26-11-2017

DE TAAL DER LIEFDE

Een hartverwarmend, gemoedsversterkend, opbeurend en verfrissend arsenaal aan intieme woorden en uitdrukkingen leg ik voor u op de toonbank. Het gaat om een geplukte voorraad taal die enerveert en stimuleert en die ook door schrijvers van naam en faam gebezigd wordt. Het gaat om de 296 bladzijden tellende paperback De taal der liefde van taalvorser Ton den Boon en Van Dale Uitgevers met de ondertitel ‘Literair woordenboek van seks en erotiek’. Op de omslag staat, onder het silhouet van een ‘bedlegerige dame’, een greep uit dit vademecum: het lemma ‘het bed delen (met iemand)’ dat staat voor een eufemistische omschrijving van seks hebben met iemand, vergelijkbaar met de eveneens verhullende uitdrukking ‘met iemand slapen’. Als vindplaats staat daaronder een model dat aangeleverd wordt door Ronald Giphart met zijn ‘Ik ook van jou’ uit 1992.

Wij betrappen met dit gegeven meteen Ton den Boon, want de man houdt niet alleen van taal, van literatuur, van het bedrijven van liefde maar ook van verzamelen. Vandaar het motto voorin zijn selectie: ‘Verlucht met duizend en enige citaten uit de Nederlandse en Vlaamse literatuur’. En daar houdt het niet mee op, want in dertig kaderteksten typeert Den Boon het werk van een aantal Nederlandse en Belgische schrijvers die geregeld seks of erotiek als onderwerp kiezen en daarmee medebepalend zijn voor de hedendaagse erotische woorden. Zo vier auteurs die recent in onze rubriek een visitekaart mochten afleggen: Maarten ’t Hart met De moeder van Ikabod & andere verhalen, Jan Cremer met Sirenen, Jan Wolkers met Het litteken van de dood van Onno Blom en Kees van Kooten met Karrevrachten pennevruchten.
De volgende keer struin ik hier door hun typeringen die met de andere door De taal der liefde gestrooid zijn. Nu volsta ik met het noteren van 25 items die ik mij in de alfabetisch gerangschikte woorden vreemd waren maar meteen mij geriefden. Daarna reik ik u de tekst op de omslag van de uitgever en het Voorwoord van de auteur aan. Mooi dat mensen en van taal, en van literatuur, en van seks en van plukken houden!

De 25 want de x laat verstek gaan: airbags, bambiseks, caprice, dokter beffie, erosboot, fietsen, gouvernante, haarlemmerdijkjes maken, inkomen, joystick, op een kamer zetten, van de leg af, maison de rendez-vous, nachtvlinder, oudste beweging, pandoeren, quickie, ravijn, scharrelhotel, tjoppen, uil, ventiel, weide, yoni en zu haben.

Van Dale Uitgevers: ‘Liefde en seks – er is in onze taal geen ander onderwerp waar zó veel woorden en uitdrukkingen over gaan. In De taal der liefde verzamelde Ton den Boon meer dan 2500 woorden over seks en erotiek, verlucht met ‘vurrukkullukke’ citaten van meer dan 400 mannelijke en vrouwelijke schrijvers uit de Nederlandse en Vlaamse literatuur – van 1945 tot nu, van canon tot cult. Voor de liefhebbers van het oeuvre van o.a. Gerard Reve, Jan Cremer, A.F.Th. van der Heijden, Dimitri Verhulst, W.F. Hermans, Arnon Grunberg, Jan Wolkers, Remco Campert, Herman Brusselmans, Tom Lanoye, Saskia Noort, Heleen van Royen, Kristien Hemmerechts, Simon Carmiggelt, Hafid Bouazza, Martin Bril, Rascha Peper, Hugo Claus, Simon Vestdijk, Maarten ’t Hart, Jeroen Brouwers, Hella Haasse, Ilja Leonard Pfeijffer, Loes den Hollander, Kees van Kooten, Joost Zwagerman, Margriet de Moor, Ronald Giphart – en van de daad uiteraard.

Ton den Boon (1962) studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap. Sinds eind jaren negentig is hij werkzaam als hoofdredacteur van de Dikke Van Dale. Hij is auteur van diverse boeken over taal, literatuur en beeldende kunst en publiceert driemaal per week de taalcolumn in Trouw. ‘Seks! Als er toch één taal is die we allemaal spreken dan is het wel “de taal der liefde”.’ – Ronald Giphart.’

Ton den Boon: ‘Sinds meer dan twintig jaar staat er een mapje met de naam ‘Bermudadriehoek’ op het bureaublad van mijn computer. Daarin sla ik citaten op met en over woorden op het gebied van liefde, erotiek en seks, vooral van Nederlandstalige auteurs, Een mens moet nu eenmaal een hobby hebben en citaten verzamelen is veiliger dan schansspringen en godkoper dan speervissen. Het mapje ‘Bermudadriehoek’ heeft op mijn computer overigens gezelschap van het mapje ‘Magere Hein’ (citaten over de dood) en het mapje ‘Dolhuis’ (citaten over gekte). Al te eenzijdig citaten verzamelen kan namelijk niet gezond zijn. Soms dacht ik dat ik iets met de inmiddels ruim 2500 citaten over seks en erotiek moest doen : een beschrijving van de onderliggende beeldspraak bijvoorbeeld – iets ingewikkelds in elk geval. Meestal lukte het snel die gedachte te verdringen. Het samenstellen van een enigszins omvattend erotisch woordenboek was nooit bij me opgekomen, Dat u toch kennis kunt nemen van De taal der liefde is geheel te danken aan de overtuigingskracht van anderen. Dat dit boek onvolledig en onvolkomen zou worden, wist ik op voorhand: onze taal bevat namelijk zo enorm veel woorden en uitdrukkingen over seks en erotiek, dat je een bijbeldik woordenboek in dundruk nodig hebt om onze erotische woordenschat compleet te beschrijven. Dat zou trouwens een saai boek worden: zo is ongeveer elk werkwoord dat een stootbeweging aanduidt, óók weleens gebruikt ter aanduiding van de geslachtsgemeenschap.

Het maken van De taal der liefde was een bitterzoet karwei: zodra je een woordenboek samenstelt op basis van een citatenverzameling, stuit je op lacunes en overschotten. Lacunes omdat er citaten zijn waar geen trefwoord bij te verzinnen is en omdat er woorden zijn waar geen citaat bij voorhanden is. Te veel informatie is zo mogelijk nog erger: bij het werkwoord ‘neuken’ bijvoorbeeld waren 34 veelzeggende citaten beschikbaar. De keuze daartussen was een marteling. De mapnaam ‘Bermudadriehoek’ bleek achteraf vragen om moeilijkheden: met een kleine letter verwijst dat woord naar het vrouwelijk geslachtsdeel, maar eigenlijk is de ‘Bermudadriehoek’ een gebied waar naar verluidt schepen en vliegtuigen op geheimzinnige wijze verdwijnen. Ook in mijn map ‘Bermudadriehoek’ is iets geheimzinnigs gebeurd: alle citaten over het woord ‘buste’ (de damesboezem) zijn verdwenen en zelfs in de back-ups niet meer te vinden. Ik heb dit opgevat als een vingerwijzing Gods en daarom het lemma ‘buste’ maar niet opgenomen in De taal der liefde. Het is vast niet het enige woord dat er niet in staat. Mist u uw favoriete erotisch woord of citaat, mail het dan aan erotiek@tondenboom.nl. Wie weet komt het in de tweede druk.
 

DE TAAL DER LIEFDE

KOM MAAR BINNEN!

In vroegere jaren speelde ik voor Zwarte Piet in Rotterdam, Capelle a/d IJssel, Boskoop en Schoonhoven. In vroegere jaren speelde ik voor Sint Nicolaas in Veenoord, Utrecht, Breda en Papendrecht. Of het nu in het verband van gezin, werk, performance, verplichting ging, ik maakte in al die decennia nooit mee dat ik beticht werd van racisme of discriminatie of dat ik beschuldigd werd van miskenning of wangedrag. Dat het voor velen nu andere koek is, zeggen mij nu de media, want de Sint en zijn knecht deden dit jaar hun intocht in Dokkum, maar dat ging niet van een leien dak. Zozeer zelf dat OM een onderzoek gaat instellen tegen de pro-Pieten die de anti-Pieten zaterdagmorgen in Friesland de weg versperden. Onder het motto van ‘OM onderzoekt wegblokkade A7 Dokkum’. Dat met knecht Piet in verleden en heden echter wel de spot gedreven leert ons de 294 bladzijden tellende, gul geïllustreerde paperback Kom maar binnen! van cultuurfilosoof Jan de Bas en van uitgeverij Verloren met de ondertitel ‘‘Zwarte Piet in spotprenten 1871-2017’. Op de omslag wordt de titel aangevuld met ‘… omdat ik zwart ben zeker!!’ en omlijst met een woest ogende Zwarte Piet.

In het aansprekende en spraakmakende boek zelf ontmoeten wij de man weer op een cartoon: op blz. 188 in het hoofdstuk ‘Kritiek op Piet’ met het onderschrift ‘Zwarte Piet voelt zich achtergesteld; Tom Janssen in Trouw van 4 juli 2014’. Er is dus in de loop der jaren een ommekeer te signaleren met het optreden van Sints volger en dat verschijnsel is het thema van Kom maar binnen! Om dit gezegde te ondersteunen reik ik u de tekst van de uitgever op de omslag aan. ‘De figuur van Zwarte Piet is sinds 1871 ontelbare keren gebruikt in cartoons en spotprenten. Cultuurhistoricus Jan de Bas analyseerde bijna 1200 van dit soort prenten en laat zien welke betekenis zij hadden in de Nederlandse beeldcultuur. De spotprenten met Zwarte Piet gaan vooral over onderwerpen uit de binnen- en buitenlandse politiek, maar behandelen ook maatschappelijke thema's. Tevens is Zwarte Piet te zien op honderden cartoons met als doel de kijker aan het lachen te brengen. Aan de hand van 135 prenten beschrijft De Bas de ontwikkeling van spotprent en cartoon met Zwarte Piet, waarbij hij ook ingaat op de invloed van de beeldvorming rond Zwarte Piet op de kijkers en de invloed van de zwartepietendiscussie op de tekenaars. In het boek staan prenten van onder andere Albert Hahn sr., Leo Jordaan, Opland, Fritz Berendt, Tom Janssen, Hein de Kort, Berend Vonk en Len Munnik.’
Dat Zwarte Piet een quasi bijtende rol in het maatschappelijk gebeuren vervulde, ga ik u illustreren door de onderschriften door te geven van een twintigtal spotprenten of cartoons uit Kom maar binnen!. De volgende keer komen wij het dak af en maken hier een tocht door dit toegankelijke en tintelende boek.

Oud-premier Abraham Kuyper is omvergelopen, 1909
Zwarte Piet en Sinterklaas zijn in door de economische situatie sober gekleed, 1920
Een moderne Piet danst op een zak met daarin het stoute kind Adolf Hitler, 1927
Zwarte Piet en Sinterklaas bieden Duitsland Winterhilfe,1933
Sinterklaas vraagt Zwarte Piet of hij wel Ariër is, 1933
Adolf Hitler vraagt koloniën aan de Sint,1937
Zwarte Piet doet NSB’ers in de zak, 1945
Minister Lieftinck schijnt als maan boven een kaal landschap, 1949
Sint Luns in het Haagse oerbos ten tijde van kwestie Nieuw Guinea,  1969
ARP-voorman Willem Aantjes belandt in de zak, 1973
Gulle Sint Joop den Uyl ruimt het veld voor schrale Piet Dries van Agt, 1977
Zwarte Piet Luns probeert Nederland over te halen kernwapens te plaatsen, 1979
Piet Wim Kok neemt surprises in ontvangst van onder andere Sint Ruud Lubbers, 1982
Het einde van de communistische Zwarte Pieten en Sinterklaas, 1989
Sint Europa toont een volle zak. Zwarte Piet moet het doen met een lege, 1992
Sint en Piet zoeken een zwarte school, 2004
Vluchtelingen maken kennis met Zwarte Piet en Sinterklaas, 2010
Een sinterklaasexpert wordt gevraagd naar zijn geloof in Zwarte Piet, 2013
Zwarte Pieten raken in paniek wanneer ze denken dat de VS op bezoek komt, 2013
Sint vraagt Piet halalwoningen over te slaan, 2014

Kom maar binnen! is een ludiek maar diepgravend  boek over een voor velen geweldig en voor weinigen gevoelig onderwerp!

KOM MAAR BINNEN!

MUISJE, BOONTJE, BEETJE

Ik wil u een boek inloodsen dat bol staat van de vaak bij ons niet bewust aanwezige onderlagen van alom bekende woorden. Ik leid u een fantastisch vademecum in dat van meet tot finish gonst van wetenswaardigheden over ons alledaagse vocabulaire. Ik heb het over de 190 bladzijden tellende paperback Muisje, boontje, beetje van Erlijn van Genuchten en van Kemper Conseil Publishing met de ondertitel ‘Nederlandse verkleinwoorden met een bijzondere betekenis’. Met een knipoog naar de titel: dit muisje zal een staartje hebben, boontje komt om zijn loontje en alle beetjes helpen. U heeft het meteen door, want over de relatie tussen de stamvorm en de verkleinvorm dienen wij onze gedachten te laten gaan. En dat doet Erlijn van Genuchten in klare en heldere vorm! Ik geef u nu bagage mee voor onze tocht die wij hier over een paar weken met elkaar gaan maken. De tekst van de uitgever op de kleurrijke en inspirerende omslag, het begin van het Voorwoord en deels de Inleiding. Voorlopig van mijn kant tot slot: onze dagelijkse taal is origineel van opbouw, Muisje, boontje, beetje illustreert dat in optima forma! Dankzij Erlijn!

Kemper Conseil Publishing: Muisje, boontje, beetje gaat over verkleinwoorden met een bijzondere betekenis. Verkleinwoorden zijn er heel wat, omdat Nederlanders er een handje (!) van hebben om woorden te verkleinen. Meestal verwijzen verkleinwoorden naar een kleine versie van iets. Zo is een hondje een ‘kleine hond’ en een stoeltje een ‘kleine stoel’. Maar bij veel verkleinwoorden is het niet zo eenvoudig. Denk bijvoorbeeld aan sprookje; de stamvorm `sprook´ bestaat immers niet. Dat geldt ook voor uitdrukkingen en gezegden zoals huisje, boompje, beestje; daarin kan het verkleinwoord niet vervangen worden door de stam.

In Muisje, boontje, beetje staan onder ruim 250 titelwoorden meer dan 1000 van dit soort verkleinwoorden beschreven. De beschrijvingen, uitleg en weetjes helpen om de verschillende betekenissen beter te begrijpen en kritisch naar de Nederlandse taal te kijken. Verder maken de vele voorbeelden in dit boek het lezen tot een feest van herkenning. Voor taalstudenten, leerkrachten en vele anderen die al dan niet beroepsmatig met taal in de weer zijn; een aanradertje!

Uit Voorwoord Erlijn van Genuchten: ‘Sinds ik voor studie en werk in Duitsland woon, houd ik mij intensief met de verschillen tussen de Nederlandse en Duitse taal bezig.1 Het viel mij op dat in het Nederlands veel vaker verkleinwoorden gebruikt worden dan in het Duits. Meestal is het begrijpen van zo’n verkleinwoord een fluitje (!) van een cent, omdat het naar een kleine versie van iets verwijst. Zo is een hondje een kleine hond en een stoeltje een kleine stoel. Maar bij nader inzien blijkt dat er ook veel verkleinwoorden zijn met een bijzondere of geheel eigen betekenis. Na een eerste ronde brainstormen stonden er woorden als akkefietje, meisje, oordopje, theezakje en vergeet-mijnietje op mijn lijstje. Al snel kwamen daar nog veel meer verkleinwoorden bij, zoals kikkervisje, luizenpaadje, rietje, schoothondje en zoetje. Deze en talrijke andere verkleinwoorden die ik in ruim 250 lemma’s beschrijf, zijn eigenlijk nog maar het topje (!) van de ijsberg. De beschrijvingen, uitleg en weetjes hebben geholpen om de verschillende betekenissen beter te duiden en kritisch naar de Nederlandse taal te kijken.’[…]

 Uit Inleiding Erlijn van Genuchten: ‘Nederlanders hebben er een handje (!) van verkleinwoorden met een bijzondere betekenis te gebruiken. Meer dan bijvoorbeeld Duits- of Engelstaligen. Zo’n oer-Hollands voorbeeld is huisje, boompje, beestje. In deze combinatie staan de drie verkleinwoorden symbool voor het gewone burgerleven. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden van verkleinwoorden met een bijzondere betekenis. Vaak zijn die zo ingeburgerd dat het ons helemaal niet meer opvalt dat het om een verkleinvorm gaat. In dit boek wordt een overzicht gegeven van de meest gangbare verkleinwoorden die een zelfstandig bestaan in onze taal hebben verworven. Welke kom je vaak tegen en wat is de context waarin zij worden gebruikt? Een andere, niet minder belangrijke vraag is welke functie de verkleinvorm in relatie tot de stamvorm heeft?
De eerste en meest omvangrijke vraag wordt beantwoord in het alfabetisch gesorteerde deel van dit boek. In ruim 250 lemma’s worden meer dan 1000 verkleinwoorden onder de loep genomen. In het vervolg van deze inleiding komt de tweede vraag over de diverse functies van de verkleinvorm aan de orde. Daarmee wordt een analytisch kader aangereikt om de verkleinwoorden ten opzichte van elkaar te kunnen groeperen.

In beschouwingen over dit onderwerp wordt door verschillende auteurs opgemerkt dat de verkleinvorm diverse functies heeft. Zo schrijft Staverman (1953) dat behalve ‘werkelijke’ verkleinwoorden die aanduiden dat een voorwerp klein is (bijvoorbeeld stoeltje; kleine stoel), er ook verkleinwoorden zijn die niet alleen aanduiden dat iets kleiner is, maar ook van een andere aard (bijvoorbeeld broodje, deeltje en kaartje) kan zijn. Verder wijst hij op verkleinwoorden die een gezellige atmosfeer uitdrukken (bijvoorbeeld glaasje, uurtje en zonnetje). In totaal beschrijft hij een tiental functies en merkt op: “ook zijn er allicht nog andere categorieën te maken“. Cohen (1984) definieert weer andere functies, zoals de onnauwkeurigheidsfunctie waarbij de verkleinvorm de exactheid van een eenheid vermindert (bijvoorbeeld dagje, onsje en uurtje). Bakema, Defour en Geeraerts (1993) breidden Stavermans indeling uit, onder andere met verkleinvormen die een entiteit afzonderen uit een ongedifferentieerde massa, bijvoorbeeld ijsje van de soortnaam ijs, snoepje van de soortnaam snoep en speculaasje van speculaas). Nadat een lijst met verkleinwoorden met een bijzondere betekenis was opgesteld, is geprobeerd deze woorden onder te brengen in de categorieën en functies die door de bovengenoemde schrijvers zijn aangedragen. Al snel bleek dat niet alle verkleinwoorden daarin een plekje konden krijgen. Ook bleek dat één verkleinwoord verschillende betekenissen kan hebben en dat de functie per betekenis vaak verschilt (zoals bij doekje, plaatje en plekje). Daarom kun je een verkleinwoord op basis van de verschillende betekenissen in verschillende categorieën indelen. En ook over de indeling van betekenissen is weer discussie mogelijk, omdat de gevoelswaarde niet voor iedereen hetzelfde is, bijvoorbeeld door een andere culturele achtergrond.

Om alle betekenissen van de verkleinwoorden in het alfabetisch gesorteerde deel van dit boek onder te kunnen brengen, is mede op basis van bovengenoemde inzichten een nieuwe indeling in hoofdcategorieën (3) en functies/categorieën (20) opgesteld (zie Figuur 1). Het grote aantal functies en categorieën maakt duidelijk dat er veel subtiele onderlinge verschillen bestaan. Die vormen tevens een verklaring voor het feit dat we zo vaak verkleinwoorden gebruiken. Vandaar dat er voor gekozen is de vele functies en categorieën hier uiteen te zetten om zo in het tweede gedeelte van dit boek hiernaar te verwijzen. Bij het opstellen van de functies en categorieën van de verkleinvorm worden er drie hoofdcategorieën onderscheiden. Ten eerste de functies waarbij de verkleinvorm een hele andere betekenis gekregen heeft vergeleken met de stamvorm (ad 1). Ten tweede zijn er verkleinwoorden die een andere gevoelswaarde uitdrukken dan de stamvorm (ad 2). Tenslotte komt het voor dat bij sommige verkleinwoorden de stamvorm zelf niet (meer) bestaat en de verkleinvorm derhalve een unieke betekenis heeft (ad 3). Hieronder worden, met deze driedeling als uitgangspunt, de twintig afzonderlijke functies en categorieën met voorbeelden toegelicht.[…] Verkleinwoorden in ‘Muisje, boontje, beetje -  De rest van dit boek is gewijd aan de vraag welke verkleinwoorden in het Nederlands een bijzondere betekenis hebben. In afzonderlijke lemma’s komen de betekenissen van verkleinwoorden aan de orde en ziet de lezer wanneer alleen de verkleinvorm, alleen de stamvorm of beide gebruikt kunnen worden. Daarbij staan voorbeelden, handige weetjes, toepasselijke spreekwoorden en gezegden en de herkomst. Aanvullende opmerkingen helpen je door een kritische bril naar de Nederlandse taal te kijken en zorgen er hopelijk voor dat je tijdens het lezen vaak denkt ‘Verrek ja!’. De verkleinwoorden zijn alfabetisch geordend zodat het boek gebruikt kan worden als naslagwerk. Alle verkleinwoorden met een bijzondere betekenis staan met hun vet gezette vindplaats in de index van dit boek. Sommige andere verkleinwoorden - die niet als afzonderlijk lemma worden besproken - zijn ook in de index te vinden.’

MUISJE, BOONTJE, BEETJE

IK, VONDEL

Toen ik dit gedenkwaardige eerbetoon aan een groot dichter, toneelschrijver, kousenhandelaar en suppoost bij de Bank van Lening tot mij nam, werd ik teruggeworpen in de tijd. Ik was leerling van de Christelijke School met de Bijbel aan de IJsselmondselaan in Kralingseveer en onze meester Molenaar legde op het bord voor de klas een gedicht voor; ‘Kinder-lyck’ van Joost van den Vondel, ‘de prins der dichters’. Ik weet nog uur en dag dat ik dit godvruchtige vers las, het was 15.00 uur op een donkere donderdagmiddag. Sindsdien was ik in de ban van de man die tussen 1587 en 1679 het levenslicht zag. Ik bleef als HBS’er, als student, als docent, als recensent in zijn werk verwijlen, van toneelwerken tot hekeldichten en religieuze poëzie. U kunt zich voorstellen dat ik een blos op de wangen kreeg, toen postman Ruud mij aanreikte de 288 bladzijden tellende paperback Ik, Vondel van Hans Croiset en van uitgeverij Cossee met de ondertitel ‘Aantekeningen uit de laatste jaren van mijn leven’. Zoals de ondertitel al suggereert, gaat het hier om een roman, om fictie. Ik haast mij echter te zeggen dat de non-fictie het voor het zeggen heeft, want de oude Vondel blikt terug op zijn eigen geleefde leven. Om dat te illustreren geef ik de tekst van de uitgever op de site en de titels en opschriften bij de eerste tien hoofdstukken. Maar eerst het gedicht dat het hele leven in mij verder zingt:

Kinder-lijck
 
Constantijntje, t’ zaligh kijntje,
   Cherubijntje, van om hoogh,
D’ydelheden, hier beneden,
   Vitlacht met een lodderoogh
Moeder, zei hy, waarom schreit ghy?
   Waarom greit ghy, op mijn lijck?
Boven leef ick, boven zweef ick,
   Engeltje van ’t hemelrijck:
En ick blinck’ er, en ick drincker,
   ’t Geen de schincker alles goets
Schenckt de zielen, die daar krielen,
   Dertel van veel overvloeds.
Leer dan reizen met gepeinzen
   Naar pallaizen, uit het slick
Dezer werrelt, die zoo dwerrelt.
   Eeuwigh gaat voor oogenblick.

Cossee: ‘Iedereen heeft wel van Lucifer of Gijsbrecht van Aemstel gehoord, en anders wel van het Amsterdamse Vondelpark of een van de vele Vondelstraten die Nederland rijk is. Joost van den Vondel (1587-1679) wordt met recht de 'prins der dichters' genoemd. Niet eerder werd zijn levensverhaal zo fonkelend en energiek verteld als in Ik, Vondel, de roman waarin Hans Croiset zich op meesterlijke wijze verplaatst in wereld en wandel van 'de Nederlandse Shakespeare'. Anno 2016 bestaan er negentien (!) biografieën over de canonieke dichter en toneelschrijver Joost van den Vondel. Hans Croiset voegt daar geen twintigste aan toe; zijn roman Ik, Vondel is de autobiografie van de oude Vondel zélf. Van de eerste tot de laatste bladzijde voert Vondel het woord, aan de vooravond van het einde van zijn leven. En wat een leven heeft hij achter de rug! Hij was de belichaming van de Gouden Eeuw. De Nederlandse welvaart bloeide als nooit tevoren, en er waren nieuwe morele kompassen nodig. In de geest van Oldenbarnevelt streed Vondel voor een 'passief gezag' en voor burgerlijke vrijheid, waar hij zowel vrienden als vijanden mee maakte. Hij leed onder de dood van al zijn kinderen en bleef uiteindelijk alleen achter op tweeënnegentigjarige leeftijd.
 

Bewondering, maar ook diepe vernedering, hij maakte alles mee. Hij bracht de moed niet op zijn grote liefde ten huwelijk te vragen, zozeer voelde hij zich gebonden aan de belofte van trouw aan zijn overleden echtgenote. En hij oogstte spot en maakte vijanden, toen hij twijfels uitte aan de straffende God van het calvinisme. Hans Croiset regisseerde en speelde in vele stukken van Vondel en nam zich al lang geleden voor om dieper in de ziel van de geliefde en verguisde schrijver te kruipen. In zijn meeslepende roman laat hij Vondel, die niet universitair geschoold is maar tóch aan de basis van onze taal en literatuur heeft gestaan, naar woorden zoeken om zijn twijfels, zijn tijd en zijn wereld vorm te geven. Ik, Vondel is een uniek tijdsbeeld van de Gouden Eeuw, en een portret van een man die in zijn bewogen leven precies met dezelfde vragen worstelde als jij en ik.’

Tien titels en opschriften:

1) Ongepast verdriet – Waarin de achtentachtigjarige Vondel getuige is van de doodsstrijd van zijn dochter Anne, zijn nicht Agnes Block de zorg voor de begrafenis in de Nieuwe Kerk op zich neemt en de treurende vader probeert te troosten.
2) De hemel als held – Waarin duidelijk wordt dat de voordurende ondervragingen van Vondels biograaf, de eerwaarde Geeraardt Brandt, Vondel danig irriteren, en het voorschrift van zijn doctoren vanwege zijn hoge leeftijd niet meer te dichten hem blijft verwarren.
3) Het anti-Brandtboek – Waarin Vondel zich voorneemt zelf een werkboek over zijn leven het licht te laten zien, voordat Brandt zijn biografie kan uitgeven.
4) De rode molen – Waarin Vondel droomt over zijn overleden broer Willem, een storm over de stad raast en de noodkreten op straat het werken onmogelijk maken.
5) Nog een uitverkoren volk – Waarin Vondel mijmert over zijn jeugd, over de strijd die zijn vader moest voeren tussen zijn geloof en de winsten uit zijn winkel.
6) ‘Een wonder is geen wonder’ – Waarin Vondel zich bereid verklaart om bij de vrouw van een van de burgemeesters een goed woordje te doen voor zijn kleinzoon en op een duwslee wordt vervoerd naar een statig grachtenhuis
7) Verkrachte Vecht – Waarin Vondel hoestend bijkomt van de slee- en- koetsnacht, en binnenvallende Fransen heftig huishouden. En M weer de boventoon voert.
8) Sint-Jorisdoelen – Waarin Vondel in de Sint-Jorisdoelen een lauwerkrans op het hoofd gezet wordt door het Amsterdamse kunstenaarsgilde. Tijdens het feestbanket verschijnt een hoge gast.
9) Eerwaarde Brandt – Waarin Vondel weer een onaangenaam gesprek heeft met zijn biograaf Brandt, de Schouburght wegens de oorlog gesloten wordt en een Glazenmaker hem dwarszit.
10) Een kale kamer of een schoenlapperstaart – Waarin Vondel de wens te kennen geeft in een kale kamer als een kloostercel te wonen, maar zonder Bijbel, en hij zijn boeken, die door een hebberige pastoor zijn meegenomen, terug wil hebben.

IK, VONDEL

IN EXTREMIS

Ik ga u een roman inloodsen door het begin ervan u voor te leggen of voor te lezen. Opdat u in de ban komt van het proza. In vroeger jaren las ik als leraar havo/atheneum de intro van een naar mijn idee goed boek voor en beoogde daarmee de lui in de klas het verhaal in te trekken. Zo bijvoorbeeld met Bint van Bordewijk, De avonden van Reve, Nooit meer slapen van Hermans en  Knielen op een bed violen van Siebelink. De beginzinnen veroverden mijn leerlingen, althans dat hoopte ik. Een paar dagen terug mocht ik weer zo’n literaire sensatie beleven. 
Postman Ruud reikte mij het boek aan en in andere, hogere sferen was ik. Het gaat om de 400 bladzijden tellende roman in paperback In extremis van de Brit Tim Parks en van uitgeverij De Arbeiderspers. Op de voorzijde omslag staat een quote uit ‘The Times’: ‘Een zeer krachtige, gevoelige en geloofwaardige zwarte komedie met de charme van Woody Allen.’ Ik geef u de intro maar eerst de tekst van de uitgever op achterzijde omslag. Graag wil ik met u over een tweetal weken van gedachten wisselen over dit werk.

De Arbeiderspers: ‘Thomas weet dat er iets is dat hij aan zijn moeder moet vertellen voor ze sterft. Maar zal hij haar op tijd bereiken? En heeft hij de moed om te zeggen wat hij eerder niet kon? Zijn telefoon trilt, zijn hersenen maken overuren, en hij kan zijn aandacht niet houden bij de ernst van wat er staat te gebeuren. Moet hij proberen de familiecrisis van een vriend op te lossen? De scheiding van zijn eigen vrouw heroverwegen? Thomas beweegt zich jachtig door de dagen, maar kan in feite geen stap zetten. Waarom is hij zo volslagen verward en verlamd? In extremis onderzoekt hoezeer onze identiteit haar wortels vindt in onze familiegeschiedenis. Zijn we ooit in staat echt te veranderen?’

Tim Parks: ‘Moeders lijk. Daar moet ik steeds aan denken. Moet ik er afscheid van nemen? Het een laatste groet brengen? Waarom kan ik geen beslissing nemen? Ik bevond me op een congres voor fysiotherapeuten in Amersfoort. Er werd veel gediscussieerd over bekkenbodems en anale massage. Ik had voor het eerst besloten de behandeling zelf uit te proberen. Aan het ontbijt had een Portugese kinderarts er de lof van gezongen. Het had zijn leven gered. De Californische fysio waarschuwde me dat zo’n eenmalige massagebeurt mogelijk alleen maar oude pijn zou terugbrengen. Maar ik was nieuwsgierig. Na afloop, onder de douche, voelde ik een onaangename aandrang, een brandend gevoel in mijn blaas en de daarmee gepaard gaande ongedurigheid. Dit kende ik maar al te goed. Terwijl ik me afdroogde, zag ik op mijn laptop dat er een mail van mijn zus was binnengekomen, verstuurd naar mijn broer en mij. ‘Mam gaat snel achteruit. Je kunt maar beter komen.’ De vraag was dus of ik het praatje zou houden waarvoor ik was uitgenodigd, of dat ik meteen zou vertrekken.
 

Het niet kunnen nemen van een beslissing maakt dat je je afvraagt wie je bent, drijft je soms tot wanhoop. Maar dit was gemakkelijk. Ik zou maar een paar uur verliezen; ik had een zekere verantwoordelijkheid tegenover mijn gastheren die mijn reis hadden betaald en zeer genereus waren geweest. Dat gedoe met het lijk is iets anders. Als ik ‘lijk’ zeg, heb ik er geen probleem mee om het ‘een laatste groet’ te brengen. Groeten is hun uitdrukking, niet de mijne, het klinkt als een eerbetoon, een saluut aan de vlag. En als ik ‘moeder’ zeg, dan wil ik echt graag afscheid van haar nemen. Dan komen er tranen boven. Maar als je afscheid wil nemen van je moeder, zeg je niet dat je haar ‘gaat groeten’. Het probleem zit hem in ‘moeders lijk groeten’. Wat me opviel bij de massage was de fijngevoeligheid van de man. Hij kwam naar mijn hotelkamer, klopte zachtjes op de deur. Toen ik mijn broek liet zakken, kwam onvermijdelijk de gedachte aan een homoseksueel rendez-vous in me op. Hij was zich bewust van mijn gêne en wilde de situatie beperken tot wat die was, een fysio die een patiënt masseert. ‘Leg een kussen onder je, maat,’ zei hij. Hij grinnikte. Misschien dacht hij dat alle Engelsen elkaar ‘maat’ noemden. Hij was een jaar of vijfenveertig en bepaald geen knappe man met zijn pokdalige en kinloze gezicht, maar hij was bijzonder aangenaam in de omgang. Een man die totaal op z’n gemak was, dacht ik. Hij straalde rust uit. Ik was jaloers. Wat ik wil, had ik tegen mijn psychoanalist gezegd tijdens onze eerste roerige bijeenkomst, is dat ik me op mijn gemak voel met het leven. Ze had gefronst alsof ze wilde zeggen, laten we niet op de zaken vooruitlopen, Señor Sanders.

Ik denk dat ik in het verleden al een stuk of zes medische penetraties heb ondergaan op dit gebied. Allemaal pijnlijk, eentje ondraaglijk. Stuk voor stuk vernederend. Op handen en voeten, in een onderzoeksstoel. Van achteren gepakt. Jij een dier; zij met hun witte jassen aan de castrerende macht. Waarom begin ik daar nu over? Ik zei toch dat ik steeds aan het lijk van mijn moeder moet denken? Maar dat klopt niet helemaal. Waar ik in feite aan denk, of wat ik probeer te beslissen, is of ik het lijk een laatste groet moet gaan brengen, haar lijk, terwijl ik weet dat ze dat niet zou willen. Ze zou het een vernedering vinden, ook al kan dat niet nu ze dood is. In plaats daarvan legde de fysio me met mijn buik op het kussen, spreidde mijn benen en begon mijn billen te masseren, zoals je bij een baby doet. Ik was verrast, wachtte gespannen op de verkrachting. Hij babbelde over hoe hij in dit beroep was terechtgekomen, inmiddels jaren geleden. Het was bepaald niet wat hij voor ogen had gehad toen hij fysiotherapie studeerde. Hij grinnikte. Hij had een aangename, hese stem. De zachte draaiende beweging die hij op het bovenste deel van mijn billen maakte was precies het soort massage dat ik onze kleine kinderen had gegeven als ze niet konden slapen, jaren geleden. Toch lag ik gespannen op verkrachting te wachten. Hij babbelde maar door over hoe dr. Sharp hem ertoe had weten over te halen. Hij gebruikte natuurlijk een glijmiddel, dat hij vermoedelijk eerst in zijn handen had voorverwarmd, want ik had niet de gebruikelijke waarschuwende koude op mijn huid gevoeld. Dr. Sharp was een heel bijzonder mens, zei hij. Met charisma. En ongelooflijk genoeg besefte ik toen dat hij er al in zat. Ik had er niets van gemerkt. Waarschijnlijk had hij een handschoen aan. Het voelde warm en vol en onmiskenbaar aangenaam aan. ‘Het is mijn job,’ lachte hij.

Ik checkte hoe het met de vluchten zat. Ik zou moeten afzien van de geboekte vlucht naar Madrid en er een naar Heathrow of Gatwick boeken. Ik googelde een beetje. Mijn blaas brandde. Het waren dure vluchten, maar daar was niets aan te doen. Hoelang mocht je blijven zoeken als je moeder op sterven lag? En hoe, vroeg ik me af, kon een gebeurtenis die zo geruststellend was geweest als die massage, aangenaam zelfs, zoveel pijn hebben losgemaakt, want de pijn nam toe, om nog te zwijgen van mijn opgewonden gemoedstoestand? Ik herkende het. Toch had mijn moeder haar uiterste best gedaan om de goedkoopste manier om te sterven uit te zoeken, om geld te besparen dat voor ons was bestemd als ze er niet meer was. Dat vond ze belangrijk. Ons een beetje geld nalaten. Misschien belangrijker voor zichzelf dan voor ons. Zelfs al zou ze er pijn voor moeten lijden. Ik verruilde KLM voor EasyJet en bespaarde daar negenenvijftig euro mee, maar verloor er wel een uur door. Ik zou nog net iets kunnen eten op Schiphol. Nu moest ik mijn praatje gaan houden. Ik had dat praatje natuurlijk beter vóór de massage kunnen houden dan erna. Dan had ik de fysiotherapeuten eerlijk kunnen vertellen dat ik al jaren geen pijn meer had. Dat ik een succesverhaal was. Het is gemakkelijker mensen te overtuigen als je eerlijk bent. Anderzijds was het feit dat een simpele massage de pijn had teruggebracht – tijdelijk maar, had de fysio me verzekerd – het bewijs dat dit allemaal met spieren en spierspanning te maken had, zoals werd beweerd, en niet met een infectie of kanker, en dus in zekere zin geruststellend. Maar wat als het niet tijdelijk was? Wat als één zachte massage de nachtmerrie weer voor jaren op gang zou brengen? Hoe moest dat dan met Elsa?’

IN EXTREMIS

OH KOM EENS KIJKEN WAT SINT EN PIET GRAAG LEZEN

Ik heb zo het verheugende vermoeden dat Sint Nicolaas en zijn gevolg, als de werkzaamheden het althans toelaten, met graagte een goed boek in de Nederlandse taal tot zich nemen. Om hen te gerieven geef ik van een elftal boeken titel, schrijver, ondertitel of genre en uitgever door. Wat het boek behelst, zeg maar het thema, staat op de omslag en geef ik zo aan u door. Mag ik van u de drie nummers vernemen van de werken die u het meest geriefden? Dan kunnen wij over een paar weken, na 5 december, hier onze gedachten met elkaar uitwisselen!
 
1) Kabouter Thijm en de kerstboom – Admar Kwant – Sprookje – Christofoor
Kabouter Thijm droomt van een mooi versierde kerstboom. Zijn vriendjes roodborst, konijn en muis komen hem helpen. Hoe zal de boom er toch uit komen te zien? Ze brengen allemaal spullen mee zoals een rozebottel, een zachte wollen draad, stro dat van goud lijkt.... De kleurige illustraties en eenvoudige woorden laten de kinderen kennismaken met het plezier van het optuigen van de kerstboom. Een perfect boekje in de dagen voor kerstmis.

2) De Notenkraker – Pjotr Oljitsj Tsjaikovsky en Jessica Courtney-Tickle – Navertelling - Christofoor
Volg Clara in een betoverend Kerstavontuur in deze navertelling van het klassieke balletverhaal ‘De notenkraker’. Ga je mee? Dan zie je hoe de Notenkraker met de Muizenkoning strijdt, ontmoet je de Suikerfee en reis je naar Snoepjesland, waar van alles te beleven valt. Er zit bovendien muziek in dit boek. Op elke bladzijde kun je op een noot drukken, waardoor het verhaal tot leven komt met de muziek van Tsjaikovski's ‘De Notenkraker’. Je kunt zelfs een dansje maken! Dit is het tweede deel in onze succesvolle muziekserie. Eerder verscheen Een jaar in één dag, met muziek van Vivaldi.
 

3) Tijger – Barbara de Wolf – Prentenboek – De Vier Windstreken
Soms rennen honden heel erg hard. Soms vechten ze om een bot. Soms kwijlen ze nat, troosten ze lief of grommen ze best wel eng. Soms kunnen honden nog veel meer, maar zoals Tijger is er geen één.
 

4) Op zoek naar het begin – Joke Eikenaar – Prentenboek – De Vier Windstreken
Op een ochtend besluit ridder Pepijn een bad te nemen in een meertje. Hij zingt en spettert erop los, totdat hij bedenkt dat hij zijn handdoek is vergeten. Pepijn is dan ook blij als hij er zomaar eentje ziet hangen in de struiken.  Maar als hij eraan trekt, blijkt het helemaal geen handdoek te zijn. Het is een lange lap stof waarvan hij het begin niet kan zien. Van wie is die lap? En waar gaat hij heen? Behulpzaam als een ridder hoort te zijn, is Pepijn van plan de stof terug te brengen naar de eigenaar.

5) Anna Boom – Judith Koelemeijer – Biografie – Olympus
Zomer 1942. Anna Boom stapt in Amsterdam op de trein naar Boedapest. Ze wil weg, naar Géza, de Hongaarse man op wie ze verliefd is. Vanaf dat moment wordt ze meegezogen in de maalstroom van de geschiedenis. Anna Boom is het waargebeurde levensverhaal van een rusteloze vrouw die bleef zoeken naar echte liefde - tegen de achtergrond van de grote omwentelingen in de twintigste eeuw.

6) Voorbijgewaaid geluk – Theodor Holman – Over familie, jongensdromen en ouder worden - Nieuw Amsterdam
Wanneer Theodor Holman te horen krijgt dat zijn dochter zwanger is, buitelen de vragen over hem heen. Ben je oud als je opa wordt? Wat zou je je kleinkind willen meegeven: wat is de essentie van het leven? Hoe houd je je staande als je vrienden bij bosjes sterven? En hoe zit het met die schaamte die de ouderdom lijkt te vergezellen en alles overschaduwt? In Voorbijgewaaid geluk maakt Theodor Holman de balans op. In prachtige observaties en gedachten en in geestige anekdotes vertelt hij over zijn ouders en zijn kleinkind, over jongensdromen en ouderdomskwaaltjes, en over de momenten die het leven glans geven.
 

7) Hopeloos hoopvol – John D. Caputo – Belijdenissen van een postmoderne pelgrim – Skandalon
In 'Hopeloos hoopvol' beschrijft John D. Caputo (1940) zijn spirituele reis van het katholieke jongetje in de jaren vijftig dat graag naar de sterren staarde, tot de postmoderne filosoof 'na de dood van God' die ondanks alles blijft hopen op het koninkrijk van God. Een religie zonder religie, Caputo is er al jaren naar op zoek, maar niet eerder beschreef hij dit zo persoonlijk en doorleefd als in dit boek. Hij noemt het de religie van de roos. Het is een religie waarin hij met Meester Eckhart bidt of God ons 'wil bevrijden van God'. Religie en beelden van God zijn algauw obstakels. Ze belemmeren om door te dringen tot het hart van religie. Hopeloos hoopvol is een humoristisch, toegankelijk én diepgaand spiritueel werk van een toonaangevende filosoof. In de autobiografische stukken toont Caputo zich op z'n kwetsbaarst, in de theologische en filosofische fragmenten is hij op z'n scherpst.

8) Darling Queen / Dear old Bones – Emerentia van Heuven – van Nes – Queen Wilhelmina’s correspondence with her English Governess Miss Elizabeth Saxton, 1886 -1935 – AUP
This book presents a remarkable collection of letters from Queen Wilhelmina of the Netherlands (1880-1962) and her governess, Elizabeth Saxton Winter (1855-1936), an Englishwoman. The earliest letters are those of a child, sent to Miss Winter when she was on holiday in England, but after Wilhelmina's education was finished in 1896 and she had no more need of a governess, she continued to write to Winter weekly. Her long letters cover a wide range of subjects: including her perspective on people and events, encounters with famous individuals, kings and emperors, but also sad times and loneliness, her belief in the Almighty, and above all, her development to her role as queen - her inauguration was in 1898 - and the high seriousness with which she regarded her duties. The resulting volume offers unprecedented insight into her life as child of her mother queen-regent Emma, as queen, as wife of prince Hendrik and as mother of princess Juliana.

9) Cahiers – Paul Valéry – Biografie geestesleven genoteerd door Jan Fontijn  – De Buitenkant
Paul Valéry is een van de belangrijkste Franse schrijvers in de twintigste eeuw. Vanaf zijn drieëntwintigste jaar tot aan zijn dood in 1945 schreef hij dagelijks in de vroege morgenuren als een vorm van hersengymnastiek onder het genot van koffie en sigaretten alles wat in hem opkwam zonder aan de meningen van anderen te denken. De cahiers zijn geen dagboeken; biografische feiten zijn er nauwelijks te vinden. Ze zijn eerder een biografie van Valéry’s geestesleven. Zijn doel was een vorm te zoeken die in staat zou zijn het heterogene karakter van zijn bewustzijn vast te leggen. De 261 cahiers die hij tijdens zijn leven volschreef en die tezamen 266.000 bladzijden beslaan vormen een discussie met zichzelf zonder einde. Geen onderwerp ging hij uit de weg; hij bewoog zich op het gebied van de psychologie, politiek, filosofie, seksualiteit, taal, esthetica, wetenschap en literatuur. Jan Fontijn heeft gekozen voor de notities over Poëzie, Literatuur en het Gevoelsleven.  De notities over Poëzie en Literatuur zijn scherpe analyses van de literaire wereld, van het creatieve proces, de literaire genres. Het zijn notities die iedere dichter en poëzieminnaar gelezen moet hebben. De notities over de aard van gevoelens bevatten belangrijke observaties over de relatie tussen gedachten en gevoelens in de mens. Het valt daarbij op hoe bedreigend voor Valéry het gevoel vaak was als verstoring van het gedachteleven.

10) Thuis – Jan Willem Duyvendak – Het drama van een sentimentele samenleving - AUP
Thuis is in de mode. We zien het in de media, waar Ikea-reclames en romantische speelfilms ons eraan herinneren dat er geen plek is zoals thuis, we lezen het in de pamfletten van politieke partijen, die stellen dat 'iedereen zich thuis moet voelen in Nederland', en we zien het om ons heen: iedereen probeert zich een thuis te maken, in huis, in de wijk, in de stad en in de natie. En de politiek steunt burgers daar nadrukkelijk bij. Burgers moeten integreren, elkaar ontmoeten en zich verbonden voelen en identificeren met buurt, stad en land. Thuis voelen is niet vrijblijvend, thuis voelen is noodzakelijk en moet. De afgelopen jaren zijn we geobsedeerd geraakt door ‘thuis'. Zeker, thuisgevoel is voor iedereen van belang, zowel voor eigenheimers als voor 'kosmopolieten'. Maar realiseren we ons dat thuisgevoel niet alleen een insluitende maar ook een exclusieve emotie is? Dat thuisgevoel in de politiek al snel leidt tot marginalisatie en uitsluiting van nieuwkomers? Ook in het alledaagse leven speelt onze obsessie met thuis. Nederlanders willen per se thuis bevallen en thuis sterven. We willen ons thuis voelen in ons eigen lichaam, en zolang mogelijk thuis blijven wonen, ook als we daartoe misschien niet meer zo goed in staat zijn. Tehuizen, instellingen en professionals leggen het al snel af tegen ons thuissentiment. Soms met onbedoelde, onwenselijke gevolgen.

11) Archivaris van de wereld – Lia Tilon – Roman - Cossee
In 1908 drukt de Franse bankier Albert Kahn zijn jonge chauffeur Dutertre een hypermoderne camera in handen en draagt hem op te leren fotograferen. Kahn vertrouwt hem zijn ideaal toe: alle volkeren van de wereld in kleur te laten vastleggen, om zo zijn ‘archief van de planeet’ te creëren. Hij is ervan overtuigd dat zijn foto’s vooroordelen en angst voor vreemdelingen zullen wegnemen, en mensen vertrouwd zullen maken met de ander. Uiteindelijk zal zijn archief vrede brengen op aarde. Al snel stuurt Kahn tientallen fotografen de aarde over, naar de ‘native Americans’, naar Afrikaanse stammen en naar onbekende volkeren in Mongolië.
Dutertre is niet meteen gewonnen, en stuntelt met zijn camera’s. Hij volgt cursussen bij Emile Pathé en stort zich op handleidingen van de gebroeders Lumière. Hoe dichter hij bij Kahn in de buurt komt, des te beter kan hij zijn inmiddels oude werkgever begrijpen. Zijn werk als chauffeur wordt er bovendien boeiender op: hij rijdt steeds meer gasten naar de villa buiten Parijs, waaronder Rudyard Kipling, sir Chamberlain en Kahns grote vriend, de filosoof Henri Bergson. Anno 1939 weigert Kahn onder ogen te zien dat de nasleep van de beurskrach en de dreiging van oorlog zijn project onmogelijk maken. Zijn villa is in verval, Parijs hangt vol antisemitische aanplakbiljetten. In de nadagen van zijn imperium heeft hij niets dan de foto’s om op terug te kijken. En wij, de lezers, kijken ademloos mee met Dutertre, de laatste en enige vriend van Kahn. Trouw waakt hij over de eeuwige idealist, en toont hem alleen dé foto’s die zijn laatste restjes hoop in leven houden – is hij dan tóch gaan geloven in het levenswerk van Kahn?

OH KOM EENS KIJKEN WAT SINT EN PIET GRAAG LEZEN