23-11-2015

AFSETTERS EN MEESTER-AFSETTERS

 

Het kijk- en leesalbum dat ik aan u voorleg is een lust voor het oog, een streling voor het gemoed, een must read, een must see, een boost voor de kennis, een verrijking voor de geest, een el dorado, een scala. Het gaat om het 176 grote bladzijden tellende, uitbundig doch relevant geïllustreerde, Afsetters en meester-afsetters van kunsthistorica Truusje Goedings en van uitgeverij Vantilt. Met op de omlag de ondertitel ‘De kunst van het kleuren 1480-1720’ en met op het titelblad een motto uit 1703 van de historicus H. Wetstein. Die zinspreuk of uitdrukking gaat als: ‘D’ eene bemindt zulk een soort van geleerdheidt, d’ander eene andere, en dus worden dezelve altemael doorsnuffelt en geoeffent. Elk behaegt ondertusschen die geene ’t meest, die met zyn sin best overeenkomt, en dese kan men noyt beter leeren kennen dan uit de boeken.’ Het verheffende en het verhevene van het bij u mogen introduceren van werken - die er echt toedoen -  is voor mij hierin gelegen dat ik mag ‘doorsnuffelen’ en ‘oeffenen’ in non-fictieve werken. De voorwaarden die ik hierbij stel liggen voor de hand. De publicaties dienen in goede taal vervat te zijn, de thema’s ervan moeten aansprekend zijn en de vorm waarin ze gegoten zijn voldoen aan een hoog standaard. Ik haast mij te zeggen dat Afsetters en meester-afsetters geheel aan deze eisen voldoen. Eigenlijk spreekt dat voor zich want de uitgeverij Vantilt uit Nijmegen, met o.a. neerlandica Judith Bosch van promotie en pr als link voor u en mij, weet waar Abraham de mosterd haalt als het om ‘door ‘snuffelen’ en ‘oeffenen’ gaat.

Net als u wellicht vond ik de titel van dit album wat cryptisch klinken en derhalve haast mij die uit de doeken te doen. Kleur werd op grafiek en tekeningen in de periode 1480-1720 gebruikt om voorstellingen aantrekkelijker te maken en te verduidelijken. Zo werd een sobere, functionele inkleuring toegepast in de cartografie om het kaartbeeld te verduidelijken en was het onmisbaar bij vergelijkend natuuronderzoek. In het domein van de tapijten waren in de late Middeleeuwen zogenaamde afzetters werkzaam die ter bescherming geweven tapijten afzette met een rand.
Dezelfde betekenis was gangbaar in de cartografie, wanneer op kaarten de grenzen van gebieden met een randje kleur werden afgezet. De afzetter zorgde door het aanbrengen van gekleurde grenzen voor een verhelderen contrast op de kaart. Deze functionele en eenvoudige inkleuring deed het kaartbeeld oplichten, De afzetter was dus een ‘oplichter’ in de letterlijke zin van het woord. De negatieve connotatie kwam later toen sommige afzetters de voorkeur gaven aan het schilderen van taferelen in plaats van weven. Was een afzetter een geschoold en nauwgezet vakman, maar ook een bekwaam colorist dan was hij een meester-afzetter.

Vorige week had ik het met u over De Bosatlas van Amsterdam en hanteerde dezelfde epitheta als voor Afsetters en meester-afsetters. Om het nu en toen met elkaar te vergelijken maken wij de volgende keer een excursie door beide werken. Wij zullen dan in de ban geraken van zucht en  drang van cartografen die zo duidelijk en effectief mogelijk bij hun kijkers en lezers over willen komen. Als intro en hommage aan de twee albums geef ik integraal de entree van het hoofdstuk ‘Atlassen in kleur’ van Truusje Goedings. Maar vooraf de tekst op de omslag.
‘Totdat halverwege de negentiende eeuw door technische ontwikkelingen de meerkleurendruk mogelijk werd, werden prenten en kaarten met de hand ingekleurd door verfijnde ambachtslieden, 'const- en caertafsetters' genoemd. De kunst van het kleuren toont hun meesterlijke vakmanschap aan de hand van karakteristieke en fraaie voorbeelden. Dankzij de toevoeging van kleur konden geïllustreerde boeken en atlassen de allure krijgen van pronkstukken. Al in de eerste gedrukte boeken uit de late vijftiende eeuw waren anonieme kleurders aan het werk. Het ambacht ontwikkelde zich tot een kunst in de inventieve natuurverbeeldingen van Maria Sybilla Merian (1647-1717) en het letterlijk schitterende werk van 'meester-afzetter' Dirk Jansz van Santen (1637-1708).’

Goedings met de intro van haar chapiter ‘Atlassen in kleur‘: ‘In de loop van de zeventiende eeuw groeide Amsterdam uit tot de belangrijkste producent van boeken, kaarten en prenten in Europa. Naar beeldmateriaal en vooral naar kaarten was veel vraag in de snelgroeiende handelsstad aan het IJ. Vakmensen uit binnen- en buitenland zochten emplooi in de eveneens uitdijende grafische nijverheid, waar drukwerk in alle soorten, maten en hoeveelheden vervaardigd kon worden. Decoratie en inkleuring stonden in hoog aanzien en concurrerende uitgevers deden alle moeite elkaar te overtroeven. De firma Blaeu speelde een toonaangevende rol met haar monumentale atlasreeksen. De productie van atlassen bereikte kort na het midden van de eeuw een hoogtepunt. Fraai gebonden en met rijkversierde en ingekleurde kaarten werden ze vanuit Amsterdam over de hele wereld verspreid. Mogelijk als gevolg van de kwantiteit en de grote formaten werd de stijl van inkleuren geleidelijk lichter van toon en toepassing. Rond 1640 is die verschuiving voor het eerst te merken in de atlassen van Willem Jansz Blaeu (1571-1638), de grondlegger van het bedrijf. Van meet af had hij zorg gedragen voor het inkleuren van zijn uitgaven, wanneer zijn klanten dat wensten. Alleen grensafscheidingen werden afgezet en de sierlijke, vrij kleine cartouches en legenda werden min of meer vol ingekleurd. Soms zijn ook grote letters in de kaart van kleur voorzien. De titelprenten werden voller afgezet en met goud gehoogd. Willems zoon en opvolger Joan Blaeu (1596-1673) werd nog belangrijker als werkgever voor afzetters. De inkleuring van zijn ‘Atlas Maior’ werd in de tweede helft van de zeventiende eeuw een standaard voor het afzetten van cartografie. Blaeu was zich bewust van het belang van visuele prikkels, ‘ter elucidatie en ornement’ van de uitvoerige teksten in zijn atlassen. Zijn kaartbladen werden nooit louter functioneel vormgegeven, er werd ruimte gelaten voor het graveren van royale en rijkversierde cartouches, wapenschilden, sierranden met afbeeldingen en verspreide kleinere figuren. Blaeu wilde dat zijn kaarten een lust voor het oog waren. Zijn inkleuring was dan ook niet het werk van ‘meestal vrouwen en kinderen’, zoals recent nog werd geschreven. Kleur was geen bijzaak.

Klanten die bereid waren vele honderden guldens – meer dan een gemiddeld jaarloon – te betalen voor zijn atlassen moesten waar krijgen voor hun geld. Blaeu kon zich niet veroorloven dat een slechte en onprofessionele inkleuring afbreuk deed aan de kwaliteit van zijn fonds. Kleur was voor hem een bewust middel om zijn kaarten te verduidelijken en het decoratieve effect van zijn producten te versterken. Blaeu gaf in 1662 de elfdelige ‘Atlas Maior’ uit op groot of gewoon (of ‘klein’) atlasformaat. In de jaren daarop volgden een Franse (1663), Nederlandse (1665), Duitse (1667) en een onvoltooide Spaanse editie. Al deze atlassen bevatten omtrent zeshonderd dubbelfolio-kaarten, negen tot twaalf titelprenten en drie- tot vierduizend pagina’s tekst waarin nog talrijke prenten waren geplaatst. Het was een atlas die in geen enkele bibliotheek mocht ontbreken. Blaeu bood zijn atlassen wit aan of met een uitgeversinkleuring, gebonden in de befaamde, solide uitgeversbanden van verguld wit perkament met groene linten en gouden sneden, de zogenaamde Nederlandse ribben- of atlasbanden. Ongekleurd en gebonden was de ‘Atlas Maior’ omstreeks 1670 verkrijgbaar voor ƒ 330,–, afgezet en gebonden voor ƒ 430,–. Vergelijking van contemporain afgezette atlassen maakt duidelijk dat Blaeu ze leverde in drie soorten inkleuring met oplopende bewerkelijkheid. Deze inkleuring had in alle drie gevallen een opmerkelijk luxe karakter, omdat de titelprenten van alle delen steeds vol werden afgezet en rijk met goud werden gehoogd. Ook werd in alle drie versies het tekstdeel gelijk behandeld. De illustraties binnen de tekst werden afgezet, maar niet de sierinitialen, grote opschriften, vignetten en drukkersranden. De verschillen tussen de drie vormen van inkleuring zijn vooral op de kaarten te vinden. Bij de meest eenvoudige benadering werden de grensafscheidingen met kleurenlijnen afgezet. Sommige gebiedsbenamingen in kapitalen werden ingekleurd. Cartouches en legenda werden consequent vol en pigmentrijk afgezet, doorgaans heel nauwgezet. Deze eenvoudige inkleuring was eigenlijk al royaal, te meer omdat ze werd toegepast op zeshonderd kaarten. Ze is vooral te vinden in de atlassen op minder groot formaat. Alleen al deze minst bewerkelijke inkleuring maakt Blaeus faam als boekverzorger begrijpelijk. Een iets luxere inkleuring paste Blaeu toe in zijn atlassen op groot formaat en in present- of opdrachtexemplaren. In deze benadering konden de gebiedsdelen vol worden ingekleurd en de details van bossen, bergen en dergelijke in kleur worden aangegeven. In dat priegelwerk was niet iedere afzetter even bedreven. De derde manier was Blaeus super-de-luxe inkleuring, met op alle kaarten goud en zilver voor de belettering en de versieringen zoals cartouches, legenda en wapenschilden. Deze meest luxueuze benadering werd gereserveerd voor present- of opdrachtexemplaren voor zeer hooggeplaatste personen. Voor hen werd soms een speciaal gedrukt en donkerrood, -blauw of purper geverfd opdrachtblad ingevoegd, met de tekst in gouden letters. In alle drie benaderingen was de inkleuring nauwgezet, kleurrijk in de cartouches, maar ook geroutineerd. Vooral langs de begrenzingen is een snelle penseelvoering zichtbaar. Blaeu vroeg van zijn kleurders zorgvuldigheid en aandacht, maar de vaart moest erin blijven. Meer dan eens gebruikte een verzamelaar een ‘Atlas Maior’ van Blaeu als basis voor een uitbreiding met prenten, kaarten en tekeningen tot een nieuw, uniform gebonden geheel. Ook konden stedenboeken worden toegevoegd, hemel- en zee-atlassen en kaarten van andere uitgevers.

Dergelijke verzamelatlassen werden door meesterafzetters wel in hun geheel onder handen genomen, zoals de Atlas Blaeu-Van der Hem. In deze periode, vanaf ca. 1665, bereikte de inkleuring in Nederland haar grootste bloei. Naast atlassen werden talrijke geïllustreerde Bijbels, emblematabundels, prentalbums, topografische werken, boeken over flora en fauna en reisverslagen afgezet. Onze buren over de oostergrens hebben het over ‘eine Augenweide, wanneer zij verrukt zijn over een schoon aanblik. Ons Afsetters en meester-afsetters is zo’n lust voor het oog. Alleen de afbeelding op de omslag is dat al in optima forma: Lodewijk XIV tijdens een ruiterfeest in 1662. Al kijkende in het album geraakte ik in de ban van het artistieke vermogen van onze voorouders!

HET BOEK EN HET BADWATER

 

Een bij wijlen hilarisch, een steeds onderhoudend, een immer toegankelijk, een steevast up to date boek heb ik voor u, dat wij moeten koesteren omdat het een hommage is aan zichzelf is. Het gaat om het 166 bladzijden tellende, relevant geïllustreerde Het boek en het badwater van hoogleraar Boekwetenschap Lisa Kuitert en van Amsterdam University Press  met de ondertitel ‘De betekenis van papieren boeken’.
Het thema van het boek van de week sprak mij meteen aan en ik zeg u waarom. Al de jaren dat ik boeken tot mij mag nemen schenk het in handen nemen van een boek mij niet alleen fysiek maar ook en vooral psychisch genot. Sinds ik bijvoorbeeld de werken van good old W.G, van de Hulst niet alleen naar de geest maar ook met het lichaam kon vatten, schenken papieren boeken mij de sensatie van het lezen. Sinds ik In de Soete SuikerbolPeerke en z’n kameradenJaap Holm en z’n vrinden en Ouwe Bram tot mij genomen heb, ben ik in de ban van een gedroomde wereld in woorden. Vrienden van mij houden van tijd tot tijd een pleidooi voor het e-boek. Ik ga het digitale gedoe echter gedreven uit de weg, temeer als ik zie hoe de kleinkinderen Fien, Daaf en Guus het heerlijk vinden om lekker in een boek te liggen lezen. Mijn echtgenote en ik koesteren op de iPhone een reeks van foto’s met daarop de drie kids die in de handen een boek koesteren. Zij vinden het klaarblijkelijk fijn via een boek het domein van de fictie te betreden.

Decennia lang dreef ik ook weg in een gecreëerde wereld in woorden. Tijdens mijn opleiding en mijn leraarschap. Ik heb u nog niet zo lang geleden hier gezegd dat het genre van de non-fictie mij steeds meer bekoort. Zo introduceerde ik u heel recent werken als Het beste van AtlasDe thigmofielDe BeethovenstraatDansen om te overleven en Duitsland en steeds kon ik melden dat de werkelijkheid op heterdaad betrapt was. Ik stelde wel twee eisen: het thema moest er toe doe en het gezegde diende in mooie taal, beter: literaire taal vervat te zijn. In Het boek en het badwater zegt Kuitert tot mijn genoegen dat non-fictie in opmars is. Ik wil met uw goedvinden de volgende keer een excursie maken door haar boek. Nu reik ik u de tekst van de hardcover op de site aan en ook integraal het artikel in ‘de Volkskrant’ van 24 oktober met de titel ‘Lessen van Lisa’. Wilma de Rek destilleerde negen lessen uit Het boek en het badwater en legde die aan Lisa Kuitert voor. Vooral de antwoorden op vraag 3 en die van 8 vielen bij mij in een gespreid bed want een papieren boek uit het genre van de non-fictie is daar het parool!

De site: ‘Een hartstochtelijk pleidooi voor het papieren boek. Een ideaal cadeau voor iedereen die het papieren boek een warm hart toedraagt. Al jaren rommelt het op de Nederlandse boekenmarkt. Grote boekhandelsketens zien zich gedwongen om fors te saneren en menig boekhandelaar gooit de handdoek in de ring. Niet alleen de financiële crisis is de reden voor de teloorgang van de boekhandel. We lezen minder en kopen minder boeken. En voor degenen die dat wel doen, is online bestellen en zeker het (illegaal) downloaden van e-books natuurlijk veel gemakkelijker. Wat willen we nog met papieren boeken? Het digitale boek biedt immers zoveel voordelen. Maar inmiddels is er ook aardig wat onderzoek beschikbaar over de nadelen van e-books en kunnen we het papieren boek de plaats geven die het toekomt. Lisa Kuitert bespreekt de stand van zaken, en geeft met veel voorbeelden en saillante details uit heden en verleden de verstokte boekenliefhebber de wapens in handen om zich door deze discussie heen te slaan. Een ideaal cadeau voor iedereen die het papieren boek een warm hart toedraagt.’
Wilma de Rek:

1. Kinderen lezen meer dan volwassenen
‘Aan het begin van de basisschool leest 68 procent van de kinderen in de vrije tijd vrijwel dagelijks in een boek, bij volwassenen is dat één op de zeven. Overigens zijn van alle Europese kinderen de Nederlandse ná die uit Kroatië het meest negatief over lezen. Wat ook wel zorgwekkend is, is dat het leesniveau van kinderen de laatste tien jaar achteruit is gegaan – bij Kluitman moesten de AVI-leesboekjes eenvoudiger worden gemaakt, kinderen snappen anders veel woorden niet.’

2. Volwassenen lezen steeds meer, en tegelijk steeds minder.
‘We leven in een schriftcultuur, dat is heel opvallend: we zijn via de computer en smartphone ontzettend veel met tekst bezig. Ook mensen die vroeger nooit schreven, doen dat nu wel: e-mail, tweets, apps, facebook. Dat is mooi. Tegelijk worden we steeds minder geletterd. In 1995 lazen Nederlanders gemiddeld 2,4 uur per week in een boek, nu 1,3 uur. Ik denk dat veel jongeren  niet meer in staat zijn een compleet boek te lezen.’

3. De status van het papieren boek neemt toe.
‘Ja dat klinkt misschien tegenstrijdig. Maar ik denk dat juist omdat we in de schriftcultuur leven en zo veel informatie op internet kunnen vinden, we inmiddels ook wel weten dat internet niet altijd even betrouwbaar is. Waardoor het papieren boek dus in aanzien stijgt. Hier, ‘de Volkskrant’ van afgelopen zaterdag: ‘Weerman op non-actief vanwege boek.’ Dat gaat over een Franse weerman die een klimaatsceptisch boek heeft gepubliceerd. Ik ben benieuwd of hij ook was geschorst als hij zijn mening alleen op internet had gezet. Mensen hebben het idee: zodra iets in een boek staat, is het voor de eeuwigheid, is het beklonken. Ik maak me zorgen om de heersende idee dat papieren boeken passé zijn, want als er geen papieren boeken meer gedrukt worden, houdt het hele boekengedoe gewoon op. Ik geloof niet dat mensen spontaan een e-book gaan kopen als ze niet eerst een papieren boek hebben gezien. Zonder de papieren evenknie is er geen toekomst voor het boek.’

4. Bekende Nederlanders schrijven vaker boeken dan vroeger.
‘Dat is iets van de laatste tien, vijftien jaar. Neem actrice Isa Hoes: als die boek schrijft over de zelfmoord van haar man, weet je zeker dat het gaat verkopen. Dat heeft ook weer te maken met die enorme hoeveelheid boeken die verschijnen: mensen zien door de bomen het bos niet meer, en dan helpt een naam die mensen herkennen enorm. Een verhaal van een anoniem iemand over een man die zelfmoord heeft gepleegd, waarom zou je die aanschaffen?’

5. De trend van de ‘bestsellerittis’ (waarbij van een paar boeken enorme aantallen werden verkocht en van de rest heel weinig) is tot stand gekomen.
‘Deze week presenteerde het Centraal Boekhuis zijn nieuwste infographic, waarin staat wat er wordt geleverd aan de boekhandels: het is dé graadmeter voor hoe het met de boekenverkoop gaat. Daarin staat dat de laatste twee jaar die bestselleritis tot staan is gebracht. Aanvankelijk was het zo dat de bulk van de boekverkoop in de top honderd zat, met een grote piek in de toptien. Daarbuiten ging het om heel geringe oplagen. Sinds 2014 is dat niet meer zo, we  kopen gevarieerder. Maar als er een knallende bestseller komt, zoals Fifty Shades of Grey of Harry Potter veranderen die cijfers vermoedelijk meteen weer. Eén zo’n titel kan het verschil maken, omdat het in de boekenverkoop tegenwoordig echt om kleine aantallen gaat. Ik denk dat uitgevers nu al heel blij zijn als ze van een boek vijfduizend exemplaren verkopen.’

6. Er kunnen nooit te veel boeken zijn.
‘Mijn drijfveer om elke keer weer een nieuw boek te kopen, is dat ik hoop dat dit boek alle voorgaande boeken overtreft. Eens in de zoveel tijd heb je zo’n boek, en daar kun je dan toch weer jaren op teren.’ 

7. Nieuwe uitgevers moeten er niet van uitgaan dat ze iets aan boeken kunnen verdienen.
‘Iedereen die nu een uitgeverij begint moet vooral niet alleen digitale maar ook papieren boeken uitgeven. Omdat hij dan meer moet investeren, en dat is goed: hoe meer een uitgever investeert hoe beter hij zijn best gaat doen en hoe meer aandacht hij dus aan een boek schenkt. Maar hij moet niet denken dat hij er goed aan kan verdienen. Als je daar wel van uitgaat, ga je rare boeken uitgeven en word je zenuwachtig als het niet lukt. Ik denk dat er met goeie boeken niet per se geld te verdienen is. Doe het voor de lol, en als je er toch iets aan verdient, is dat mooi meegenomen.’

8. Non-fictie wint van fictie.
’43 procent van alle verkochte boeken is nu non-fictie, 37 procent fictie, de rest zijn kinderboeken. De verkoop van fictie loopt terug. Romans worden minder vaak bewaard dan non-fictieboeken, vaker geleend in de bibliotheek, ook vaker illegaal gedownload of gekocht als e-boek. Voor een verzonnen verhaal hebben mensen kennelijk minder geld over.’

9. Lezende mannen zij beter in bed.
‘Dat heb ik uit een onderzoekje van uitgeverij Penguin: die ging in 2004 vrouwen enquêteren en vroeg ondermeer wat ze aantrekkelijk vonden in een man. Bijna 80 procent van de vrouwen vonden mannen aantrekkelijker als ze lazen – vrouwen bleken lezen trouwens een plezieriger tijdverdrijf te vinden dan seks, bleek uit een onderzoek van ‘Opzij’. De aantrekkelijkheid van lezende mannen nam af als wat ze lazen porno of horror was. Je wordt empathischer van het lezen van romans, daar zal het mee te maken hebben.’

KORTE VERHALEN ALS GESCHENK VAN DE BIEB

 

Op de voorkant van omslag van mijn editie staat het allemaal:Nederland leest de mooiste Korte Verhalen, editie Zuid-Holland, cadeau van uw bibliotheek, gekozen door A.L. Snijders’. De achterkant vermeldt:  ‘A.L. Snijders is de meester van het ZKV, het Zeer Korte Verhaal. Voor dit boek koos hij veertig verhalen naar eigen smaak. Nederlands en Vlaams, van kort tot zeer kort.
Het is een juichend veldboeket geworden bij de tiende editie van Nederland Leest. Na negen romans stelt de bibliotheek deze novembermaand het genre van het kort verhaal centraal. Met voor elke provincie een eigen editie. Want aan Snijders’ keuze gaan vier Zuid-Hollandse verhalen vooraf. Nederland Leest: van harte!’ Op de kaft van de twaalf provinciale edities van Korte Verhalen prijken attributen, beter: alledaagse dingen, prullaria, objecten, items die representatief zijn voor het verspreidingsgebied ervan. Zo staat op die van Zuid-Holland scherven Delfts Blauw, op die van Noord-Holland tulpen, op die van Zeeland een oester en op die van Gelderland appels. De vraag is nu welke lading deze iconen dekken.

Een zeer kort verhaal, een zkv, is doorgaans hoogstens een bladzijde groot, een kort verhaal zit qua inhoud tussen een anekdote en een novelle in en varieert in aantal bladzijden. Een paar maanden terug introduceerde ik bij de negende bundel zkv’s van Snijder en AFdH Uitgevers ‘De libelleman’ en wij vonden elkaar door te zeggen dat naar vorm en naar inhoud die epistels bij ons in een gespreid bed vielen. Ik heb het bruine vermoeden dat dit ook het geval is met de 220 bladzijden tellende uitgave die bij uw plaatselijke bibliotheek voor niemendal op te halen is. Ik heb vervolgens aan u een voorstel: wilt u uit Korte Verhalen de 44 prozastukken lezen en mij doorgeven welke drie uw voorkeur hebben. Voor de goede orde: de eerste vier korte verhalen zijn aangedragen door medewerkers van openbare bibliotheken in Zuid-Holland. Zij wipten hun kwartet uit ‘Alle verhalen’, ‘Oude & nieuwe Leidsche. Verhalen van een stad’, ‘Sluitingstijd’ en ‘Het vrome volk’ van resp. Jan Wolkers, Abdelkader Benali, Christiaan Weijts en Maarten ’t Hart.

Een paar weken terug nam ik met u door Het boek en het badwater van Lisa Kuitert, waarin de hoogleraar het belang van het papieren boek onderstreept. Wij kunnen ons hart ophalen met het zwart op wit van de bieb!
De entree met: Gesponnen suiker - Jan Wolkers, De kooi - Abdelkader Benali, Weary & Worn - Christiaan Weijts, Hoofdschedelplaats - Maarten ’t Hart.

De keuze van Snijders: Bovenwereld - Tommy Wieringa, Vae Victs -  Nescio, Zomer - Ernest van der Kwast,  Melk. Mas de la Griffe - Matthijs Deen, Een kamer voor mezelf - Joost de Vries, De middeleeuwen van vroeger en van nu – Louis Paul Boon, Ezels - Sanneke van Hassel, Bloempluis - Lydia Rood, Het lelijkste schilderij ter wereld - Joubert Pignon, Scheer een zwerver - Rob van Essen, ‘t Getal van het Beest – Nescio, Opium en het einde van de winter - Johnny van Doorn, Een Korte Weg Tot Succes - Jules Deelder, Agenda - Ischa Meijer, Tocht - Leen Raats, Waterlelies en sterren - Gied Jaspars, Wanda - Lota Bernlef, Iemand die het meent - Maartje Wortel, Naar de kelder - L.H. Wiener, Nieuwe paus - Bernard Christiansen,  Het kersteest der vissers -  Joop Waasdorp, Koninginnedag - Jan Arends, Het dal der plichten – Nescio, Een koppel spreeuwen - J.W. Holsbergen, Na de film - Hugo Claus, Gedroogde plasbloem -  A.H.J. Dautzenberg, Nipper 57 - Hans Vervoort, ZKV - A.H.J. Dautzenberg, Poen - Heere Heeresma,  Schrijver - Heere Heeresma, De papegaai - Lode Baekelmans, Geschubd zenuwachtig pootje - Maud Vanhauwaert, Dat we het misschien weer konden vergeten - Maartje Wortel, Pleziertrein – Nescio,  De molen en Nescio - Gied Jaspars, Knoblewurst - David Pefko, Ik dacht dat Finland verzonnen was - Delphine Lecompte, Wat knaagt? - F. ten Harmsen van Beek , Het meisje van de garderobe - Rob van Essen.

JUDAS

 

Het geschiedde heus die zondagmorgen: in het tv-programma Buitenhof was te gast een wereldberoemde Israëlische schrijver die geweldig toegankelijke, indringende, verdiepende, horizonverleggende dingen zei over fanatici die voor kwaad, onrust en terreur in onze wereld zorgen. Het was de dag na het zwart van Parijs. Aan het woord was op uitnodiging Amos Os die zijn 394 bladzijden tellende roman Judas uitgegeven door De Bezige Bij van krachtige  en aansprekende kanttekeningen voorzag. Het bijzondere voor mij persoonlijk was dat een paar minuten na de uitzending zeg maar trouwe volgers mij belden en e-mailden met het verzoek in onze reguliere uitzending van het proza te doen proeven. Zij hadden met mij begrepen dat Amos Oz niet alleen zaken die er momenteel echt toe doen indirect en direct aan de orde stelt, maar die ook in literaire woorden, zinnen en structuur weet te vatten. Ik ben in zijn Judas inmiddels tot en met het zevende stuk gevorderd en met de entree ervan laat ik u de smaak te pakken krijgen. Judas heeft spanning: de drang om verder te lezen! Maar eerst geef ik u de tekst van De Bezige Bij op de wikkel van de harde cover, opdat u enigszins de context kunt vatten. Als tweede intro pluk ik van wikipedia zijn biografie, hoewel velen van u de auteur al kennen via o.a. de werken die ik hier mocht introduceren als de non-fictieve werken ‘Zo beginnen verhalen’, ‘Hoe genees je een fanaticus’ en de fictieve ‘Een verhaal van liefde en duisternis’ en ‘Verzen van het leven en de dood’. Met dank aan de pr man Willem Goedhart die in no time een Judas opzond.

De wikkel: ‘In Judas keert Amos Oz terug naar de omgeving van zijn meest succesvolle en geliefde boeken: het Jeruzalem van halverwege de twintigste eeuw. Judas is een liefdesverhaal en een coming of age-roman, waarin Oz op openhartige en moedige wijze het thema verraad verweeft. Net als in Een verhaal van liefde en duisternis combineert Oz zijn persoonlijke visie op historie en heden van Israël met een meeslepende plot en een schitterende schrijfstijl.’ En Jeruzalem, de winter van 1959. Sjmoeël Asj besluit zijn studie (en zijn scriptie waarin hij zich vooral zou richten op de rol van de mysterieuze Judas) af te breken. In diezelfde tijd verlaat zijn vriendin hem en blijkt dat zijn ouders hem niet meer financieel kunnen ondersteunen. Sjmoeël heeft er genoeg van en wil Israël verlaten, maar dan ziet hij een advertentie die hem de mogelijkheid geeft om toch te blijven, ook al mag hij niemand vertellen waar hij is. Hij komt terecht in het huis van een oude man, Gersjom Wald. 's Avonds laat leest Sjmoeël hem voor; ze praten over het zionisme en het conflict tussen de joden en de Arabieren. Ze praten, kortom, over God en de wereld. In het huis van de oude man ontmoet Sjmoeël ook de ondoorgrondelijke Atalja Abarbanel. Direct is hij van zijn stuk gebracht door de schoonheid en ongenaakbaarheid van deze vrouw. Langzaam weet hij het geheim van de relatie tussen de oude man en Atalja te ontrafelen.’

De site: Amos Oz, geboren als Amos Klausner, (Jeruzalem, 4 mei 1939) is een prominent Israëlisch schrijver en publicist. Oz wordt vaak genoemd als een kanshebber voor een Nobelprijs voor de Literatuur. Hij won in 1998 de Israëlprijs voor literatuur. Zijn autobiografische roman Een verhaal van liefde en duisternis uit 2002 werd in 2015 verfilmd. De regie is in handen van de bekende actrice Natalie Portman die ook de hoofdrol vertolkt. Het verhaal handelt over de jeugd van Oz in de begindagen van de staat Israël en de relatie tot zijn moeder. Volgens zijn Engelstalige uitgever Bertelsmann is zijn boek Mijn Michael een van de honderd meest verkochte boeken in de 20e eeuw. Vrijwel al zijn boeken zijn in het Nederlands vertaald.

Van 1987 tot 2005 was hij hoogleraar Hebreeuwse literatuur aan de Ben-Gurion Universiteit van de Negev in Beër Sjeva. Dit instituut beheert ook een speciaal archief met zijn handschriften en brieven. Sinds 1967 is hij een prominente voorvechter van een twee-statenoplossing  voor het Israëlisch-Palestijns conflict. In 2005 ontving hij in Frankfurt de prestigieuze Goethe-prijs, een driejaarlijkse prijs voor uitmuntendheid in de literatuur. In mei 2008 werd hij doctor honoris causa van de Universiteit Antwerpen.’ 

Stuk 7: ‘Soms gebeurt het dat de loop van het leven vertraagd wordt, hapert als het water uit de regenpijp dat een dun stroompje vormt in de aarde van de tuin. Die stroom wordt tegengehouden door een zandheuveltje, remt af, verzamelt zich even tot een plasje, aarzelt, tast rond om het zandheuveltje dat hem de weg verspert aan te vreten of het te ondermijnen. Vanwege het obstakel splitst het water zich soms in een paar dunne takjes. Of het geeft de moed op en zakt weg in de aarde van de tuin. Sjmoeël Asj, wiens ouders in één klap al hun geld hadden verloren, wiens onderzoek mislukt was, wiens studie aan de universiteit was afgebroken en wiens geliefde was getrouwd met haar vorige vriend, besloot daarom het werk te accepteren dat hem was aangeboden in het huis in de Rav Albazsteeg, inclusief kost en inwoning en inclusief een heel bescheiden maandsalaris: een paar uur per dag zou hij doorbrengen in het gezelschap van de invalide man en de rest van de tijd was hij vrij. En dan was ook Atalja er nog, die bijna tweemaal zo oud was als hij, en toch was hij elke keer een beetje teleurgesteld als ze de kamer verliet. Sjmoeël verbeeldde zich dat er een soort afstand of verschil was tussen haar woorden en haar stem. Ze sprak weinig woorden en soms waren ze sarcastisch, maar haar stem was warm.

Twee dagen later maakte hij zijn kamer in Tel Arza leeg en verhuisde naar het huis met de betegelde tuin eromheen, beschaduwd door een vijgenboom en wijnranken, het huis dat hem bij de eerste aanblik al had aangetrokken. In vijf kartonnen dozen en een oude plunjezak bracht hij zijn kleren, zijn boeken, zijn schrijfmachine, en ook de opgerolde affiches met de gestalten van de stervende gekruisigde in de armen van zijn moeder en de helden van de Cubaanse revolutie. Onder zijn arm droeg hij de grammofoon en in zijn hand de stapel grammofoonplaten. Ditmaal struikelde hij niet doordat het voetenbankje achter de voordeur omhoogkwam, maar stapte hij er in één keer overheen. Atalja Abarbanel legde hem duidelijk zijn verplichtingen en de regels van het huis uit. Ze liet hem de ijzeren wenteltrap zien die van de keuken naar zijn zolderkamer leidde. Staande, onder aan die wenteltrap, instrueerde ze Sjmoeël over zijn werk en de gang van zaken in de keuken en bij de was, haar hand rustte met gespreide vingers op haar heup, terwijl de andere hand even over zijn trui fladderde, om van zijn mouw een strootje of een dor blaadje te plukken dat in de wol was blijven steken. Ze koos haar woorden nauwkeurig, zakelijk, maar toch met een stem die hem deed denken aan een warme, donkere kamer:

‘Kijk, het zit zo. Wald is een nachtdier: hij slaapt altijd tot de middag, omdat hij ’s nachts wakker is en wakker blijft tot in de vroege ochtenduren. Elke avond van vijf tot tien of elf ga jij bij hem zitten om samen een gesprek te voeren in de boekenkamer. En daaruit bestaat zo’n beetje je hele functie. Iedere dag om halfvijf ga je erheen om petroleum bij te vullen en de kachel aan te steken. Je geeft de goudvissen in het aquarium te eten. Je hoeft niet speciaal je best te doen om gespreksonderwerpen te verzinnen; hij zal er wel voor zorgen dat jullie meer dan genoeg gespreksstof hebben. Al zul je er snel genoeg achter komen dat hij tot de mensen behoort die vooral praten omdat ze geen moment van stilte kunnen verdragen. En wees vooral niet bang om met hem in discussie te gaan, integendeel, hij leeft juist helemaal op als je het niet met hem eens bent. Als een oude hond die het nog steeds fijn vindt dat er af en toe een vreemde komt om hem een reden te geven zich boos te maken en te blaffen, heel soms zelfs om een beetje te bijten.

Al is het alleen maar om te spelen. Daarbij kunnen jullie allebei zoveel thee drinken als je maar wilt: kijk, hier staat de waterketel en hier het theeconcentraat en de suiker en hier een koektrommel. Elke avond om zeven uur warm je in de keuken de pap op die altijd op het elektrische verwarmingsplaatje op je staat te wachten, bedekt met aluminiumfolie, en zet je die voor hem neer. Meestal werkt hij zijn maaltijd snel en met smaak naar binnen, maar ook als hij er maar een beetje van proeft of helemaal weigert te eten, dring je niet aan. Vraag hem alleen aan het eind of je het blad al kunt meenemen en zet dan alles zoals het is op de keukentafel. Naar de wc kan hij zich op eigen kracht voortbewegen, op krukken. Om tien uur moet je hem er altijd aan herinneren dat hij zijn medicijnen inneemt. En om elf uur, of zelfs iets voor elven, laat je een volle thermosfles met warme thee voor hem achter op het bureau, en dan ben je vrij om te gaan. Nadat je afscheid van hem hebt genomen, ga je nog even naar de keuken en wast het bord en de beker af en zet je alles in het afdruiprek boven de gootsteen. ’s Nachts leest en schrijft hij meestal, maar bijna altijd verscheurt hij ’s ochtends alles wat hij ’s nachts geschreven heeft. Als hij alleen in de kamer is, praat hij soms graag in zichzelf. Hij dicteert zichzelf luidkeels of hij gaat zelfs met zichzelf in discussie. Of hij zit urenlang aan de telefoon met deze of gene van de paar oude vijanden die hij nog heeft. Als jij hem toevallig zijn stem hoort verheffen buiten je werkuren, sla er dan geen acht op. Heel soms gebeurt het dat hij ’s nachts luidkeels begint te huilen. Ga dan niet naar hem toe. Laat hem met rust.’
 

VROUW

 

Hoe onweerstaanbaar – volgens de wikkel op de hardcover  - de Noorse auteur van dit meer dan vuistdikke werk naar vorm en inhoud te werk gaat,  zal ik u zo via de entree ervan laten opklinken. Opdat u de smaak van deze autobiografische roman te pakken krijgt. Het gaat om het 1086 bladzijden tellende Vrouw van Karl Ove Knausgård en van uitgeverij De Geus met de ondertitel ‘Mijn strijd 6’ en met de vermelding dat Marianne Molenaar de vertaling voor ons deed. Voordat u in de ban geraakt van deze opnieuw literaire bestseller geef ik u integraal de tekst door van de site van bol com. Maar nu al: over een gul en gaaf geschenk voor de komende winteravonden gesproken!

‘De Mijn strijd-reeks is een ongekend literair project van zes boeken, waarin Karl Ove Knausgård onverholen over zichzelf en zijn familie schrijft. Zijn werk roept heftige reacties op, zowel bij pers en publiek als bij zijn naasten. Als nooit tevoren waardeert hij daarom zijn vrouw Linda, bij wie hij veel steun vindt. Maar juist zij, met haar bipolaire stoornis, lijdt sterk onder de gevolgen van zijn literaire ambities. Had hij dit ervoor over?
Knausgård schrijft op ontroerende wijze over identiteit, menselijkheid, literatuur, kunst, geschiedenis, en wijdt een essayistisch intermezzo aan Het Kwaad. Doordat hij telkens het verstand voorbijgaat, op zoek naar de emotie, laat zijn werk niemand onberoerd.’

Recensie van J. Hodenius: ‘ Vuistdik en weer met veel media-aandacht, controverse en verkoopsucces omgeven zesde en slotdeel van de ‘Mijn strijd’-reeks, de gefictionaliseerde egodocumentserie van de Noorse schrijver (Oslo, 1968). Dit deel heeft een evaluerend karakter, waarin schaamte, schuld en ambitie van de schrijver elkaar afwisselen in een herkenbare, vaker pijnlijk eerlijke maar altijd vlotte schrijfstijl, die het verhaal naast het verhoogde voyeuristische effect zo’n zuigende werking meegeven. Naast zorg voor gezin en schrijverschap beschrijft hij de onrust en het mediacircus rond de dreiging van oom Gunnar met een rechtszaak na publicatie van het eerste deel van de reeks, Vader. Daarna volgt een essayistisch middendeel, waarin hij zich bezig houdt met de relativering van de werkelijkheid door seriële beeldvorming en het verlangen naar het authentieke, absolute en sublieme en de rol van taal daarin (met onder meer uitgebreide analyses van de Weimar-republiek, met fenomenen als Hitler, Ernst Jünger, een staartje Breivik en gedichten van Celan). Op het einde komen op ontroerende wijze de moeilijkheden aan bod rond de bipolaire stoornis van zijn vrouw Linda.’

Knausgård begint zo: ‘Half september 2009 was ik op weg naar het zomerhuisje van Thomas en Marie tussen Höganes en Mölle, hij zou foto’s van me maken voor mijn volgende romans. Ik had een auto gehuurd, een zwarte Audi, en reed die ochtend met een intens gevoel van geluk over de vierbaanssnelweg. De lucht was helder en blauw, de zon scheen alsof het zomer was. Een eindje verderop links van me lag de Sont te schitteren, rechts strekten gele stoppelvelden en weilanden zich landinwaarts uit, onderbroken door hekken, door beken omzoomd met loofbomen, door plotselinge bosranden. Ik had het gevoel dat deze dag eigenlijk niet had mogen bestaan, hij was net een soort zomerse oase midden in het verwelkende herfstlandschap en daardoor, doordat dit eigenlijk niet hoorde, doordat de zon niet zo fel hoorde te schijnen, de lucht niet zo verzadigd van licht hoorde te zijn, mengde zich een gevoel van onrust in mijn vreugde, merkte ik, maar ik liet die gedachte rusten in de hoop dat ze vanzelf zou verdwijnen, zong in plaats daarvan mee met het refrein van ‘Cat People’, dat net door de luidsprekers klonk, en genoot van de aanblik van de stad die links van me opdook, van de havenkranen, de fabrieksschoorstenen, de magazijnen. Ik passeerde de rand van Landskrona zoals ik een paar minuten daarvoor Barsebäck was gepasseerd, met het karakteristieke en altijd weer even beangstigende silhouet van de kerncentrale in de verte.

De volgende stad was Helsingborg: het zomerhuisje waar ik naar op weg was, lag daar zo’n twintig kilometer vandaan. Ik was laat. Ik had eerst een hele tijd in de parkeergarage in die grote, koele auto gezeten, ik wist niet hoe ik hem moest starten en het was onmogelijk om terug te gaan naar het kantoor van het autoverhuurbedrijf om het te vragen, ik was bang dat ze me de wagen zouden weigeren als ik van een dergelijke onkunde blijk gaf, dus bestudeerde ik de handleiding, bladerde die van voren naar achteren door en weer terug, maar er stond niets in over het starten van de motor. Ik bekeek het dashboard, toen de sleutel, die geen sleutel was, maar gewoon een zwartplastic plaatje. Ik had het portier opengemaakt door daarop te drukken en overwoog nu of hij misschien op een soortgelijke manier gestart werd. Bij de stuurkolom was in elk geval nergens een contact te vinden. Maar dat daar, dan? Zat daar geen gleuf?

Ik stopte het zwarte plaatje erin en de auto startte. Het volgende half uur reed ik door het centrum van Malmö rond, op zoek naar de juiste weg de stad uit. Toen ik eindelijk de snelweg op reed, had ik al bijna een uur verdaan. Terwijl Landskrona achter de heuvel verdween, zocht ik op de tast naar mijn mobieltje op de bijrijdersstoel, vond het en koos het nummer van Geir A. Hij had me destijds met Thomas in contact gebracht, ze hadden elkaar in een boksclub ontmoet waar Thomas aan een fotoboek over boksen werkte terwijl Geir een proefschrift over hetzelfde onderwerp schreef. Ze vormden een ongelijk paar, om het zachtjes uit te drukken, maar hadden groot respect voor elkaar. ‘Hoi, kleine’, zei Geir. ‘Hoi’, zei ik. ‘Kun je iets voor me doen?’ ‘Uiteraard.’ ‘Kun je Thomas bellen om te zeggen dat ik een uurtje later kom?’ ‘Uiteraard. Ben je onderweg?’ ‘Ja.’ ‘Klinkt goed.’ ‘Het is fantastisch voor de verandering. Maar nu moet ik een vrachtwagen inhalen.’ ‘Nou en?’ ‘Dan kan ik niet tegelijkertijd bellen.’ ‘Iemand zou jouw vermogen tot multitasken eens moeten onderzoeken. Maar goed. Tot horens.’ Ik verbrak de verbinding, schakelde en reed langs de lange, witte vrachtwagen, die enigszins schommelde door de rijwind. Eerder die zomer waren we met het hele gezin naar Koster gereden en we hadden onderweg twee keer bijna een ongeluk gehad, één keer door aquaplaning, bij hoge snelheid, dat had echt slecht kunnen aflopen, de tweede keer was minder ernstig, maar wel schokkend: in een file vlak bij Göteborg wilde ik van rijbaan wisselen, zag de auto niet die eraan kwam en we botsten net niet tegen elkaar op omdat die ander zo snel wist te remmen. Het driftige getoeter dat erop volgde, sneed door mijn ziel. Daarna was ik het lekkere gevoel bij het rijden kwijt, ik was altijd een beetje bang, beslist niet verkeerd, maar toch, zelfs als ik een vrachtwagen moest inhalen, was ik van slag, ik moest mezelf ertoe dwingen en na een dergelijke rit hield ik altijd een paar dagen lang een angstig gevoel, net als na een avond veel drinken. Mijn ziel trok zich er niets van aan dat ik mijn rijbewijs had en dus bevoegd was om te rijden, die liep achter en leefde nog in de tijd waarin een van mijn heftigste en steeds terugkerende nachtmerries erop neerkwam dat ik in een auto stapte en wegreed zonder dat te kunnen. Vol angst voor de kronkelige Noorse wegen en met op de achtergrond de dreiging van de politie die elk moment kon opduiken, lag ik ergens te slapen, het kussen en het bovenste gedeelte van het dekbed nat van het zweet.

Ik verliet de snelweg en bereikte de smallere rijksweg naar Höganes. De warmte buiten was zichtbaar, door een soort verzadiging in het licht en de hemel, een soort versluiering, en door de zachte glitter die de zon overal overheen strooide. De wereld stond open, zo’n gevoel was het, en hij leek te beven. Tien minuten later reed ik het plein voor een supermarkt op, stopte en stapte uit. O, er hing een hunkering in de lucht. Die had het blauw van de zee, maar was niet warm zoals in de zomer, er school een vleugje koelte en rust in. Toen ik het plein overstak naar de supermarkt, waar de vlaggen er slap bij hingen, herinnerde het gevoel dat de lucht in me opriep me aan een snikhete zomerdag in een Italiaanse stad toen ik met mijn hand over een marmeren oppervlakte had gestreken, aan de subtiele, verrassende koelte ervan. Ik kocht een bakje frambozen voor Thomas en Marie en een pakje sigaretten en kauwgom voor mezelf, zette de frambozen op de bijrijdersstoel en begon aan de laatste etappe. Slechts honderd meter van de supermarkt vandaan liep een weg naar zee, hij was smal en omzoomd met de heggen van al die kleine witgeschilderde zomerhuisjes. Dat van Thomas en Marie lag helemaal aan het eind met in het westen de zee en in het oosten een grote, groene weide. Terwijl ik het portier achter me dichtsloeg, kwam Thomas op blote voeten door het gras aanlopen. Hij sloeg zijn arm om me heen, hij was een van de weinige mensen die dat kon doen zonder dat het een intimiderend gevoel gaf. Waarom wist ik niet. Misschien gewoon omdat hij vijftien jaar ouder was dan ik en hoewel we elkaar helemaal niet zo goed kenden, altijd sympathie voor me had getoond. ‘Hé, Karl Ove’, zei hij. ‘Lang geleden’, zei ik. ‘Wat een fantastische dag, zeg!’ We liepen over het gazon. De lucht was bladstil, de bomen stonden er bladstil bij, de zon hing boven zee en zond zijn brandende stralen over het landschap.’ Ik reikte u drie bladzijden van ‘Vrouw’ in de blijmoedige verwachting van een grage lezer dat u de meer dan duizend volgende bladzijden ook tot u wilt nemen. Over deze kolos komen wij met elkaar hier nog te spreken.

U bent in ieder geval getipt!