27-12-2016

MISCHLING

 

 

Een huiveringwekkende roman heb ik voor u die het leed de Joden aangedaan schrijnend verwoordt. Een verschrikkelijk verhaal leg ik voor u neer dat het onheil van de antisemitische nazi’s toch losjes en luchtig de revue laat passeren. Het gaat om de 368 bladzijden tellende paperback Mischling van Affinity Konar en van uitgeverij Signatuur. Op de omslag zien u en ik  een meisje dat met haar grote kijkers en met haar tranen op de wangen ons vol verbijstering vragend aankijkt. De titel Mischling zegt wat de twee hoofdpersonen Stacha en Perle in de ogen van Hitler en zijn trawanten misdaan hebben: zij durfden het als blonde tweeling aan geboren te worden en vielen volgens de Neurenbergse rassenwetten in de classificatie van gemengd ras, van kwartjoden. Wanneer de meisjes tijdens de Holocaust in kamp Auschwitz met hun moeder arriveren,worden ze graag ontvangen door een dokter in witte jas, Josef Mengele. De beul ziet in hen spelers voor zijn dodelijk spel. Het sterke van Affinity Konar is dat zij het afschuwelijke relaas van de zusjes Stacha en Perle zo ontroerend en zo ontmaskerend via het zogenoemde kikkerperspectief vertelt. De lezer ziet het brute geweld door de ogen van een kind, bij afwisseling per hoofdstuk van de gedoemde kinderen. Om van die verhaaltruc u een indruk te geven reik ik u de eerste vier bladzijden van Mischling aan. Ik laat dat voorafgaan door de tekst van de uitgever op de omslag. Dit boek gaat u lang met u meedragen!

De uitgever: Het is 1944 als de onafscheidelijke tweelingzusjes Perle en Stacha in Auschwitz aankomen. Ze zijn mischling: blond haar en bruine ogen, Arisch en Joods tegelijk. Nazidokter Mengele plaatst ze meteen in zijn experiment. Ze proberen de gruwel te overstijgen met hun zelfverzonnen taal en magische wereld. Tot Perle verdwijnt. Stacha kan niet geloven dat Perle dood is. Na de bevrijding trekt ze met een jongen uit het kamp, die ook zijn tweelingbroer verloor, door het verwoeste Polen op zoek naar Perle. Een tocht vol hoop en gevaar, gedreven door wraak: ze willen ook Mengele vinden… In een onthutste wereld gaan ze op zoek naar een mogelijke toekomst.
Affinity Konar: ‘Eens zijn we gemaakt, mijn tweelingzus en ik. Of liever gezegd, Perle is gemaakt. Ik ben van haar afgesplitst. Zij vormde zichzelf in de baarmoeder, ik volgde haar voorbeeld. Acht maanden lang lieten we ons drijven in troebel vruchtwater, twee zachtroze wezentjes warm in het binnenste van onze moeder. Ik kon me niet voorstellen dat er een genoeglijker plekje bestond dan de baarmoeder die we samen deelden, maar nadat de stellages van onze hersenen stevig als ivoor waren opgetrokken en onze milt klaar was voor gebruik, wilde Perle de buitenwereld in. En zo liet ze zich met de moed van een boreling uit onze moeder spuwen. Prematuur of niet, Perle was vindingrijk en geestig. Ik stelde mezelf gerust met de gedachte dat dit weer een van haar grapjes was. Ze zou zo terugkomen om me uit te lachen. Maar toen Perle niet terugkeerde, raakte ik in ademnood. Heb je ooit moeten leven terwijl het beste deel van jezelf op drift was, verdwenen naar onbekende verten? Als dat zo is, weet je hoe gevaarlijk dat kan zijn. Nadat mijn ademhaling me in de steek had gelaten, volgde mijn hartslag en de gedachten buitelden koortsachtig door mijn hoofd. In mijn foetale rozigheid drong de waarheid glashelder tot me door: zonder haar zou ik een afgesplitst, onwaardig wezen worden, een mensenkind dat niet tot liefde in staat zou zijn. Daarom ging ik mijn zus achterna en liet ik toe dat de gehandschoende handen van de dokter me naar buiten trokken, me een tik verkochten en tegen het licht hielden. Ik wil hierbij opmerken dat ik geen moment heb gehuild tijdens deze overgang. Zelfs niet toen onze ouders mijn wens negeerden om ook mij Perle te noemen. Ik werd Stacha. En nu het karwei van de geboorte achter de rug was, betraden we de wereld van familie, piano en boeken, van dagen die in schoonheid en verwondering voorbijgleden. We waren zo gelijk... zelfs als we knikkers uit het raam op de straatstenen lieten vallen om ze na te kijken met onze verrekijkers, de heuvel af, gewoon om te zien hoe ver hun leventjes hen zouden brengen, rolden ze op hetzelfde punt uit. Helaas, ook aan die wereld vol ontzag kwam een eind. Zo gaat dat met de meeste werelden. Nu moet ik vertellen dat we nog een andere wereld hebben gekend. Veel mensen denken dat dat de wereld is die ons het meeste heeft gevormd. Ik weet dat zij het mis hebben, maar vooralsnog wil ik alleen kwijt dat onze intrede in die wereld begon in ons twaalfde levensjaar, toen we dicht tegen elkaar aan in een veewagon zaten geperst.

Tijdens die reis van vier dagen en vier nachten waren we de dood te slim af door vals te spelen. We likten om en om aan een gele ui en deden alsof dat voedsel genoeg was. We vermaakten ons met het spel dat onze opa, onze lieve zeide, voor ons had bedacht: de classificatie van levende wezens. Dat is een vorm van hints waarbij je een levend wezen uitbeeldt en de tegenspeler soort, geslacht en familie moet raden, helemaal tot aan de allesomvattende genialiteit van het rijk. Talloze levende wezens passeerden de revue in de veewagon. We beeldden de beer uit, de slak en alles ertussenin. Het belangrijkste was, benadrukte zeide met zijn van dorst gebarsten stem, dat we het universum indeelden naar ons beste, maar al te menselijke vermogen, en pas toen de veewagon eindelijk tot stilstand kwam, hield ik op met uitbeelden. Zoals ik het me herinner was ik net bezig Perle ervan te overtuigen dat ik een amoebe was, maar het kan zijn dat ik een ander levend wezen uitbeeldde en het me alleen herinner als een amoebe, omdat ik me zo nietig voelde op dat moment, zo kwetsbaar en broos. Zeker weten doe ik het niet. Ik weet alleen dat het leven plotseling te breekbaar werd om uit te beelden. Net toen ik mijn nederlaag wilde toegeven, schoof de deur van de veewagon open. We schrokken zo van het geweld van dat verblindende licht dat we onze ui op de grond lieten vallen. Hij rolde de loopplank af en kwam als een stinkende, aangevreten maan tot stilstand aan de voeten van een bewaker. Ik stelde me voor dat de walging op zijn gezicht geschreven stond, maar ik kon het niet zien, want hij hield een zakdoek voor zijn neus omdat hij moest niezen. Hij stopte even om zijn laars boven onze ui te laten zweven, een donkere schaduw boven de gele huid. We zagen de ui huilen toen hij hem verpletterde, met tranen van bittere pulp. Daarna kwam hij recht op ons af en kropen wij weg in de beschutting van zeides wijde jas. We waren allang te groot om bij zeide te schuilen, maar de angst maakte ons kleiner en we kronkelden tussen de plooien van zijn jas tegen zijn vermagerde lijf, waardoor onze grootvader veranderde in een samengeklonterd, veelpotig wezen. Vanuit onze schuilplaats keken we met half toegeknepen ogen toe. Het geluid zwol aan – stampend, bonzend – totdat de laarzen van de bewaker pal voor zeides voeten tot stilstand kwamen. ‘Wat ben jij voor insect?’ vroeg hij, en hij ketste met een wandelstok op de meisjesbenen die onder zijn jas uit piepten. Onze knieën brandden. Daarna sloeg de bewaker ook op zeides benen. ‘Zes poten? Ben je een spin?’                                                                                                                      

Het was duidelijk dat de bewaker niets van levende wezens wist. Hij had nu al een fout gemaakt. Zeide nam echter niet de moeite om hem uit te leggen dat spinnen geen insecten zijn. Doorgaans deed zeide niets liever dan vergissingen over levende wezens speels en zangerig te corrigeren, want de feiten moesten kloppen. Maar daar niet. Het was gevaarlijk om te laten merken dat je verstand had van kruipende of lagere dieren, omdat ze dan sneerden dat je van alles met ze gemeen had. Wij hadden beter moeten weten dan onze grootvader te veranderen in een insect. ‘Ik vroeg je wat,’ bulderde de bewaker, en hij bewerkte onze benen nogmaals met een roffel van zijn stok. ‘Wat ben jij voor beest?’ In het Duits somde zeide de feiten op: zijn naam was David Zamorsky. Hij was vijfenzestig jaar oud. Hij was een Poolse jood. Daar stopte hij, alsof hiermee alles was gezegd.
Het liefste hadden wij het van hem willen overnemen om het punt voor punt uit te leggen: zeide was vroeger hoogleraar biologie geweest. Hij had tientallen jaren aan verschillende universiteiten gedoceerd, maar hij was een expert in heel veel dingen. Als je het fijne wilde weten van een gedicht, moest je bij hem zijn. Als je wilde weten hoe je op je handen moest lopen of waar je een ster kon vinden, zou hij het je laten zien. Met hem hebben we eens een regenboog gezien met rood als enige kleur, en keken we hoe die zich uitstrekte boven de bergen en de zee. Hij bracht nog vaak een toost uit op de herinnering, ‘Op de ondraaglijke schoonheid!’ en proostte dan met vochtige ogen. Hij hield van proosten en deed het wanneer hij maar kon, bij vrijwel elke gelegenheid: ‘Op onze zwempartij in de vroege ochtend!’, ‘Op de linden bij de poort!’ De laatste jaren was dit zijn meest voorkomende toost: ‘Op de dag dat mijn zoon terugkeert, levend en ongeschonden, als bewijs dat de menselijke waarden niet verloren zijn gegaan!’

 

MISCHLING

JODEN OP DRIFT

 

 

Om u een enerverend essay in te loodsen dat het wel en wee van de Joden in Europa uit de eerste hand verwoordt, geef ik integraal het voorwoord door van de man van wie ik onlangs zijn De levens van Jan Six bij u mocht introduceren: Geert Mak. De BN’er neemt in deze mijn taak over, want hij doet veel over auteur en boek uit de doeken.  Het gaat om de 142 bladzijden tellende paperback Joden op drift van Joseph Roth en uitgeverij Bas Lubberhuizen. De tekeningen, door de bundel gestrooid, zijn van Paul van der Steen die de Joodse medemens tekenend verbeeldt. Als intro tot de woorden van Geert Mak geef ik de tekst van de uitgever op de omslag. ‘Joseph Roth schreef zijn - niet eerder in het Nederlands vertaalde - essay in 1927 als een ode aan de verdreven mensen uit zijn geboortestreek Galicië, nu deels Polen en Oekraïne. Tien jaar later voegde hij een hoofdstuk toe over de situatie van de joden in Duitsland, waar inmiddels de nazi's aan de macht waren gekomen. Een liefdevolle, vaak ook ironische schets van de Oost-Europese joodse cultuur, maar bovenal ook van de lijdensweg van emigratie en het leven van vluchtelingen.

‘Geert Mak: Joden op drift is een zeldzaam juweel uit een verloren tijd. In een kort, krachtig en glashelder essay schept Joseph Roth een onvergetelijk beeld van het joodse leven in Europa – inclusief de vele discussies en dilemma’s die het toenmalige joodse denken bepaalden. Even trekt hij zo, in een knappe combinatie van essayistiek en reportagewerk, het allesbepalende scherm van de Holocaust weg: ja, zo was het dus. Roth beschrijft in grote lijnen de joodse migratiebewegingen vanaf het eind van de negentiende eeuw, deels in gang gezet door de pogroms in het tsaristische rijk, deels ook door het uitzichtloze bestaan in de talloze joodse dorpen en stadjes, overal in Polen, Roemenië en Rusland. Talloze joodse families zochten hun heil in Wenen, Berlijn, Parijs, Amsterdam en verder, in New York en Chicago. Talloze anderen bleven. Roths verhaal is, zoals vaker, tegelijk hoogst actueel. Bepaalde taferelen zijn voor de hedendaagse lezer zonder meer herkenbaar, zij het in een andere context: Hongarije dat alle joodse immigranten ‘principieel’ het land uitzet, de verre neef in Amerika op wie alle hoop is gevestigd, de eeuwige strijd om en met papieren: ‘Iedereen staat versteld dat de joden zo goed zijn in het opgeven van valse informatie. Niemand staat versteld dat de politie zulke domme dingen vraagt.’

Joden op drift is echter vooral indrukwekkend doordat Roth hier zichzelf laat zien, op een soms ontroerende manier. Naast ‘Job’ is er geen ander boek waarin hij zo duidelijk uitkomt voor zijn joods-Europese achtergrond. Een wereld die hij, bijna als een vorm van zelfanalyse, vervolgens grondig onderzoekt. Joseph Roth hoorde bij de ‘starreporters’ uit de Weimarrepubliek. Hij werd geboren in 1894, in Brody, in ‘het armenhuis’ van het oude Europa: Galicië. Het stadje lag op een kruispunt van culturen: aan de ene kant van de grens de Russen, aan de andere kant de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Driekwart van de inwoners was joods, net als Joseph Roth zelf. Hij studeerde in Wenen, vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog als vaandrig in Galicië en in die tijd begon hij in soldatenbladen en elders te publiceren. Zijn talent werd snel opgemerkt, en vanaf 1919 werkte hij voor een groeiend aantal kranten in Duitsland en Oostenrijk. Hij trok als een nomade door Europa: Berlijn, Wenen, Praag, Marseille, Oostende, Amsterdam, Parijs, alle cafétafels waren voor hem vertrouwde werkkamers. Zijn productiviteit was verbluffend. Naast vele honderden journalistieke impressies en reportages produceerde hij, in amper twintig jaar tijd, zestien romans en negentien novellen – een paar zijn overigens zoekgeraakt of pas na zijn dood gepubliceerd. Roths bekendste werk is ‘Radetzkymars’, de bitterzoete geschiedenis van het verval van het Habsburgse rijk, beleefd in de gedaante van de hoofdfiguur, de adellijke kapitein Von Trotta.

De titel is ontleend aan de ‘Radetzkymars’ van Johann Strauss, die zondag na zondag, met de ijzeren regelmaat en zekerheid van de dubbelmonarchie door de garnizoenskapel voor Von Trotta’s huis werd uitgevoerd, totdat de muziek enkel nog ironie was, symbool van een vergane wereld. De sfeer van chaos en ondergang bepaalde minstens zo sterk het leven van Roth zelf. Hij hoorde in alle opzichten bij de generatie die volwassen was geworden tussen de loopgraven en de granaattrechters van de Eerste Wereldoorlog. ‘We mogen behoren tot verder verschillende werelden, verschillende partijen, verschillende beroepen,’ schreef hij ooit. Maar ‘we kennen elkaar. De oorlog heeft ons doordrenkt.’ Roth is in geen enkel vakje te plaatsen: hij was revolutionair, maar ook monarchist, hij was jood en katholiek, hij was een Oostenrijks officier en een pacifist ineen, hij was een zeldzaam gedisciplineerd auteur en tegelijk een overtuigd alcoholist. Naarmate de tijd vorderde, werd die innerlijke verwarring groter. ‘Ik ben diep vertwijfeld,’ schreef hij in 1926 aan een van zijn vrienden. ‘Toen keizer Franz Joseph stierf, was ik al een “revolutionair”, toch weende ik…. Er werd een tijdperk ten grave gedragen.’                  

Een reportagereis door de Sovjet-Unie in opbouw, in de nazomer van datzelfde jaar, was voor Roth misschien geen breekpunt, het zette hem wel aan het denken. Het betekende het einde van zijn ‘socialistische’ periode, maar dat niet alleen. Het fanatieke atheïsme van de sovjets had op hem een omgekeerd effect: hij begon weer na te denken over zijn eigen religieuze overtuiging, die steeds meer neigde naar het katholicisme. Hij zocht zijn heil meer en meer in de ‘achterwaartse utopie’, in het streven naar een ideale wereld die vooral in het verleden lag. En bovenal wist hij na die reis beter dan ooit wie hij was: een joodse waarnemer, denker en schrijver uit het oosten, verdwaald in het chaotische westerse stadsleven. Roth schreef Joden op drift in afleveringen, juist in de periode waarin hij ook veel van zijn oude zekerheden kwijtraakte. Al in maart 1926 verschenen in de Wiener Morgen een paar fragmenten, in november publiceerde de ‘Frankfurter Zeitung’ het hoofdstuk ‘Joden in de Sovjet-Unie’, uiteindelijk verscheen de complete tekst in het voorjaar van 1927 bij uitgeverij Die Schmiede, in de serie ‘Berichten uit de werkelijkheid’. Het is een kleurrijke staalkaart van de diverse joodse gemeenschappen in het toenmalige Europa, van rijke westerse joden in Wenen en Berlijn die zijn vergeten dat hun grootvaders nog verwikkeld waren ‘in een wanhopige strijd met Jehova’ tot de chassidische joden, die ‘voor de West-Europeaan net zo raadselachtig en vreemd zijn als pakweg de bewoners van de Himalaya’.

Roth analyseert, beknopt maar scherp, de problemen rond assimilatie en integratie, de toenmalige discussies rond nationaliteit, zionisme en met name de vraag naar de aard van de joodse identiteit: een natie, een volk of enkel een religie? Hij spuwt zijn venijn over de arrogante westerlingen die, enkel omdat ze ‘met lift en wc zijn opgegroeid’, met verachting neerkijken op de Oost-Europese joden. Hij is nog altijd hoopvol over de Sovjet-Unie, hij meent dat het jodendom daar, net als in Palestina, nieuw elan zal vinden. (De antisemitische campagnes van Stalin, die ook in de Sovjet-Unie talloze slachtoffers zouden eisen, moesten nog beginnen.) Hij vertelt over de wonderrabbi’s, de geniale muzikanten, maar ook over doodgewone Oost-Europese joodse boeren, arbeiders en ambachtslieden. ‘In smerige straten en bouwvallige huizen wonen de joden. De christelijke buurman bedreigt ze. De baas slaat ze. De ambtenaar sluit ze op.’ Hun enige troost: ‘de vurige strijd met een God die meer straft dan liefheeft’ en ‘de strenge plicht tot studeren en het abstracte te zoeken met jonge ogen die nog vol verlangen zijn naar het concrete’. In de kern is dit kleine juweel een liefdesverklaring aan het ‘armenhuis’ waaruit Roth zelf voortkwam, aan die schimmige Oost-Europese joden die we enkel nog kennen als een handvol foto’s, als een enkel beeld op een vergeten film.’
 

JODEN OP DRIFT

LOF DER BOTHEID

 

 

Een boeiende, horizonverleggende, toegankelijke, tintelende bundel leg ik voor u op de leestafel, die uw komende dagen en een historische en een huidige allure zullen geven. Het verleden wordt er in opgerakeld om het heden te plaatsen. De sensatie van toen krijgt de gevoelswaarde van nu. Het gaat om de 232 bladzijden tellende, royaal geïllustreerde paperback Lof der botheid van René van Stipriaan en van uitgeverij Querido met de ondertitel ‘Hoe de Hollanders hun naïviteit verloren’. In zijn ‘Woord vooraf’ doet Van Stipriaan titel en ondertitel uit de doeken. Ik geef die integraal aan u door. Als ik de literair-historicus goed verstaan heb, staat zijn ‘botheid’ voor ‘burgerlijke eigenwijsheid’, ‘ongepolijste eenvoud’, ‘uitdagende eerlijkheid’, ‘grof geschut’. Op de omslag staat in deze een illustratief beeld: het doek ‘De regenten van het Arme-Kinderhuis te Haarlem’ uit 1663 van Jan de Bray. Het waarom van deze plaat wordt in de bundel expliciet aan het licht gebracht. De twaalf opstellen die Lof der botheid uitmaken laten een stel figuren uit de zeventiende eeuw de revue passeren die ik sinds mijn jaren van studie op afstand gevolgd heb. Ik noem van hen Roemer Visscher, Willem van Oranje, Filips van Marnix van Sint-Aldegonde, Johan van Oldenbarnevelt, Pieter Cornelisz Hooft, Joost van den Vondel, Constantijn Huygens, Anna Roemers Visscher, Andries Bicker en Willem Godschalck van Focquenbroch. Zij gaven gezicht aan het Holland van toen. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik bij mijn eerste gang door Lof der botheid lang halt en front maakte voor het chapiter ‘De nationale whodunit; het Wilhelmus’. Ik werd teruggeworpen in de tijd toen ik Nederlands studeerde aan de Kunstacademie in Rotterdam. Vol vuur gaf S.J. Lenselink zijn visie op de ins en outs van ons volkslied. Dat sinds mijn jaren van studie de wetenschap is blijven wroeten in het Wilhelmus etaleert René van Stipriaan op volle toeren.

Voor mijn citaat uit het boek geef ik eerst de tekst van de omslag: ‘Eeuwenlang stonden Hollanders bekend om hun ongepolijste gedrag. Dat veranderde omstreeks 1500 onder aanvoering van Erasmus, die niet alleen geleerd en scherpzinnig was, maar ook tot navolging inspireerde. Hollanders begonnen hun culturele inhaalrace, die uiteindelijk uitmondde in de Gouden Eeuw, waarin de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich voor heel even het middelpunt van de wereld mocht wanen. Lof der botheid biedt een aantal intrigerende snapshots uit de culturele emancipatie van de Hollanders. Hoe de hertog van Alva Willem van Oranje en zijn rebellenleger een paar nuttige militaire en politieke lessen leert, hoe het zelfbewustzijn van de rebellen snel toeneemt, en hoe Holland tot grote bloei komt: de essays in Lof der botheid geven tezamen een verrassend beeld van een trotse en speelse cultuur, die haar rauwe en botte kantjes overigens nooit helemáál zou verliezen.’
René van Stipriaan; ‘De magneetwerking van Amsterdam in de Gouden Eeuw is vaak beschreven en bejubeld, en is toch nog altijd moeilijk te bevatten. De stad werd na 1585 de metropool van Europa, waar hij enkele decennia daarvoor nauwelijks opviel te midden van andere nijvere Hollandse stadjes. Holland lag toen nog aan de rand van de wereld; er was geen universiteit, het gewest werd geregeerd vanuit Brussel, en er werd geleefd volgens de sobere eenvoud van de voorouders. Aan het einde van de zestiende eeuw begon Amsterdam te bruisen, en heel Holland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bruisten mee. De bevolking groeide dankzij grote groepen immigranten, die ook nog eens geld, kennis, cultuur en handelsrelaties meebrachten. Het aanpassingsvermogen van zowel de autochtonen als de immigranten is achteraf verbluffend. Er waren fricties en botsingen, maar in het licht van de snelle groei die Amsterdam en Holland omstreeks 1600 doormaakten, stellen ze weinig voor. De groei beperkte zich niet tot de bevolkingsomvang of de economie, maar deed zich ook voor in bijvoorbeeld de schilderkunst, de literatuur en het boekenbedrijf. Dit valt eenvoudig met cijfers te staven: de productie van boeken en schilderijen ging die van het omringend buitenland een tijd lang ver te boven.

Minder makkelijk aanwijsbaar is dat ook de mentaliteit in grijpend veranderde. Waar Holland zich in de zestiende eeuw nog liet voorstaan op zijn eenvoud en eerlijkheid, spreekwoordelijk bekend als Hollandse botheid, was dat een eeuw later geen geloofwaardig verhaal meer. Amsterdam stond voor wereldwijs: het was een stad voor oplettende, behendige en snelle geesten. Wie wilde profiteren van het Hollandse wonder, wie wilde slagen in de handel, moest overal ogen hebben, over gezonde achterdocht beschikken, en vooral ook het spel kunnen meespelen. De enerverende sfeer van het Amsterdamse zakenleven is zelden indringender beschreven dan door de Portugees-joodse immigrant en beurshandelaar Joseph de la Vega in zijn traktaat ‘Confusion de confusiones’ (Verwarring der verwarringen) uit 1688. Hij schetste de Amsterdamse beurs als een duistere en listige wereld, waarin met griezelige perfectie alle mogelijke kunstgrepen werden uitgehaald, of in de woorden van De la Vega: ‘het opkomen en weggaan, het zich verschuilen, vermommingen, twisten en duels, de grappen en de zottigheden, het geven van panden, het uitblazen van de lichten, de climax in list, verraad, bedrog en tragiek’. Botte geesten hadden in deze geraffineerde wereld niets te zoeken. Amsterdam was een bedrieglijk theater, waar weinig medelijden bestond met mensen die er niet in slaagden de manipulaties te doorgronden.                                                                                       

In Lof der botheid zijn verschillende korte beschouwingen en essays bij elkaar gebracht die als ‘snapshots’ van deze spectaculaire ontwikkeling kunnen worden gezien. De teksten zijn voor verschillende gelegenheden geschreven, en voor deze bundel hier en daar ingekort dan wel uitgebreid. Enkele beschouwingen werden niet eerder gepubliceerd. Tezamen willen ze laten zien hoe de Hollanders zich bewust werden van hun achterstand, hoe ze in het kielzog van Willem van Oranje tijdens de Opstand op het wereldtoneel belandden en in korte tijd streetwise werden, en hoe er een bijzondere, met niets te vergelijken, burgerlijke eigenwijsheid ontstond, die een weg zocht in de handel, de politiek, de wetenschap, de kunsten en de literatuur. Hollanders werden zich bewust van hun eigen botheid, en ze leerden ermee te spelen. Ze ontpopten zich als grootmeesters van de ironie en de versluiering. Het werd jaren geleden al aangetoond door kunsthistoricus Eddy de Jongh, die in schilderijen van alledaagse gebeurtenissen geraffineerde patronen van 'verborgen betekenissen' kon blootleggen. Soms is deze bundel ook het verslag van het onderzoeken van de raadsels en dwaalsporen die zestiende. en zeventiende-eeuwers met veel plezier lijken te hebben uitgezet: het Wilhelmus dat na meer dan twee eeuwen speur. en graafwerk de identiteit van zijn dichter of dichters nog altijd niet lijkt te willen prijsgeven. Of de populaire komische dichter Focquenbroch, die zorgvuldig zijn eigen miskenning heeft geënsceneerd, een spelletje dat naarmate de tijd verstreek steeds slechter begrepen werd. Zo opvallend snel als de zeventiende-eeuwers op het wereldtoneel het spel leerden meespelen, zo snel leek deze bravoure ook weer af te nemen. De verborgen betekenissen werden niet meer gezien, de Hollandse tafereeltjes bleven. Aan het begin van de negentiende eeuw lijkt het begrip van de gelaagde denkwereld van de zeventiende-eeuwers al geheel verdwenen. De botheid in haar onversneden vorm bleef, en het is voor buitenlanders nog altijd vrij eenvoudig om Nederlanders, en Hollanders in het bijzonder, ermee om de oren te slaan. Overigens staat in deze bundel 'Holland' voor het gebied dat ongeveer wordt bestreken door het huidige Noord. en Zuid-Holland. Met de Zuidelijke Nederlanden worden de gebieden bedoeld die aan het einde van de zestiende eeuw stevig onder het Habsburgse bewind kwamen, ongeveer gelijk te stellen met het huidige Belgie, met inbegrip van het prinsbisdom Luik; de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden valt ongeveer samen met het huidige Nederland benoorden de grote rivieren.’
 

LOF DER BOTHEID

PETRUS

 

 

Een boek dat bij voorbaat op mijn lijf geschreven is, leg ik voor u op de leestafel. Met de invitatie aan u om met mij de komende winterdagen het licht te laten schijnen van een good old man die altijd tot mijn verbeelding gesproken heeft. Het gaat om de 230 bladzijden tellende, adequaat gul geïllustreerde paperback Petrus van Fik Meijer en van uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep met de ondertitel ‘leerling, leraar, mythe’. Op de omslag ziet u de hoofdpersoon zoals die eeuwen later afgebeeld werd. Ik heb een zwak voor het personage uit het Nieuwe Testament Petrus die een van de twaalf apostelen van Jezus was. Dat niet alleen omdat mijn doopnaam Pieter is die ‘Rots’ betekent, maar ook en vooral omdat ik jaren terug bij het doen van belijdenis in de Hervormde Kerk van dominee Kastelein de woorden meekreeg van de evangelist Lucas. ‘Maar ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet moge ophouden’ (Lucas 22:32). Door de decennia heen zijn deze tekstwoorden vaak een toevlucht voor mij geweest. De grote verdienste van Fik Meijer is dat hij de figuur van Petrus een context tracht te geven. Hij is niet uit de lucht komen vallen: hij had een verleden, heden en toekomst. Deze trits komt tot uiting in de tweedeling van de biografie Petrus: deel 1 ‘Volgeling’ - ‘Voorganger in de verkondiging’ en deel 2 ‘Petrus in Rome’. Met u wil ik een tocht maken door dit levensbericht, dat heel toegankelijk en tintelend is. Het boek is een waardig opvolger van Meijers ‘Jezus en de vijfde evangelist’ waarover u en ik vorig jaar zo enthousiast waren.
De geloofsbrief van Meijer staat op de omslag die ik citeer. Dat doe ik ook met de eerste vier bladzijden, die meteen illustreren hoe gemakkelijk Meijer te volgen is.

De uitgever: ‘Petrus was Jezus’ meest vooraanstaande leerling, maar wat weten we van hem? Fik Meijer gaat op zoek. Hij volgt Petrus in de Evangeliën en De handelingen van de apostelen. De visser uit Kapernaüm lijkt voorbestemd voor een grote carrière in de beweging van Jezus, maar eerst moet hij, met vallen en opstaan, een ontwikkeling doormaken. Zijn zwakheden komen naar voren, zijn geloof schiet herhaaldelijk te kort. Toch wordt hij na de kruisdood van Jezus de voorman van de Jeruzalemgemeente. Dan verdwijnt hij uit beeld. De aandacht in De handelingen gaat verder uit naar Paulus. Wat is er van Petrus geworden? Heeft hij gepreekt in Jeruzalem, Korinthe of Babylon, of in Rome? In het begin van de tweede eeuw ontstonden er verhalen die wijzen op dat laatste. Ze groeiden uit tot de overlevering dat Petrus in Rome is gestorven en begraven in het Vaticaan. Ook zou hij de eerste bisschop van Rome zijn geweest. De huidige paus zit dan ook op de ‘Sedes Petri’, de stoel van Petrus. In een analyse van de belangrijkste teksten vanaf het begin van de tweede eeuw (die in vertaling van de auteur in een appendix zijn opgenomen) probeert Fik Meijer feit en fictie van elkaar te onderscheiden.’

Meijer: ‘Volgeling - Het Meer van Galilea. Een eindeloos wateroppervlak in een schitterend landschap met in de verte de bergen van de Golanhoogte. In de oudheid moet het er, als oorlogen de rust niet verstoorden, nog idyllischer zijn geweest. Het leven voltrok zich in trage regelmaat: boeren bewerkten hun akkers in het laagland, op de flanken van de omliggende heuvels weidden herders hun vee en in de stadjes en dorpen aan de oevers van het meer leefden veel inwoners van de visvangst. Het meer was in de oudheid befaamd. Flavius Josephus, de Joodse geschiedschrijver en politicus uit de eerste eeuw die als generaal een jaar doorbracht in Galilea en de regio goed kende, geeft een lovende beschrijving van het meer, dat bij hem het Meer van Gennesar heet:

Het is meer dan zeven kilometer breed en ruim vijfentwintig kilometer lang. Toch is het water in het meer zoet en zeer goed te drinken. Het water is namelijk helderder en schoner dan modderig moeraswater en volkomen zuiver. Dat komt omdat het meer overal omsloten wordt door rotsen en zandstranden. Het water dat uit het meer wordt geschept, heeft een aangename temperatuur; het is verkwikkender dan rivier- of bronwater en koeler dan de grote oppervlakte van het meer doet vermoeden. Het water wordt ijskoud wanneer het aan de lucht wordt blootgesteld, wat de bewoners van die streek tijdens zomernachten regelmatig doen. In het meer leven vissen die er heel anders uitzien en ook heel anders smaken dan de vissen die in andere wateren worden aangetroffen. Dwars door het meer stroomt de Jordaan.

Toetreding - Op een dag in of rond het jaar 28 gooide een Joodse visser uit Kapernaüm hier zijn netten uit. Hij heette Simon. Zijn ouders hadden hem die naam op de achtste dag na zijn geboorte gegeven. Het was een populaire Hebreeuws-Aramese naam, zeker vanaf het midden van de tweede eeuw. Toen had Simon Makkabaeus de Joden definitief bevrijd van het juk van de Seleucidische koningen en van Judea een onafhankelijke Joodse staat gemaakt. Sindsdien droegen veel Joodse jongetjes die naam. Van het gezin waarin Simon opgroeide weten we niet meer dan dat hij ook nog een broer had, Andreas. Omdat zoons veelal het beroep van hun vader kozen mogen we aannemen dat ook zijn vader visser was. Hij was dat aanvankelijk in Betsaïda, waar Simon volgens het evangelie van Johannes (1:46) is geboren en samen met zijn broer opgroeide. Betsaïda won in het begin van de eerste eeuw snel aan betekenis. Herodes, de wrede koning die de Joden tegen zich had ingenomen met zijn beleid van uitbuiting en moord, was in 4 v.Chr. gestorven. In zijn testament had de vazalvorst van de Romeinen bepaald dat zijn rijk zou worden verdeeld onder zijn zoons. Omdat de exacte formuleringen in zijn laatste wilsbeschikking nogal verwarrend waren besliste keizer Augustus, de feitelijke heerser, hoe de opvolging gestalte zou krijgen. Archelaüs kreeg het grootste deel van Herodes’ rijk: Idumea, Judea en Samaria. Zijn wanbestuur leidde evenwel tien jaar later tot een interventie van de keizer, die Archelaüs afzette en verbande en het gezag in handen van Romeinse prefecten legde.

Herodes Antipas kreeg Perea en Galilea, Philippus moest het doen met Iturea en Trachonitis en delen van Paneas. Het Meer van Galilea vormde een scheidslijn tussen hun ‘rijken’. Herodes Antipas had het gezag over het westelijk deel van de regio en Philippus was de baas ten oosten van het meer. Betsaïda aan de noordoostkant van het meer viel dus onder Philippus.
Hij was anders dan zijn vader en zijn beide broers en voerde een beleid dat minder weerstand opriep. In één opzicht was hij wel een ware zoon van Herodes. Die had overal in Galilea en Judea grote architectonische projecten opgezet, waarvan de bouw van de tempel in Jeruzalem en de aanleg van de haven in Caesarea de meest in het oog springende waren. Philippus had niet de middelen om het in de regio die hem was toevertrouwd even groots aan te pakken, maar ook hij wilde met zijn ‘bouwpolitiek’ laten zien dat hij de keizer van Rome wilde eren met een fraaie hellenistische architectuur. Flavius Josephus, die in zijn geschiedverhalen aandacht besteedt aan zowel de Joodse als de Grieks-Romeinse context, vertelt dat Philippus de stad Betsaïda uitbreidde en een Romeinse naam gaf: Julias, vernoemd naar Julia, de dochter van keizer Augustus.                                                            

Om ons onbekende redenen verhuisde Simons vader vanuit Betsaïda naar Kapernaüm. Misschien voelde hij zich als Jood, gebonden aan de religieuze voorschriften van zijn voorouders, minder thuis in het door de Grieks-hellenistische cultuur beïnvloede stadje en nam hij daarom de wijk naar een plaats waar de Joodse identiteit meer geaccepteerd werd. Veel is er niet over hem bekend. Zelfs zijn naam is omstreden. Mattëus (16:17) noemt Simon Barjona, zoon van Jona. In het laatste evangelie, dat van Johannes (1:41; 21:15), wordt hij in sommige handschriften eveneens zoon van Jona genoemd, maar in andere is hij zoon van Johannes. Het zou kunnen dat de naam Jona minder vaak werd gebruikt en dat Simons vader om die reden de meer gangbare naam Johannes heeft gekregen. Toen Simon op die bewuste dag zijn net uitwierp, wees niets erop dat zijn leven weldra een opvallende wending zou nemen. Wat er precies gebeurde is slechts in algemeenheden te reconstrueren omdat de evangelisten die verslag doen van de ommekeer in zijn leven er slechts kort en bovendien verschillend over berichten. Ze zijn het erover eens dat Simon zijn oude leven vaarwel zei en besloot een man te volgen die hem op een bijzondere wijze aansprak. Die man was Jezus, die kort daarvoor in de openbaarheid was getreden en bezig was volgelingen te verzamelen. Die moesten hem gaan helpen bij het uitdragen van zijn boodschap van het naderend koninkrijk van God. Op dat moment waren voor Simon de consequenties van zijn beslissing om met Jezus mee te gaan nog niet goed te overzien. Hij kon niet vermoeden dat hij weldra in Jezus’ beweging een belangrijke positie zou innemen.

Voor een gebeurtenis met zo verstrekkende gevolgen is er opvallend weinig aandacht in de evangeliën. Zeker in het oudste evangelie, dat van Marcus. Als de paar regels (Marc. 1:16-20) de kern weergeven, zou het als volgt gegaan kunnen zijn: Simon en zijn broer Andreas stonden met een werpnet in de hand op een ondiepe plaats in het water. Ze wachtten tot er een school vissen voorbij kwam. Op dat moment gingen ze over tot actie. Met hun rechterhand wierpen ze het net dat op hun linkerarm rustte in het water. Het was een primitieve manier van vissen, die veel geduld vergde. Als beroepsvissers hadden ze ook sleepnetten, die ze over de bodem trokken. Twee andere vissers, Jakobus en Johannes, waren samen met hun vader Zebedeüs en enkele dagloners in een boot bezig met het herstellen van die netten. Toen gebeurde er iets totaal onverwachts. Een voorgeschiedenis is er niet. Het is een momentopname. De vier mannen worden aangesproken door Jezus. Ze laten hun vissersbestaan achter zich en volgen hem. Een nieuwe tijd is aangebroken. Eenmaal ‘geroepen’ onderscheidt Simon zich meteen van de andere bekeerlingen. Jezus noemt hem de ‘Rots’, voor de evangelisten geruime tijd later een bevestiging van de rol die Simon zal spelen en een voorafspiegeling van de positie die hij na Jezus’ dood in de gemeenschap van zijn volgelingen zal innemen. In het huis van Simon en Andreas doet Jezus ook zijn eerste grote wonder: hij geneest de schoonmoeder van Simon (Marc. 1:29-31). Zijn reputatie is gevestigd, en hij bevestigt die door ook andere zieken te genezen.’

 

PETRUS

WIJ GAVEN OOK IN 2016 DE OGEN GOED DE KOST

Bij het opmaken van de balans over de boeken die u en mij bekoorden passeerden de voorbije weken hier het proza van de onderhavige werken. Uit het fictieve en non-fictieve genre gaf ik de boeken aan u door die naar thema en taal het best bij ons overkwamen. Nu kwamen in 2016 ook uitgaven in ons vizier waarin ook de illustraties een lust voor het oog en een streling van het gemoed waren. Ik roep nu in de herinnering vijftien boeken op die naast tintelend van inhoud ook tintelend van illustraties waren. De tekst op de omslag reik ik u nu aan in de verwachting dat u de komende dagen en de dagen van lang daarna niet alleen lees- maar ook kijkgenoegens beleeft.
 
1) Wat het oog je vertelt  - Cees  Nooteboom - Kijken als avontuur - De Bezige Bij
Al sinds de vroege jaren vijftig bereist Cees Nooteboom de wereld, op zoek naar de beelden en verhalen die onze cultuur vormen. In Wat het oog je vertelt laat hij zien wat écht kijken is. 'Alle kunst heeft een element van bedrog, en ik weet dat ik bedrogen word; in de straten op die foto's kan ik nooit meer lopen, omdat het nu eenmaal op die beelden toen is, en toen is een onbereikbaar land. Maar dat ik het gevoel heb dat het toch kan, daar gaat het om.'  In 2015 verscheen De schrijver als hoofdpersoon, een verzameling van Nootebooms beste stukken over literatuur. Wat het oog je vertelt bevat Nootebooms mooiste stukken over beeldende kunst, architectuur, film en fotografie en een kleine afdeling gedichten. Een unieke kijk op kunst - de blik van een zorgvuldige, avontuurlijke en immer nieuwsgierige waarnemer.

2) Jaarringen - Karel Eykman - De Harmonie.
Op 1 maart 2016 wordt Karel Eykman 80. Vrijwel zijn hele leven bracht hij schrijvend door. Alle genres beoefende hij, voor alle media. Hij leverde bijdragen aan de leukste televisieprogramma’s van de jaren zeventig en later, zoals De StratemakeropzeeshowDe film van Ome WillemHet Klokhuis en Sesamstraat, en hij schreef vaak voor jeugdtheater. Voor zijn kinder- en jeugdboeken ontving hij Zilveren en Gouden Griffels. Nu, ter gelegenheid van zijn 80e verjaardag, maakt hij de balans op in 80 gedichten. Het levert niet alleen een poëtisch zelfportret op van zijn leven, het is ook een zeer persoonlijke geschiedenis van Nederland.


3) Zijden draad - Tristan Mostert en Jan van Campen - China en Nederland sinds 1600 - Vantilt
Zijden draad vertelt de gezamenlijke geschiedenis van China en Nederland vanaf 1600 aan de hand van voorwerpen uit de collectie van het Rijksmuseum. De verwoede pogingen van de Nederlandse kooplieden om China te bereiken en in China een handelspost te beginnen komen aan bod, maar ook de fascinatie in Nederland voor de Chinese koopwaar, de contacten tussen Nederlanders en Chinezen in China zelf en op andere plekken in Azië, zoals in Batavia, het beeld dat de Nederlanders thuis van China ontwikkelden op grond van de zijde, het porselein en lakwerk en de nieuwe informatie die daar vandaan kwam. De vaak rauwe geschiedenis van de Chinees-westerse relaties in de negentiende en twintigste eeuw contrasteert op intrigerende wijze met de groeiende belangstelling in ons land voor de Chinese kunst.

4) 111 plekken in Dordrecht die je gezien moet hebben - Frits Baarda – Thoth
Dordrecht kent veel verborgen schatten. Wel eens de geboortegrond van Nederland bezocht? Over Hollands mooiste waterscheiding gekeken? Of de gildenramen van Teun Hocks gezien? Aan den lijve eb en vloed ondervonden in de Biesbosch? De barbiewinkel of de Duitse manschappenbunker binnengestapt? Een Schapenkopje gedronken of cultuur gesnoven in een oude energiecentrale? De Dordtse auteur en fotograaf Frits Baarda wijst de weg naar 111 bijzondere en onvermoede plekken. Hij biedt de beste insidertips en toont Hollands oudste stad op haar veelzijdigst. Dordrecht: Waar de gezichtsbepalende Grote Kerk op omvallen staat. Waar Het Hof broedplaats was van de huidige Nederlandse staat. Waar de wereldberoemde schilder Aelbert Cuyp een onbekende is in zijn geboortestad. 

5) Kerkinterieurs in Nederland - Eelco Beukers  e.a. - WBooks
Een vast onderdeel van onze vakantie in het buitenland is voor velen een bezoek aan een kerk. Maar waarom doen we dat in eigen land niet? Kerkinterieurs in Nederland laat zien dat de rijkdom van het Nederlandse kerkinterieur minstens zo indrukwekkend en divers is. Kenmerkend is de middeleeuwse kerk met een protestantse inrichting. Maar we hebben ook barokke schuilkerken, uitbundig gedecoreerde negentiende-eeuwse katholieke kerken, en strakke naoorlogse kerkinterieurs. In alle perioden van onze bewogen geschiedenis zijn de beste kunstenaars, interieurarchitecten, beeldhouwers, houtsnijders en schilders ingeschakeld om onze kerken van binnen te verfraaien.

6) Dorrestijns Volkomen Vogelgids - Hans Dorrestijn - Nijgh & Van Ditmar.
Met Dorrestijns Vogelgids ontpopte Hans Dorrestijn zich in één klap tot Nederlands meest geliefde vogelaar. Er werden meer dan 50.000 exemplaren van het boek verkocht en in het hele land trokken mensen de natuur in met Dorrestijns verhalen in de hand. Daarna volgde nog veel meer ornithologisch vertelplezier in Dorrestijns Natuurgids en Dudeljo!. Hoogste tijd dus voor deze Volkomen Vogelgids, met daarin al Dorrestijns geliefde vogelverhalen compleet - een must voor elke fan. In dit Verzameld Vogelwerk neemt Dorrestijn de lezer uiteraard weer mee op zijn vogelexcursies naar uitheemse oorden als Italië, Hongarije en Georgië en brengt daarbij tevens van alles aan het licht over de wellicht vreemdste vogel die de natuur kent: de mens. Ook de inmiddels befaamd geworden Italiaanse chauffeuse mag niet ontbreken in dit boek. Uiteraard is een glansrol weggelegd voor de Wielewaal. Want van alle gele vogels is de Wielewaal het geelst, daarom is Dorrestijn zijn grootste fan: 'Wie weleens een Wielewaal in de volle zon heeft mogen zien, die begrijpt wat ik bedoel. Dat geel! Dat geweldige, haast stroperig dikke geel!' Maar gelukkig vliegen er ook heel veel andere mooie, kleurige vogeltjes rond in de verhalen van Dorrestijn, zoals de Groenling, de Roodmus en de Blauwe Rotslijster.

7) Het Deelerwoud – Wild en bijster land - Martien Frijns en Machiel Bosch - AFdH
In Het Deelerwoud - Wild en bijster land ‘verkennen' zeven mannen dit natuurgebied, dat midden op de Veluwe ligt. Natuurmonumenten verwierf het gebied in 1967 na een zeer succesvolle landelijke actie - een van de eerste grote publieksacties voor natuurbehoud in Nederland. Het Deelerwoud is een bijzonder gebied. Sinds 2001 worden hier de dam- en edelherten niet meer afgeschoten. Ruim tien jaar later geldt voor de wilde zwijnen hetzelfde.
In dit prachtig geïllustreerde en leerzame boek wandelt de lezer mee met natuurbeheerder Machiel Bosch, filosoof Clemens Driessen en schrijver en natuurliefhebber Martien Frijns. Wat zien we, waarover horen we, waarover wordt er gedacht? De wandeltochten door het Deelerwoud roepen vragen op over onder andere 100%-wildgarantie, geluidshinder, lerend beheren, fauna versus flora, de Amsterdamse Waterleidingduinen, de Oostvaardersplassen, charismatische relaties in de natuur, safari-joggen, de Hooglander en het Heck-rund, de raaf
en de uil, rewilding en natuur in de oksels van de snelwegen. Maar ondertussen leert de lezer ook zeker twaalf soorten poep kennen.

8) Werelderfgoed Kinderdijk - Saskia Groeneboer e.a. - Molens, water en gemalen - Matrijs
Nergens ter wereld staan zoveel molens bij elkaar als in Kinderdijk. Gelegen in het laagste en westelijke punt van de Alblasserwaard, daar waar de Lek en de Noord samenkomen, ligt het dorp Kinderdijk. In het omliggende uitgestrekte polderlandschap staan negentien molens. Het molencomplex Kinderdijk-Elshout heeft sinds 1997 de status van UNESCO-werelderfgoed, maar was daarvoor al wereldberoemd. Kinderdijk behelst meer dan alleen de molens. Het gebied is een schoolvoorbeeld van het waterbeheer door de eeuwen heen in een Nederlands poldergebied. De oorspronkelijk natuurlijke afwatering is veranderd door het inzetten van poldermolens, de aanleg van gemalen en het verbeteren van sluizen. En de verschillende fases van de bemalingsgeschiedenis zijn nog zichtbaar aanwezig. Werelderfgoed Kinderdijk, Molens, water en gemalen’ geeft een complete geschiedenis van het gebied en de ontwikkelingen van het waterbeheer in en rond Kinderdijk. De historie van de waterschappen, de molens en de gemalen komt uitvoerig aan bod, evenals de toekomstplannen voor het molencomplex. Het behoud van het waardevolle natuurgebied, de flora en fauna, de inrichting van bezoekerscentra en de toenemende bezoekersaantallen vormen daarbij belangrijke factoren. Ook de huidige functie en het onderhoud van de molens wordt niet vergeten. De karakteristieke molens geven het uitgestrekte poldergebied een oer-Hollandse uitstraling. Aan de hand van prachtige foto’s en historisch beeldmateriaal is dit Hollandse karakter in deze publicatie gevangen.

9) Rembrandt - Ernst van de Wetering - The Painter Thinking - Amsterdam University Press
Throughout his life, Rembrandt van Rijn (1606-1669) was considered an exceptional artist by contemporary art lovers. In this highly original book, Ernst van de Wetering investigates why Rembrandt, from a very early age, was praised by high-placed connoisseurs like Constantijn Huygens. It turns out that Rembrandt, from his first endeavours in painting on, had embarked on a journey past all the 'foundations of the art of painting' which were considered essential in the seventeenth century. In his systematic exploration of these foundations, Rembrandt achieved mastery in all of them, thus becoming the 'pittore famoso' that count Cosimo the Medici visited at the end of his life. Rembrandt never stopped searching for ever better solutions to the pictorial problems he saw himself confronted with; this sometimes led to radical decisions and alterations in his way of working, which cannot simply be explained by attributing them to a 'change in style' or a 'natural development'. In a quest as rigorous and novel as Rembrandt's, Van de Wetering shows us how Rembrandt dealt with the foundations of his art and used them to try and become the best painter the world had ever seen. His book sheds new light both on Rembrandt's exceptional accomplishments and on the practice of painting in the Dutch Golden Age at large.

10) Snoecks 2017 - Scriptum Books
Aan opvallende camerastandpunten geen gebrek in deze Snoecks, waarin Kim en Tonya Illman op safari gaan met robots en drones, en Studio Cui Cui de loop van de Rijn volgt van op de waterlijn. Evgenia Arbugaeva ging op stap met Siberiërs die in de toendra op zoek gaan naar slagtanden van mammoeten. Carlos Spottorno trok naar Xinjiang, een Chinese regio in volle beweging. En Søren Ronholt ging op zoek naar de ziel van Scandinavië, en vond ze in de landschappen en de bewoners. Ontdek de tot de verbeelding sprekende gebouwen van Kengo Kuma, de man die voor de volgende Olympische Spelen het nieuwe stadion van Tokyo mag bouwen, en de wervelende schilderijen van Mu Pan. Clo’e Floirat maakt kritische en vooral geestige cartoons over de kunstwereld, en ook in de kortverhalen van Helen Simpson en Thomas Pierce schuilt veel humor. Jong talent en gevestigde waarden staan in Snoecks weer zij aan zij, en o ja: de boekenrubriek is helemaal vernieuwd – die mag deze editie openen op pagina 6. 
Stadeus en Snoeck finishen met Snoecks is verkrijgbaar met twee verschillende covers. Er is maar één Snoecks 2017 maar je kunt kiezen tussen een exemplaar met een foto van fotograaf Richard Egli en de speciale editie met een foto uit de albinoreeks van Patricia Willocq.’

11) Zussenboek - Lotte Jensen en Stine Jensen - De Geus.
In het Zussenboek maken tweelingzussen Stine & Lotte de lezer deelgenoot van de bijzondere relatie tussen zussen, hun symbiose, hun identiteit, hun ontwikkeling met en zonder elkaar. Ze kenschetsen hun relatie met steekwoorden als onvoorwaardelijk, steun, plezier, kletsen, altijd beschikbaar. En soms ook onderlinge competitie, jaloezie, geruzie. Maar de eerste reeks typeringen overheerst uiteindelijk altijd. ‘Op de een of andere manier ben je nooit alleen op de wereld.’ door zussen voor zussen. Maar de zusjes Jensen zouden de zusjes Jensen niet zijn als ze zouden nalaten verder te kijken dan het persoonlijke. Zo zetten ze het begrip rivaliteit in een psychologisch kader; ze plaatsen het zusterschap in een historisch en filosofisch perspectief; ze analyseren de beeldvorming van zussen aan de hand van films en literatuur; ze kijken naar zussen in de kunst, naar zingende en sportende zussen en nog veel meer.

12) Nederland in kleur 1907-1935 - Hans Rooseboom en Ileen Montijn - Bas Lubberhuizen.
De verrassing is groot als je voor het eerst een kleurenfoto uit 1907 ziet. Zo vroeg al in kleur? Zeker wel. In dat jaar werd eindelijk mogelijk waar fotografen al 80 jaar op hadden gewacht. Voor het eerst kon de wereld op eenvoudige wijze in natuurlijke, frisse kleuren worden vastgelegd. Deze foto’s zijn een feest voor het oog. Autochromes, zoals deze vroegste kleurenfoto’s genoemd worden, waren wel een stuk duurder dan zwartwit-opnamen; daarom zijn ze zo zeldzaam. Ze corrigeren ons beeld van het verleden, dat zich slechts in sepiatinten en zwart-wit in ons geheugen heeft genesteld. Ze geven een nieuw beeld, minder grauw, minder grijs, weer een wereld vol kleur en zonlicht: van spelende kinderen op het strand tot vissers in klederdracht, van interieurs tot bomen vol bloesem. In dit boek zijn 100 autochromes verzameld die tussen 1907 en 1935 in Nederland zijn gemaakt.

13) Rotterdam 1970 – Nu  - Eppo W. Notenboom - Watermerk.
Van 1970 tot nu maakte fotograaf Eppo Notenboom een groot aantal kleurenfoto's van Rotterdam. In dit boek worden 50 bekende plekken in de stad in beeld gebracht met foto’s van toen en van nu. Het verschil is groot en als kijker ben je verbaasd over de extreme ontwikkeling die Rotterdam in de afgelopen 45 jaar heeft meegemaakt. Het boek zal de herinnering opfrissen van Rotterdammers die 1970 hebben meegemaakt en een herkenning zijn voor nieuwe Rotterdammers (en ver daarbuiten) vanwege de architectonische hoogstandjes. De foto’s worden ondersteund door weetjes, die bij velen niet bekend zijn. Eppo Notenboom maakte de lucht- en grondfoto’s toen met een haast vooruitziende blik. Terwijl de meeste fotografie rond 1970 in zwart-wit werd gemaakt, maakte hij ze in kleur, omdat hij toen ook de kleurenfoto’s leverde aan de eerste kranten die in kleur verschenen. Deze opnamen op groot formaat dia’s bewaarde hij zorgvuldig bij zijn enorme archief, opgeborgen in 10 manshoge brandkasten. Rotterdam heeft in de afgelopen periode een enorme verandering ondergaan, met name door de opzienbarende hoogbouw die een voor Nederland ongekende skyline oplevert.  Allerlei onderwerpen passeren de revue: van C70, de huldiging van Feyenoord op de Coolsingel, Het Kralingse Popfestival tot de Kop van Zuid, Koopgoot, Martkhal, Maasvlakte 2 en het nieuwe Centraal Station. Steeds afgezet tegenover de opnamen van dezelfde plaats toen en nu.
De 185 foto’s, panorama’s en weetjes in de tekst geven zo samen een verrassend en uniek beeld van een stad die zich voortdurend blijft ontwikkelen en verbazen.

14) Rotterdam onbewolkt - Peter Elenbaas - Bas Lubberhuizen.
Na de succesvolle fotoboekenreeks Amsterdam onbewolkt, publiceert Peter Elenbaas nu Rotterdam onbewolkt, met indrukwekkende luchtfoto's van de tweede grootste stad van Nederland. Verrassend is dat juist de vele hoogbouw in de stad echt tot zijn recht komt in dit fotoboek, want het vogelvluchtperspectief maakt architectonische details zichtbaar die vanaf de grond nauwelijks opvallen. De foto's van Elenbaas tonen een stad van contrasten, waarin de Sint Laurenskerk, het enige middeleeuwse gebouw dat de stad nog heeft, zijn oude vertrouwde plaats inneemt naast de nu al beroemde Markthal uit 2014. We zien de Nieuwe Maas met de iconische Erasmusbrug en de kubuswoningen van Piet Blom boven de Blaak, maar Rotterdam onbewolkt is natuurlijk niet compleet zonder de wijken Charlois, Spangen en Katendrecht.

15) Ondersteboven - Petra Boers en Rebecca Wilson - Jouw Nederland in de jaren 60 - Walburg Pers
De jaren zestig in Nederland. De welvaart groeide spectaculair. In ieder huis was Tomado thuis. De bermpicknick was hét zomerse hoogtepunt. Wat herinnert u zich nog van die tijd? De frisse flessenlikkers, dripdry afdruiprekjes, pastellerige tupperwareparties? Uw eerste Puch, Daf, Goed Wonen-doorzonflat? Of swingde u stickyrokend in uw nakie op popfestivals? Was u zo'n vrijseksend, langharig en -baardig aksievoerend stuk tuig? Wát zegt u, u bezette persóónlijk dat mythische Maagdenhuis? U brak het Scheveningse Kurhaus af tijdens dat legendarische Rolling Stonesconcert? Really? Hoog tijd voor een geheugenopfrisser! Ondersteboven vertelt het verhaal van het decennium dat de Nederlandse samenleving volledig overhoop haalde. Dit boek bij de gelijknamige NTR/VPRO tv-serie haalt tal van herkenbare herinneringen op. Met pil-propagandisten, opwaarts mobiele arbeiderskinderen, blitskikkers, seksende priesters, Spaanse gastarbeiders en feministische Margriet-redactrices. Doe zelf een sixties-idealen-APK. Herbeleef dat knusse dia-avondje. Organiseer een ouderwets ludieke anti-autoritaire sit-in (of dito partnerruil-avond). Inderdaad, Ondersteboven is geen gewoon geschiedenisboek. Het is een hallucinant, geheugenstimulerend, nostalgie-opwekkend, kleur-zing-dans-herbeleef-aksie-boek voor elke babyboomer die Welterusten Mijnheer De President nog feilloos kan meezingen. En voor zijn (klein)kinderen. Het boek wordt ingeleid en toegejuicht door de enige echte oudere jongere: Kees van Kooten, die ook de tv-serie presenteert.