Ik ga u een verhalenbundel inlokken door het begin van de eerste story Broer op zondag integraal aan u voor te leggen. De verzameling omvat twaalf verhalen waarvan het derde het titelverhaal is. Het gaat om de 316 bladzijden tellende paperback Dagen van inkeer van de Amerikaanse A.M. Homes en uitgeverij De Bezige Bij. Om het thema te vatten geef ik eerst de tekst van de uitgever op de omslag. Mijn optie is dat u bevlogen geraakt door de las tussen de verhalen en door de verhaaltrant van Homes. U zult dan begrijpen waarom Dagen van inkeer al weken op de top tien lijsten prijkt. Na uw vakantie wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit.
De Bezige Bij: ‘In Dagen van inkeer schrijft A.M. Homes met de voor haar zo kenmerkende humor en compassie over het moderne leven. Bijna dertig jaar na het verschijnen van haar debuutbundel De veiligheid der dingen weet ze ook nu opnieuw de oppervlakkigheid en hypocrisie van Amerika bloot te leggen, zonder daarbij het menselijk aspect uit het oog te verliezen. Zo komen in het titelverhaal twee oude vrienden elkaar weer tegen tijdens een congres over genocide – zowel op spiritueel als fysiek vlak herontdekken ze elkaar en ze vinden troost in aloude tradities. In het satirische "Een prijs voor iedere speler' wordt een man genomineerd voor het presidentschap terwijl hij boodschappen doet met zijn gezin. En in Hallo allemaal schrijft Homes over een familie die zich volledig richt op uiterlijk vertoon, uit angst om hun gevoelens te moeten onderzoeken. ‘Dagen van inkeer’ is het eerste nieuwe werk van Homes sinds het bekroonde Vergeef ons en een belangwekkende toevoeging aan het oeuvre van een moedige, visionaire auteur.
A.M. Homes: ‘Broer op zondag - Ze is aan de telefoon. Hij ziet haar in de badkamerspiegel, een headset op haar hoofd alsof ze een luchtverkeersleider of een agent van de geheime dienst is. ‘Weet je het zeker?’ fluistert ze. ‘Ik kan het gewoon niet geloven. Ik wil het niet geloven. Als het zo is, is het verschrikkelijk... Natuurlijk weet ik niets! Als ik iets wist, zou ik het je zeggen... Nee, hij weet ook niets. Als hij het wist, zou hij het zeggen. We hebben beloofd dat we niets voor elkaar geheimhouden.’ Ze zwijgt, luistert even. ‘Ja, natuurlijk, geen woord.’ ‘Tom,’ roept ze. ‘Tom, ben je zover?’ ‘Bijna,’ zegt hij. Hij bekijkt zichzelf in haar make-upspiegel. Hij trekt zijn wenkbrauwen omhoog, ontbloot zijn tanden, glimlacht. En dan glimlacht hij nog eens, nog breder, zodat je zijn tandvlees ziet. Hij kantelt zijn hoofd naar links en naar rechts, kijkt waar de schaduwen vallen. Hij doet het licht aan en draait de spiegel in de vergrootstand. Er komt een dunne zilveren naald in beeld; een close-up van huid, de glanzende punt van de naald omgeven door een halo van licht. Zijn ogen knipperen. De naald gaat erin; hij houdt de spuit met vaste hand vast. Hij injecteert een beetje hier, een beetje daar; een kwestie van bijwerken, een rimpelvuller. Later, als iemand zegt: ‘Wat zie je er goed uit,’ zal hij glimlachen en zijn gezicht zal zachtjes plooien, maar er zullen geen rimpels verschijnen. ‘Op doktersvoorschrift,’ zal hij zeggen. Hij doet de dop weer op de injectiespuit, stopt hem in het zakje van zijn overhemd, klapt de toiletbril omhoog en doet een plas. Als hij uit de badkamer komt, zit zijn vrouw Sandy in de slaapkamer te wachten. ‘Wie had je aan de telefoon?’ ‘Sara,’ zegt ze. Hij wacht, weet dat ze meer vertelt als hij zwijgt. ‘Susie heeft Sara gebeld, ze is bang dat Scott een verhouding heeft.’ ‘Scott is wel de laatste van wie ik dat zou denken,’ zegt hij gemeend. ‘Ze weet niet of hij een verhouding heeft, ze vermoedt het alleen maar.’
Sandy stopt een omslagdoek in een tas en geeft hem zijn camera. ‘Die moet je niet vergeten,’ zegt ze. ‘Dank je,’ zegt hij. ‘Ben je zover?’ ‘Kijk even naar mijn rug,’ zegt ze. ‘Ik voel iets.’ Ze draait zich om en trekt haar blouse omhoog. ‘Je hebt een teek,’ zegt hij en hij plukt hem van haar af. Ergens in het zomerhuis gaat een harde zoemer af. ‘De handdoeken zijn klaar,’ zegt ze. ‘Moeten we wijn meenemen?’ vraagt hij. ‘Ik heb een fles champagne en wat sinaasappelsap ingepakt. Het is tenslotte zondag.’ ‘Mijn broer komt tenslotte,’ zegt hij. Roger, zijn broer, komt één keer per jaar naar het strand, als een tropische storm die alles verandert. ‘Het is een prachtige dag,’ zegt ze. En ze heeft gelijk.
Tom zit in een lage stoel met zijn gezicht naar het water, zijn voeten begraven in het zand. Op de reddingspost vlak voor hem wappert zachtjes een Amerikaanse vlag. Zijn zonnebril is zijn schild, de dikke laag witte zonnebrand een soort futuristisch harnas waardoor hij kan doen alsof hij onzichtbaar is. Hij gelooft dat je op het strand mag staren, alsof je niet naar iemand maar dwars door iemand heen kijkt, voorbij iemand naar het water, voorbij het water naar de horizon, voorbij de horizon in de oneindigheid. Hij ziet dingen die hij zich anders niet toestaat. Hij staart. Hij heeft ontzag, is gebiologeerd door het lichaam, door de elegantie en het gebrek aan elegantie. Hij neemt foto’s – ‘studies’ noemt hij die. Dat is zijn gewoonte, zijn hobby. Waar is hij naar op zoek? Wat denkt hij als hij dat doet? Dat vraagt hij zich af en hij merkt dat hij over zichzelf vaak in de derde persoon denkt – een onpartijdige toeschouwer. Het wordt drukker op het strand, er worden badhanddoeken uitgerold en parasols opengeklapt alsof het feestversiering is, en wanneer het warmer wordt, worden lichamen langzamerhand uitgepakt. Van alle mensen weet juist hij wat wel en wat niet echt is. Je hebt degenen die zich het vlees van hun botten af hebben gehongerd en degenen die het chirurgisch hebben laten weghalen of laten verplaatsen. Iedereen takelt anders af – de putjes in de dijen, de zwembandjes, het onvermijdelijke uitzakken. Hij kan er niets aan doen dat hij het ziet.
Naast hem zitten zijn vrienden te praten. Hij weet niet wie precies wat zegt, daarvoor luistert hij niet goed genoeg – hij krijgt alleen een indruk, het ritme mee. ‘Heb jij gisteravond de vis genomen? Ik heb iets met vis gemaakt. We hebben vis gekocht. Zijn broer is dol op vissen. Ik heb een halsketting gekocht. Wij hebben een huis gekocht. Ik heb nog een horloge gekocht. Hij overweegt een nieuwe auto te kopen. Heb jij er vorig jaar niet een gekocht? Ik wil verbouwen. Jullie huis is zo mooi. Vroeger was zijn vrouw een schoonheid. Kun je je haar nog voor de geest halen? Ben ik nooit vergeten. Tom is een keer met haar uit geweest.’ ‘Eén keer maar?’ ‘Hij heeft niet overdreven veel sociale vaardigheden,’ zegt zijn vrouw. Nu hebben ze het over hem. Hij zou zich eigenlijk moeten verdedigen. Hij laat de camera zakken en draait zich naar hen toe.
‘Waarom zeg je dat altijd?’ ‘Omdat het zo is,’ zegt Sandy. ‘Dat mag dan zo zijn, maar daarom is het niet bij één keer gebleven.’ ‘Waarom ben je dan niet vaker met haar uitgegaan?’ wil ze weten. ‘Omdat ik jou tegenkwam,’ zegt hij en hij brengt zijn camera weer op ooghoogte alsof hij een leesteken invoegt.
De zon is zo fel dat hij zijn ogen tot spleetjes moet knijpen om iets te kunnen zien en soms ziet hij niets meer, is er een verblindend teveel aan licht en schittering. Hij moet aan een blind meisje denken dat vroeger bij hem in de buurt woonde: Audra Stevenson. Ze was slim en erg knap. Ze had een donkere bril en zocht haar weg over de stoep tikkend met haar stok, een dik wit bolletje aan het uiteinde. Hij keek altijd naar haar als ze over straat liep en vroeg zich af of ze thuis ook haar bril ophad. Hij vroeg zich af hoe haar ogen eruitzagen. Misschien waren ze heel gevoelig; misschien zag ze wel te veel – zo dacht hij erover. Misschien was ze niet blind in de zin dat alles zwart was, maar blind in de zin dat er te veel licht was, zodat alles overbelicht en melkwit werd met hier en daar gekleurde vlekken die erdoorheen kwamen – een rood overhemd, een bruine tak, grijzige schaduwen van mensen. Hij had haar een keer mee uit gevraagd. Hij hield haar staande op straat en stelde zich voor. ‘Ik weet wel wie je bent,’ zei ze. ‘Jij bent die jongen die altijd naar me kijkt als ik naar huis ga.’ ‘Hoe weet je dat?’ vroeg hij. ‘Ik ben wel blind, maar niet achterlijk,’ zei ze. Hij haalde haar thuis op, haakte zijn arm in de hare en leidde haar naar de bioscoop. Tijdens de film fluisterde hij voortdurend in haar oor wat er gebeurde, totdat ze uiteindelijk tegen hem zei: ‘Sst. Als je er steeds doorheen praat, versta ik niet wat ze zeggen.’
Na hun afspraakje maakte Roger, die twee jaar ouder was, hem belachelijk omdat hij te verlegen was om een ‘gewoon meisje’ mee uit te vragen, maar vast ook omdat hij veel eerder een afspraakje had dan Roger. Geen enkel meisje was goed genoeg voor Roger: haar wenkbrauwen waren te zwaar, de kin van Grace te lang, de ogen van Molly stonden te ver uit elkaar, de lach van Ruthie was te schel. Ieder meisje was slechts één winding van de erfelijke helix van een of ander syndroom verwijderd. Toen Audra wegliep, dreef Roger luidruchtig de spot met ‘kleine Tommy’, zoals hij hem graag noemde, en Tom voelde zich zo vernederd, was er zo van overtuigd dat Audra elk woord had gehoord, dat hij haar nooit meer durfde aan te spreken.’
U bent vast van plan de bundel Dagen van inkeer aan te schaffen. Ik heb u door goed proza en goede entree lekker gemaakt voor de hele bundel.
Ik geef u het voorwoord door van een epische roman die sinds 1953 met graagte gelezen wordt en nu in een gloednieuwe vertaling verschijnt van Hero Hokwerda. U kent uiteraard het bestaan van dit epos en dat het nu in een nieuwe uitgave het licht weer ziet is volgens kenners te danken aan het vertaalwerk uit het Grieks. Ik heb het over de 542 bladzijden tellende paperback Kapitein Michalis van Nikos Kazantzakis en Wereldbibliotheek met de ondertitel (Vrijheid of dood). De inleidende woorden van de auteur brengen u ‘in the mood’ van het prachtige proza dat Kapitein Michalis rijk is. Dit boek zal uw vrije dagen, waar u die ook doorbrengt, meer glans geven. Een volgende keer duiken wij met elkaar het verhaal in dat als thema de strijd tussen de christelijke Kretenzers en de islamitische Turken kent.
Kazantzakis: ‘Voorwoord. Toen ik, op mijn oude dag nu, Kapitein Michalisbegon te schrijven, was mijn heimelijk doel dit: het visioen van de wereld zoals mijn kinderogen het geschapen hadden te redden door het met woorden te omkleden. En wanneer ik het visioen van de wereld zeg, bedoel ik het visioen van Kreta. Ik weet niet hoe het de andere kinderen, van het bevrijde Griekenland,* in die tijd verging, maar de kinderen van Kreta ademden in de heroïsche lijdensjaren van kapitein Michalis een tragische lucht in, toen de Turken onze grond nog bezet hielden en je tegelijk de bloedbespatte vleugels van de Vrijheid naderbij kon horen komen. Op dat kritieke overgangsmoment, een en al koorts en verwachtingen, werden de kinderen van Kreta in snel tempo tot man; de nimmer sluimerende bekommernis van de volwassenen om hen heen om het vaderland, de vrijheid, de God die de christenen beschermt, de God die het zwaard opheft om de Turken te verdrijven, legden zich over alle gewone vreugde en verdriet van het kind heen. Van jongs af beleefden we het conflict dat elk ogenblik tot uitbarsting kon komen. We voelden aan dat er in deze wereld twee grote machten in een strijd met elkaar verwikkeld waren: christen en Turk, Goed en Kwaad, Vrijheid en Tirannie, en dat het leven geen spel was, maar strijd. En ook nog dit: dat er een dag zou komen dat ook wij de strijd in moesten gaan; al van jongs af stond voor ons vast dat we, geboren als Kretenzers, ertoe voorbestemd waren ons leven door dit Moeten te laten regeren.
Vanaf het ogenblik dat onze hersenen begonnen te ontwaken, zagen we de christenen en de Turken elkaar als stieren beloeren en vergramd hun snor opdraaien; zagen we de soldaten van de Sultan gewapend door de straten gaan en christenen vloekend hun deuren vergrendelen; hoorden we de oude mannen over slachtingen, heldendaden en oorlogen spreken, over vrijheid en Griekenland, en zagen we vol bewondering de oude kapiteins, in hun wijde pofbroeken en witte laarzen, de dolk met het zwarte heft in de gordel, als goedige wilde dieren uit de bergen afdalen en rondgaan in de nauwe straten van Grote Vesting.
Onze God had het gelaat en de gestalte aangenomen van een oude strijder; ook Hij droeg een wijde pofbroek, had een dolk in handen en ging door Grote Vesting rond; de volwassenen zagen Hem niet, maar voor ons, wanneer we ’s middags van de onderwijzeres terugkeerden, waren er dagen dat we in de duistere turkenbuurten Zijn wapens konden zien blinken. En wanneer de paasweek aanbrak, vergramde ons hart. In onze kinderfantasie viel het lijden van Christus samen met het lijden van Kreta; in de nacht van Stille Zaterdag zagen we, achter de rug van Christus, ook de opstanding van Kreta, en op Goede Vrijdag was het voor ons niet Maria Magdalena die aan de voeten van de Gekruisigde neerzeeg en met haar lokken het heilig bloed afveegde, maar Kreta, dat, onder het bloed en al weeklagend, Hem smeekte met Hem mee te mogen opstaan. De Kretenzertjes beleefden in die jaren diep en stom het gevaar, ze balden hun kleine knuisten en wachtten tot ze groot waren om beter te kunnen begrijpen wat de zin van al deze dingen – oorlogen, slachtingen, vrijheid, Griekenland – was en om hun oudeheer en hun grootvader achterna te gaan, het gevecht in. Omringd door zulke vlammen gingen onze kinderjaren voorbij. Grote Vesting was in die tijd niet een kluitje huizen, winkels en nauwe straatjes, weggedrongen aan een baai van Kreta en gebeukt door een altijd even grimmige zee, en de zielen die er woonden vormden niet een hoofdeloos of veelhoofdig samenraapsel van mannen, vrouwen en kinderen die al hun kracht verspilden aan dagelijkse bekommernissen van brood, kind, vrouw. Een ongeschreven, onbuigzame orde regeerde hen; niemand kwam in opstand tegen de strenge wet boven hen.
Heel de stad was een burcht, en elke ziel was al evenzeer een burcht, die eeuwig in staat van beleg verkeerde en als kapitein een heilige had, de Heilige Minás, schutspatroon van Grote Vesting. De hele dag stond hij onbeweeglijk op zijn icoon in zijn kleine kerk, gezeten op zijn schimmel en met een rode lans in de hoogte gehouden. Zongebrand, met korte krulbaard en grimmige blik. Beladen met zilveren votiefgeschenken, handen, ogen, voeten, harten, die de vestingbewoners aan Zijne Genade hadden opgehangen met het verzoek hen te genezen. De hele dag stond hij daar maar onbeweeglijk te doen of hij alleen een schilderij was, verf op hout, maar zodra de nacht viel en de christenen in hun huizen wegkropen en een voor een de lichten doofden, nam hij een aanloop, duwde de zilveren wijgeschenken en de verf opzij, gaf zijn paard de sporen en trok de griekenbuurten in; hij ging op patrouille. Voor de vestingbewoners was hij immers niet zomaar een heilige, hij was hun kapitein. Kapitein Minás noemden ze hem, en ze gingen een kaarsje voor hem branden en keken hem een hele tijd aan met wie weet wat voor klachten aan zijn adres, dat hij Kreta nog altijd niet bevrijd had.
Velen die Kapitein Michalis gelezen hebben menen dat zulke kinderen – zulke mannekes, zoals we op Kreta zeggen – nooit bestaan hebben, en ook geen mannen met zo veel kracht in hun handen en zo veel kracht in hun ziel, die met zo veel verlangen het leven liefhebben en met zo veel minachting de dood onder ogen zien. Hoe kunnen ongelovigen geloven wat voor wonderen het geloof kan voortbrengen? Ze vergeten dat de ziel van de mens almachtig wordt wanneer ze zich door een grote gedachte laat meevoeren. Je schrikt wanneer je, na bittere beproevingen, begrijpt dat er in ons een kracht bestaat die de kracht van de mens te boven kan gaan; je schrikt omdat je, als je eenmaal begrepen hebt dat die kracht bestaat, geen rechtvaardigingen meer voor je onbeduidende of onmannelijke daden, voor je verloren leven kunt vinden door de schuld op anderen te schuiven; je weet dan dat jij, niet de fortuin, niet het noodlot en ook niet de mensen om je heen, alleen jij, wat je ook doet en wat je ook wordt, geheel en al de verantwoordelijkheid hebt. En dan durf je niet meer te lachen, durf je geen spot meer te drijven wanneer een brandende ziel naar het onmogelijke streeft. Maar al te goed heb je intussen begrepen dat de waarde van de mens is: naar het onmogelijke streven en wéten dat hij daarnaar streeft. En er zeker van zijn dat hij het bereiken zal, omdat hij er zeker van is dat, als hij de moed niet verliest, als hij niet naar de sermoenen van de logica luistert, maar zijn ziel niet laat kisten en in geloof verdergaat en koppig achter het onmogelijke aan blijft jagen, dat dan het wonder geschiedt waar het vleugelloze gezonde verstand nooit enig vermoeden van zou kunnen hebben: het onmogelijke wordt mogelijk. Als de Griekse stam tot vandaag de dag gered is, als ze al die – buitenlandse en binnenlandse, vooral binnenlandse – vijanden overleefd heeft, al die eeuwen miserie, slavernij en honger, dan heeft ze dat niet te danken aan de logica – denken jullie maar eens aan de drie handelaartjes die het Vriendengenootschap* oprichtten, denk aan 1821 –, maar aan het wonder. Aan de nooit slapende vonk die in Griekenlands innerlijk brandt. Gezegend de vonk die de verstandige raadgevingen van de logica trotseert en, wanneer de stam tot vlak bij de rand van de afgrond nadert, de hele ziel laat ontvlammen en het wonder brengt. Aan de wonderen heeft Griekenland zijn leven te danken. ‘Vaderland, vaderland,’ verzucht Makryjannis,* ‘ je hebt het niet getroffen met de mensen die je gingen regeren! Alleen God… regeert je en houdt je nog in stand!’ Waarachtig, alleen God, alleen de vonk; op het ogenblik dat die ergens in een hoek van Griekenland dreigt te doven, slaat ze naar een andere hoek over en wordt een uitslaande brand. Vandaag de dag is ze naar Cyprus overgeslagen.
Wie kan er, sprekend over Kreta en kapitein Michalis, niet met ondraaglijke pijn en trots denken aan het Griekse wonder dat zich voor onze ogen weer hernieuwt, aan Cyprus en aan Akritis? Gezegend zij dit heldhaftige prinseneiland; de wereld waarvan we in deze naoorlogse jaren van ontbinding meenden dat ze verrot was, heeft nog zielen die het wagen in opstand te komen tegen hypocrisie, onrecht en schaamteloosheid. Cyprus is geen detail, geen eiland zomaar in een uithoek van de Middellandse Zee; het is vandaag geworden tot het strijdperk, door het lot voorbestemd, waar de morele waarde van de hedendaagse mens op het spel staat. Weer komen de verstandigen, de kleingelovigen met hun nuchtere adviezen aanzetten, een en al logica; hoe kan een vonkje licht, zeggen ze, het opnemen tegen zo veel almachtige duisternis? Maar de waarachtige man kent geen wanhoop; hij weet dat in deze eerloze, wispelturige wereld, al is het in maar heel weinig harten, enkele grondbeginselen leven, dochters van de mens, door hemzelf met bloed, zweet en tranen geschapen en onsterflijk. De meeste van die beginselen zijn in Griekenland geboren, met als twee belangrijkste: de vrijheid en de waardigheid van de mens. Er bestaat op deze wereld een verborgen wet – als ze niet bestond, zou de wereld al van duizenden jaren her verloren zijn – die hard en onschendbaar is: altijd triomfeert het kwaad in het begin en altijd wordt het aan het eind verslagen. Het lijkt erop dat het voor de mens onontkoombaar is veel strijd en veel zweet te moeten voldoen om zijn recht te verkrijgen – en het goed dat het duurst betaald wordt is de vrijheid; die wordt nimmer kosteloos geschonken, door de mens noch door God, ze gaat van land tot land, waar ze maar geroepen wordt, en van hart tot hart, ze kent geen slaap en is altijd tegen de keer en compromisloos. Nu is ze naar Cyprus geroepen, en we zien haar met vaste tred over het bloedbespatte Cypriotische land voortstappen. Kreta stuurt Cyprus een boodschap, de stem van Kreta doorklieft de zee, snelt voorbij de Dodekanese en roept het eiland toe: ‘Houd vol, zuster; zoals ik zelf gekruisigd en gepijnigd ben en de opstanding beleefd heb, zo zul ook jij die beleven!’
Het lot – zegt Makryjannis weer – houdt ons, Grieken, altijd maar met weinigen… van oudsher tot vandaag de dag vallen alle wilde dieren ons aan om ons te verslinden, en het lukt ze niet; ze eten van ons en er blijft nog gist over. Die gist noem ik vonk. Het is de vonk die onsterflijk brandt in het innerlijk van Griekenland. Dat is het geheim van Griekenland; het verbrandt zoals de vogel uit het sprookje en wordt tot as, en uit de as springt het hernieuwd tevoorschijn. Zal dit ras dan nooit sterven? Kan zelfs de tweedracht het niet van het aangezicht der aarde wegvagen? Nee, dat kan ze niet; vast en zeker bestaat er in dit ras iets onverwachts, iets wat zich telkens hernieuwt, iets waarlijk goddelijks. Onze kinderogen hadden gelijk toen ze het lijden van Christus vereenzelvigden met het lijden van Kreta, zoals vandaag de dag, daar ben ik zeker van, de kleine Cypriootjes het lijden van Christus met het lijden van Cyprus vereenzelvigen en, net als wij destijds, met onwankelbaar geloof de Opstanding verwachten. Maar tot de Opstanding komt, zal ons ras aan het kruis hangen en het uitschreeuwen. Denk aan het apocriefe evangelie waarin over de geliefde discipel Johannes staat dat hij onder bij het kruis met tranen in de ogen naar de gekruisigde Heiland stond te kijken. Hij zag duidelijk hoe Jezus’ gezicht verscheurd werd van de pijn, maar geleidelijk aan vervaagde het gezicht, en plotseling sloeg Johannes de schrik om het hart: hij zag aan het kruis niet langer het gezicht van Christus, maar duizenden gezichten – mannen, vrouwen en kinderen – die gekruisigd waren. En toen, ineens, waren ze allemaal verdwenen en stond op de verlaten rots alleen nog het kruis, en aan het kruis een schreeuw die gekruisigd was. Deze schreeuw vandaag die gekruisigd is, deze schreeuw vol pijn en opstanding, is Griekenland.’
Onder het devies van ‘ik ga op vakantie en neem mee’ schuif ik een reisgids in mijn valies die een gang naar het verleden en een stop in het heden is. Anders gezegd: ik ontving van de postdame Ingeborg een boek dat mij terugvoerde naar het eertijds en dat in het nu een pas op de plaats maakt. Ik heb het over de 272 bladzijden tellende, adequaat geïllustreerde paperback Retour de France van Peter Giesen en uitgeverij Thomas Rap met de ondertitel ‘Over de route nostalgique naar het Frankrijk van nu’. Titel en subtitel verklaart historicus Giesen in zijn proloog en die geef ik u integraal door opdat u te weten komt wat u te wachten staat. Ook reik ik u de tekst van de uitgever op de omslag aan. Maar eerst dit. Met mijn studievriend Henk van Schaardenburg, met mijn eega Jans, met de kids Muel, Time en Briam, met het hele gezin en aanhang reed ik voor en na 1970 - toen als snellere weg de Autoroute du Soleil werd aangelegd - om en om de 1000 km van Parijs naar Menton. Op de N7 of Route nationale 7, ook wel Route bleue (Blauwe weg) of Route des vacances (Weg van de vakantie) genoemd, was meer naar landschap en stedenschoon te beleven maar dat eiste ook zijn tol: een weg door een ris plaatsen en op twee banen. In mijn agenda’s van die jaren staan de doorgangswegen met de steden keurig op een rij. De clou is echter dat ik mijn belevenissen niet verwoord heb. Zo anders met Peter Giesen die niet alleen reisde maar ook onderweg noteerde. En zo ontstond zijn Retour de France dat heel toegankelijk de oude weg beschrijft met alles er op en er aan, maar dan zo dat de las met het hier en nu steeds verwoord wordt.
Op mijn vakantie gaat wis en waarachtig zijn logboek mee en ik weet nu al dat ik met andere, betere ogen naar de context ga kijken. Dankzij Peter Giesen. Over een paar weken kom ik nog eens langs met zijn boek dat een frisse en nieuwe kijk geeft op een oud en rijk land.
Thomas Rap: ‘Al decennialang is Frankrijk ons favoriete vakantieland. Tegenwoordig rijden we met hoge snelheid over de autoroute naar het zuiden, maar vroeger was het de kronkelende Route 7 die ons vanuit Parijs dwars door talloze steden en dorpen naar de Côte d'Azur leidde. Over deze ‘route nostalgique’ trekt Volkskrant-correspondent Peter Giesen dwars door Frankrijk, op zoek naar de ziel van het land. Onderweg naar het zuiden schrijft hij over het Parijs van Haussman, de islam in de banlieue, de hofcultuur van Versailles, het belang van het katholieke geloof in Nevers, alsook over de kunst, de auto-industrie, de landbouw en de beroemde gastronomie. Over een land dat onder president Macron keer op keer probeert aansluiting te vinden bij de moderne tijd, om zich telkens weer te laven aan dat kleurrijke verleden.’
Peter Giesen met zijn Proloog: ‘Ontelbare keren reed ik naar Zuid-Frankrijk over de Autoroute du Soleil, een ongezellige snelweg met irritante tolpoorten en karakterloze wegrestaurants. Langzamer, maar een stuk leuker is de Route Nationale 7, de bijna duizend kilometer lange tweebaansweg tussen Parijs en Menton. Je rijdt door plaatsen die je alleen kent van de borden boven de snelweg: Valence, Montélimar, Orange. Op een warme zomeravond vind je jezelf terug op een pleintje in de oude stad van Montélimar bij restaurant Aux Gourmands, waar de ober vertelt dat de pistachenoten bij de tarte tatin afkomstig zijn van een lokale producent die slechts twee bomen heeft. Veel sterker dan op de snelweg ervaar je hoe het land langzaam van kleur verschiet, van het sappige groen van de Bourgogne naar het azuurblauw van de Méditerranée, via het droge geel van de Provence. Tegenwoordig is het rijden van de Route ‘slow driving’, maar vroeger was de Nationale 7 de levensader van Frankrijk. Elke dag denderden de vrachtwagens met groente, fruit en wijn van het Zuiden naar Parijs, de vraatzuchtige metropool. In de jaren vijftig en zestig was de Nationale 7 de vrolijkste weg van Frankrijk: ‘Route des vacances’ voor miljoenen Fransen die voor het eerst geld hadden om naar het Zuiden te rijden, in hun net aangeschafte 2CV, Renault Dauphine of Simca Aronde – een decennium later misschien in een Renault 16, een Peugeot 404 of zelfs een Citroën DS.
De Nationale 7 is een Franse Route 66, symbool van naoorlogs optimisme. Een weg die geluk bracht, die Parijs en zijn grijze industriële voorsteden verbond met de zon, de zee en het strand van de Middellandse Zee. ‘Parijs wordt een buitenwijk van Valence, een voorstad van Saint-Paul-de-Vence,’ zong Charles Trenet in zijn klassieke chanson ‘Route Nationale 7’ uit 1955. ‘De blauwe lucht van de zomer verjoeg het zuur van de grote stad, we zingen en feesten onder de blauwe olijfbomen. ‘On est heureux, Nationale 7’.Wij zijn gelukkig dankzij de Nationale 7.’
In de zomer van 2014 begon ik over de Route Nationale 7 te schrijven. Aan de hand van een klassieke route wilde ik schrijven over de hedendaagse problemen van Frankrijk, maar vooral ook over zijn geschiedenis en zijn cultuur. Ik had een romantisch boek in gedachten. Over de ‘route nostalgique’, die herinnert aan gelukzalige tijden toen Frankrijk even het modernste land ter wereld leek met zijn kerncentrales en het supersonische vliegtuig Concorde. Over de wijngaarden van het Rhônedal en de goktempels van Monte Carlo. Over Brigitte Bardot, die op blote voeten op het strand van Saint-Tropez danste. En toen werd het 7 januari 2015. Radicale moslims slachtten de redactie van ‘Charlie Hebdo’ af en schoten mensen dood in een joodse supermarkt. Het leek de gebeurtenis van het jaar te worden, totdat op 13 november nog eens 130 mensen om het leven kwamen bij een reeks aanslagen, onder meer op de concertzaal Bataclan. Het was afgelopen met de romantiek. Opeens bevond ik me in de frontlinie van de mondiale strijd tussen de radicale islam en de liberale democratie. Een hedendaagse chansonnier zou een zwarte versie van ‘Route Nationale 7’ kunnen schrijven, waarin de opgewekte zang van Charles Trenet is vervangen door grimmige rap of meedogenloze metal. Van Parijs, waar terroristen het publiek van de Bataclan afslachtten naar Menton, waar Afrikaanse migranten wanhopig over de rotsen klauteren om het land binnen te komen. Via Fréjus met zijn burgemeester van het Front National langs de boerkinistranden van de Côte d’Azur naar Nice, waar een gestoorde moslim met een vrachtwagen op het publiek inreed.
Ik heb overwogen om mijn boek over de Route Nationale 7 af te blazen. Wie wil nog een romantisch boek lezen? Zou ik me niet beter kunnen concentreren op de duistere kant van Frankrijk, die sinds 2015 zo veel relevanter lijkt dan de herinnering aan Brigitte Bardot of Serge Gainsbourg? Toch besloot ik vast te houden aan mijn oorspronkelijke plan. Natuurlijk zal de ‘oorlog’ tussen islam en democratie ruimschoots aan de orde komen. De Nationale 7 voert langs plaatsen waar jihadi’s opgroeiden en hun slachtoffers stierven. Maar ik wilde geen terreurboek schrijven. Frankrijk is een land met een rijke cultuur en een fascinerende geschiedenis, dat niet versmald mag worden tot de strijd tussen het Westen en het islamisme. Ik had ook een principiële reden om over de romantische kant van Frankrijk te blijven schrijven, al klinkt dat misschien een beetje zwaarwichtig. De terreurgolf van november 2015 was een aanslag op het plezier, gericht tegen de jeugd die naar een concert gaat, een restaurant bezoekt, een biertje drinkt met vrienden op het terras. De westerse cultuur is leeg en zonder spiritualiteit, zeiden sommige mensen na de aanslagen. Maar als je geconfronteerd wordt met jihadi’s die hun vreugdeloze ‘spirituele’ model proberen op te leggen, merk je hoe waardevol die ‘leegte’ is. We blijven naar het terras gaan, zeiden de Parijzenaars, anders hebben ‘zij’ gewonnen.
Daarom moeten we doorgaan met plezier maken, Camus lezen, vakantie vieren, genieten van kastelen, kathedralen en de betonpoëzie van Le Corbusier, een glas pastis nemen onder een plataan op een pleintje in Zuid-Frankrijk. De Route Nationale 7 rijden. Zoals president Hollande zei bij een herdenking van de aanslagen, het beste antwoord op terreur is: ‘Aimez la vie, aimez profondément la vie’. ‘Houd van het leven, houd intens van het leven.’
Na de aanslagen van 2015 kende mijn correspondentschap een tweede scharnierpunt, de verkiezing van Emmanuel Macron tot president in mei 2017. Voor die tijd was het gebruikelijk om Frankrijk in meewarige termen te beschrijven als een hopeloos ouderwets land dat niet in staat was zichzelf te veranderen. Dat regenachtige beeld is vervangen door een spannende vraag: zal Macron in staat zijn Frankrijk te veranderen? Tijdens mijn reis over de Route Nationale 7 zag ik hoe groot de problemen zijn waarvoor de president staat. Het was een tocht langs diepe breuklijnen, tussen de grandeur van Parijs en de verwaarlozing van de banlieue, tussen de dynamiek van de grote steden en de stilstand van het platteland, tussen een diepgeworteld secularisme en een opkomende islam. De kerken en kathedralen voerden me terug naar de diepere aardlagen van het land, naar de monarchie, het katholicisme, de Revolutie, de staat. Het oude Frankrijk voelt zich slecht op zijn gemak in de moderne wereld. Zijn hiërarchische cultuur botst op het dominante liberalisme, de staat waar de Fransen zo dol op zijn heeft in een tijdperk van globalisering steeds minder te vertellen. Macron heeft zichzelf een historische missie toebedeeld. Zoals president De Gaulle in de jaren zestig het agrarische Frankrijk verzoende met de industriële wereld, zo wil Macron een van oudsher antiliberaal land verzoenen met een liberale wereldorde. Het is een enorme opgave, juist omdat zo’n aanpassing de Franse identiteit raakt. Maar de inzet is hoog, voor Frankrijk en Europa. Als Macron faalt, zullen antiliberale en anti-Europese krachten een nieuwe kans krijgen.
Onder het devies van ‘Ik ga op reis en neem mee’ reik u de thema’s van zes boeken aan, zoals die door de uitgever op de omslag verwoord zijn. Na mijn opgave van titel, schrijver, ondertitel of genre en uitgever laat ik dus een ander aan het woord. Na uw vrije dagen wisselen wij hier onze leeservaringen met elkaar uit. Tot dan.
1) Twee zussen – Asne Seierstad – Bruiden van IS – De Geus
Op een dag in 2013 komen de tieners Ayan en Leila onverwacht niet thuis. 's Avonds hoort hun vader dat ze naar Syrië zijn vertrokken om te strijden in het kalifaat. Hij, zelf een voormalig kindsoldaat in zijn geboorteland Somalië, gaat naar hen op zoek, een beangstigende reis die hem voert naar gebieden die gecontroleerd worden door IS. Twee zussen is het huiveringwekkende verhaal van twee meisjes die een oorlog vechten die hun familie en een land splijt. En het is het verhaal over ons, in het gepolariseerde West-Europa van vandaag. Verteld door een auteur die als geen ander dit intense verhaal in al zijn facetten kan laten zien, dicht op de huid, alsof we er zelf bij zijn.
2) De afstand die ons scheidt – Renato Cisneros – Roman – De Geus
Renato Cisneros duikt diep in zijn eigen familiegeschiedenis, op zoek naar het ware verhaal van zijn vader, de beruchte El Gaucho, een controversieel en gewelddadig politicus. Hij was onder meer minister van Binnenlandse Zaken tijdens de donkerste jaren van de Peruaanse geschiedenis, het regime van Francisco Morales; daarna was hij minister van Oorlog. Hoe kan Cisneros als zoon zo'n vader ooit begrijpen? En hoe kan hij zich ooit met hem verzoenen? Dankzij het intieme perspectief en het verstrijken van de tijd is Cisneros in staat het werkelijke verhaal te ontrafelen van een man, een familie en een land.
3) Operatie Laat niets in het leven – Arnold Karskens & Henk Willem Smits – Het bizarre leven van oorlogsmisdadiger Guus Kouwenhoven – Q
Rotterdammer Guus Kouwenhoven begon zijn carrière als zakenman en sjacheraar, om te eindigen als de grootste Nederlandse oorlogsmisdadiger van de laatste decennia. Op 21 april 2017 werd "Mr Gus' tot 19 jaar cel veroordeeld voor medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden en wapensmokkel voor de Liberiaanse leider Charles Taylor tijdens een oorlog waarin naar schatting 100 000 doden vielen. Arnold Karskens en Henk Willem Smits beschrijven hoe Kouwenhoven in zijn jonge jaren in contact stond met grote Nederlandse criminelen en in Liberia schatrijk werd met houtkap. Ook vertellen ze hoe hij werd gepakt en vanuit zijn cel nog getuigen onder druk zette. Het boek is het spannende en kleurrijke verhaal van iemand die zich meermaals aan de verkeerde kant van de wet begaf en daarbij niks en niemand ontzag. Beide auteurs publiceerden al eerder artikelen over Kouwenhoven.
4) Het is klasse Suffie, niet identiteit – Ewald Engelen – Maatschappelijke analyse – Editie Leesmagazijn
Sinds de Fortuyn-revolte van 2002 staart de babbelende kaste zich blind op identiteitspolitiek. Talkshows, praatprogramma's, nieuwsrubrieken, kranten, tijdschriften: het gaat al vijftien jaar lang over de islamisering van Nederland, hoofddoekjes, dubbele nationaliteiten, genderneutrale rompertjes, de onverenigbaarheid van de islam met ''onze'' waarden, en de vraag wie wij zijn.
In dit boek betoogt Ewald Engelen dat daardoor de echte oorzaken van het electorale ongenoegen onbenoemd blijven: torenhoge woonlasten, slecht onderwijs, stagnerende inkomens, toenemende ongelijkheden, afnemende biodiversiteit, zorgen om de levenskansen van kinderen en kleinkinderen, en een elite die weliswaar doet alsof ze er voor de gewone Nederlander is, maar er tegelijkertijd diep op neerkijkt. Engelen pleit voor eerherstel van de aloude klassenstrijd om de groeiende kloof tussen burger en elite te overbruggen en Nederland een links-populistische toekomst in te voeren.
5) De oversteek – Jeroen Siebelink – Het waargebeurde verhaal van een noodlottige reis – Thomas Rap
Op de Atlantische Oceaan en zo'n duizend kilometer van de Amerikaanse kust, vlak bij de plek waar ooit de Titanic verging, dobbert een zeiljacht rond. De grote oversteek naar Nederland is niet helemaal verlopen als gepland. De bemanning had een sportieve vakantie in gedachten, maar het is een strafkamp geworden. Zes man op een roerloos bootje van dertieneneenhalve meter. Met sommige bemanningsleden valt al dagen geen gesprek meer te voeren, andere liggen levenloos gestapeld in hun kooien. Een drijvend mortuarium. Terwijl ze wachten op het moment dat het roer eronderuit valt, het schip vol water loopt en ze naar de diepte zinken, vragen ze zich af hoe het zover kon komen. Een waargebeurd verhaal over hoe mensen omgaan met een onvoorziene, ontwrichtende situatie. De een bevriest, de ander vecht, maar als het er werkelijk om gaat, moeten ze allemaal constateren dat ze niet de persoon waren die ze dachten te zijn.
6) Natuurbescherming als hartstocht – Frank Saris – Victor Westhoff (1916-2001) – ISVW
Victor Westhoff was een Nederlands bioloog en natuurbeschermer. Als geen ander bracht hij na de oorlog een doorbraak teweeg in het denken over natuurbescherming en natuurbeheer. Hij was pionier en koploper in uiteenlopende vakgebieden als plantensociologie, vegetatiekunde en natuurbehoud en schreef invloedrijke boeken over planten in het Nederlandse landschap. Als autoriteit op het terrein van de natuurbescherming zijn de denkbeelden van Westhoff over het ingrijpen van de mens in zijn omgeving nog steeds van groot belang. Het voortbestaan van onze natuur ging Westhoff na aan het hart, niet alleen omdat zij een eigen recht op leven heeft maar ook omdat zij de hoogste en meest directe bron van schoonheid vormt. Hij schreef hierover vele bloemrijke gedichten. Een uniek mens van wie tot op heden nog geen biografie was verschenen. Die omissie vult ‘Natuurbescherming als hartstocht’ op.