24-04-2017

EN HET SNEEUWDE IN ROME

 

Ik wil u prachtig proza intrekken door de ouverture van een roman aan te reiken. Net als ik bemint u ware literatuur niet alleen vanwege het verhaal dat verteld wordt maar ook vanwege de manier waarop het gebeuren in taal vervat is. De Tachtigers zeiden ooit dat vorm en inhoud een zijn en die slogan viert gelukkig nog altijd hoogtij. Ik toon dat zo via een citaat van iets meer dan drie bladzijden aan. Ik pluk daartoe voor u uit de 238 bladzijden tellende paperback En het sneeuwde in Rome van Stefan van Dierendonck en van uitgeverij Thomas Rap. Maar eerst dit. U weet van mij al jaar en dag dat ik heel graag literaire non-fictie tot mij neem. De werkelijkheid op heterdaad betrapt, daar gaat het dan om. Van Dierendonck zegt bij aanvang van zijn verhaal zelf: ‘Dit boek is een roman en staat daarmee los van de werkelijkheid. Voor zover er al banden zijn met de werkelijkheid is die werkelijkheid door de auteur naar zijn hand gezet en tot fictie gemaakt.’ Stefan suggereert met deze woorden dat zijn verhaal louter verzonnen is, dus een ware roman is. Toch schuurt zijn relaas langs de realiteit. Om dat aan te tonen pluk ik van Wikipedia.

‘Stefan Clemens Maria (Stefan) van Dierendonck (Budel, 1972) is een Nederlands schrijver en voormalig priester. Van Dierendonck groeide op in Budel. Als kind wist hij al dat hij priester wilde worden en hij werd daarom op zijn 8e misdienaar in de kerk van Budel. Na het vwo in Weert afgerond te hebben ging hij naar het Sint-Janscentrum in Den Bosch voor zijn priesteropleiding. In 1996 werd hij daar door bisschop Ter Schure tot priester gewijd. Na deze wijding was hij de jongste priester van Nederland; hij werd aangesteld als pastoor van de Sint-Jan-Evangelistkerk in Elshout. Hij vertrok 1999 op verzoek van bisschop Antoon Hurkmans  naar Rome voor een studie kerkgeschiedenis aan de universiteit Gregoriana. Later brak hij deze studie af na een geloofscrisis en een glutenallergie die zich ook deed gelden tijdens de Heilige Communie. In 2001 trad hij uit als priester. Hij keerde in 2002 terug naar Nederland, waar hij in Nijmegen ging wonen en daar een studie volgde over coeliakie en de Rooms-katholieke Kerk. Daarna ging hij als docent levensbeschouwing aan de slag op een middelbare school in Oss. In 2009 nam hij daar afscheid. In 2012 verscheen zijn roman En het regende brood, die deels gebaseerd is op zijn eigen ervaringen. Hij schreef het boek ook voor bisschop Hurkmans. In 2017 verscheen zijn tweede roman En het sneeuwde in Rome.

Als u nu weet dat de hoofdpersoon uit En het sneeuwde in Rome drager is van de naam Stefan die als priester in Rome arriveert om daar in de bekoring te geraken van de mooie Italiaanse Arianna en dientengevolge in een geloofscrisis belandt en uiteindelijk kiest voor de passie zonder God adieu te zeggen, arriveert u in de buurt van de zogenoemde fictie die aan het echte leven ontrukt is. Als u nu weet dat wij als gezin meerdere malen in Rome rondgedwaald hebben en onze ogen uitgekeken hebben, kunt u zich voorstellen dat het lezen van Van Dierendoncks story voor mij een feest van herkenning is. Onlangs mocht ik het met u hebben over verhalen die als locatie Berlijn, Londen en Wenen hebben en hoe blij waren wij met de schildering van de couleur locale. Rome komt in dit verhaal ook goed uit de verf. Het begin van het verhaal illustreert dat meteen. Als intro geef ik de tekst van de uitgever op de omslag. Over twee weken gaan wij hier de inhoud stipuleren, nu ligt het accent op de vorm.

De omslag: ‘Een zinderende roman van de auteur van En het regende brood. Een jonge priester vertrekt naar Rome voor een studieopdracht van zijn bisschop. Zijn mentor kijkt niet naar hem om en dus moet hij zelf zijn weg vinden in een stad vol verleidingen. Maar dan is daar zijn docente Italiaans. Zij leert hem een nieuwe taal en laat hem kennismaken met de muziek, de schoonheid, het leven. Er opent zich een wereld die tot dan toe voor hem verborgen is gebleven. En dan is niets meer zeker. Dan blijkt alles mogelijk. Deze onontkoombare liefdesgeschiedenis laat zich lezen als een moderne bildungsroman, een overdonderende zoektocht naar betekenis.’

Stefan van Dierendonck: ‘Een wandeling die ik overleefde. De stad had me niet opgeslokt, geen auto had me aangereden, geen bijrijder op de scooter had me de leren tas uit de handen gegrist, geen zakkenroller mijn portefeuille gelicht. Geen opwaaiend zomerjurkje had mijn ogen verleid, geen propper had me zijn restaurant of bar binnengelokt voor een pizza of Heineken vol gluten. Geen ‘carabiniero’ had me zelfs maar aangekeken. Wat een veilige stad. Alleen de deur voor me, een massieve poort, hoog genoeg om met paard-en-wagen naar binnen te rijden, deed mijn maag krimpen. Ik zocht een huisnummer ter oriëntatie en een naam bij de knop, een enkele aanwijzing dat ik goed zat, maar helaas. Ik stond er alleen voor. Na een kort schietgebedje, op hoop van welkom, belde ik aan. Gezoem van een elektromotor. Pas in de beschaduwde doorgang naar een binnenplaats hing mijn bevestiging: SANTA MARIA DELL’ANIMA. Pauselijk instituut, dat moest wel goed zijn.

Gebleekte reststukken van sarcofagen passeerde ik, inscripties vol mysterieus Latijn in kapitale letters, Korinthische bouwelementen, een enkele halve zuil. Chaotisch als graffiti. Pas daarna verschenen de groene planten, varens, aranci en platanen, een fontein met stromend water, een zonnescherm: een oase in de stad. Hier geen traliewerk met uiteinden als lansen, geen stenen schilden in gelid, geen façades als een falanx. Knipperend met de ogen stapte ik het licht in, keek moedig omhoog, en telde vijf, zes verdiepingen tot aan de dakrand. Ik hoorde de stad op een afstand nu, een kalm lichtbruin geruis. In plaats van een voortdurende stroom van klanken, knallen en kreten, waarschuwingen die misschien wel voor mij waren bedoeld en mij op mijn schrikachtige hoede hielden, hoorde ik gedempte tekens van leven, de bevestiging dat ik niet de laatste mens was op aarde. Niet de enige. Ik hoorde mijn naam en zag mijn aangewezen mentor uit het gebouw stappen, in het volle licht. Kleiner van stuk dan ik me herinnerde, wellicht ook wat minder gezond. Zijn gezicht had een asgrijze tint, maar bleef aristocratisch en aantrekkelijk. Een kwastje van de visagist en hij kon zo weer op televisie.
Met korte,snelle passen liep hij naar mij toe en hij gaf me een verrassend stevige hand. Blauwe ogen die me in een flits van top tot teen opnamen. ‘Ik heb op je gewacht,’ zei hij. ‘Ik ben toch niet te laat?’ antwoordde ik. ‘We hadden toch afgesproken rond een uur of vier?’ De Mentor lachte zijn dunne,slimme glimlach, een introverte lach waar geen tanden aan te pas kwamen. ‘Nee hoor, alles is goed, alles in orde. Ik ben blij dat je er bent.’ Als om mij gerust te stellen stapte hij dichterbij.‘Misschien is het wel de wil van God dat we elkaar hier opnieuw leren kennen. Een broeder in het geloof, uit hetzelfde bisdom nog wel. De stad is groot voor wie er alleen staat, en vol verleidingen.’ ‘Het is wat de Bisschop graag ziet,’ zei ik met een knikje. ‘Juist ja, dat mentoraat. Nou,stel je daar maar niet te veel van voor,’ lachte hij. ‘Wijsheid moet je van mij niet verwachten. Ik ben slechts een arme priester, zonder geloofsgemeenschap om te dienen. Ik vrees dat mijn talenten zich op een ander vlak bevinden dan het pastorale.’ ‘Zoals?’ ‘Het lokaliseren van de beste restaurants in Rome, om maar iets te noemen. Voor vanavond heb ik er eentje op het oog dat je zal verrukken. Als je tijd hebt tenminste. Maar eerst gaan we aperitieven.’ Hij leidde me door een ruimte die niet onderdeed voor een vijfsterrenhotel. Donker, goed geolied hardhout, hoogpolig tapijt, comfortabele fauteuils rondom een tafel vol tijdschriften, een receptie met een professioneel glimlachende dame van middelbare leeftijd. Een respectvolle groet in het Italiaans. Het licht was er gedempt en indirect, de geur in de lobby een complex samengaan van sigarenrook en haardvuur, een hint van vrouwelijk parfum en van bleek. Het gebouw had niets van een klooster.

Hij ging me voor naar de lift, een eenvoudige open kooi van smeedwerk uit een andere eeuw en hield hem gracieus open.‘Na u,’ lachte hij met een hoffelijke buiging. Ik speelde het spel mee alsof ik hetzelfde script had gelezen en gememoriseerd. ‘Mijn dank is groot.’ Ik had de indruk dat we de rubrieken van een of ander sociaal missaal naar de letter opvolgden, niet minder zorgvuldig dan tijdens een heilige mis. Het was een concelebratie, deze eerste ontmoeting, een geruststellende uitwisseling van woorden en gebaren, een beurtzang van wederzijdse toewijding. We leken vastberaden om vrienden te worden. We kwamen aan op de juiste verdieping, en even galant als daarvoor hield de Mentor de deur voor me open en ging me voor naar zijn eigen vertrekken. Lang niet iedereen liet hij zomaar toe, had hij me vertrouwelijk toegevoegd. Ik had er geen antwoord op gegeven, al had een vleierig woord op mijn lippen gelegen. De ruimte bleek eenvoudiger te zijn ingericht dan het gebouw had gesuggereerd, dan ik had verondersteld bij de bekende Nederlander. Zijn werkkamer dubbelde als slaapkamer, zijn bibliotheek bleef beperkt tot een enkele kast die hij er ongetwijfeld had aangetroffen toen hij er kwam wonen. Massief hout, witte muren, terracotta tegels op de vloer, geen tapijt. Onverwacht spartaans.
 

EN HET SNEEUWDE IN ROME

HET OOG VAN DE DICHTER

 

Een parel van een bundel heb ik voor u die een schitterende symbiose is van prent, proza en poëzie. Een naar vorm en inhoud pracht en praal van een boek die tintelt van taal en beeld, daar gaat het om. Ik leg voor u op de toonbank de 278 bladzijden tellende, doorlopend geïllustreerde hardcover Het oog van de dichter van Anton Korteweg en van uitgeverij Ons Erfdeel met de ondertitel ’25 schilderijengedichten belicht’. Deze drieluik van schilderijen, gedichten en verhalen is een lust voor het oog, een streling van het gemoed en een gave voor de geest. Het oog van de dichter is een loflied op - om het ouderwets te zeggen – op het hanteren van penseel en pen.
Ik wil u nu en een volgende keer kennis doen maken met deze bron van visueel en verbaal genot. Nu reik ik u de tekst op de omslag aan, opdat u de optie van de maker Korteweg kunt achterhalen en pluk ik uit de bundel een kwartet gedichten die vier schilderijen begeleiden. U zult het vergaan net als mij: na het tot u nemen van de poëtische vruchten gaat u bronnen met andere ogen, lees: betere zien. Als u Het oog van de dichter verorbert, kunnen wij hier een vruchtbare gedachtewisseling hebben. De vier schilderijen die dichters tot de pen op papier zetten leidden zijn: Pieter Bruegel – Jagers in de sneeuw, Pieter Bruegel – De val van Icarus, Rembrandt – Zelfportret als de apostel Paulus en Johannes Vermeer – Gezicht op Delft. Anna Enquist, Judith Herzberg, Ed Leeflang en Willem van Toorn ‘vertaalden’ de beelden zo. Maar eerst de tekst van de omslag:

‘Een uitvoerig geïllustreerd literair kunstboek, met essays van Anton Korteweg over gedichten die op schilderijen zijn geïnspireerd. Deze bloemlezing met vijfentwintig duetten van gedichten en schilderijen is een Musée imaginaire. De gedichten zijn de zaalteksten van de conservatoren. De lichtvoetige essays van Anton Korteweg vormen het commentaar van de eigenwijze directeur in de catalogus. Het oog van de dichter nodigt de lezer uit om, als een padvinder of rechercheur, een eigen denkbeeldig museum van favoriete schilderijgedichten in te richten. Met gedichten van o.a. Joost Zwagerman, Hugo Claus, Luuk Gruwez, Jan van Nijlen, Ingmar Heytze, Anna Enquist, Judith Herzberg, Ida Gerhardt, Eddy van Vliet, M. Vasalis, Roland Jooris en Charlotte Mutsaers. En schilderijen van o.a. Van Eyck, Bruegel, Rembrandt, Vermeer, Renoir, Gauguin, Khnopff, Raveel en Morandi.’

De vier gedichten in volgorde van opkomst Anna Enquist, Judith Herzberg, Ed Leeflang en Willem van Toorn.

1) Terugkeer van de jagers
De middag was een lichtgeworden paradijs. Het hoge
sneeuwland nam hem op. Er was geen tijd, geen
honger en het dal waar zijn moe huis moest staan
bestond niet meer. Geen schuld, geen spijt.

Wanneer de zon hem onverbiddelijk verlaat hervindt
de jager zich verstijfd en kwaad. Als voor een kind
wordt hem de tijd tot plaats, tot afstand die hij
wegtrapt. Om zijn schouders vlijt zich zwaar,

als de ontkende jaren, het gedode dier. Wurgend.
Zo opent zich het asgrauw dal waar mensen
die hij kent zwoegen met vuur en hout. Hij hoort
het stil gekras van schaatsen op de vijver. Haat

het huis waarin hij woont en veilig is. Vernederd
buigt hij voor seizoen en uur. De jager smijt
de schatten die hij meebracht in de gore sneeuw:
een zak vol dood, bevroren bloed, koud vuur.

2) De boer
Het ergste is als alles blijft zoals het is.
Ik wil en kan niet ingrijpen ik wil
naar huis, de koeien melken, eten
en vergeten wat ik zag. Het ergste is
dat dit tumult, als op een schilderij -
dat deze val, van wat?
van nacht nu bijna al
mij in één houding vat
mijn ploeg loopt vast
het blijft mij bij
ik schud het nooit meer af.
Het ergste is als zelfs vergaan
Al stilgeschilderd is.

3) Als Paulus
Wij kijken zonder hoop in wie dan ook,
de kin nadert de romp steeds meer.
Het naslagwerk in onze handen
leidt af, zij leggen het haast neer.

Ons voorhoofd fronst zich in het spottend licht,
wenkbrauwen kwamen van het vorsen
tenslotte tot hun hoogste standen.

In ons gezicht versteent de wang,
oogranden hebben zich verwijd;
het wil niet staan naar hoon
en niet naar stank, naar zelfverwijt.
En het weerstaat de aanvechting daartoe.

Nu zal het buiten weer zijn
dat voor buren iets betekent, maar
wij zijn alleen en onderweg is onze blik,
die zich heeft afgewend van wandel,
naar de spiegel toe.

4) Vermeer: Gezicht op Delft
Ik maak je hierin aanwezig.
Je schaduw kondigt je aan
om een hoek. Boodschappen gedaan
in achterstraatjes. Bevend

Raakt geschilderd zonlicht je aan
als je verschijnt op de kade.
Gehoede regenten staan
te wachten op dode schepen.

Ze kijken je na. Joffer. Zeker
laat ik er één bij je slapen
vannacht, als ik je in leven
houd, driehonderd jaar hiervandaan.

HET OOG VAN DE DICHTER

DE DAGERAAD

 

Een beauty van een boek heb ik voor u dat een grande dame nog eens in de bloemen zet. Een klinkend brok proza leg ik voor u neer dat de voorgeschiedenis verhaalt van een specimen uit haar oeuvre. Een parel uit haar schatkist daar gaat het om. Ik heb het over de 86 bladzijden tellende, door Sylvia Boer bevlogen en kleurrijk geïllustreerde hardcover De Dageraad van Annejet van der Zijl en uitgeverij Querido met de ondertitel ‘Waar het verhaal van Sonny Boy begon’. Te bedenken dat dit literaire kleinood voor vijftien euro op de schappen ligt. Tot de dag van gisteren prijsde ik mij gelukkig dat ik alle werken van de hand van Annejet van der Zijl tot mij genomen had met als machtig intermezzo de door de CRP in 2010 georganiseerde literaire avond waarop Van der Zijl een boeiend verhaal hield in de plaatselijke bieb. Van Annejet las ik JagtlustAnnaHet leven van Annie M.G. SchmidtSonny BoyBernhard. Een verborgen geschiedenisMoord in de BloedstraatGerard Heineken. De man, de stad en het bier en De Amerikaanse prinses. Tussen 1998 en 2015 zagen deze non-fictieve werken het licht. Dat in 2009 ook De Dageraad op Van der Zijls naam in het leven is geroepen was mij echter ontgaan, want toen ‘verstopt’ als publicatie in de luxe-editie Sonny Boy & De Dageraad. Nu is daar het solo-optreden van de plantage die onder de naam van De Dageraad in de 19de eeuw groeide en bloeide. Ik wil met u volgende week de oversteek maken naar de Surinaamse plantage. Als gage geef ik u mee de tekst van Querido op de wikkel en het door Liliane Waanders  in 2014 onder het kopje ‘Slavernijverleden: De oma van Waldemar Nods was een slavin en heette Mimie’ op de site Hanna gezegde.

De wikkel: ‘‘Het begon allemaal bij de zee, waar het wit van de katoenpluizen helder afstak tegen het blauw van de oceaan en de zwarte armen die ze plukten. Hier werd in 1836 een meisje geboren.’ Zo begint De Dageraad, het verhaal van zomaar een plantage in Suriname. Het is ook het verhaal van de voorouders van Waldemar Nods, de hoofdpersoon van de bestseller Sonny Boy. Het verhaal van deze plantage kan gelezen worden als een treurig hoofdstuk in de Surinaamse geschiedenis, omdat het tijdens de slaventijd speelt. Maar het kan ook gezien worden als een optimistisch verhaal: het toont hoe mensen, van allerlei standen en rassen afkomstig uit alle windstreken, zich uiteindelijk gezamenlijk gingen inzetten voor het behoud van hun kleine leefgemeenschap aan de oceaan.’

De site: ‘Waldemar Nods. Over hem wilde Annejet van der Zijl een boek schrijven. Ze kon het zich veroorloven na het succes van Anna: het leven van Annie M.G. Schmidt. En net als altijd ging ze grondig te werk. Ze reisde naar Suriname om daar de familiegeschiedenis van Waldemar Nods – die de bijnaam ‘Sonny Boy’ kreeg – uit te zoeken. Maar uiteindelijk paste die voorgeschiedenis niet in Sonny Boy. Onder de titel De dageraad verscheen het verhaal later alsnog. En toen er een zoveelste druk van Sonny Boy te vieren was, werd het ook in die jubileumuitgave opgenomen. De dageraad gaat over het reilen en zeilen op de plantage met die naam aan de Motkreek. Bij dat reilen en zeilen horen ook de contacten tussen meester en slavinnen en het nageslacht / menselijk kapitaal dat daar uit voortkwam. De opkomst en ondergang van De dageraad loopt min of meer synchroon met de slavernijgeschiedenis, al duurt het even voordat het een lucratieve onderneming is. In die tijd, tegen dat decor leven de voorouders van Waldemar Nods. 
In Suriname werd in 1836 een meisje geboren: ‘Ze was slavin, wettig en onvervreemdbaar eigendom van de joodse slavenhouder aan wie ze volgens koloniaal gebruik drie dagen na haar geboorte gepresenteerd werd. Mimie, noemde hij haar, een echte slavennaam.’Mimie maakt haar entree op de eerste bladzijde van De dageraad. Daarna verdwijnt ze enige tijd uit beeld, omdat Annejet van der Zijl eerst terug in de tijd gaat. Naar het begin van De dageraad, de door Willem van Ommeren op zee en jungle veroverde plantage. Daar werd de grootmoeder van Mimie als eerste slavenmeisje dat geboren. Zij kreeg van de man aan wie zij wettelijk toebehoorde dezelfde ‘verwachtingsvolle’ naam als de nog jonge onderneming: Aurora. ‘Aurora behoorde tot de bevoorrechte klasse der huisslavinnen, die grotendeel voor de sier en de status van de eigenaar gehouden werden. Ze groeide op in het grote witte koele huis tussen de donkergroene bomen, met het voortdurend geruis van de oceaan op de achtergrond. De plantagegemeenschap die haar wereld vormde bestond inmiddels uit zo’n driehonderd mensen.’

Als Willem van Ommeren in 1803 overlijdt, gaan zijn bezittingen naar zijn broer. Tot die bezittingen hoorde ook Aurora. In 1806 wordt haar dochter geboren: ‘Degene die haar pasgeboren dochtertje later dat jaar “Prinzes’ doopte en aldus haar speciale status nog eens benadrukte, was Pieter van Ommeren. (…) Bruine en zelfs nog lichtgekleurde slavenkinderen liepen er tegen deze tijd wel meer rond op De Dageraad, al was het maar omdat vlakbij op het strand de militaire post “De Brandwacht” gevestigd was. Maar de kleine Prinzes was zelfs voor koloniale begrippen bijzonder. Aurora had haar oog laten vallen op een Karaïb, lid van één van de mysterieuze indianenstammen die ooit de oorspronkelijke bewoners van dit gekaapte land waren geweest en die nu in kleine aantallen rondzwierven in de oerwouden bij de zeekust.’ Pieter van Ommeren keert niet lang nadat hij eigenaar van ‘De Dageraad’ is geworden, terug naar Nederland. De onderneming komt eerst in handen van David Moses Sanches. Na zijn dood komt ‘De Dageraad’ in handen van Salomon Soesman, hij zal de laatste eigenaar zijn.

Het gaat niet goed met de onderneming – en dat heeft niet met de naderende opheffing van de slavernij te maken: ‘Nog geen jaar later [1850] maakte een grote zandbank die zich dwars voor de kreek genesteld bleek te hebben duidelijk dat de strijd tegen de elementen nooit te winnen zou zijn. Verkopen was al geen optie meer, en er zat weinig anders op dan de kwijnende plantages zo goed en kwaad als het ging draaiende te houden tot de definitieve afschaffing van de slavernij een feit zou zijn en er in ieder geval nog een compensatiebedrag per slaaf uit Holland opgestreken kunnen worden.’
Dat is het moment waarop Annejet van der Zijl Mimie weer ten tonele te voert: ‘Maar Mimie, dochter van Prinzes, wachtte niet af tot de Hollandse politici het eindelijk eens zouden worden over een wetsvoorstel dat een einde zou maken aan de exploitatie van de zwarte medemens.’ Toen ze 21 werd, werd ze – zoals dat gebruikelijk was – vrijgekocht door Salomon Soesman: ‘En zo werd Mimie op 22 juni 1857 meesteres van haar eigen lot, compleet met alle tekenen van een burgerlijke identiteit die daar bij hoorden. Haar slavennaam veranderde ze in het veel Hollandser klinkende “Mietje”, als beroep koos ze “huisbediende” en als achternaam werd “Nods” ingevuld. Dit was een ongebruikelijke naam, zowel in de kolonie als daarbuiten. Maar de met de vrijlatingen belaste ambtenaren waren in principe vrij om achternamen te verzinnen voor de spiksplinternieuwe burgers, en wellicht was één van hen afkomstig uit de Franse of Zwitserse Jura, waar plaatsjes met die naam zijn.’ Mietje Nods is de oma van Waldemar Nods. Sonny Boy kan beginnen.

DE DAGERAAD

VASALIS

 

Een gezongen en gespeeld literair kleinood heb ik voor u dat een van mijn geliefdste poëten wederom in de kijker zet. Anders gezegd: ik leg voor u in de etalage een pracht van een loflied op de dichteres aan wie ik zeer schatplichtig ben. Het gaat om de 56 bladzijden tellende, magistraal geïllustreerde hardcover Vasalis van Janne Schra & Noordpool Orkest en van ISVW Uitgevers. Om meteen de titel te verduidelijken: die staat tussen aanhalingstekens omdat een aantal gedichten van de gelauwerde dichteres Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans op muziek gezet zijn en uitgevoerd werden. Vandaar dat een cd met veertien door Janne Schra gezongen en door Noordpool Orkest uitgevoerde gedichten achterin het boek present is. ‘Drank, de onberekenbare’, ‘Afsluitdijk’, ‘Het ezeltje’ en ‘Appelboompjes’ van Vasalis kunnen niet alleen gezegd maar voortaan ook gezongen en gespeeld worden. De tekst op de omslag zegt het met andere, betere woorden. Ik citeer: Met Vasalis brengen Noordpool Orkest en zangeres Janne Schra verschillende werelden samen. De gedichten en brieven van één van Nederlands grootste dichteressen vormen de inspiratie voor nieuwe songs en composities. M. Vasalis - pseudoniem van Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans - schreef legendarische gedichten als 'Tijd', 'Afsluitdijk' en 'Drank, de onberekenbare'. De gedichten zijn de rode draad in een poëtisch album met invloeden van pop, jazz en soul. Dit boek en deze cd creëren een sfeer om niet te vergeten.’

Een vers van psychiater en dichteres Vasalis (1909-1998) dat niet op muziek gezet is draag ik al jaar en dag in mijn gemoed mee. De tijd die ik als leraar Nederlands aan De Lage Waard mocht doorbrengen besteedde ik aan een gedicht dat naar vorm en naar inhoud door de lui van havo en atheneum zeer gewaardeerd werd. Zo zeer zelfs dat de zeven kwatrijnen op de leeslijst van het eindexamen een vaste plaats toegewezen kreeg. Ik heb het over ‘De idioot in het bad’ dat een verstild gedicht van Vasalis is over een minder bedeelde jongen die in een inrichting tot ontspanning komt wanneer hij in het wekelijkse bad zich als een ongeboren vrucht voelt. De man is alleen gelukkig in het verwarmde water.  Het gedicht tintelt van indringende directheid en van ingehouden bewogenheid. Het gaat zo:

De idioot in het bad.

Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen,
Haast dravend en vaak hakend in de mat,
Lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
Gaat elke week de idioot naar 't bad.

De damp die van het warme water slaat
Maakt hem geruster : witte stoom…
En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat,
Bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.

De zuster laat hem in het water glijden,
Hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst,
Hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst
En om zijn mond gloort langzaam aan een groot verblijden.

Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden,
Zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen,
Zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden
Komen als berkenstammen door het groen opdoemen.

Hij is in dit groen water nog als ongeboren,
Hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,
Hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren
En hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.

En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt,
En stevig met een handdoek drooggewreven
En in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord
Stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.

En elke week wordt hij opnieuw geboren
En wreed gescheiden van het veilig water-leven,
En elke week is hem het lot beschoren
Opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.

Ik stel voor dat u het pareltje Vasalis tot u neemt en dat wij over een paar weken hier de veertien wel opgenomen verzen op hun merites gaan beoordelen. Lof voor Schra en het orkest maar ook voor ISVW Uitgevers.  De gedichten van Vasalis gaan door hun toedoen een revival beleven!
 

VASALIS

ACHT MAANDEN IN DE GAZASTRAAT

 

Het gebeurde voorbije vrijdag 21 april om klokslag 12.00 uur. De man van de post Ruud, reikte mij een pakketje aan met daarin een roman die mij meteen in de greep had. Nu moet ik toegeven dat de auteur ervan mij al decennia verheugt met prachtige in de historie gedrenkte werken maar nu was het meteen raak. Ik bleef die dag lezen en ik liet de tuin de tuin. Het gaat om de 352 bladzijden tellende hardcover Acht maanden in de Gazastraat van de Engelse lady Hilary Mantel en van uitgeverij Atlas Contact. Met een saluut aan de voor velen van u meivakantie wil ik u nu al doen proeven van het verhaal dat gebaseerd is op de ervaringen die Hilary Mantel in de jaren tachtig toem haar echtgenoot vier jaar als expat in de Saoudische stad Djedda een baan bekleedde. Het citaat dat ik zometeen aanreik, eindigt met de mededeling wat de partner van de hoofdpersoon Frances Shore voor klus heeft aangenomen. Zelf is Frances cartografe maar in Saudi-Arabie is voor een vrouw een ambacht taboe. Het levensverhaal van Hilary Mantel en dat van Frances Shore is uiteraard niet een op een, de aanduiding van ‘roman’ op de wikkel duidt dat aan. Maar door heel Acht maanden in de Gazastraat trillen de werkelijk beleefde persoonlijke momenten, de staat van dienst in de maatschappij van Djedda.

Ik prijs mij en wellicht ook u gelukkig dat de in 1952 te Derbyshire geboren Hilary Mantel tot op heden elf romans het licht deed zien. Zo mocht ik bij u introduceren de historische romans Wolf Hall over Cromwell en zijn tijdgenoten en Een veiliger oord over de Franse revolutie. Het verhaal dat op ons een paar jaar terug indruk maakte, gaf Mantel de titel van De moord op Margaret Thatcher. Voordat ik Hilary Mantel het woord geef, pluk ik van de wikkel en zeg ik u toe dat wij hier na de meivakantie onze leeservaringen over een van de eerste borelingen – want van 1988 – van de gevierde en meerdere malen onderscheiden schrijfster met elkaar uitwisselen. De grande dame die wij een paar weken terug bij DWDD mochten ontmoeten blijft zich van haar doen spreken. Tot ons genoegen!

De wikkel: ‘Saoedi–Arabië in de jaren tachtig: de olieprijzen reiken tot in de hemel. Frances Shore en haar echtgenoot Andrew – voor veel geld aangetrokken voor een groots bouwproject – betrekken in Jeddah een appartement buiten de expat-compound. Meteen wordt duidelijk hoezeer de situatie en de ultraconservatieve, islamitische mores van het land invloed hebben op Frances’ leven. Behalve wat incidentele contacten met een paar vrouwen in het gebouw is ze afgesneden van werk, sociale contacten en haar vrijheid buitenshuis. Af en toe ongestoord boven op het dak staan en over de stad uitkijken is het hoogst haalbare. Het maakt haar hypergevoelig en paranoïde, de voortdurende beklemming van haar leven is bijna tastbaar en creëert scheuren in hun huwelijk. Bovendien bestaan er in deze claustrofobische omstandigheden amper mogelijkheden om de muur van vooroordelen over westerlingen te doorbreken. Behalve een intiem portret van een vrouw en een huwelijk is Acht maanden in Gazastraat achtentwintig jaar later onverminderd actueel.’

Hilary Mantel: ‘Vertrouwelijk memorandum van: Directeur Dunsters, Cashin & Moody, Koninkrijk Saoedi-Arabië aan: Alle buitenlandse personeelsleden datum: 15 sjawaal / 3 juli 1985 Ik hoef niemand van u te herinneren aan de tragische gebeurtenissen van de afgelopen week waarbij medewerkers van Dunsters betrokken waren. Ten einde de positie van onze firma in deze moeilijke tijden te waarborgen moet ik alle stafleden die binnenkort met hun gezin met verlof gaan dringend verzoeken de volgende gedragsregels in acht te nemen: A. Onthoud u van contacten met de pers, welke uw vakantiebestemming ook moge zijn. B. Onthoud u ervan in het openbaar te speculeren over de recente sterfgevallen. Bedenk dat de zaak nog steeds door de Saoedische politie en de vertegenwoordigers van Hare Majesteit alhier wordt onderzocht. C. Neem de uiterste voorzichtigheid in acht bij uw gedragingen tussen nu en uw vertrek. Ontdoe u (behoedzaam) van alle voorwerpen en stoffen die de belangstelling van de politie zouden kunnen wekken en verlaat uw compound nooit zonder uw papieren.  Ik ben ervan overtuigd dat wij, indien u deze voorzorgsmaatregelen in acht neemt, een bestendiging van de goede betrekkingen met de Saoedische autoriteiten en een soepele overgang naar het volgende vijfjarenplan tegemoet kunnen zien. Ten slotte wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om u allen, namens Daphne en mijzelf, een aangename vakantie en, na de hadj, een behouden terugkeer naar het Koninkrijk te wensen. Met vriendelijke groet, Eric Parsons.

September 1984 Tijdens de vlucht - ‘Wilt u een glaasje champagne?’ Zo begon het, pakweg een uur nadat ze van Heathrow waren opgestegen. Maar het voelde al verder, horloges waren al vooruitgezet, het was een doordeweekse dag, die was samengebald tot het gedrang bij een incheckbalie en de wandeling naar de gate. Een ingekorte, verduisterde dag, die zich de naderende nacht in spoedde. En nu boog de steward zich naar haar toe en stelde haar deze vraag. ‘Nee, doet u maar niet.’ Ze hadden al gegeten, de avondmaaltijd, naar ze aannam. Er wordt in vliegtuigen zoveel gerookte zalm gegeten dat het een wonder is dat er beneden op aarde nog wat over is. De steward had daarnet het dienblad onder haar neus vandaan gegrist. ‘Geeft u me nog maar een cognacje,’ zei ze. ‘Zal ik alvast twee doen?’ Zijn hand zweefde al boven de trolley, hij leek het eens te zijn met haar keuze. Alsof wat er in het verschiet lag iets was waartegen je jezelf moest wapenen, niet iets om je op te verheugen. ‘En een van die mooie plastic glazen,’ zei Frances Shore. ‘Als het kan.’ Aan de andere kant van het gangpad waren volwassen mannen bezig met behulp van Cointreau dronken te worden. Een van hen wierp een bedenkelijke blik op de steward. Deze boog zich over hen heen, met op zijn gezicht, dat er in het licht van de nachtlampjes bleek en getekend uitzag, een uitdrukking van lijdzame weerzin. Alcoholische versnaperingen waren uiteraard gratis, maar in een vliegtuig op weg naar Saoedi-Arabië had het gebruikelijke ronddelen ervan veel weg van liefdadigheidswerk. De vingers waarmee de steward de miniatuurflesjes aanreikte waren zo schoon en bewogen zo beheerst als die van een bisschop. Eerder hadden de zakenlui onderling zitten praten en verkoopstaten aan elkaar zitten doorgeven. ‘Ik ben benieuwd hoe Fairfax het doet in Kowloon,’ zei een van hen. Zijn collega plantte zijn plastic vork in een millefeuille en reageerde niet. ‘Hoelang nog?’ vroeg hij na een poosje. ‘Nog drie uur.’ ‘Oké. Laat de drank maar blijven stromen.’ ‘Geniet ervan, heren,’ zei de steward. De vrouw hield haar koffiekopje omhoog. Hij zwenkte met de koffiepot haar kant op. ‘Zuivelvrije koffiecreamer, mevrouw?’ ‘Ik vraag me altijd af wat dat nou eigenlijk is,’ zei ze, terwijl ze het foliezakje aanpakte ‘Er staat wel op wat het níét is, maar niet wat het wél is.’ ‘Tja, ’t is niet anders,’ zei de steward. Hij ging weer verder. Het doffe geklik van ijsblokjes tegen plastic. Dunne kussentjes worden geplet onder hoofd en rug. Voorwaarts. De man met de weerbarstige millefeuille staart naar de wijzerplaat van zijn horloge, alsof hij daardoor de tijd zou kunnen versnellen. Of tegenhouden.

Nu ze weer met rust gelaten werd sloot ze haar ogen. Nee, ze was er niet gerust op. In gedachten ging ze nog eens na wat de steward had gezegd. Ze was nu eenmaal niet iemand die luchtige opmerkingen zonder meer liet passeren. Het loonde de moeite ze nader te beschouwen, omdat er, vond ze altijd, zo weinig zat in wat mensen zeiden wanneer ze serieus probeerden te zijn. Je kon de toekomst alleen omschrijven door dingen uit te sluiten, door aan te geven wat níét gaat gebeuren. Door aan te geven wat je níét zult worden: geen kunstrijdster, geen kosmonaute, geen moeder van twaalf kinderen. Veel moeilijker was het ook maar één positieve voorspelling te doen, al was het maar voor de komende week, veel moeilijker was het om aan te geven wat je over, zeg, een maand zult zijn geworden. Andrews brieven waren kort geweest, zakelijk. Hij schreef dat ze sandalen moest meenemen. Engelse postzegels, en een potje Bovril. Aan de telefoon had hij aarzelend geklonken. En zo nu en dan was er een dure stilte gevallen. Hij had niet geweten hoe hij Djedda moest beschrijven. Ze moest, had hij gezegd, het maar met eigen ogen zien. Ze pakte het half gevulde bekertje koffie. Zwart, en inmiddels vrijwel koud. Toen ze haar been verplaatste, klonk er papiergeritsel en gleed er een paperback van haar schoot op de stoel. Ze voelde zich stijf, ongemakkelijk. Ze overwoog of ze alle benevelde blikken zou trotseren en naar het toilet zou wankelen. Toen de steward terugkwam zei ze: ‘Er zijn niet veel vrouwen aan boord.’ ‘Het is er niet de tijd voor. Met kerst en Pasen vliegen de echtgenotes erheen.’ ‘Waarom blijven ze daar niet?’ ‘Ze houden het niet uit. Nog koffie?’ Ze schudde van nee. ‘Dit is vast uw eerste keer. Uw man zit daar?’ Ze knikte. ‘Visum in orde?’ ‘Dat hoop ik. Ik kan geen Arabisch lezen.’ ‘Maar hij staat u op te wachten, neem ik aan?’ Nogmaals: ‘Dat hoop ik.’ ‘Zit hij er al lang?’ ‘Zes weken.’ ‘Dat was dan vlot geregeld,’ zei de steward. ‘Dat u al zo snel kon komen.’ ‘Het bedrijf heeft alles geregeld. Hij zegt dat het niet eenvoudig is, maar ze zitten al een tijdje in Saoedi-Arabië en ze weten hoe het daar werkt.’ ‘We weten allemaal hoe het daar werkt,’ zei de steward. Hij wreef met zijn duim over zijn wijsvinger alsof hij door een denkbeeldig pak bankbiljetten bladerde. ‘Wat doet hij precies?’ ‘Hij is bouwkundig ingenieur. Ze zijn bezig met een nieuw gebouw voor een van de ministeries.’

ACHT MAANDEN IN DE GAZASTRAAT