17-04-2017

SCHORSHUIDEN

 

Een vuistdikke pil van een gedreven schrijvende grande dame heb ik voor u die opnieuw illustreert hoe groots en vitaal deze Amerikaanse auteur op leeftijd – want van 1935 – haar zinnen op papier zet. Sinds wij met elkaar hier haar romans ScheepsberichtenAnsichten en Accordeonmisdaden tot ons namen, zijn wij in haar ban. Zij heeft immers altijd wat te vertellen. Nu is daar de 798 bladzijden tellende hardcover Schorshuiden van Annie Proulx en van uitgeverij De Geus.
Mijn amice van de post Ruud gaf het pakketje met daarin de roman Schorshuiden precies gezegd voorbije zaterdag af en uiteraard kan ik mijn geloofsbrief nog niet aan u afgeven. Om u niet langer het bestaan van deze publicatie te onthouden geef ik u nu het interview met Annie Proulx dat Nelleke Noordervliet voor het dagblad Trouw een paar weken terug mocht houden. Ik laat dat vraaggesprek onder de titel ‘Vrouwen staan dichter bij de natuur’ voorafgaan door de tekst op de wikkel.  Over een paar weken wisselen wij met elkaar onze leeservaringen met elkaar uit.

De uitgever: ‘René en Charles, twee berooide jonge Fransen, emigreren in de zeventiende eeuw naar Nieuw-Frankrijk, op zoek naar een betere toekomst. Ze beginnen hun leven in Noord-Amerika, beiden als lijfeigenen, en kappen de machtige bossen. Al snel lopen hun levens uiteen. De zachtaardige René trouwt een indiaanse vrouw en gaat een arm, maar gelukkig bestaan tegemoet. De nietsontziende Charles daarentegen doet alles om een fortuin te vergaren - zelfs moorden. Hij trouwt een Nederlandse en weet een groot hout- en pelsimperium op te bouwen. Terwijl hun kinderen, hun kindskinderen, en de kinderen van hun bondgenoten en vijanden hun levens leiden, worden de Noord-Amerikaanse wouden steeds verder uitgedund.
Schorshuiden is het meesterwerk van Annie Proulx, een grote Amerikaanse roman over het continent, zijn oorspronkelijke bewoners, zijn kolonisten en hun gecompliceerde relatie met de natuur.

Nelleke Noordervliet: ‘Annie Proulx schrijft meestal over het platteland en de ruige natuur. Haar nieuwe roman Schorshuiden, over een ondernemersfamilie die trotse bomen kapt en verhandelt, is een pamflet voor natuurherstel - Haar romans en verhalen spelen zich vrijwel zonder uitzondering af op het platteland of in de ruige natuur, en haar personages zijn vooral doodgewone sappelaars die die het hoofd financieel en emotioneel maar boven water moeten zien te houden. De stad is bepaald niet haar biotoop. Jaren geleden sprak ik haar in Amsterdam en nu ontmoet ik Annie Proulx in New York, op Manhattan, een door Nederlanders aan Indiaanse stammen ontfutselde klomp steen. De Nederlandse vertaling van haar jongste grote roman is verschenen: Schorshuiden, een verhaal dat 300 jaar omspant en de teloorgang van het Noord-Amerikaanse woud tot onderwerp heeft.

Ze heeft het appartement voor een paar weken geleend van een verre kennis omdat ze onderzoek doet dat haar naar de Public Library in New York voerde. Er dringt weinig licht in door, het is volgepropt met dikke meubels en Perzische tapijten, en van alle kanten staren ons foto's en andere familieherinneringen aan. Hier en daar een decoratief boek. Het past totaal niet bij haar. Ze is inmiddels 81 maar nog altijd verknocht aan het buitenleven en aan ruimte. Schorshuiden is een pleidooi voor natuurbescherming en herstel, het is een pamflet van 800 pagina's, een intrigerend en avontuurlijk relaas over het rooien van het bos en de gevolgen daarvan. Ik vertel haar dat de rauwe klank van de Nederlandse titel zo goed overeenkomt met de inhoud van het boek. Ze is vooral blij dat het woord niet bestaat in het Nederlands maar perfect begrijpelijk is, net als in het Engels. In Duitsland mocht dat niet. Daar werd het Aus hartem Holz. Jaren geleden begon ze met het verzamelen van het materiaal, van gegevens.
"Dat is nou net de lol van schrijven. Ik hou van details, ik wil graag weten hoe dingen werken, wat de beste bijl was in 1693. Ik hou meer van plaatsen en dingen dan van mensen."
De oorsprong van het boek ligt in haar jeugd, die ze doorbracht in het noordwesten van Amerika. In haar familie was veel kennis over bomen en planten. Het woud hoorde bij haar. Pas later besefte ze dat het bos een schaduw was van het oerbos dat de kolonisten aantroffen.

Met twee arme contractarbeiders die uit Frankrijk werden aangevoerd in 1693 (ook de voorouders van Proulx hebben Franse wortels) begint het epische verhaal. Charles Duquet wordt de stamvader van een ondernemersfamilie die zoveel mogelijk winst maakt uit het kappen, verzagen en verhandelen van zoveel mogelijk schitterende, trotse bomen. René Sel trouwt met een Miqmaq-vrouw en zet daarmee het verhaal in gang van uitgebuite indianen die veel kennis hebben van het bos maar gedwongen worden hun werkkracht en hun leven te geven voor de winst van de ondernemers. We gaan van generatie naar generatie, inclusief een Nederlandse zijtak.
Proulx las - vanwege de houthandel - over de Nederlandse scheepsbouw in de 17de eeuw en over de moedernegotie die graan en hout uit de Baltische streken en de Oostzee haalde en vervoerde en verwerkte en verder verhandelde, daarmee gigantische winsten behalend. Ze raakte geïntrigeerd door de handel in percelen bosgrond, een sinistere business, allemaal onderdelen van de geschiedenis "waar nog niet voldoende met een stok in was geprikt". De tijd schrijdt voort met enorme passen, de dood maait om de haverklap met een korte slag een personage uit het verhaal in een reeks bizarre en gewelddadige sterfgevallen. "Allemaal historisch!", zegt Proulx, niet zonder trots. Ze wilde eerst een boek schrijven over klimaatverandering, maar dat onderwerp was te groot en te ongrijpbaar om in een roman te vangen. Het kappen van het bos is onderdeel van het klimaatprobleem, en zeker een onderdeel waar de menselijke invloed van vaststaat. Begon het nog als een avontuur in hebzucht en ondernemingszin zonder een idee van de gevolgen op lange termijn, inmiddels weten we beter. "Ik schreef vanuit een soort verwondering om de holistische vorm van het woud, het ademende leven ervan, en verwondering over de mens. Waarom zien we niet dat we onze eigen benen afzagen, waarom weigeren we naar de lange termijn te kijken?" We hebben 7 miljard mensen te voeden en te huisvesten, het merendeel daarvan is arm en sommigen zijn genoodzaakt het bos te kappen voor een mager bestaan. Wat zeggen we tegen hen? Haar antwoord is dat we moeten leren delen, armoede uitbannen, maar dat we dat ook al niet kunnen.

De mensheid is duidelijk niet haar grote liefde. Toch dringt aan het eind van het boek bijna ongemerkt een sprankje hoop door, als een zonnestraal op een open plek. De laatste nakomeling van René Sel doet belangrijk wetenschappelijk onderzoek naar het herstel van het bos en het behoud van de natuurlijke habitat. Ze doet wat ze moet doen. Zoals Annie Proulx door te schrijven doet wat ze moet doen. Maar het etiket 'activist' verwerpt ze. Ze wil alleen maar laten zien hoe dingen werken.
De laatste telg van de Sel-familie heeft de "vrouwelijke neiging de schade die de mens heeft toegebracht aan de natuur te herstellen." Zijn vrouwen beter in staat het evenwicht te bewaren, kunnen we beter vrouwelijke leiders kiezen?
"Vroeger", zegt Proulx, "zou ik dat onzin hebben gevonden. Maar nu weet ik dat niet meer zo zeker. Vrouwen staan vanwege hun vermogen kinderen te baren dichter bij de natuur, ervaren de natuur anders dan mannen. Vrouwen weten van tuinieren en zaaien en laten groeien. Mannen leven in boardrooms en kantoren." En de dames Thatcher, May, Clinton en Merkel dan? Ze lacht. "Die zijn opzettelijk blind." Ze heeft een duidelijke afkeer van macht en grote bedrijven, 'a great pile of shit', maar snapt wel dat vrouwen ook daar moeten doordringen om de macht om te buigen. Enigszins neerslachtig erkent ze dat er misschien toch wel iets vrouwelijks kan zitten in het breien van een bureaucratie met veel ritsen en zakken. Als tegenwicht voor een al te optimistisch feminisme vertelt ze dat ze het boek eigenlijk had willen eindigen met een gruwelijk verhaal over een machtige, rijke vrouw op Sumatra die de kostbaarste en zeldzaamste bomen stroopte op een afgelegen deel van het eiland en daar rigoureus voor moordde. Een jaar of tien geleden nog maar. Helaas kon ze niet naar Sumatra komen om met eigen ogen de omgeving te zien, en ze schrijft niet over een plaats die ze niet zelf heeft bezocht.
Na die apotheose voorzag ze een apocalyptisch einde. Maar haar redacteur haalde haar over de klap wat minder hard aan te laten komen en de lezer wat lucht te gunnen.

In de grote strijd tussen 'beschaving' en 'natuur' zal de mens net als iedere andere soort uiteindelijk uitsterven, misschien door eigen hand. Daar zijn we het over eens. Annie Proulx is er niet rouwig om. Schorshuiden is in haar eigen woorden: 'een provocatie'. Een uitdaging om na te denken. Intussen is ze realistisch genoeg om te weten dat een roman hoogstzelden in staat is een ontwikkeling te stoppen en terug te draaien. Ze is zich bewust van de futiliteit van haar poging, maar kan niet anders. De ontwikkelingen in de wereld neemt ze waar met een zekere afstandelijke fascinatie. "Zoals je vol afgrijzen naar een brand kijkt." Dat klinkt misschien wat somber, maar als ik haar vraag naar haar stemming, of ze berustend is, bang, of boos, dan veert ze op. Haar wakkere ogen achter haar bril kijken me priemend aan. Ze is vooral eindeloos nieuwsgierig.
Ze heeft op veel verschillende plaatsen gewoond. 'Moving on' noemt ze het. De rusteloosheid kleeft aan haar. In Wyoming bouwde ze een huis op een afgelegen plaats. Ze schreef er het bijzondere Birdcloud over. De plaatselijke bevolking in Wyoming is over het algemeen conservatief en niet geneigd de natuur boven winst te stellen. Hoewel ze heeft geprobeerd zich in hun standpunt te verplaatsen, deden ze dat omgekeerd niet. Er werd gewoon niet over gesproken. Birdcloud was een schitterende ranch, zij het te ver weg van voorzieningen. Eenzaam voelde ze zich nooit, maar vier uur rijden naar de tandarts en twee uur naar een behoorlijke supermarkt was wel erg onhandig. In de winter was ze praktisch onbereikbaar vanwege de genadeloze sneeuwstormen. En bovendien had ze er genoeg van het loodzware toegangshek telkens weer te moeten openen en sluiten. Wim Brands bezocht haar daar een paar jaar geleden en maakte er een reportage over die nog altijd op You Tube te vinden is. "Toen ik hoorde over zijn tragische dood heb ik een tijdlang een foto van hem aan de muur gehangen", zegt Proulx. Haar volgende pleisterplaats was een huis in het red cedar forest in de staat Washington. "De ironie wilde dat ik me daar voortdurend ziek voelde: ik bleek allergisch te zijn voor de rode ceders. Voor bomen!" Nu trekt ze verder naar een huis aan de kust bij Seattle.

Of ze de jaren niet voelt tellen? Het lijf is wat stijf nu, omdat ze vanwege die allergie te weinig beweging kreeg, maar mentaal is ze sterk. Ze verheugt zich erop weer lange wandelingen te kunnen maken. De dokter zegt dat ze heel oud wordt. Alleen moet ze een staaroperatie ondergaan, waar ze tegenop ziet. Ik stel haar gerust met mijn eigen ervaring. Fluitje van een cent, en de wereld gaat weer voor je open. Terug naar het werk. Milan Kundera zegt romans te schrijven om te ontdekken wat alleen de roman ontdekken kan. Ook Proulx is ervan overtuigd dat een roman een bijzonder soort kennis overdraagt, een kennis van complexe relaties, van verborgen waarheden, een wereld van ongezochte vondsten. Ze wordt gedreven door de behoefte te ontdekken, te leren, een vaag idee na te jagen totdat ze het in haar greep heeft, erin is doorgedrongen; dat is soms zelfs een zo intense daad, dat ze terugschrikt. Zo heeft ze een personage aan het begin van Schorshuiden gekortwiekt. De religieuze fanaticus die ze van de man was gaan maken en die haar angst en afkeer inboezemde, hield het verhaal op.’

P.S. Dankzij het bestaan van Trouw worden wij in de wacht gezet van ware literatuur.

SCHORSHUIDEN

NACHTWANDELING

 

Een literaire thriller leg ik voor u in de etalage die niet alleen bol staat van suspense maar ook van milde humor en gemoedelijke stemming. De laatste twee items komen al in de opening van het briljante boek aan bod. Het gaat om de 238 bladzijden tellende hardcover Nachtwandeling van Robbert Welagen en Nijgh & Van Ditmar. Op de omslag ligt een lijk in het water en dat behoort aan een auteur die net daarvoor in de prijzen is gevallen. In het Amstel Hotel werd hij gevierd en in de Amstel werd hij gevloerd. De man die de dode een gezicht moet geven is inspecteur Mudde. In de entree geeft hij zijn visitekaartje af en die laat ik zo horen. Ik reik u dit citaat aan omdat ik u het proza van Welagen wil doen proeven dat tintelt van talent en lichtheid van toon. Als u en ik Nachtwandeling tot ons genomen hebben, wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar af. Voor het citaat neem ik de tekst van de uitgever op de cover over. Eigenlijk behoeft Welagen geen verdere aanbeveling want hoe vol geestdrift waren wij over zijn eerdere werken als LipariVerre vriendenHet verdwijnen van Robbert en In goede handen!

De uitgever: ‘De schrijver Jacob van Herwijnen wint de Sebriko Literatuurprijs en wandelt na de uitreiking het Amstel Hotel uit, een zachte lentenacht in. Het is stil op straat. Hij slaat linksaf en steekt via de Hogesluis de Amstel over. Hij volgt het water in noordelijke richting. De volgende ochtend wordt zijn lichaam drijvend in de Amstel gevonden.
Inspecteur Mudde buigt zich over deze zaak. Alhoewel hij hoopt dat dit een van zijn laatste zaken is - hij heeft genoeg ellende gezien - is elke moord een vraag waar hij het antwoord op wil vinden. Pas dan mag hij naar huis, naar zijn hond en zijn moestuin. Op zoek naar een dader wandelt Mudde de voor hem onbekende literaire wereld in.
Nachtwandeling is een fraaie ontmoeting tussen een grote en een kleine wereld, tussen melancholie en daadkracht, rust en reuring.’

Robbert Welagen: ‘Inspecteur Mudde staat op wanneer het licht wordt. Aan het aanrecht drinkt hij een glas water terwijl hij door het keukenraam uitkijkt over de velden achter zijn huis. De polder, het riet, in de verte koeien. De lente is laat gekomen dit jaar en de koeien staan pas sinds een paar dagen in de wei. Hij loopt naar buiten en snuift in de tuin de ochtendlucht op. Na een kop koffie en het ontbijt stapt Mudde in de auto. Met Jochie – een bruine, acht jaar oude retriever – op de passagiersstoel rijdt hij naar het bos. Alle parkeervakken zijn leeg. Hij stapt uit en maakt het andere portier open, waarna Jochie naar buiten springt en wegrent. Mudde loopt achter hem aan. De zon schijnt door de lichtgroene blaadjes, het roffelen van een specht klinkt van ergens hoog tegen een boomstam en hij heeft zin om een heel eind te gaan wandelen. Hij is nog maar tien minuten op pad als zijn telefoon gaat. Bureau staat er op het schermpje. Hij zucht en neemt op. ‘Ja?’ ‘Ook goedemorgen, Mudde,’ zegt de wachtcommandant. ‘Ja ja. Zeg het maar.’ ‘We hebben een verdacht overlijden.’ ‘Godverde...’ Om hem heen alleen maar bomen en wind, uit de telefoon komen geluiden van het bureau: stemmen, overgaande telefoons, een dichtvallende deur. ‘Die schrijver die gisteravond nog op het nieuws was.’ ‘Welke schrijver?’ zegt Mudde.

‘Je hebt het nieuws niet gevolgd, dat hoor ik al.’  Gisteravond is Mudde naar bed gegaan toen het donker werd. Hij gaat met het lenteritme mee. Als het rustig is op zijn werk kan hij de dagelijkse dingen overlaten aan brigadier Kramer. ‘Kun je Peterse er niet op zetten?’ ‘Die is al bezig met die verkrachting.’ ‘En Smid?’ ‘Hij heeft zijn handen vol aan die grote fraudezaak. Dus jij wordt het. Ga maar naar de Amstel, tussen de Hogesluis en de Amstelsluizen. Kramer en de rest zijn daar al bezig.’ ‘Ik kom eraan.’ Hij stopt de telefoon terug in zijn jaszak en fluit op zijn vingers. Jochie komt vanachter een struik aangerend. ‘Kom. We moeten terug.’ Mudde begint richting zijn auto te lopen. Waarom kunnen mensen zich niet eens leren gedragen? moppert hij. Dan kan ik gewoon mijn ochtendwandeling maken. Hij besluit zich niet te haasten.
Nog een paar jaar, dan mag Simon Mudde met pensioen. Hij kijkt ernaar uit. Moord, oplichterij, verkrachting – hij heeft er genoeg van gezien. Soms overweegt hij zijn ontslag in te dienen en naar Texel te verhuizen. Daar woont zijn dochter. Samen met haar man runt ze een biologisch restaurant. Hij kan hen een handje helpen. Mensen zijn dankbaar als je hun eten serveert, dat is wel anders bij de slechtnieuwsgesprekken die hij de afgelopen decennia heeft gevoerd. Maar samenwerken met je dochter betekent misschien vragen om moeilijkheden en hij weet niet eens of ze het wel zou willen.

Tussen de bomen door ziet hij zijn oude donkerblauwe Volvo Amazon staan. De andere parkeervakken zijn nog steeds leeg. Hij opent het bijrijdersportier en Jochie springt met tegenzin op de stoel. Hij klopt het dier op zijn rechterzij. ‘Sorry, jongen. Volgende keer gaan we er langer op uit.’ Hij loopt om de auto heen en stapt in. Een paar minuten later is hij thuis. Hij bewoont de helft van een voormalige boerderij, vijftien kilometer ten noorden van Amsterdam. Tussen het huis en de straat ligt een slootje. Bij de buren staat een miniatuurwindmolen op het gazon. Op mooie zondagen rijden er fietsers en colonnes motoren voorbij. Dertig jaar geleden heeft hij het huis samen met zijn vrouw gekocht. Net als zijn dochter is ook zijn vrouw naar het noorden vertrokken, maar dan iets verder weg. Ze woont inmiddels al een tijd in Zweden met haar tweede man. Een eenzaam mens vindt Mudde zichzelf niet. Jochie is er, hij heeft een dochter en er zijn trouwe vrienden die hij een paar keer per jaar opzoekt. Hij maakt de deur van de bijkeuken open en Jochie loopt naar zijn drinkbak. Mudde trekt zijn wandelschoenen en fleecejack uit. De hondenriem legt hij in de vensterbank, naast een blikje Rapide ledercrème. ‘Vrij van waardeloze en schadelijke bestanddelen’, staat er op de rand van de deksel. Gold dat ook maar voor mensen, denkt Mudde. Op zijn slaapkamer trekt hij andere kleren aan. Een grijs pak, een wit overhemd en bruine veterschoenen. Zelf vindt hij dat hij er netjes uitziet. Voor de spiegel haalt hij zijn hand door zijn dunnende grijze haar. Hij bekijkt zichzelf. Het voorhoofd met de drie rimpels, en de talloze vertakkingen. De lelijke hangzakken onder zijn ogen. De kaaklijn die zijn scherpte heeft verloren. De plooiende huid. Bij sommige mannen voegt de verstreken tijd iets toe aan het uiterlijk: een zweem van gewichtigheid en wijsheid. Hij vindt zichzelf alleen maar ouder geworden. Een lichaam dat opgebruikt begint te raken. Weer beneden gooit hij de voederbak vol met brokken. Hij weet niet hoe laat hij vanavond thuis zal zijn. Het kan een lange dag worden. Van de kapstok pakt hij zijn katoenen groene jas. Een paar lentes geleden gekocht in de enige herenmodezaak in het dorp. De jas zit ruim, dat vindt hij prettig. Niet lang van model, dat zou hem met zijn postuur nog kleiner doen lijken, zei de verkoopster, maar ook niet kort, want hij is geen veertig meer. De grijzende vrouw had naar hem geknipoogd.

Hij draait de deur op slot en stapt in de auto. Wat was de plek ook alweer? Zo’n beetje tegenover Carré. Dat weet hij wel te vinden. Het beduimelde stratenboek laat hij op de achterbank liggen. Hij rijdt achteruit en draait het erf af. Een bekende schrijver, bedenkt hij terwijl hij over de provinciale weg richting Amsterdam rijdt. Dat is slecht nieuws. Dat betekent pers, en een commissaris die snel resultaat wil zien.’

NACHTWANDELING

DE FIGURANTE

 

Ik ga u onderdompelen in een roman door het eerste chapiter van de 54 stukken integraal aan u door te geven. U zult dan met mij in de roes geraken van een goedlopend, toegankelijk, rustig kabbelend, onderhoudend verhaal over een Joodse harpiste Nogah die vanuit Arnhem voor drie maanden terugkeert naar Jeruzalem om het appartement van haar ouders te bewonen. Tijdens haar verblijf in Israel bekleedt Nogah de rol van figurante bij een filmbedrijf. Ik heb het over de 310 bladzijden tellende paperback De figurante van A.B. Yehoshua en uitgeverij Wereldbibliotheek. Voor ik de schrijver van naam ga citeren pluk ik van de omslag en van Wikipedia. Het spreekt voor zich dat wij over een paar weken hier met elkaar van gedachten wisselen over de roman De figurante.

De omslag: ‘De Israëlische Noga is harpiste bij het Gelders Orkest. Ze leidt een rustig leven in Arnhem, totdat ze door omstandigheden is gedwongen een aantal maanden terug te keren naar Jeruzalem. In de wijk waar ze is opgegroeid en waar ze tot haar scheiding heeft gewoond, is veel veranderd. De oude bewoners hebben plaatsgemaakt voor een steeds grotere groep ultra-orthodoxe Joden met hun traditionele zwarte gewaden. Om de tijd te doden en wat geld bij te verdienen, treedt Noga op als figurante in films en tv-series die in Jeruzalem worden opgenomen. Daardoor dringt het besef tot haar door dat ze na haar scheiding ook een figurante in haar eigen leven is geworden. Ze wordt verscheurd door een innerlijk conflict: blijven tegemoetkomen aan de verwachtingen van haar omgeving, of haar eigen geluk en verlangens nastreven. Yehoshua’s inzicht in de menselijke psyche en zijn grootse stilistische vermogen maken van Noga een van de krachtigste en meest veelzijdige vrouwen in de hedendaagse literatuur.’

Wikipedia: ‘Abraham Yehoschua  (Jeruzalem 1936) is een Israëlisch schrijver. Yehoschua komt uit een familie van oostelijke Joden. Hij studeerde literatuur en filosofie aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Sinds 1972 woont hij in Haifa en is hij professor literatuurwetenschap aan de Universiteit van Haifa. Zijn werk bestaat uit verhalen, romans, toneelstukken en essays. Yehoschua heeft het als een taak gezien een middenrol te in te nemen tussen Arabieren en Israëli's. Hij is een voorstander van een Palestijnse staat. Hij stelde onder meer een omvangrijk document op met de Palestijn Izzat al-Ghazzawi. Yehoschua ontving meerdere onderscheidingen, waaronder de Brenner-prijs (1983), Alterman-prijs (1986), Bialik-prijs voor literatuur, samen met Avner Treinin (1989), en de Israel-prijs voor Hebreeuwse literatuur (1995). Daarnaast ontving hij de Nationaal Joodse Boekenprijs, Koret Joodse Boekenprijs, en werden hem eredoctoraten toegekend door de Hebrew Union College (1990), Tel Aviv-universiteit (1998), Torino-universiteit (1999) en Bar-Ilan-universiteit (2000).
 
A.B. Yehoshua: ‘Om vier uur ’s ochtends kwam de mobiel tot leven, en hoewel het de vergeten wekker van gisterenochtend was, zette ze de melancholieke melodie niet uit die op het apparaat was overgezet door de eerste fluitist die wilde dat ze hem zich zou herinneren tijdens haar langdurige bezoek aan Israël. Ook toen de stilte eindelijk weergekeerd was, kroop ze niet weg onder de geblokte wollen deken van haar ouders om de per ongeluk onderbroken slaap opnieuw te vatten, maar beroerde lichtjes de bediening van het elektrische bed zodat ze, nog steeds liggend, de ochtendhemel boven Jeruzalem kon afspeuren op zoek naar de planeet waarnaar zij vernoemd was. Toen ze klein was had haar vader haar aangeraden die vlak voor zonsopgang of direct na zonsondergang te zoeken, ‘Maar ook als het je niet lukt jezelf te vinden,’ had hij gezegd, ‘dan is het toch belangrijk om zo af en toe omhoog te kijken en tenminste een blik op de maan te werpen die weliswaar kleiner is dan jouw planeet, net zoals jouw broer kleiner is dan jij, maar groter lijkt omdat hij dichterbij staat.’ En inderdaad, tijdens dit bezoek aan Israël – hetzij vanwege het gedwongen nietsdoen, hetzij vanwege het figurantenwerk dat haar soms ook ’s avonds bezighield – keek ze regelmatig omhoog naar het uitspansel, dat boven Israël niet achter een wolkendek schuilging zoals in Europa.

In de jaren voor haar vaders dood, toen ze korte bezoekjes placht te brengen aan Israël, logeerde ze liever bij vriendinnen uit haar conservatoriumtijd dan bij haar ouders thuis. Maar in tegenstelling tot wat haar broer Chonni dacht, was het niet omdat ze de nieuwe orthodoxe buren schuwde, die de wijk steeds ‘zwarter’ maakten. Juist zij, die Jeruzalem in de afgelopen jaren ontweken had en in het veilige en liberale Europa woonde, kon zich gemakkelijk een respectvol en tolerant samenleven met een minderheid voorstellen, ook al leek die in omvang toe te nemen. In haar jeugd hadden hun buren immers nooit bezwaar gemaakt als ze op sjabbat muziek studeerde. ‘In de Tempel werd ook op feest- en hoogtijdagen harp gespeeld,’ had meneer Pomerants, de knappe chassidische man die op de verdieping boven hen woonde, haar eens verteld. ‘En daarom is het voor godvrezende mensen prettig te weten dat je vast oefent voor als de Messias komt.’ ‘Maar zouden ze ook een meisje als ik toestaan in de Tempel te spelen?’ had de jonge muzikante gevraagd terwijl ze rood aanliep. ‘Ook een meisje als jij,’ beaamde de man terwijl hij haar vorsend opnam, ‘en als het een meisje als jij niet toegestaan wordt, dan maken we een charmante jongeman van je.’ Zelfs zo’n onbeduidende herinnering als deze bevestigde haar vertrouwen in de tolerantie van de omgeving hier.

In tegenstelling tot haar broer, die bezorgd was om hun moeders welzijn en bang dat de orthodoxen haar belegerden, keek zijzelf geamuseerd, zonder grieven of vooroordelen, als een bereisde toeriste voor wie de wereld zich in al haar vormen mocht tonen, door een folkloristische bril naar hun drukke leven. Toen ze getrouwd was, had ze een aantal jaren met haar man Oeria in Jeruzalem gewoond. Maar toen ze eenmaal Jeruzalem, en later haar man, verlaten had en alleen af en toe op vrijdagavond op visite kwam, vond ze het prettiger om aan het eind van de avond terug te keren naar het kustgebied. Het was haar steeds zwaarder gevallen, de kameraadschap en intimiteit tussen haar ouders, die met het klimmen der jaren dieper was geworden, te verdragen. Hoewel ze niets zeiden over haar weigering om kinderen op de wereld te zetten en zich daar zelfs mee hadden verzoend, had ze toch het gevoel dat het niet alleen haar, maar ook hun beter uitkwam als ze niet in hun buurt overnachtte; op die manier ontliep ze de confrontatie met de echtelijke saamhorigheid, die zich uitstrekte tot in het ouderwetse, smalle, uitgewoonde houten ledikant waarin haar ouders in perfecte harmonie samen wegzakten. Als een van hen schokte vanwege een rare droom of wakker werd van een nieuwe zorg, werd ook de ander meteen wakker en vervolgden ze het gesprek dat ze blijkbaar zelfs in hun slaap met elkaar voerden. Een keer op een stormachtige nacht was ze blijven logeren in haar kinderkamer en had ze tussen het loeien van de wind en het flitsen van de bliksem haar vader met kleine pasjes van de ene kamer naar de andere zien lopen, zijn hoofd onderdanig gebogen, zijn handen in een boeddhistisch gebaar tegen zijn borst gedrukt. ‘En wat is er nu gaande?’ werd ten slotte gemoedelijk geklaagd vanuit de echtelijke sponde. ‘Door de donder en bliksem ben ik opeens in een Chinees veranderd,’ rechtvaardigde haar vader zich fluisterend terwijl hij voorkomend knikte naar de meute Chinezen die kwamen informeren naar zijn welzijn. ‘Maar Chinezen lopen niet zo…’ ‘Wat?’ ‘Chinezen lopen niet zo.’ ‘Wie loopt dan wel zo?’ ‘Japanners, alleen de Japanners.’ ‘Dan ben ik een Japanner,’ zei haar vader berustend, verkleinde zijn passen nog verder, schuifelde om het bed heen en maakte een beleefde buiging naar zijn bruid die voor hem lag. ‘Wat kan ik eraan doen, lieveling, de storm heeft me van China naar Japan gevoerd en een Japanner van me gemaakt…’
 

DE FIGURANTE

HET BAL IN HET KREMLIN

 

Ik zeg het maar meteen en recht voor z’n raap: ik ga de komende paasdagen een roman lezen die door een bekende en gevierde recensent onlangs juichend doch kritisch besproken werd. Om preciezer te zijn: het gaat om Michel  Krielaars in de NRC van voorbije 7 april onder kopje en subkopje van ‘Rondstruinen bij de marxistische adel’ en ‘Een bezoek aan de Sovjet-Unie (1929) is verwerkt in een proustiaanse roman over de decadente elite.’ Het gaat om de 256 bladzijden tellende paperback Het bal in het Kremlin van Curzio Malaparte en De Arbeiderspers. Elke vrijdag neem ik in de NRC de bijlage ‘Boeken’ tot mij en ik moet zeggen dat Krielaars en de zijnen er steeds weer in slagen doordacht te berichten over nieuwe uitgaven. Door NRC ben ik vaak op het goede spoor gezet. Ik geef u nu het stuk van Krielaars onverkort aan u door en nodig u uit uw mening over deze roman te geven en te berichten of u met Krielaars kunt leven. Eerst geef ik de tekst van de omslag.

De uitgever: ‘De Russische beau monde na de revolutie - Moskou, 1930. De revolutie krijgt burgerlijke trekken. De communistische elite amuseert zich kostelijk in de periode tussen de revolutie en het bloedbad van de Tweede Wereldoorlog. Als correspondent in de Russische hoofdstad bezoekt Malaparte de elegante soirées van de nomenklatoera. Daar ontmoet hij Boelgakov en Majakovski maar ook de zus van Trotski en Semjonova, de sterdanseres van het Bolsjojballet, en natuurlijk Stalin, wiens schaduw reeds boven de hoofden van alle aanwezigen hangt. De marxistische adel van de USSR in zijn gloriedagen, voor de val: dat is het onderwerp van deze vertelling. Malaparte begon met het schrijven van deze autobiografische roman aan het eind van de oorlog maar voltooide hem nooit. Het blijft een van zijn markantste teksten, waarin hij met messcherpe ironie de geschiedenis van zijn tijd becommentarieert. Vertaald en van een nawoord voorzien door Jan van der Haar.’

Krielaars: ‘ ‘Du côté de chez Staline’ – De kant van Stalin. Zonder twijfel was dit een passender titel geweest voor de in 1971 postuum verschenen en nu vertaalde roman Het bal in het Kremlin van de Italiaan Curzio Malaparte (1898-1957). Zijn uitgever vond het echter niets en koos voor iets feestelijkers toen het onvoltooide manuscript jaren na de dood van de schrijver eindelijk naar de drukker ging. Toch is dat jammer, want Het bal in het Kremlin geeft een, zoals Malaparte zelf in zijn inleiding benadrukt, proustiaans beeld van de decadente Sovjet-elite in de tien jaar voorafgaand aan Stalins Grote Terreur van 1937. Het boek is dan ook meer een kroniek van het hof van de rode tsaar dan een traditionele roman. In plaats van de lotgevallen van een hoofdpersonage wordt hier een sociaal milieu geschetst in een door angst bepaalde samenleving. En een plot? Die ontbreekt geheel, of het moet het naderende onheil van de Stalin-terreur zijn. Malaparte’s Madame de Guermantes heet Natalja Loenatsjarskaja. Behalve de vrouw van Volkscommissaris van Onderwijs, Voorlichting en Wetenschappen Anatoli Loenatsjarski is ze de losbandige societykoningin van Moskou. Op feesten verschijnt ze in Schiaparelli-jurken, die op staatskosten in Parijs zijn aangeschaft en eigenlijk alleen op het theaterpodium gedragen mogen worden.

Om haar heen darren de officieren, diplomaten en politici van het nieuwe regime. Het zijn parvenu’s, die niet onder doen voor hun tsaristische voorgangers. Ze leven in weelde en brengen hun dagen het liefst door in de balzaal of op het tenniscourt van het Volkscommissariaat van Buitenlandse Zaken. Daar verkeren ze in kringen van roddelende buitenlandse ambassadeurs en correspondenten, daar voelen ze zich Europeanen, omdat ze zo verzot zijn op de theaters, nachtclubs en restaurants van Parijs of Londen. Malaparte beschrijft dat decadente milieu in geuren en kleuren, waarbij hij put uit zijn ervaringen van het bezoek dat hij in 1929, toen hij nog een overtuigd aanhanger van Mussolini was, aan Moskou en Leningrad bracht. Met het communisme had hij niets op en hij meende dat het Russische volk er net zo over dacht. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn beschrijving van een bezoek aan een uitvoering van een toneelstuk van Michail Boelgakov, waarin een groepje Witte officieren het tsaristische volkslied ‘God beware de tsaar’ zingt en iedereen in de zaal ineens zit te sidderen en te snikken. Niet voor niets is hij dan ook genadeloos voor het gepronk van het nieuwe Sovjetregime met het eerste vijfjarenplan, dat op een enorme hongersnood zal uitlopen en miljoenen slachtoffers zal eisen, maar vooralsnog door menig Sovjetburger wordt bejubeld.

De ‘marxistische adel’ is volgens Malaparte op grond van zijn ideologie fatalistisch van aard en zal in de gevangenis eindigen, alleen al omdat Stalin een puritein is en niets mondains heeft, al wil hij een beroemde ballerina van een Sovjetprins afpakken. Het is dan ook van begin af aan duidelijk dat deze wereld tot de ondergang is gedoemd. De arrestatie, in 1934, van Trotski’s bondgenoot en zwager Lev Kamenev voert Malaparte op als de voorbode daarvan. Als lugubere opmaat komt hij ook nog aanzetten met de zelfmoord van de dichter Vladimir Majakovski, een daad die door Loenatsjarski ‘een typisch contrarevolutionair gebaar’ wordt genoemd en daarom door de autoriteiten moet worden verhuld, en met angstaanjagende beschrijvingen van het uiterlijk van Kamenevs vrouw: ‘Het vet dat haar zacht bekleedde, haar bescheen met zijn doodse amberkleur, zijn geel met trage, diepe, groenige weerkaatsingen, was geen obesitas door de leeftijd, niet de precieuze, zachte, delicate, gladde obesitas van het vermoeide vlees van vrouwen boven de veertig: het was de zachte obesitas van de dood, dat treurige embonpoint van lijken.’ Beter kun je het naderende einde niet omschrijven.

In het beste deel van deze roman stapt Malaparte in de oude landauer van Flo-rinski, het hoofd van de afdeling protocol van het Volkscommissariaat van Buitenlandse Zaken, die tijdens de Grote Terreur zal worden geëxecuteerd. In gezelschap van deze homoseksuele dandy met zijn ‘dikke, stijve mascarawimpers’, die onder de tsaar al diplomaat was en zich nu over de buitenlandse ambassadeurs ontfermt, ontmoet hij allerlei excentrieke types, zoals de bejaarde, verarmde vorst Lvov, de voorzitter van de laatste tsaristische Doema, die op straat tevergeefs een fauteuil aan een voorbijganger probeert te slijten, of een verpleegster die haar rok omhoog trekt om haar onderbroek te koop aan te bieden. Dankzij zulke schitterende scènes vergeef je hem zijn aanstellerige beschrijvingen van Moskou in de ochtend, zoals ‘uit de stad steeg een diepe ademtocht op, als van een zieke koe’. Samen met Malaparte’s romans Kaputt en De huid had Het bal in het Kremlin een drieluik moeten vormen over de neergang van Europa in de twintigste eeuw. De huid ging over de bevrijding van het pestilente Napels door de Amerikanen in 1943 en in Kaputt behandelde de schrijver het oostfront in de Tweede Wereldoorlog, waar hij als oorlogsverslaggever met de Duitse troepen optrok. Uit Kaputt staan me nog altijd een paar idiote, surrealistische passages bij, zoals over een winters Fins meer vol bevroren paarden en een diner in Krakau bij de Duitse gouverneur-generaal Hans Frank, die op de vleugel Chopin speelt terwijl het joodse getto met de grond gelijk wordt gemaakt. Het is ergerniswekkende kitsch, die door de wreedheid die ermee gepaard gaat, toch indruk maakt.

Het bal in het Kremlin is in veel opzichten net zo’n merkwaardige, onevenwichtige roman als Kaputt en De huid. Dit keer storen vooral de ronkende betogen, zoals over het verlangen van de Russische mens om te lijden en zo Christus te worden, of over de vroegere obsessie van Russen met de dood die in de Sovjet-Unie vervangen zou zijn door ‘een hogere, resolute gedachte waar ze geen afstand van kunnen nemen’, of over Renaissancekunst. Je vraagt je voortdurend af wat zulke verhandelingen in dit boek doen, totdat je beseft dat Malaparte bezig is de eeuwenoude waarden van de Westerse beschaving te verdedigen tegen een nieuwe ideologie die weinig met het Westen opheeft. Op dat moment vallen die zwakke fragmenten op hun plaats. En dan heeft deze roman nog een andere kwaliteit, want bijna niemand verschaft je zo’n scherp inkijkje in het milieu van die eerste generatie van de Sovjet-elite als Malaparte. Zijn beschrijvingen van de enorme bouwput die Moskou in die jaren was (‘een gruizend hijgen van machines’) en van de menigtes op straat (‘De treurige glans in de ogen van de jonge arbeiders die tegen de avond in de trams en op de bankjes van de parken zaten te lezen [...] bezorgde me een buitengewone ontroering, deed me huiveren’), zijn zelfs ongeëvenaard. Maar een vreemd boek blijft het.’

HET BAL IN HET KREMLIN

TIPS VOOR PASEN EN LANG DAARNA


Op het moment van schrijven zegt de weerman dat het de komende dagen naar Pasen toe en op Pasen zelf het om een veranderlijk weerschema gaat met vrij lage temperaturen. Hoe het ook zij heerlijk een goed boek lezen is immer mogelijk; niet buiten sowieso binnen. Met een boek op schoot doet het weer er niet meer toe. Om de paasdagen en de dagen daarna gerieflijk door te komen reik ik u de tekst op de omslag aan van acht werken die naar mijn idee er echt toe doen. Ik reik u titel, schrijver, genre of ondertitel en uitgever aan. Het thema kunt u traceren uit de tekst. U zult bemerken dat uitgevers zich onderscheiden in woorden en zinnen die zij aan hun publicatie wijden. Maakt overigens niet uit, als u het thema maar kunt achterhalen. Over een paar weken, na Pasen, wisselen wij onze leeservaringen met elkaar uit.

1) Een simpel verhaal – S.Y. Agnon – Roman – Querido
Na de dood van haar ouders gaat Bloeme als dienstmeisje werken bij haar oom en tante, eigenaren van een goedlopende winkel, en hun zoon Hirsjl. Bloeme en Hirsjl worden verliefd op elkaar, maar zijn moeder heeft andere plannen met haar enige kind. Voor hij er erg in heeft, staat Hirsjl onder de choepa met Mina, de dochter van een rijke boer. Hun huwelijk lijkt gedoemd te mislukken – of is dit verhaal toch niet zo simpel als het lijkt?

2) Kersenhout en oude gevoelens – Marica Bodrozic – Roman – De Geus
Als de Berlijnse Arjeta tijdens een verhuizing een aantal oude foto’s ontdekt, roept dat allerlei herinneringen op. Aan de zee in Istrië, en aan haar vlucht uit het toenmalige Joegoslavië, waardoor alles veranderde. Ze denkt ook terug aan haar tijd in Parijs, waar ze tegen wil en dank verliefd werd. Maar kan Arjeta haar geheugen vertrouwen, of is er meer gebeurd dan ze zich herinnert?

3) De dagen – Frans Budé – Belevenissen van een jongeman – Karaat
De jongen groeit op in een provinciestad, in de jaren vijftig van de vorige eeuw, tussen de drogisterij van vader en de kerkelijke invloed op de maatschappij. De naoorlogse periode is zowel braaf en behoudend als barstensvol mogelijkheden, zeker voor een jongen die nog stapje voor stapje de wereld moet ontdekken. In korte, ontroerende prozastukjes schetst Frans Budé een liefdevol portret van een kind in dit vervlogen, bijna vergeten decennium van de twintigste eeuw, en biedt tegelijkertijd een inkijkje in de jaren waarin de auteur zelf opgroeide, laverend tussen het conservatieve en het bourgondische karakter van het zuiden. De dagen is niet alleen een prachtig relaas over de onschuld van een kind - zo sfeervol als La gloire de mon père -, maar ook een vermomde autobiografie van een groot schrijver.

4) Mevrouw OVO – Elma van Haren – Roman – De Harmonie
Na haar intrek in een nieuwe flat lijkt het leven van Mevrouw Ovo zonder noemenswaardige gebeurtenissen te verlopen. Iedere dag maakt ze haar gebruikelijke ronde door de buurt, op zoek naar bruikbaar afval en nutteloze gevonden voorwerpen waarover zij zich ontfermt. Want alles en iedereen verdient een tweede kans. Ze noemt zichzelf Mevrouw Ovo, een Officiële Vuilnis Observant, die voor elk afgedankt kastje, sprookjesboek of verlaten theeservies een nieuw thuis probeert te vinden. Of het desnoods zelf mee naar huis neemt. Als ze op een dag een diepdonkerblauw wollig fluwelen bank aantreft, sluit ze deze onmiddellijk in haar hart. Maar hoe krijgt ze het enorme ding elf verdiepingen naar boven terwijl de wereld om haar heen in rep en roer is?

5) Driedubbelspion – Joby Warrick – Hoe een Al-Qaidamol de CIA infiltreerde - Q
In 2009 rekruteerden de CIA en de Jordaanse inlichtingendienst een belangrijke spion: een Jordanees die toegang heeft tot de top van Al-Qaida. Hij stuurt onthullende informatie aan de CIA. Er wordt een geheime basis in Afghanistan opgetuigd en een ontmoeting gepland. Wanneer de mol arriveert, blaast hij volkomen onverwacht zichzelf op. Zeven CIA-medewerkers komen daarbij om het leven, een van de grootste klappen die de dienst ooit te verwerken kreeg. De dubbelspion bleek een driedubbelspion te zijn. Driedubbelspion is een razend spannend, informatief en onthullend boek. Warrick baseert zich op teksten en videoboodschappen van de zelfmoordenaar, en sprak met diens familie en de families van de slachtoffers. Zijn verhaal geeft een unieke inkijk in de wereld van contraspionage, het droneprogramma en hoe beslissingen in Washington worden genomen.

6) Buitenbeentjes – Janny de Heer – Getuigenissen van het noodgedwongen vertrek uit de Gordel van Smaragd – In de Knipscheer
In Buitenbeentjes zijn in tien zeer persoonlijke verhalen de belevenissen van destijds jongvolwassenen in de Bersiap-periode (1945-1949) in Nederlands-Indië, of van hun kinderen, bijeengebracht. Elk verhaal wordt verteld vanuit een ander perspectief: geboren in de archipel dan wel in het moederland, zelf jong militair dan wel kind van een planter, dominee, marineman of KNIL-militair. Samen completeren zij een geschiedenis waaraan niet te ontkomen viel. Door de ogen van hen die het meegemaakt hebben ervaart de lezer de loop van de gebeurtenissen vóór, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië. Als op hun plaats gevallen puzzelstukjes openbaren zij de consequenties voor het hele volk aan beide kanten van de oceaan, zoals uiteengereten familiebanden. In de nieuwe republiek Indonesië waren Nederlanders, waaronder ook zij die daar al generaties lang waren geworteld, niet meer welkom.

Patria stond niet te trappelen om de ontheemden met open armen te ontvangen en zocht argumenten om de Indische Nederlanders, de Indo's, duidelijk te maken dat zij veel te oosters waren om in een westers land te kunnen gedijen. Eenmaal in Nederland kon niemand zijn verhalen kwijt, misschien even in eigen kring maar algauw werd de beschuldigende vinger geheven, zoals de zoon van een marineman te horen kreeg: 'Wat deden jullie daar ook, stelletje kolonialen?' De beschreven episodes zijn niet alleen maar weergaves van enorme treurnis en verdriet, hoewel het verleden een enorme wissel op hun aller toekomst heeft getrokken. De overeenkomst en de kracht waaruit zij putten is de humor, hun geheime wapen. Nu de kinderen van toen er eindelijk zonder gêne over mogen praten, teneinde de verhalen voor hun kinderen en kleinkinderen te bewaren, gaat dat gepaard met een lach en een traan.

7) Moord en Doodslag – Anne Doedens en Marijke van de Vrugt – Verjaarde zaken – Walburg Pers
In Moord en Doodslag worden 16 gevallen van moord beschreven. Historisch en verjaard. Het is in rechte niet meer mogelijk om actie te nemen. Rest de pen om de zaak te beschrijven. De meeste in dit boek voorkomende slachtoffers zijn politieke of geestelijke leiders. In één geval betreft het een geleerde. Het gaat niet om de gruwelijke details, die zijn soms bijzonder afstotelijk. Het gaat wel om de beschreven moorden te plaatsen in hun tijd en omgeving, waardoor het tijdsgewricht waarin zij plaatsvonden beter te begrijpen is. Ook wordt er veel aandacht besteed aan de gevolgen van de moorden. Verrassende zaken komen aan het licht, zoals intrigerende resultaten door het toepassen van nieuwe technieken. Dat is het geval bij farao Ramses III, waarop DNA-onderzoek is toegepast. Maar ook over de invloed van macht op familieverhoudingen zoals bij de moord op Philippus II van Macedonië. En meer inzicht in de achtergronden van een moord door zich te verdiepen in de daders, zie het verhaal over Bonifatius. Of over de dood van Jacob Artevelde: een lynchpartij of huurmoord?

De auteurs proberen de invloed van individuele lotgevallen op grotere processen aan te tonen. Dat geldt zeker voor de dood van Marat en de Franse Revolutie, de moord op Lincoln en de rassenstrijd in de VS. Veel moorden hebben een politieke achtergrond. Ze wekken sterk de indruk dat het streven naar macht soms alleen maar succesvol lijkt te kunnen zijn door het uitschakelen van een tegenstander, die door de dader(s) als een (te) lastig obstakel wordt gezien. Hoe het ook zij, alle behandelde moorden vormen een – zij het macabere – spiegel van hun tijd.

8) Dichter bij de bij – Alma Huisken – Op weg naar natuurlijk imkeren – Christofoor
Dichter bij de bij is het fascinerende bijenboek van Alma Huisken, groenauteur, bio-tuinier en -imker. Als je ook maar iets voor bijen voelt zit je met dit boek helemaal goed: het is een bruisende bron van kennis en wijsheid over het bijenleven. Of je nu imker bent, imker wilt worden of bijen een prettig(er) leven gunt, Alma sleept je de wondermooie bijenwereld in en... je komt er als rijker mens uit. Aanvankelijk doodsbang voor een bijensteek, maar evengoed geïntrigeerd door deze boeiende insecten, nodigde Alma 'op leasebasis' honingbijen uit in haar tuin; ze raakte gegrepen en werd toegewijd biodynamisch imker. Gloedvol vertelt ze over haar avontuurlijke 'reis met de bijen', op weg naar natuurlijk imkeren. Ze neemt een gretige duik in de bijenhistorie, etaleert een keur aan korven en kasten, kraakt een reële, kritische noot over de omgang met honingbijen en breekt een lans voor de zwarte oerbij. Warm pleit ze voor het zaaien van massa's (biologische) bloemen, want bijen helpen of houden begint met een gevarieerde, voedzame habitat. Een royale lijst van geschikte bijenplanten voegde ze toe. Voorts bevat dit liefdevol geschreven boek: verrassende verhalen over honing, stuifmeel en was, ontroerende bijengedichten, sfeervolle tekeningen én 24 beproefde honingrecepten. De prachtige foto's zijn van Doortje Stellwagen.