20-11-2017

ONDER HOLLANDSE HELDEN

Een meer dan vuistdikke bundel leg ik voor u op de leestafel, die boordevol vraaggesprekken staat en een reeks nabeschouwingen kent. Om het met de interviewer zelf te zeggen: ‘In dit boek loop ik door het laboratorium dat mijn journalistieke bestaan de afgelopen veertig jaar was, en probeer ik aan de hand van interviews die achter mij liggen iets te begrijpen van het onbegrijpelijke: het leven, mijn leven, zoals ik dat tot nu toe met vallen en opstaan heb geleid.’ Titel en ondertitel bedacht door een geprezen en gevreesd vragensteller heb ik van het formidabele boek verklaard, want ik heb het over de 698 bladzijden tellende paperback Onder Hollandse helden van Frénk van der Linden en uitgeverij Luitingh-Sijthoff met de ondertitel ‘Valkuilen en levenslessen van een vragensteller’. Uit de rijke, onderhoudende, oprakelende, grensverleggende selectie ga ik bij onze eerste tocht door dit spraakmakende boek voor een fragment dat de ondertitel illustreert, want het geeft weer dat een geïnterviewde recht heeft op hoor en wederhoor.
De volgende keer verwijl ik hier bij het chapiter ‘Hubert Fermina’, want de aimabele en gedreven politicus heb ik in mijn bestaan van wethouder meerdere malen mogen ontmoeten. De kracht van een goed interview is dat de doopceel van iemand gelicht wordt. De  keer daarop lopen wij door het vraaggesprek met Jan Siebelink, die ons een paar maanden terug opnieuw verraste met De buurjongen. Uit de vele hoofdpersonages aan geïnterviewden pluk ik Joseph Luns, Johan Cruijff, Hans Janmaat, Jos Brink, Jan Marijnissen, Wouter Bos, André Rouvoet, Neelie Kroes en Geert Mak. Ook u zult benieuwd zijn te weten wat zij op hun lever hebben. Frénk van der Linden geeft uitsluitsel! Voor mijn citaat met de titel ‘Voor gek versleten –Valkuilen en levenslessen’ komt hier eerst de tekst van de uitgever op de omslag.

Luitingh-Sijthoff: Hoe gaat het achter de schermen toe wanneer een journalist spreekt met Anouk, Johan Cruijff, Youp van 't Hek, Freddy Heineken, Tommy Wieringa, Wende, Ahmed Aboutaleb, André Hazes en andere prominente Nederlanders? Wat zijn de gevoelige momenten? Welke conflicten spelen zich af? Al veertig jaar werkt Frénk van der Linden voor kranten, tijdschriften, radio- en tv-programma's. Hij vertelt even onomwonden over gemaakte fouten en geleerde lessen als over zijn successen. Aan honderden schrijvers, sportmensen, musici, topondernemers en politici vroeg hij hoe zij leven en overleven. Het bracht hem verder - als vakman, maar ook als zoon van een vader en een moeder die na hun scheiding tientallen jaren geen woord meer met elkaar wisselden. Onder Hollandse Helden is de wordingsgeschiedenis van een rasinterviewer en de weerslag van een persoonlijke zoektocht. Met vallen en opstaan verzamelde Frénk antwoorden op pijnlijke, bizarre en hilarische vragen. Waarom falen we in de liefde? Wie is God? Wat maakt je rijk? En waar vinden we geluk? Met bijdragen van onder andere Geert Mak, Frits Bolkestein, Tatjana, Arnon Grunberg, Michiel Borstlap, Pieter Webeling, Wouter Bos en Matthijs van Nieuwkerk. 'Frénk van der Linden is de gelijke geworden van legendarische interviewers als Bibeb en Ischa Meijer.'

Frénk van der Linden:  ‘(1981) De voormalige spion neemt me mee naar zijn onderduikadres. Het is een vervallen boerderij in het westen van Ierland, waar het aan een stuk regent gedurende de twee dagen dat ik hem spreek. Gordon Winter, na zestien jaar afgezwaaid als secret agent van de Zuid-Afrikaanse geheime dienst, geeft een interview vanwege de Nederlandse vertaling van zijn boek ‘Inside boss’. Hij strooit met even smeuïge als weerzinwekkende anekdotes. Bijvoorbeeld over zwarte collega’s die mentaal zo in de knel kwamen door werk voor het blanke apartheidsregime dat zij zelfmoord pleegden. ‘Eentje vergaste zich, een ander goot zich vol met fixeer. Wat kijk je vies? Hou je niet van zulke details?’ Ik reis door naar Dublin en schrijf in een hotelkamer mijn artikel. De Tijd zet het op de voorpagina. ‘Exclusief: Spion voor Zuid-Afrika – De mensen, de trucs, de contacten’. In het vraaggesprek zegt Winter dat medewerkers van de Evangelische Omroep, Vroom & Dreesmann, Veronica, KLM, Elsevier en het Reformatorisch Dagblad zich bewust hebben laten gebruiken door het bewind van de ‘witte Afrikaners’. Ook uiteenlopende figuren als Prosper Ego, leider van het rechtsconservatieve Oud Strijders Legioen, en ex-schoonheidskoningin Adriana Stuijt zouden vuile handen hebben gemaakt.

In de week na publicatie van het interview (december 1981) reageren de betrokkenen furieus. Ze spreken alle beschuldigingen tegen. Hoofdredacteur Arie Kuiper stuurt een brief van J.C.J. Wijers, secretaris van de Raad van Bestuur van V&D door naar mijn thuisadres. ‘Frenk, nu hebben ze allemaal gereageerd!’, zet hij met grote rode viltstiftletters op het schrijven. Of ik even kan uitleggen hoe ik de woorden van Gordon Winter heb geverifieerd. Nee, dat kan ik niet. Om de simpele reden dat ik het heb nagelaten.
(2004) Zo’n vijfentwintig jaar later moet Annette Nijs (VVD) opstappen als staatssecretaris Onderwijs en Wetenschappen, vanwege uitspraken in het interview dat Pieter Webeling en ik haar afnamen voor Nieuwe Revu. Vooral de forse kritiek op CDA-minister Maria van der Hoeven kost haar de kop. Dat de verhouding tussen Nijs en Van der Hoeven verstoord was, kwamen we te weten door een reeks voorbereidende vraaggesprekken met politieke collega’s, topambtenaren, vrienden en de mental coach van de staatssecretaris. In eerste instantie konden we het allemaal moeilijk geloven. Het betreffende ministerie werd door meerdere Nederlandse journalisten dag in, dag uit gevolgd. Deden zij hun huiswerk niet? Zaten ze te dicht op het departement om te kunnen zien wat daar gaande was? Nijs bevestigde in ons gesprek dat ze haar minister onbetrouwbaar achtte (‘Zij speelt een politiek spel. We zijn totaal anders.’).

Hoeveel mental coaches en mediatrainers een politicus ook heeft, tegen interviewers die van de hoed en de rand weten, en die de feiten op meerdere manieren kunnen onderbouwen, is niemand in Den Haag opgewassen. Pieter Webeling en ik voelden ons wel enigermate verscheurd. Eindelijk een politicus die niet om de hete brij draaide, eindelijk een politicus die de tekst van het interview zonder vijven en zessen accordeerde, eindelijk een politicus die de indruk wekte door geen enkele clausule beperkt straight te zijn. En wat was haar lot? Nijs werd door de Tweede Kamer gestraft voor haar eerlijkheid. Aftreden – de hoogste prijs die je kunt betalen op het Binnenhof. De staatssecretaris kwam ook ten val door de openingsfoto bij het interview. Met een bel cognac in haar hand zat zij tussen de houtsnippers op de grond van haar paardenstal. Het had de politica en haar voorlichter een aantrekkelijke manier geleken om aansluiting te zoeken bij de jonge lezersgroep van Nieuwe Revu, vertelde fotograaf Clemens Rikken. Tijdens zijn autorit naar de staatssecretaris was hij nota bene gebeld door de woordvoerder met het verzoek onderweg een fles Martell of Courvoisier aan te schaffen. Nijs bleek geen sterke drank in huis te hebben. Ze werd voor gek versleten, in de door premier Balkenende geleide ministerraad. Het zou moeite kosten, meende hij, om haar voor het kabinet te behouden. Ook al omdat Nijs de rug recht hield en publiekelijk liet weten de journalisten in kwestie niets te verwijten. Het Revu-interview was een honderd procent correcte weergave van het vraaggesprek, verklaarde ze. Het Tweede Kamerdebat erover liep voorspelbaar af: ‘voor het eerst in de parlementaire geschiedenis’, zoals de pers schreef, moest een bewindspersoon het veld ¬ruimen vanwege boude uitspraken in een interview.

(2017) Wat hebben Gordon Winter en Annette Nijs met elkaar te maken? Net zomin als ik in Ierland op de gedachte kwam navraag te doen bij de Nederlanders die door een voormalige spion werden beschuldigd, drong in het geval van Nijs tot me door dat het verstandig was wederhoor te plegen. Minister Van der Hoeven werd door haar bloedeigen staatssecretaris in het beklaagdenbankje gezet. Lag het niet voor de hand haar te vragen om commentaar, ook al gold hier zoals altijd dat de geïnterviewde eerstverantwoordelijk was voor wat zij zei?  Ja, zeg ik nu: Webeling en ik zouden er goed aan hebben gedaan contact op te nemen met Van der Hoeven. Hoor en wederhoor is zo ongeveer les een in elk journalistiek handboek. Waar twee vechten, hebben doorgaans twee schuld. De reactie van de minister hadden wij kunnen opnemen in een extra kader bij het interview. Andere optie: terug naar Nijs, haar confronteren met de ministeriele visie, en nog meer boven water halen. Bij ‘The Washington Post’ was mij in 1986 meerdere malen ingewreven: als een geïnterviewde behalve meningen over deze of gene ook belastende zaken van feitelijke aard aanvoert, moet je alles doen wat in je macht ligt om ze te controleren. Die krant had een hele club factcheckers in dienst. Nieuwe Revu niet één, zoals tot op de dag van vandaag het geval is bij een groot deel van de Nederlandse media. De laatste jaren tekent zich in dit opzicht een cultuuromslag af. Kwaliteitskranten plaatsen bij een vraaggesprek regelmatig een klein stukje waarin de tegenpartij van de geïnterviewde de kans krijgt te zeggen wat volgens hem de waarheid is. Ook verschijnen nu ‘boxen’ met uitleg over de werkwijze van de journalist, zijn bronnen en de manier waarop de inhoud van het artikel is gecheckt. Rest de vraag: waarom handelden Pieter Webeling en ik zoals we handelden? Wat meegespeeld moet hebben, is de vrees dat we deze primeur zouden mislopen. Als interviewer weet je in zo’n precaire situatie dat het benaderen van Maria van der Hoeven ertoe leidt dat een gisse spindoctor aan haar zijde nog voor het verschijnen van het artikel met een eigen verklaring komt – om zo de lont uit het kruitvat te halen. Als het interview vervolgens één of twee dagen later verschijnt, heeft het nauwelijks nieuwswaarde meer. Maar toch: het wringt. Een van de grootste scoops die Webeling en ik op onze naam schreven, is welbeschouwd ook een van onze grotere missers. Onze professionele band met Annette Nijs is overigens altijd goed gebleven. Zo goed dat zij bereid is om op een persbijeenkomst het eerste exemplaar van deze bundel in ontvangst te nemen.’ 
 

ONDER HOLLANDSE HELDEN

NATUURDAGBOEK

Ik leg voor u neer een wonderschoon werk dat verwoordt het schone wonder van de natuur, althans voor wie er oog voor heeft, of in dit geval wil hebben. Ik leg voor u neer een boeiend boek dat de natuur in het zonnetje zet. Ik leg voor u neer een dik geschrift dat de Nederlandse natuur in een ruime etalage te kijk zet, En wel zo dat u na lezing ervan de zogenaamde gewone natuur om ons heen met andere, beter: betere ogen gaat aanschouwen. Ik heb het over de 526 bladzijden tellende hardcover Natuurdagboek van Nescio en van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar met de ondertitel ‘1946-1955’, Ik mocht het ooit met u hebben over de novellen De uitvreterTitaantjesDichtertje en Mene tekel en was vol lof over de creaties van Jan Hendrik Frederik Grönloh (1882-1961), die zich voorzag van het pseudoniem Nescio, Latijn voor ‘ik weet (het) niet’. Ik had bij mijn introducties bij u niet de kennis dat Nescio ook de schepper was van Natuurdagboek , dat in 1996 voor het eerst het daglicht mocht zien. In het colofon staat dat een van de adviseurs destijds A.L. Sötemann was, bij wie ik in Utrecht mijn doctoraal Nederlandse taal- en letterkunde mocht doen. Het buitengewone van Nescio zeg ik zo. In mijn voorbije jaren zag in een merel in een voortuin in Arnhem, een kwikstaart in een buitenmanege in Veenoord, een bosuil op de hei bij Dalerveen, een reiger langs een sloot in Capelle a/d IJssel, een meerkoet op het Slobbengors in Papendrecht, een roodborst in een struik onder Gieten,  een ijsvogel over een plas bij Doetinchem, een mus in een achtertuin in Kralingseveer, een zwaluw boven de Gouwe in Boskoop, een waterhoen in het water onder Zevenhuizen. Deze beelden koester ik, de woorden ervoor heb ik niet. Hoe anders Nescio, hij vangt in woorden het wonderbaarlijke van de natuur die in onze nabijheid is. Ik geef u over een week enkele voorbeelden van. Nu reik ik u de tekst van de uitgever op de wikkel aan en deels het gezegde dat ik traceerde op internet, een bespiegeling uit 1998 van Dick Prak over Natuurdagboek.

Nijgh & Van Ditmar: ‘Nescio is het pseudoniem van de zakenman J.H.F. Grönloh (1882-1961); het is Latijn en betekent 'ik weet het niet'. De auteur Nescio heeft tijdens zijn leven maar een luttele 350 bladzijden gepubliceerd: de verhalen De uitvreterTitaantjes en Dichtertje en de verhalenbundels Mene Tekel en Boven het dal. Niettemin heeft hij zich daarmee een reputatie bezorgd, die door de jaren heen alleen maar is gegroeid; zijn kleine oeuvre is voor velen 'het boek dat alle andere boeken overbodig maakt', aldus W.F. Hermans. Bij de verschijning van het Verzameld werk was het Natuurdagboek voor veel recensenten de grote ontdekking in het nagelaten werk. Het omspant de periode tussen begin 1946 en eind 1955. De inhoud is helemaal 'Nescio', de schrijver in zijn meest pure vorm. Nauwgezet neemt hij al het veranderlijke waar: het voortschrijden van de ü seizoenen, de wolken, het water, het licht, en hij legt dat alles vast in intieme, tijdloze beelden, als een schilder. 'Een epos', vond Hugo Brandt Corstius; 'een klein heldendicht', aldus Kees Fens.

Dick Prak: ‘Tussen 1946 en 1955 houdt Nescio boekhouding van zijn reizen en tochtjes, die hij in Nederland maakt. Zijn weg voert hem naar vrijwel alle hoeken en gaten van het land. Daarbij gaat hij tot, letterlijk, de uiterste grenzen van ons grondgebied. Maar hij gaat nooit over die grenzen heen. Soms waagt hij zich bij grensposten tussen de slagbomen en maakt daar dan ook prompt melding van. Een enkele keer bezoekt hij de dan geannexeerde gebiedjes Elten en Tuddern. Zijn verwondering over het zich bevinden in een grensgebied klinkt in zijn impressies onmiskenbaar door. Het Nederlandse landschap is zijn leven en met zijn reizen en tochtjes verkent hij de grenzen van zijn bestaan. Uit alle bladzijden van zijn dagboek rijst zijn liefde, zijn passie voor het Nederlandse landschap op. En van zijn ervaringen houdt hij een nauwkeurige administratie bij. Ogenschijnlijk en op het eerste gezicht is het ook niet veel méér dan een administratie, vooral in de eerste jaren. ‘12 september Vrijdag, Met Os (zijn vrouw, dp) met trein naar Eindhoven via Utrecht, den Bosch (Sint Jan). Utrechtse heuvels heel duidelijk. 's Middags heen en weer gewandeld naar de “Mispelhoeve” (Oirschotschen dijk).’ Maar, voor de goede verstaander, hij is een meester in het zeggen door weglaten. Nescio is een kijker. Hij kijkt en kijkt en ervaart wat hij ziet. In het groot: ‘Maandagochtend 22 Maart. Met de tram van half elf naar Broek in Waterland (Kelk) en met de tram van 2 uur 11 terug. Sterke zon, onbewolkte hemel, harde koude wind, dansende zon op alle waters. Een pruimen- of amandelboompje zien bloeien in een tuintje in Buiksloot (paarsig).’ Maar ook in het klein: ‘Zondagmiddag 28 Maart 1en Paaschdag. Op de fiets naar het Kalfje en terug. Weinig volk. Een paar muggen dansten in de zon. De magnolia's komen uit. De vogelkers bloeit al eenige dagen. Deze week is de grote forsythiaweek gewest. Mest geroken. Eerste vliegje in mijn oog.’

Een steeds weerkerend aspect is zijn haast metafysische ervaring van het water in het Nederlandse landschap, die hij beleeft bij het kruisen van rivieren, aan de plassen en op het IJsselmeer. Soms toont hij dat door het simpel plaatsen van een uitroepteken: ‘Trein Nijmegen, Waal!, den Bosch, Eindhoven.’ Soms laat hij zich gaan en verzucht bij de aanblik van de Maas bij Maastricht of de Drentse A bij Schipborg: ‘De weg, de waarheid en het leven.’ Een keer ziet hij op een windstille dag een volmaakt ‘double-ciel’ in de Loosdrechtse plassen en noteert naderhand: ‘Dat de plas zo glad is als op 11 juni komt eens in de 100 jaar voor. En dien dag neemt God me bij de hand en leidt me erheen.’ Mij dunkt dat hij zijn intense liefde voor het landschap nooit treffender dan in die paar woorden heeft verbeeld. Mensen komen in zijn landschappen vrijwel niet voor. Hij noemt zo nu en dan zijn reisgenoten, die altijd zijn vrouw, zijn kinderen en zijn kleinkinderen zijn en een enkele keer een voorbijganger. Maar daar blijft het ook bij, uitgezonderd één keer een vermakelijk commentaar op een stel medepassagiertjes (‘onanisten’) in de trein van Eindhoven naar Maastricht op 2 mei 1950. Werkelijk adembenemend is de koortsachtige haast, waarmee hij voortdurend onderweg is. 's Ochtends om half tien op weg, met de trein naar Muiderberg, rondkijken bij het Muiderslot, met de bus naar Vreeland of Kortenhoef, staren in het Gein, met de bus terug en om 1 uur weer thuis. Niet één keer, maar tientallen keren, in alle seizoenen, jaar in jaar uit.

Natuurdagboek toont niet alleen een manier van kijken, maar eigenlijk ook een manier van leven. Het toont de beelden van een man, die zich toeschouwer en tegelijk deelgenoot weet. Hij kijkt verwonderd, maar vooral intens. Vervuld van de dynamiek van de tijd in de wisseling van de seizoenen, in verwijzing naar vroegere jaren (‘net als in 1903, niet veranderd sinds augustus 1898.’) Door zijn koortsachtige gedrevenheid in het reizen en het opschrijven van zijn ervaringen wekt het Natuurdagboek de indruk dat hij, inmiddels op gevorderde leeftijd (in het zicht van zijn dood?), het Nederlandse landschap wil omvatten, conceptualiseren en uiteindelijk voor zichzelf wil behouden. Kunnen we Marsmans Denkend aan Holland beschouwen als een icoon van het Nederlandse landschap, voor mij is Natuurdagboek er de bijbel van. Van alle tijden. Natuurdagboek is niet geschreven als kunst. Het is een registratie van een werkelijkheid, die het product is van de observaties van Nescio, verrijkt vanuit zijn verbeelding. Daarmee kun je het als kunst beschouwen. Het is maar vanuit welk perspectief je het benadert. Maar het blijft altijd een rijke manier van kijken. Die rijkdom kun je meebeleven als je je eigen beelden van het landschap kunt ‘aansluiten’ op de beelden van Nescio. Maar ook, als je de beelden van Nescio betrekt in je eigen manier van kijken, kun je je ervaring van het Nederlandse landschap intens verdiepen.

De Drentse A - In verscheidene passages beschrijft Nescio, op bezoek bij zijn kinderen in Groningen, tochtjes door het noorden van Drenthe. Het is het gebied van de Hondsrug en het stroomdal van de Drentse A. Zelf heb ik in dat gebied, ter hoogte van Gasteren, Oudemolen, Schipborg, Zeegse en Noordlaren een groot deel van mijn kindertijd doorgebracht. Nescio beschrijft hoe hij staande op de Kymmelsberg in Schipborg de vallei van de Hunze (moet de Drentse A zijn, de Hunze stroomt vijftien kilometer verderop, maar dat zij hem graag vergeven) overziet en beschrijft de kronkels van het riviertje en het licht wat er over valt. Op die Kymmelsberg speelden wij als kinderen in het zand. We zwierven langs de oevers van de Drentse A. Het landschap zagen we wel, maar we ervoeren het (nog) niet. Het ging ons echter wel en onontkoombaar in het merg zitten. Later las ik de poëzie van Rutger Kopland over de Drentse A. Diens manier van verbeelden, het levensgevoel dat ik in zijn woorden en levensgevoel ervoer, raakten me van meet af aan diep. Nog steeds als ik het mooiste liefdesgedicht lees dat ik ken, ‘Tegen het krakende hek’, heb ik het beeld voor ogen van dat ene hek bij die paardjes in Schipborg, dat Nescio ook moet hebben gezien toen hij vanaf de Kymmelsberg over het stroomdal uitkeek en waar ik vorig zomer nog de zon bloedrood (ik kan er ook niks aan doen) zag ondergaan achter een houtwal. De meanders van de rivier tussen de groene oeverbanken en veldjes met orchideeën, het elk moment van het jaar en de dag wisselende licht, de eindeloze kleurschakeringen, de luchten boven de houtwallen, waar de buizerd patrouilleert om prooi, het is een land voorbij alle verlangen. Die beelden zijn opgebouwd uit de evocatie van Kopland, de waarneming van Nescio en mijn eigen ervaring. Voorbij alle verlangen.

Op reis met Nescio Jonge lezers hebben ook hun beelden van het land, de omgeving waarin ze zijn opgegroeid of waarin ze hebben verkeerd. Vaak zijn ze zich er (nog) niet zo uitdrukkelijk van bewust. Maar aan de hand van voorbeelden uit het ‘Natuurdagboek’, gedichten van Kopland of Marsman zijn die beelden vaak verrassend gemakkelijk op te rakelen. Met name Nescio's manier van kijken en beleven biedt daarvoor een bron van grote rijkdom. Tenslotte is er haast geen gebied in Nederland, dat hij niet heeft bezocht en ondergaan. Waarom hen niet stimuleren aan de hand van zijn beschrijvingen van het Gooi en de Vechtstreek, Montferland, de omgeving van Deventer, de Zeeuwse eilanden, het Zuid-Limburgse Heuvelland en het Geuldal, de straten van Amsterdam-Oost en al dat andere, hun wereld te verkennen en te verrijken met zijn beelden? Waarom niet hun werkelijkheid confronteren met de verbeelding van onze dichters en schrijvers? Te voet, op de fiets, met de bus of met de trein? En hun indrukken verwerken door ze op te schrijven en elkaar te laten lezen.

In het Natuurdagboek vormen Nescio's talloze tochtjes op de fiets en met de bus door het Gooi en de Vechtstreek een rode draad, evenals zijn vele boottochtjes van Amsterdam naar Harderwijk. Daarnaast gaat hij geregeld naar Groningen en Eindhoven, logeren bij zijn getrouwde kinderen. Die beide steden vormen dan weer een uitvalsbasis voor tochtjes in de wijde omgeving daar. Hij is geregeld per trein onderweg en beschrijft ook dan zijn indrukken. Hij vergeet nooit te noteren, wanneer hij weer een grote rivier oversteekt en de aanblik van een riviertje bij Hoogeveen of de Drentse A bij De Punt (precies de plek waar 30 jaar later een trein zou worden gekaapt) brengt hem elke keer weer in vervoering. Hij verblijft geregeld in Maastricht en bereist het Heuvelland per trein, met de bus of te voet. De route van zijn tochtjes is, in elk geval in grote lijnen, maar niet zelden verrassend gedetailleerd, af te leiden uit de beschrijvingen van Nescio.

Vijftig jaar na dato zal de aanblik van veel locaties grondig veranderd zijn.  Maar de grote verrassing zit natuurlijk in de ontdekking van wat er nog wel over is. Het panorama vanaf de Kymmelsberg over de Drentse A is bijvoorbeeld nog precies hetzelfde als in 1948.
Zoals gezegd, het Natuurdagboek is niet bedoeld als literatuur. Het is niets (‘nix’) meer of minder dan Nescio's verwoording van zijn eigen werkelijkheid. Maar door de kracht van zijn beelden, de versterking door de herhaling van zijn tochtjes, de kunst van het weglaten, gaat van zijn beschrijvingen een voor de ontvankelijke lezer bedwelmende werking uit, die is voorbehouden aan een literair meesterwerk. Ontstaat niet de kracht van de verbeelding in de voortdurende spanning tussen werkelijkheid en literatuur, zeg maar leven en kunst? Neem en eet, lees en beleef.’

NATUURDAGBOEK

TSJAIKOVSKISTRAAT 40

Een roman nam ik tot mij die de grote en kleine geschiedenis met elkaar mixt. Een relaas las ik dat  het Russische verleden mengt met een persoonlijk geleefd leven. Ik moest daarbij denken aan de honderden foliovellen die mijn vader zaliger vol typte met zijn eigen zogenoemde kleine memoires waardoorheen hij flarden van het wereldgebeuren weefde. Alleen overheerste bij vader het eigen accent, zo niet bij het boek van deze week. Ik heb het over de 432 bladzijden tellende hardcover Tsjaikovskistraat 40 van de alom gevierde auteur Pieter Waterdrinker en van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar met de ondertitel ‘Een autobiografische vertelling uit Rusland’. U ziet het: de ondertitel ‘verraadt’ de mix van groot en klein. Een blij punt van Waterdrinker is dat hij met mooi proza de lezer meteen in de handeling plaatst en wel zo dat de lezer ware spanning voelt, de drang tot verder lezen. Ik ga u dat aantonen door het begin van Tsjaikovskistraat 40 aan te reiken maar eerst citeer ik de uitgever met zijn tekst op de wikkel. Over een paar weken wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit!

Nijgh & Van Ditmar: ‘In Waterdrinkers nieuwste, sterk autobiografische roman Tsjaikovskistraat 40 neemt hij de lezer mee op een duizelingwekkende reis door de Russische geschiedenis en door zijn eigen leven. Vertrekpunt is zijn huis in Sint-Petersburg, waar de auteur woont met zijn vrouw en drie poezen, midden in de buurt die honderd jaar geleden het epicentrum was van de Russische revolutie van 1917. Behalve een kroniek over deze periode, die de loop van de Europese geschiedenis van de twintigste eeuw ingrijpend zou bepalen, is de roman een verslag van het onwaarschijnlijk avontuurlijke leven van de auteur, die de afgelopen kwarteeuw in de Sovjet-Unie en Rusland doorbracht. In de handen van meesterverteller Waterdrinker wordt dit een rit op een literaire achtbaan. Een roman van een aangrijpende schoonheid, een ode aan de gespleten ziel van Rusland en de eeuwige interne strijd die dat oplevert. Groots ook in de wijze waarop Waterdrinker zijn eigen worsteling beschrijft met het leven, zijn schrijverschap, de liefde.’

Pieter Waterdrinker: ‘Op een late oktoberochtend in het jaar 1988 vroeg een heerschap uit Leiden mij of ik in staat was een kleine zevenduizend bijbels af leveren in de Sovjet-Unie. Hoe hij mij gevonden heeft weet ik nog steeds niet. In die tijd waren er maar weinigen in Nederland die Russisch spraken, die ooit de ussr hadden bezocht. Ik was er slechts één keer geweest, ruim zeven jaar ervoor. Misschien berustte alles ook wel op zuiver toeval, want dat is wat het leven mij heeft geleerd: deze wereld wordt geregeerd door willekeur. Ik was zesentwintig; kort ervoor was ik weer bij mijn ouders ingetrokken, nadat ik ruim anderhalf jaar lang op de Canarische Eilanden en in een bergdorpje op het Spaanse vasteland had gewoond. Ik was terug op mijn akelige jongenskamer, twee bij drieënhalve meter. ‘Mag ik even binnenkomen?’ De man had natte zwarte haren, zorgvuldig naar één richting gekamd. De scheiding leek er met een tang in gebrand. Hij droeg een bruine regenjas, met bruine knopen. ‘Mijn ouders zijn niet thuis,’ antwoordde ik. ‘Ze zijn in Haarlem, naar het ziekenhuis.’ Hij kwam niet voor hen, hij kwam voor mij. ‘Siderius,’ zei de vooroorlogse verschijning toen. Een paar tellen later zat hij op de bank, zich in zijn regenjas breed makend, als een roofvogel op zijn nest; hij stak een sigaret op en blies de rook door zijn haakneus naar buiten. ‘Mijn tijd is beperkt,’ begon Siderius. ‘En de kwestie waarvoor ik ben gekomen is eigenlijk nogal simpel. Kunt u over – laten we zeggen – een week of drie zorg dragen voor de aflevering van een partij Russische bijbels in de haven van Leningrad?’ De vraag was absurd, ongerijmd. Ik knikte enigszins wezenloos; de sigarettenrook hing als blauwe vitrage tussen mij en de man in. ‘God Onze Vader, de Schepper die Zijn enige zoon naar de aarde heeft gezonden om ons te redden, verkeert in zwaar weer. Het oosten is op drift. Ik neem aan dat u het allemaal volgt. Maar het is net als bij een oorlog: de zege is er pas als de victorie is bereikt. Alles wat ik u nu ga vertellen is geheim, om in de terminologie van onze vijanden van de KGB en de Stasi te spreken: ‘gekwalificeerde informatie!’ Heeft u misschien een glaasje water? Ik moet mijn pillen innemen… Jicht, kiespijn in de gewrichten, bij een aanval wil ik het liefst dood…’

Toen ik terug was uit de keuken dronk de man het glas met een pijngrimas leeg en begon daarna over een fenomeen waarvan ik nooit eerder had gehoord: het grootscheepse illegale transport van voornamelijk Russische bijbels naar het Oostblok. Op de grens van Finland met de Sovjet-Unie liet men soms ballonnen opstijgen met bijbels eraan, in de hoop dat deze ergens zouden neerdalen in het imperium van de antichrist, in het door Lenin gestichte Rode Rijk. Maar de echte religieuze contrabande vond centraal georganiseerd plaats over de weg, in speciaal omgebouwde luxeauto’s, personenbusjes, een enkele motor met zijspan, waarin activistische gelovigen van voornamelijk protestantse signatuur koers zetten naar landen als de DDR, Hongarije en Roemenië. Het was tamelijk riskant – arrestatie en gevangenisstraf dreigden. De DDR-grenswachters met hun herdershonden waren het meest gevreesd. Ze stonden klaar om met spiegels onder de auto’s te gluren, met hamertjes het chassis en de rest van de voertuigen af te gaan, op zoek naar dubbele bodems, waartussen opruiende antisocialistische lectuur, porno en bijbels mogelijk waren weggepropt. De perfecte dekmantel was het gezin; het gelukkige, kinderrijke gezin dat op weg was naar de velden, de bossen en de stranden voor een vakantie in de heilstaat. Ook Siderius was dikwijls oostwaarts getrokken; door een ziekte van zijn vrouw had hij het zendingswerk echter gestaakt. Het naderen van de grens was onveranderd voorafgegaan door een gebed in Gods vrije natuur. Nooit was er ook maar één van de achter het keukenwandje en onder de opklapbedden van zijn VW-busje verborgen bijbels gevonden. ‘Dus u doet het?’ Siderius, wiens rechterhand met pioenrode knobbels was overwoekerd, draaide nu zo krachtig aan zijn trouwring dat hij er die van af leek te willen trekken. ‘Wat precies?’ ‘Zorg dragen voor de aflevering van die zevenduizend bijbels in Leningrad. U spreekt toch Russisch? U bént daar in de Sovjet-Unie toch weleens eerder geweest?’ Met een hemelse lichtval in zijn felblauwe ogen keek Siderius me bijna smekend aan.

De volgende dag wachtte Siderius me op voor station Rotterdam Centraal. Met een klein autootje waren we door de stortregen naar Pernis gegaan, om kennis te maken met de organisatie. Hij betoogde: ‘De politiek in het oosten is aan het schuiven, als graan aan boord van een schip. Maar weet je in welk gevaar een schip op volle zee verkeert, als de lading in het ruim eenmaal op drift is? Dan kan het zomaar naar de kelder gaan!’ Volgens Siderius was er bij de bijbelsmokkel in de loop der jaren een soort concurrentie tussen de kerken ontstaan. Zelf was hij Nederlands-hervormd, maar diverse geledingen onder de gereformeerden, zelfs de mormonen en de doopsgezinden waren voor zichzelf begonnen.

Er was een competitie-element ingetreden. ‘De kerkenraad ziet de huidige situatie als oorlog: het is nu of nooit. De strijd, de ammunitie aan het front moet worden opgevoerd. De aantallen bijbels in personenbusjes schieten niet snel genoeg op. We moeten onze door Marx geknechte broeders en zusters massaal voorzien van geestelijk voedsel, van hoop, van licht. Wat u zo direct gaat zien is een proefzending: zevenduizend Russische bijbels, keurig verstopt tussen een paar ton Zeeuwse piepers. Als deze missie slaagt, liggen er nog tachtigduizend andere op ons te wachten in een pakhuis in Gouda. Om via Leningrad hun weg te vinden naar Moskou, naar de Oeral, naar dorpen diep in Siberië. De gereformeerden zijn eveneens iets met een schip van plan, maar ze zwijgen als het graf, eeuwig achterbaks!’ In een loods waar aardappelen als bergen steenkool opgeslagen lagen, werd ik voorgesteld aan drie mannen van middelbare leeftijd in lange herenjassen. Zwijgend hadden ze me de hand gedrukt, met wantrouwend-schuwe blikken, waarna ze in een hoekje met elkaar als duiven begonnen te koeren en de middelste van de drie uiteindelijk zei: ‘Goed, Siderius, als jij zegt dat deze broeder deugt, dan vertrouwen we daarop.’

Vervolgens was hij in gebed voorgegaan. Voor het welslagen van mijn missie. Sinds mijn kinderjaren had ik niet meer gebeden; ik hield mijn ogen een paar tellen gesloten. Met gevouwen handen bestudeerde ik de gelovigen: goede, krachtige, solide Hollandse koppen, als uit steen gehouwen. Vliegreis, verblijfsvisum alsmede de hotelkosten zouden worden vergoed. Ik ging vanwege het avontuur; voor de rest moest ik vertrouwen op Gods beloning.’
[...]

TSJAIKOVSKISTRAAT 40

EEN LIJSTJE MET EEN OCTAAF BOEKENTIPS VOOR DE SINT

Op het moment van dit bericht aan u is Sint Nicolaas met zijn volgers de haven van mijn domicilie aan het binnen varen. Tijdens zijn tocht door ons dorp zal ik de goedheiligman een lijstje met acht titels van boeken aanreiken, opdat hij bij zijn jaardag in december een belezen indruk maakt. Ik lever Sint titel, schrijver, ondertitel/genre en uitgeverij. Het thema vindt de bisschop op de omslag van het onderhavige werk, In de loop van december zullen wij hier traceren of ik de brave man op een goed idee gebracht heb.
 
1) Land van liefde en ruïnes – Oddný Eir – Roman – De Geus
Net gescheiden maar sinds kort weer verliefd, is Oddný Eir op zoek naar antwoorden die ze hoopt te vinden in de IJslandse natuur. Hoe creëren we een thuis voor liefde? Waar kwamen haar voorvaderen vandaan en hoe probeerden zij in harmonie met de natuur te leven? Hoe behouden we onze persoonlijke ruimte, maar komen we toch dicht bij de ander? Oddný Eir, winnares van de EU-literatuurprijs, is een dappere nieuwe stem in de wereldliteratuur. Dit eerlijke en onderzoekende reisverslag, geschreven in dagboekvorm, heeft aandacht voor intieme details en grote levensvragen.





2) Hendrick, de Hollandsche indiaan – Bianca Mastenbroek – Roman – De Vier Windstreken
'Ik heb gedroomd over rivieren vol bloed. Niet alleen mijn volk stierf, ook Moeder Aarde werd platgetrapt onder de vele voeten van de witte man. Het pad dat we nu bewandelen, leidt naar de dood.' Het is 1659. De Nederlandse pioniers in het nog onontgonnen Amerika eigenen zich steeds meer land toe van de oorspronkelijke bewoners. De zestienjarige Hendrick Pels wordt tegen wil en dank meegezogen in de strijd tussen de barbaarse indianen en de vrome Hollanders. Als hij gevangen wordt genomen door de meedogenloze vijand, denkt hij dat zijn laatste uur geslagen heeft. Maar hoe langer Hendrick zich onder hen bevindt, hoe meer hij zijn beeld moet
bijstellen... ‘Hendrick, de Hollandsche indiaan’ is een indrukwekkend verhaal over de botsing tussen twee culturen en over de gevolgen van de Nederlandse expansie- en handelsdrift voor een trots en vredelievend volk. Gebaseerd op ware gebeurtenissen.

3) Het woord als gevoel – Marten Toonder – Essays over tekenfilm, taal, literatuur, kunst en maatschappij – Klaas Driebergen
Marten Toonder schreef een grote hoeveelheid essays, artikelen en ander ‘beschouwend proza’. Tezamen met zijn korte verhalen verschijnen al deze verspreid verschenen stukken voor het eerst compleet in boekvorm in een vierdelige reeks, ‘Het complete proza van Marten Toonder’.
In dit tweede deel, ‘Het woord als gevoel’, zijn essays, lezingen, voorwoorden en ingezonden brieven van Toonder samengebracht over diverse onderwerpen die in bredere zin betrekking hebben op zijn werk. Over tekenfilm: een onderwerp waar hij als een van de pioniers van de Nederlandse animatiefilm deskundig in was. Over zijn collega-striptekenaars. Over taal, literatuur en kunst. Over zijn oorlogswerk. En over maatschappij en techniek: thema’s die hij ook in zijn verhalen kritisch maar met veel humor behandelde. In deze artikelen komt dan ook regelmatig Bommel om de hoek kijken. Enkele stukken zijn nooit eerder gepubliceerd. Een leuk boek voor de Bommel- en stripliefhebber.

4) Zwarte Piet is geen racisme – Klaas Maas – Het debat ontrafeld – De Blauwe Tijger
Al eeuwen sluipt hij in het holst van de nacht over onze daken, schenkt kinderen het grootste plezier en laat onze verbeelding niet met rust. Zwarte Piet is een figuur van rijke betekenis en symboliek, maar ook van veel verwarring, van onkunde en ophef in 'groot-Amsterdam', waar emoties altijd hoog kunnen oplopen. Maar hebben die emoties ook grond? En kan de rest van Nederland misschien gewoon doorleven? Klaas Maas munt uit in een in Nederland heel populaire schrijfvorm: ingezonden brieven in dag- en weekbladen. De afgelopen jaren gebruikte Maas de ingezonden brief om zich intensief te mengen in het Zwarte Piet-debat. De oogst mag er zijn: 32 brieven of mini-essays, en 2 langere essays over het thema dat de gemoederen in Nederland flink bezighoudt. Al deze grote en kleine essays handelen over de argumenten die in het debat zijn gepasseerd.


5) Het onsterfelijke leven van Henrietta Lacks – Rebecca Skloot – Non-fictie – Nieuw Amsterdam
Haar naam was Henrietta Lacks, maar de medische wereld kent haar als HeLa. In de jaren '50 werden haar kankercellen zonder dat zij dat wist bij haar weggenomen. Met behulp van deze cellen, die letterlijk onsterfelijk zijn, werden de meest uiteenlopende geneeskundige ontdekkingen gedaan en rond de verkoop ervan ontstond een miljoenenindustrie. Het leven van Henrietta bleef echter vrijwel onbekend en ook haar familie wist tot ruim dertig jaar geleden niet van het bestaan van de cellen af. Rebecca Skloot vertelt het verhaal van de HeLa-cellen, maar laat ons vooral ook kennismaken met Henrietta, haar verleden en haar familie, die nog steeds worstelt met de nalatenschap van de cellen. Ze laat zien dat het verhaal van de familie Lacks onlosmakelijk verbonden is met de duistere geschiedenis van het experimenteren met Afrikaans-Amerikanen, het ontstaan van de ethiek binnen de biologie en de juridische strijd over de vraag of we de baas zijn over de materie waarvan we zijn gemaakt.

6) De witte reiger – Geert van der Kolk – Roman – De Kring
In de jungle vol ontberingen en vijandige Papoea's zijn twee mannen tot elkaar veroordeeld... In 1907 vertrekt een jonge luitenant-ter-zee met een klein marineschip vanaf de Molukken naar de zuidkust van Nederlands Nieuw-Guinea. Het doel van de expeditie is om de recent verworven kolonie te verkennen en goede betrekkingen met de Papoea's aan te knopen. In plaats van een vreedzame en vruchtbare kolonie ontdekken ze een onafzienbaar, donker en moerassig oerwoud bewoond door koppensnellers en kannibalen. In een gewelddadige confrontatie is de luitenant gedwongen de bergen in te vluchten met als enige gezelschap de tolk Rufus, die een eigenzinnige boef blijkt te zijn. Na een barre tocht bereiken ze een hoogvlakte waar een Papoea-stam woont die nog nooit contact met de buitenwereld heeft gehad. De witte reiger is een spannende avonturenroman en een indringend portret van twee mannen die niet alleen fysiek tot het uiterste op de proef worden gesteld, maar ook moeten overleven in een wereld waar hun achtergrond, cultuur en ervaring geen enkel houvast bieden.

7) Rolien en Ralien – Josepha Mendels – Roman – Cossee
Mendels neemt ons in Rolien en Ralien mee terug naar haar eigen jeugd. Rolien is de jongste en wordt door haar twee oudere zusters niet serieus genomen. Ze voelt zich buitengesloten en verzint haar eigen speelkameraad Ralien om het leven aan te kunnen. Ralien begint haar leven steeds meer te beheersen. Als Josepha Mendels in december 1942 de vlucht uit bezet Frankrijk over de Pyreneeën begint, zit het manuscript van Rolien en Ralien in haar rugzak. Maar haar gids laat haar halverwege in de steek en neemt haar bagage mee. Via de Spaanse gevangenis weet ze een halfjaar later naar Engeland te ontkomen. Een kopie van Rolien en Ralien bereikt Mendels in Londen. Zij stuurt hem naar de criticus Jan Greshoff ter beoordeling. 'Het is een voortreffelijk boek, dat bij herlezing wint. Het is vol, maar dan ook letterlijk vol kostelijke vondsten. Het is anders van schriftuur en opvatting dan alle andere Nederlandse verhalen over een jeugd. En het is zoo verbazend knap, dat ik mij niet kan voorstellen, dat dit een eersteling zou zijn.' Greshoff nam niet alleen een hoofdstuk op in een bundel met werk van Nederlandse auteurs in ballingschap met onder meer Leo Vroman en Dola de Jong, hij legde ook het contact met Querido, waar de roman in 1947 verscheen. De pers vond het een 'gevaarlijk boek', maar prees de originaliteit. Simon Vestdijk las het als een bijzonder goed opgeschreven ziektegeschiedenis. Ook nu nog is ‘Rolien en Ralien’ een fascinerende coming of age-roman in een verrassend moderne stijl.

8) De vos – Dubravka Ugresic – Roman – Nijgh & Van Ditmar
De vos staat in vele culturen voor slimheid en verraad. Het is een eenzaam schepsel dat houdt van verlaten plekken. De vos is zo bij uitstek geschikt als godheid voor de schrijver, die verhalen vindt door in andermans gedaante te kruipen en zich met een verhalenbuit terug te trekken. Deze schrandere en speelse roman volgt de vos in al zijn gedaantes van Rusland naar Japan, van Napels naar het platteland van Kroatië. Sommige lezers zullen De vos niet als roman lezen, maar eerder als een voetnoot bij de Russische avant-gardeliteratuur. Of als een verleidelijk verhaal over de vos in al zijn gedaanten, of als een verhaal over een schrijfster en haar dilemma's, of als een staalkaart van wereldsteden. En al die lezers zullen gelijk hebben, en tegelijk zullen ze de plank misslaan. Maar een ding is zeker: deze roman is een schatkamer aan ideeën, en aan verhalen over mensen die hun plek in de wereld niet kunnen en willen vinden. Een klassieke Ugresic, geestig en begeesterd. 'Ugrešić' schrijven is lenig en gepassioneerd, maar behoudt een eigenaardigheid en humor die het verschrikkelijk intrigerend maken.' – The New Yorker 'Waar slordig is geschreven is doorgaans slordig gedacht. Ugrešić schrijft precies. Ze heeft alles wat je van een intellectueel mag verwachten.' – Arnon Grunberg