven van Mulisch is mij weinig bekend, slechts dit. Mulisch werd in 1927 te Haarlem geboren. Zijn ouders zijn van Joodse, Turkse en Hongaarse afkomst. Zelf veronderstelt hij, dat hij afstamt van Mao-Dun, de eerste Hiung-Nu-koning. In zijn jeugd hield Mulisch zich bezig met occulte en magische verschijnselen (grote invloed op zijn werk). Op zijn 14e schreef hij het aforisme; ‘Ik aanvaard geen kunst.’ Een jaar hierop schreef hij ‘Moderne atoomtheorie voor iedereen’ en ‘Koolzuurassimilatie-schema Stoklasa-Mulisch’. Om in zijn levensonderhoud te voorzien (zijn moeder was in Californië en zijn vader zat in de gevangenis) ging hij korte verhalen schrijven, die dadelijk gepubliceerd werden.’ In 1975 publiceerde Mulisch ‘Mijn getijdenboek’ waarin de levensloop van zijn  voorouders, vader Kurt en moeder Alice het volle daglicht ziet. Toen was er al een decennium na mijn scriptie verstreken.
In een serie korte hoofdstukken van mijn werkstuk ‘Harry Mulisch’ trok ik enkele tracés door het toen verschenen werk van de schrijver. Ik geef u de titels door: 
-          reactie op het onmogelijk geworden bestaan
-          het verlosser -motief
-          de elementaire beweging
-          wegvagen van eeuwenoude tegenstellingen
-          het post-logisch denken
-          het autonome verhaal
-          is een schrijver iemand?
-          geen absolute waarheid
-          geen onlust aan het leven
-          angst voor de dood
-          verbazing over de mens en de natuur
-          de relatie van Mulisch tot gebeurtenissen in de natuur en de maatschappij
-          het symbolisme in zijn werk
-          het verleden
-          de verticale tijd
-          de eenzaamheid
-          de stilte
-          tegen de fatsoensmens
-          humor en ernst
-          Mulisch en de experimentele dichters
-          Mulisch en het huwelijk
-          de verhouding tussen Mulisch en hoofdpersoon

Ik ga u een voorstel, beter: een verzoek doen. Wilt u aan de hand van mijn scriptielijnen nagaan of die enigszins sporen met de bevindingen van Ammerlaan in diens chapiters:
Harry
Alice
Kurt
De Jodenster
Imitatio Vingerlii
Het Paarse Schrift
Wonderkind
De zaak 40/61
De schedel
Aartsvrienden
Revolutie
Vrouwen, twee vrouwen
De Aanslag
De letteren
De piramiden en de sfinx
Intermezzo
De wereld en de hemel
Hitler
Venetië
Een vereiste voor het voldoen door u aan mijn verzoek is dat u ‘Zijn eigen land’ nu bij uw boekhandelaar ophaalt. U zult dan met eigen ogen aanschouwen dat dit kostelijke boek niet alleen een streling van het gemoed is, maar ook een lust voor het oog. O, die platen met boeken in de kasten!

DERTIEN TIPS VOOR SINT


Sint Nicolaas en zijn kleurrijk gevolg maken dit jaar hun binnenkomst in Maassluis. De burgemeester van die veste aan de Nieuwe Waterweg zei begin vorige week dat hij zijn Maassluis op de kaart wilde zetten met een joviaal onthaal op de mooie locatie. Alle zeilen werden bijgezet. Om de entree helemaal van glans te voorzien geef ik de goedheiligman dertien titels van boeken door die recent in ons land verschenen zijn. Ik geef nu de tekst van de uitgever op de omslag aan die ik vooraf doe gaan door titel – schrijver – ondertitel of genre – uitgeverij. U kunt een of meer van de dertien cadeau in december doen na het onderhavige werk eerst zelf tot u genomen te hebben. Zullen wij vlak voor de jaardag van Sint hier onze leeservaringen met elkaar uitwisselen? Alle dertien zijn een babbel waard!
 
1) Elckerlijc / De Iedereen – Vertaling en bewerking Erik Bindervoet -  Tweetalige uitgave – De Harmonie
De Iedereen is de vertaling en bewerking van de bekende vijftiende-eeuwse, oer-Hollandse moraliteit Elckerlijc, Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc – Hoe dat elckerlijc mensche wert ghedaecht Gode rekeninghe te doen]. Woordgoochelaar Erik Bindervoet veroorlooft zich zoals we van hem gewend zijn een aantal vrijheden, niet alleen in de taal, maar ook in de cast: God en de Kerk waren te oud voor hun rol en hebben plaatsgemaakt voor de Natuur en de Kunst. Maar het verhaal en de sfeer zijn van a tot z gehandhaafd, net als de boodschap die nog wel een tijdje tijdloos zal blijven.

2) De Slembroucks – Peter Theunynck – Roman – Wereldbibliotheek
De broers Gust en Anton Slembrouck groeien op in het Vlaanderen van de jaren vijftig, dat zijn oorlogswonden heeft gelikt en alleen nog maar vooruit wil kijken naar de stralende toekomst. Gust is een zachtaardige jongen die van wielrennen en lezen houdt, Anton een briljante musicus met narcistische trekjes. Hun vader, een fietsenmaker, werkt zich in het zweet om zijn gezin enige welstand te bezorgen. Hun moeder voelt zich door het leven tekort gedaan en wil via de jongens hogerop om haar ambities realiseren. Maar het loopt helemaal uit de hand wanneer plotseling een nichtje komt logeren en beide jongens verliefd op haar worden. Lang toegedekte familiegeheimen worden blootgelegd en het wordt nooit meer zoals het was.

3) Onze eindeloze dagen – Claire Fuller –
Roman – A.W. Bruna
Dit is het verhaal van Peggy Hillcoat, in 1975 acht jaar oud. Tijdens de zomer van dat jaar gaat ze vaak kamperen met haar vader, luistert ze eindeloos naar haar favoriete plaat van The Railway Children en naar het betoverende pianospel van haar moeder. Na een familiecrisis die Peggy pas veel later zal begrijpen, neemt haar vader James, een zogenaamde 'survivalist', haar mee van Londen naar een hut ergens diep in de bossen van Europa. Hij vertelt Peggy dat de wereld is vergaan. Ze zullen met zijn tweeën moeten zien te overleven. En zo bestaat haar leven ineens alleen nog uit een zelfgebouwde piano die geen geluid maakt, een bos waarin alles wat groeit gebruikt wordt om van te leven en een klein houten huisje dat Alles is.

4) De galerijflat – Francesco Recami – Thriller – Serena Libri
Amadeo Consonni is gek op moordzaken. Claudio Giorgi drinkt te veel en slaat zijn vrouw en kinderen. De Angelis is de hele dag bezig met zijn mooie Opel en zijn parkeerplaats. Erika draagt strakke truitjes en te korte rokjes. Met z’n allen wonen ze in een galerijflat in Milaan. En dan gaat het mis. Temidden van misverstanden en geklungel ligt een lijk in een zak te wachten op vervoer. En op de parkeerplaats van De Angelis staan steeds andere auto’s. Francesco Recami (Florence, 1956) is begonnen als auteur van berggidsen en jongensboeken. Pas rond zijn vijftigste begint hij met het schrijven van romans, die met veel bewondering worden ontvang en waarvoor hij o.a. de Premio Scrittoe Toscano krijgt. ‘La casa di ringhiera’- De galerijflat verscheen in 2011 en beleeft in Italië inmiddels zijn 17e druk.

5) Het geheim van de paus – Andries  Knevel – Een zoektocht – Boekencentrum
'Ik krijg steeds meer behoefte aan symboliek. Het geloof is niet het voor waar houden van een aantal waarheden. Het is veel meer!' Een protestantse jongen komt onder de bekoring van paus Franciscus… Hij snapt er zelf ook niet veel van en gaat op onderzoek uit. Dagenlang verblijft hij met zijn cameraploeg in Rome. Onbevangen probeert hij alles wat hij ziet tegemoet te treden, te vragen naar wat hij niet snapt. Kippenvel als hij op het Sint Pieterplein met eigen ogen ziet wat de zegen van de paus met de mensen doet. Hij houdt van stille kerken, van meditatie. Van de rust van het klooster. Was hij eigenlijk diep in z’n hart niet altijd al katholiek?

6) De ijzeren engel – Florian Boland – Thriller – Pepper Books
De negenentwintigjarige Mark probeert te ontsnappen uit de schaduw van zijn vader - een ontspoorde psychiater die zijn gezin verliet voor de Bhagwan-sekte. Hij is net gestart als assistent-psychiater bij een kliniek in Haarlem, wanneer Julian Kroon, een voormalig cadet aan de KMA, wordt opgenomen. Mark raakt gefascineerd door deze zwijgende patiënt, niet in de minste plaats doordat er allerlei vreemde zaken gebeuren rondom Julian. Waarom liegen Julians collega-cadetten? Welke rol speelt Marks dominante vader? En wie is de mysterieuze bezoeker? Mark probeert de raadsels rondom Julian op te lossen binnen de grenzen van zijn beroep. Maar als snel beseft hij dat hij - net als zijn vader - tot minder orthodoxe methodes moet overgaan om Julian te helpen.

7) Haaienkoorts – Morten A. Strøksnes – De kunst van het vangen van een grote haai in een rubberbootje op de Noorse Zee – Atlas Contact
Op grote diepte in de oceaan zwemt de Groenlandse haai, die bijna acht meter lang kan worden en meer dan een ton kan wegen. Zijn vlees is giftig voor mens en dier, in zijn blauwe ogen leven parasieten die hem halfblind maken. Twee vrienden, Morten Strøksnes en Hugo Aasjord, willen koste wat het kost dit iconische monster te zien krijgen, en gaan in een zodiac de oceaan op. De een is schrijver, de ander kunstenaar en woonachtig op het eilandje Skrova. Hun avonturen op zee worden afgewisseld met aanstekelijke overpeinzingen van Strøksnes over al het leven onder het wateroppervlak. Hij wisselt net zo gemakkelijk existentiële vragen af met een (onvrijwillige) duik in een maelstrom. Het resultaat is een zeer onderhoudend boek over de wereld onder het zoute wateroppervlak waarin mythologie, weten¬schap, geschiedenis en literatuur samenkomen.

8) De Weg – Michael Puett en Christine Gross-Loh – Wat Chinese filosofen ons over het goede leven leren – ten Have
De Weg biedt een geheel nieuwe kijk op het dagelijks leven. Michael Puett, Harvards populairste docent, laat zien hoe Chinese denkers ons inspireren tot grote en kleine veranderingen. In ‘De Weg’ put hij hiervoor uit het werk van zes grote Chinese filosofen zoals Confucius en Lao Tze. Mede door de waarde die zij aan kleine gebaren, rituelen en goede gewoontes hechten, bieden zij een totaal ander wereldbeeld dan westerse denkers of boeddhistische leraren. De Weg daagt ons uit onze diepgewortelde overtuigingen te herzien. Volgens Puett betekent 'het goede leven' niet een groots programma of doel uitvoeren, maar een weg bewandelen. Aan de hand van voorbeelden uit het alledaagse leven, legt Puett de denkbeelden van de oude Chinese filosofen uit. Hij inspireert tot kleine, haalbare veranderingen in onze manier van werken, opvoeden, politiek bedrijven en relaties aangaan, met mogelijk verstrekkende gevolgen voor onszelf en de wereld. ‘De Weg’ biedt een nieuwe kijk op bijna alles!

9) China, een gids voor de 21e eeuw – Frank Pieke – Amsterdam University Press
Het hedendaagse China oogt tegelijkertijd vreemd en bekend. De Chinese samenleving creëert vormen van ondernemerschap, sociale organisatie en bestuur die herkenbaar Chinees en tegelijkertijd algemeen voor de moderne wereld zijn. Pieke past in dit boek een unieke, op China gerichte benadering toe, in plaats van uit te gaan van de traditionele westerse vooronderstellingen, wensen of angsten. Elk hoofdstuk begint met een vraag over China en toont aan dat dergelijke vragen gebaseerd zijn op een miskenning van wat China is. Het boek stelt dat China is uitgegroeid tot een unieke neosocialistische samenleving die aspecten van staatssocialisme, neoliberaal bestuur, kapitalisme en snelle mondialisering in zich verenigt. Een beter begrip van deze samenleving helpt ons niet alleen China beter te verklaren, maar gaat ook voorbij oude conceptuele tweedelingen tussen 'West' en 'Oost', zoals die tussen ontwikkelde en zich ontwikkelende maatschappijen, traditie en moderniteit, democratie en dictatuur en kapitalisme en socialisme.

10) Leven en schrijven in tijden van oorlog – David Grossman – Essays - Cossee
Anders dan in vroegere politieke studies over Israël en Palestina onderzoekt David Grossman in Leven en schrijven in tijden van oorlog een aantal meer fundamentele vragen: Wat zijn - als gevolg van de inmiddels vijf generaties voortdurende spanningen en oorlogen - de zichtbare en onzichtbare veranderingen in verstand, hart en ziel van de vijandige buren? Hoe ver hebben de twee volkeren, door 'de situatie' het wantrouwen, dubbele agenda's en haat, zich van hun eigen idealen en ieder positief mensbeeld verwijderd? En vooral: waarom begrijpen, voelen en zien Israëli noch Palestijnen niet dat zij inmiddels gevangenen zitten in hun eigen waanbeelden, wantrouwen en haat, met de meest destructieve gevolgen voor hun eigen maatschappij? Dat zij beiden gebukt gaan onder dezelfde angsten, fobieën en nachtmerries? ‘Leven en schrijven in tijden van oorlog’ belicht (in de hogedrukpan van het conflict in het Midden-Oosten) een universeel thema: hoe snel wij in tijden van crisis of oorlog blind worden voor veranderingen in onszelf en anderen. En hoe moeilijk het is, bij gebrek aan fatsoen en openheid, iets in leven te houden, wat essentieel is voor de condition humaine : hoop en moed.

11) Waarom ik de Indianen wil redden – Karl van den Broeck – Op zoek naar het kruis van Sitting Bull – Polis
Sitting Bull verpersoonlijkt in zijn eentje het mysterie dat rond de Indianen hangt. Een van de weinige blanken die het vertrouwen van Sitting Bull genoten, was pater Pieter-Jan De Smet. Het woeste verhaal van die twee mannen is overrompelend. Karl van den Broeck gaat op zoek naar de waarheid achter de mythe. Als kind speelde Karl van den Broeck de overwinningen na die Sitting Bull behaalde op generaal Custer. Als jonge snaak ijverde hij mee voor de vrijlating van de Amerikaans-Indiaanse activist Leonard Peltier. Als journalist begreep hij al snel dat niemand zit te wachten op artikels over de Indianen. Hij putte moed uit de ontdekking dat zijn geboorteplaats, Turnhout, de uitvalsbasis was van een vermetele poging om de Indianen in de VS te behoeden van de uitroeiing en hij begon aan een 'kruistocht' die hem moest leiden naar het crucifix dat Sitting Bull kreeg van de Belgische 'zwartrok' pater De Smet. Onderweg hoopte hij een antwoord te vinden op de vraag uit de titel van dit boek. Een vraag waar u - lezer - ongetwijfeld ook mee worstelt.

12) De dronken detective - Craig Strete – Roman – In de Knipscheer
‘Mijn spiegelbeeld trilde. Mijn neus, ooit gebroken door een dankbare cliënt, was nog altijd scheef maar zat nog wel zo'n beetje in het midden van mijn gezicht. Het zag er zelfs naar uit dat ik voor de verandering eens dicht genoeg bij een scheermes had gestaan.’
Privédetective Jack is het speuren zat, maar ook hij moet zijn rekeningen betalen. Alcohol houdt hem op de been en vult het peilloos diepe gat waarin hij al tijden dreigt te vallen. Totdat de hoogzwangere Lynne Michelle voor zijn bureau verschijnt. Haar man is spoorloos verdwenen en ze heeft zojuist een aanslag op haar leven overleefd. De politie van Los Angeles doet niks. Ze vermoedt een verband, maar welk? En of drankorgel Jack nou die reddende engel is? ‘Weet u zeker dat u een detective bent?' vroeg ze ten slotte, terwijl ze haar laatste tranen afveegde. 'U klinkt gestoord.' Wie meent het detectivegenre wel zo'n beetje te kennen, wordt bij lezing van De dronken detective in een ontnuchterend fris bad gedompeld. Schietpartijen, achtervolgingen, dood en verderf - túúrlijk, het zit er allemaal in, maar nu eens opgeschreven in een grove mengeling van weemoed en ironie, uit de losse pols besprenkeld met subtiel schrijnende humor.
De onvervalste handtekening van omnistylist Craig Strete.

13) Plots hel het werd – Geert Buelens – Jacobus van Looy en de Battle of the Somme / Met een film van Leo van Maaren - Huis Clos
Eind september 1916 werd 'The Battle of the Somme' in de Nederlandse bioscoopzalen vertoond. Het grootste kassucces uit de filmgeschiedenis tot dan toe beloofde beelden van de gelijknamige veldslag uit de Eerste Wereldoorlog die al maanden het nieuws beheerste. Voor het eerst werd getoond hoe het er 'in de eerste vuurlinie' aan toeging. Het was een echte hype. Net als in de geallieerde landen trok de film in het neutrale Nederland veel bezoekers. 'De Telegraaf' vermeldde in zijn recensie welke Nederlandse prominenten uit het kabinet en de legertop voorstellingen hadden bijgewoond. Ook vele, vele duizenden burgers gingen hem zien. In Amsterdam kwam de politie eraan te pas om de massa in bedwang te houden. Dag na dag moesten duizenden kijklustigen teleurgesteld naar huis terugkeren omdat alle voorstellingen uitverkocht waren. Centraal in Plots hel het werd staat het lange gedicht 'Het verhaal van den provinciaal' van de schrijver/schilder Jacobus van Looy. In dit gedicht beschrijft Van Looy de enorme impact die de film op hem en andere toeschouwers had. Die impact wordt samengebald in de regel Plots hel het werd. Het boek bevat een editie van de tekst van het gedicht (geschreven in het najaar van 1916) en een aantal toegankelijke artikelen over de achtergrond en betekenis van de teksten en de manier waarop film/beeld door de oorlogvoerende landen werden ingezet als propagandamiddel in Nederland. De documentaire van Leo van Maaren op de bijgevoegde dvd brengt naast interviews met deskundigen de tekst van het gedicht, gelezen door Krijn ter Braak, samen met enkele originele filmbeelden.
 

DORRESTIJNS VOLKOMEN VOGELGIDS

 

Ik zeg het uit de grond van mijn hart: zonder de existentie van wellicht de bekendste vogelaar van ons land was mijn zijn op deze aardkloot heel wat minder aan inhoud geweest. De man van ruim over de zeventig schrijft niet alleen verhalen, liedteksten en poëzie, maar hij observeert ook naar hartenlust vogels. Ik leg voor u op de leestafel de kloeke want 574 bladzijden tellende, van meet tot finish kleurrijk geïllustreerde paperback Dorrestijns Volkomen Vogelgids van Hans Dorrestijn en van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Eigenlijk zou ik mijn introductie kunnen beperken tot de uitroep dat deze Dorrestijn er is. Ik mocht het immers in het recente verleden met u hebben over ander werk van Hans, zoals Dorrestijns VogelgidsDorrestijns NatuurgidsDudeljo en De Italiaanse chauffeuse. Deze vogelaar onderscheidt zich niet alleen door het emotioneel bespieden, of liever: gadeslaan van het gevogelte, maar hij weet ook op vaak ludieke en immer originele wijze zijn momenten van lust in de natuur in toegankelijke, prachtige taal te vatten. Ik illustreer dat zo maar eerst dit.
Van jongs af aan bemin ik het blikken naar vogels. Op mijn netvlies staan derhalve veel gevederte vrienden geprikt.

De huismus op de straat achter het ouderlijk huis
De merel in de voortuin bij de jeugdherberg in Arnhem
De bosuil op de rand van de dakgoot thuis
De oehoe in de solitaire boom op de hei achter Veenoord
De witte kwikstaart in de manege van boer Tip
De ijsvogel boven de vijver achter ons hotel in Dieren
De putter in de bosschages van het Slobbengors
De ekster op het dak van onze garage
De kneu in de eigen volière
De ooievaar aan een van de vaarten in de Alblasserwaard
De meerkoet op het water van Kinderdijk
Het waterhoentje in de sloot van het sportpark
De koolmees in de eigen heg
Het roodborstje in de eigen venster
De opgezette valk in de studeerkamer
De scholekster in de wei bij Dalerveen
De boomkruiper tegen een kastanje in eigen straat
De spreeuw in eigen tuin
De koperwiek langs de Boezem
De Vlaamse gaai in het geboomte van mijn loopparcours
 
Ik houd het bij deze twintig vogels waarvan ik kan zeggen dat ik ze zo op mijn netvlies en in mijn gemoed kan oproepen. A thing of beauty is a joy for ever, toch? Ik haast mij echter te zeggen dat ik niet beschik over de bagage aan kennis die mij nog meer zou doen genieten van het gevogelte. Hans Dorrestijn reikt die mij volop aan, zodat ik de context van huismus tot gaai beter in kan vullen.  Voordat ik u diens kennis ga illustreren geef ik de tekst van de uitgever op de site. Met Dorrestijns Vogelgids ontpopte Hans Dorrestijn zich in één klap tot Nederlands meest geliefde vogelaar. Er werden meer dan 50.000 exemplaren van het boek verkocht en in het hele land trokken mensen de natuur in met Dorrestijns verhalen in de hand. Daarna volgde nog veel meer ornithologisch vertelplezier in Dorrestijns Natuurgids en Dudeljo!. Hoogste tijd dus voor deze Volkomen Vogelgids, met daarin al Dorrestijns geliefde vogelverhalen compleet - een must voor elke fan.

In dit Verzameld Vogelwerk neemt Dorrestijn de lezer uiteraard weer mee op zijn vogelexcursies naar uitheemse oorden als Italië, Hongarije en Georgië en brengt daarbij tevens van alles aan het licht over de wellicht vreemdste vogel die de natuur kent: de mens. Ook de inmiddels befaamd geworden Italiaanse chauffeuse mag niet ontbreken in dit boek. Uiteraard is een glansrol weggelegd voor de Wielewaal. Want van alle gele vogels is de Wielewaal het geelst, daarom is Dorrestijn zijn grootste fan: 'Wie weleens een Wielewaal in de volle zon heeft mogen zien, die begrijpt wat ik bedoel. Dat geel! Dat geweldige, haast stroperig dikke geel!' Maar gelukkig vliegen er ook heel veel andere mooie, kleurige vogeltjes rond in de verhalen van Dorrestijn, zoals de Groenling, de Roodmus en de Blauwe Rotslijster. Dorrestijns Volkomen Vogelgids is een standaardwerk in de Nederlandse Letteren.

Dorrestijn over de Kraanvogel: ‘In het busje naar Lac-du-Der, waar zich in de winter de Kraanvogels verzamelen, zat op de heen- en de terugweg naast de chauffeur een jongeman met een vlasbaardje. Hij was helemaal in het groen: groen jasje, groen overhemd en een groene broek. Bij voorbaat had hij zijn laarzen aangetrokken. Als hij een enkele keer omkeek, zag ik dat de zoetsappigheid van zijn uiterlijk enigszins werd opgeheven door een litteken dat vlak onder zijn rechteroog begon en doodliep in zijn snor. Een venijnige witte streep. Daar voor in de bus zat de vlasbaard zeer gerieflijk; meer beenruimte dan alle andere passagiers en het beste uitzicht, dat prachtig was, want er lag nog sneeuw in Frankrijk, ik moet ik moet toegeven dat de plek naast de bestuurder wel aan de vlasbaard besteed was, want hij had scherpe ogen, voor vossen. Om de haverklap riep hij: 'Vos rechts!' of 'Vos links!' Al volgde ik het bevel nog zo bliksemsnel op, ik zag niks of een zwart streepje m de witte verten waarin ik met geen mogelijkheid een zoogdier kon herkennen.
Qua vossen liep ik één op vijftig: eindelijk zag ik er ook eentje in de sneeuw zitten: prachtig roodbruin, bijna oranjekleurig, rechtop, met een trotse glimlach om zijn lippen en zijn staart heel deftig om zich heen geslagen. Deze vos zat op nog geen tien meter van de snelweg, zo duidelijk dat hij nog gespot zou kunnen worden door een mol met een oogziekte. In de korte tijd dat het me vergund was het dier te zien, zag ik dat hij opmerkzaam het langsrazende verkeer gadesloeg.

Na een tussenstop voor de lunch ging de vlasbaard met een vanzelfsprekendheid die commentaar onmogelijk maakte, weer naast de bestuurder zitten. Hij straalde iets uit van: dit-komt-mij-toe. Ik voelde lichte ergernis, maar ik begreep dat ik geen enkele aanspraak kon maken op voorin zitten, omdat ik de gave mis om vossen te zien. Vlasbaard verontschuldigde zich niet, Misschien had hij een beenziekte, misschien behoorde hij tot de leiding, ik wist het niet.

Hoe dan ook, de vlasbaard, die Romke heette, had iets heel speciaals. En hij had niet alleen maar meer beenruimte en een beter uitzicht, maar het was voorin ook lekker warm, in tegenstelling tot bij ons: hij had het raampje half opengedraaid zodat de vrieskou bij ons achterin vrij spel had. Vlasbaard moest frisse lucht hebben. Ik was omringd door broze oude dames die er ook niks van durfden te zeggen.
Na twee dagen kraanvogelen met Vlasbaard was mijn ergernis uitgegroeid tot een fikse haat. Die man altijd zo autistisch rond in de velden. Deze natuurman had de geur van heiligheid om zich heen hangen. Hij had zijn niet-bij-de-anderen-horen gecultiveerd. Maar in zijn vrome smoelwerk zaten twee scherpe en tevens mooie bruine ogen, dat moet ik toegeven. Ze glansden ongeveer zoals die van de Maagd Maria bij de annunciatie. Romke sprak zacht en lispelend over de vogeltjes, alsof hij ze eigenhandig geschapen had, gadverdamme. Als hij weer eens als eerste de Appelvink signaleerde, dan knetterde het woord nog lang na in mijn hoofd. Op het laatst weigerde ik om naar een vogeltje te kijken dat hij aanwees. Al was het de Roodmus, ik keek niet! Zijn beroep was kooiker, vertelde hij. Tot dat moment was ik dol op eenden. Ik kon zijn natuurverhalen niet verdragen. Zodra hij begon te temen over de schoonheid van de zonsopgang met Wintertalingen en Brilduikers, maakte ik dat ik wegkwam.

Tijdens de etentjes kon dat nieten dan hoorde ik noodgedwongen zijn sermoenen aan over vastgevroren Reigers die hij van de hongerdood redde en over de IJseend die zijn kooi was in gezwommen. Eén verhaal, eerlijkheidshalve, maakte wel indruk, omdat Romke er de bewijzen van kon tonen. In een strenge winter had hij een Roerdomp van het ijs gehaald. Toen de dooi was ingetreden, hergaf hij het dier de vrijheid. Tijdens die plechtigheid zag de Roerdomp echter kans zijn dolksnavel bliksemsnel in het gezicht van de dierenvriend te steken. Romke beschouwde dit als een teken van ondankbaarheid, maar ik had een andere interpretatie: die Roerdomp had natuurlijk net zo tabak van het heilige gedoe gekregen als ik. Ik moet nog iets toegeven: die Romke kon geweldig goed de sluipende achterbakse manier van voortbewegen van de Roerdomp imiteren.
Zoals zo veel natuurkenners was Romke liever alleen dan in gezelschap. Zodra we ergens uit de bus stapten, verdween hij uit het zicht. Hij ging altijd een andere kant op dan wij. Toen hij bij een van die gelegenheden na een halfuur weer terugkwam, vertelde hij onuitgenodigd dat hij een heel mooi groot hert had zien, een edelhert van wel vier jaar. Op zijn kwezelige lispelende manier voegde hij er een zin aan toe die me maanden later naar de pen deed grijpen:  'Toen ik daar zo vlakbij stond, zei ik heel zachtjes tegen dat hert: ik heb jou wel gezien en de anderen niet.' Ik werd heel vies van deze kooiker en ik verlangde opeens hevig naar de grote stad met zijn kroegen en bordelen. De hele terugweg zat deze natuurfreak weer voorin. Pontificaal. Dat wil zeggen: in het groen.’

Dorrestijn lezen is van de natuur en van de taal genieten!
 

BOEROES

 

Een uit het leven gegrepen, onthullend, horizonverleggend, fris en toegankelijk geschreven kroniek heb ik voor u, die nog eens etaleert hoe aansprekend en meeslepend non-fictie kan zijn. O, hoe bemin ik opgerakelde historie, op voorwaarde dan dat die naar thema en taal goed aangeboden wordt. Het boek van deze week voldoet geheel aan mijn wens. Het gaat om de 272 bladzijden tellende, authentiek geïllustreerde paperback Boeroes van Karin Sitalsing en van Atlas Contact met de ondertitel ‘Een familiegeschiedenis van witte Surinamers’. Op de omslag staat een foto uit 1958,waarop drie familieleden van de auteur – Irene, Mientje en Grace - voor het balkon van een woning in Suriname de doop van een van hen luister bijzetten. Welke rol de drie in deze ware geschiedenis spelen wil ik u later uit de doeken doen. Nu houd ik het bij de tekst van de uitgever op de omslag, het artikel ‘Het verhaal van de Boeroes is onbekend, ook in Suriname’ zoals Karin Sitalsing dat in dagblad Trouw (‘vandaar dit boek’) onlangs publiceerde en haar intro ‘Eerst even dit’.

Atlas Contact: ‘Op 20 juni 1845 kwamen zo’n vijftig arme Nederlandse boerengezinnen aan in Suriname. Vruchtbare grond, ruimte, woningen, vee: alles zouden deze kolonisten krijgen. Maar toen ze aankwamen op de verlaten plantage Voorzorg aan de rivier de Saramacca was er niets, behalve moeras, muggen en allesverzengende hitte. Binnen een halfjaar was de helft van de immigranten overleden. De 167 overlevenden trokken naar Paramaribo en omgeving. In de loop der generaties zijn de Nederlanders van toen Surinamers geworden, en een deel van hen is teruggekeerd naar Nederland, onder wie de moeder van Karin Sitalsing. De schrijfster gaat op zoek naar het verhaal van haar voorouders, ‘witte Surinamers’ die bekendstaan als ‘Boeroes’. Haar familiegeschiedenis is er één van een weinig bekende bevolkingsgroep die zich overal weet aan te passen, maar daardoor misschien wel nergens helemaal thuis is.’

Karin Sitalsing: ‘Het heeft best een tijd geduurd voor ik dit verhaal op ging schrijven: je eigen geschiedenis vind je nu eenmaal vaak niet zo interessant. Het is in stapjes gegaan. Bevriende schrijvers zeiden me, los van elkaar, dat ik hier écht een boek over moest maken. In 2011 heb ik een aantal artikelen geschreven voor ‘Dagblad van het Noorden, over het dorpje Groningen in Suriname. Een van de eerste emigranten daar bleek mijn betovergrootvader Henderijkus Tammenga te zijn, en die had nota bene vlakbij mijn huis hier in het Nederlandse Groningen gewoond. Toen raakte ik toch echt nieuwsgierig. Dat werd de basis voor dit boek. Over de geschiedenis van de Boeroes had mijn moeder ik weet niet hoe vaak verteld. Het waren kolonisten uit Nederland, arme mensen die halverwege de negentiende eeuw waren geëmigreerd, die een stukje land en een huis beloofd was in Suriname. Vaak waren ze helemaal geen boer, maar dagloners met allerlei beroepen. Vol verwachting gingen ze naar Suriname, met hun hele gezin, kleine kinderen, dikke kleren. Toen ze aankwamen in Voorzorg, aan de Saramaccarivier, bleek hun stuk grond in een volkomen onbebouwbaar moerasgebied te liggen. Huizen waren er nauwelijks, en zeker niet ‘een driekamerwoning per gezin’, zoals hun beloofd was. Er brak een epidemie uit. Ruim de helft van de 400 immigranten stierf. De mensen die het overleefden, verhuisden, zetten boerenbedrijven op, leerden het land en de landbouw kennen en wisten zich met heel hard werken een plaats in de samenleving te verwerven. Het is een geschiedenis die nauwelijks bekend is, ook niet in Suriname. Als je wit bent daar, ben je of een ‘bakra’, een Nederlandse vakantieganger, of je stamt af van de slavenhouders. Wanneer je zegt dat je voorouders Boeroes waren, zeggen mensen: o ja, die hadden toch slaven? Niet? Maar ze kwamen uit Nederland toch? Ze hadden het dus goed, is dan al snel de gedachte. Afstammelingen van Boeroes moeten vaak strijden tegen die vooroordelen. Een nicht in Suriname vertelde dat ze op school steeds onvoldoendes kreeg, hoe goed ze ook leerde. Op een gegeven moment vergeleek ze haar antwoorden met die van haar vriendinnetje, die wel voldoendes kreeg. Ze ging naar haar leraar, en die zei: ‘Maar jouw voorouders hebben mijn voorouders als slaaf gehaald. Dus dit is je verdiende loon.’

Dit verhaal raakte me, en schokte me ook. Dit was een leraar, een redelijk ontwikkeld iemand! En het was in de jaren zestig, zeventig, helemaal niet zo lang geleden. Een tijdlang zijn de Boeroes erg op zichzelf gebleven, ze trouwden onder elkaar. Een donkere geliefde, dat kon echt niet. Een pak slaag was het minste, soms werden kinderen die er toch voor kozen, echt bedreigd. Pas de laatste decennia is dat aan het veranderen. Mijn moeder bijvoorbeeld is een echte Boeroe-afstammeling, en ze trouwde met een Hindostaan, mijn vader. Het is nu onmogelijk om bijvoorbeeld te determineren hoeveel Boeroes er nog zijn: ze zijn allemaal zo vermengd. Hoeveel procent Boeroebloed moet iemand hebben om zich Boeroe te kunnen noemen? Zelf vind ik Suriname heerlijk: het eten, het klimaat, de warmte en de mensen. Maar er wonen zou ik toch moeilijk vinden, denk ik. Ik zou het misschien weleens een tijdje willen proberen. Maar de mensen die ik ken die dat gedaan hebben, kwamen heel snel weer naar Nederland. Die ‘manana-manana’- mentaliteit daar vinden wij heel charmant, maar als je al drie dagen geen stroom meer hebt, en de reparateur komt steeds maar niet… Ik ben daar denk ik toch te ongeduldig voor. Wie weet, ooit, als pensionado.’

Sitalsings intro : ‘Boeroes’ is het Sranantongo woord voor ‘boeren’ én de naam van de bevolkingsgroep waarover dit boek gaat. Die bestaat uit afstammelingen van Nederlanders die in de negentiende eeuw naar Suriname emigreerden. Het oorspronkelijke plan was dat er boeren naar Suriname zouden gaan die daar een nederzetting zouden vormen om er kleinschalige landbouw te bedrijven. Maar: er ging nogal wat mis in de aanloop naar de volksverhuizing, zoals in het boek te lezen valt. Een van de punten waarop van de plannen werd afgeweken is de selectie van de deelnemers. Die waren lang niet allemaal boer; velen van hen hadden andere beroepen. In Suriname gingen ze evenwel veelal als boer aan het werk, wat verklaart waarom ze daar ‘boeren’ of ‘Boeroes’ werden genoemd. Vandaag de dag werken veel van deze nakomelingen allang niet meer als boer, maar de naam voor de bevolkingsgroep is altijd gebleven. 

Dan het woord ‘kolonisatie’. In geschriften en documenten wordt dit woord gebruikt om de volksverhuizing van 1845 aan te duiden. Om recht te doen aan de geschiedenis gebruik ik het woord in dit boek met hetzelfde doel. Met het woord ‘kolonisatie’ kan ook bedoeld worden: het tot kolonie maken, onderwerpen. Zo is het hier in dit boek niet bedoeld. Suriname was weliswaar een kolonie van Nederland, Nederland was de kolonisator van Suriname. Maar in dit boek betekent ‘kolonisatie’ niets anders dan een volksverhuizing. Verder ben ik me ervan bewust dat ‘slaaf’ geen correcte term is en dat je tegenwoordig ‘tot slaaf gemaakte’ moet zeggen.
Omwille van de leesbaarheid heb ik dat niet gedaan. Het leidt tot ingewikkelde en gekunstelde constructies – ‘vrijgemaakte tot slaaf gemaakten’, om maar wat te noemen. Ik heb geprobeerd het woord ‘blank’ zo veel mogelijk te vervangen door het politiek correcte ‘wit’, maar ook dat leverde soms lelijke en geforceerde zinsneden op – ‘de witten’, bijvoorbeeld. Ook komt het woord ‘neger’ een paar keer voor: als oudere Boeroes vertellen hoe de kinderen in Suriname elkaar vroeger plaagden, in een boektitel, een oude brief en in een citaat van een geïnterviewde.
Het woord is tegenwoordig ‘not done’, realiseer ik me, maar ingrijpen in boeken uit 1842, brieven uit 1857 of in een monoloog van iemand die zijn hele leven al dit woord gebruikt, zou geschiedvervalsing zijn. Uiteraard is het niet mijn bedoeling wie dan ook voor het hoofd te stoten. Mocht dat toch gebeurd zijn: mijn welgemeende excuses. Eenmaal heb ik in dit boek gefingeerde namen gebruikt. Lena en Humphrey uit hoofdstuk 7 heten niet echt Lena en Humphrey – op verzoek van mijn moeder heb ik hun andere namen gegeven. In dit geval vond ik gefingeerde namen geoorloofd. De kinderen van Lena en Humphrey leven nog, en die hebben nergens om gevraagd.’